Skip to main content

Full text of "Woordenboek op de gedichten en verdere geschriften van Gijsbert Japicx : Als een vervolg op de II vorige deelen van dat werk"

See other formats


Google 


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  prcscrvod  for  gcncrations  on  library  shclvcs  bcforc  it  was  carcfully  scannod  by  Google  as  part  of  a  project 

to  make  the  world's  books  discoverablc  onlinc. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  cxpirc  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 

to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 

are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  maiginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 

publisher  to  a  library  and  fmally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automatcd  querying. 
We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfivm  automated  querying  Do  nol  send  aulomated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  laige  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attributionTht  GoogX'S  "watermark" you  see  on  each  file  is essential  for  informingpeopleabout  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can'l  offer  guidance  on  whether  any  speciflc  use  of 
any  speciflc  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
anywhere  in  the  world.  Copyright  infringement  liabili^  can  be  quite  seveie. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.   Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  icxi  of  this  book  on  the  web 

at|http  :  //books  .  google  .  com/| 


Google 


Dii  is  ccn  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliotheek  pi  anken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 

doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  na  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 

domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteursrecht  termijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 

verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 

geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 

lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automadsch  zoeken. 
Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niei-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet-commercicle  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  hci 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebniikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  mst,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informade  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 

op  het  web  via|http:  //books  .google  .coml 


WOORDENBOEK 


OP  DB 


GEDICHTEN 

EN 

VERDERE   GESCHRIFTEN 

VAM 

GIJSBERT   JAPICX^ 

▲LS  EEN  VERVOLG  OP  DE  II  VORIGE  OEELEN 

VAN  DAT  VVERK, 

ZAMBNGBSTEIJ)  DOOR  E.  ËPKEMA  ^ 

PfuL  Theor.  Mag.  LU.  Hum.  Doctor^  en  ILector 

der  Latgnache  School  te 
Middelburg. 


TB   LEEUWARDEN  BIJ 

JOHAlNiNES   PROOST, 

1824. 


•  •    •       • 


Iniqua  est  in  omni  re  accufanc 
terniisjis  bonis  ,  malorum  enumera 
runtque  felectio.  Cicero  de  Leg, 


INLEIDING. 


JliîÎ  hel  fdiriiveii  âezer  loleidiiis  ktn  noch  tttfig  ón$  veometamk 
zqn,  een  volledig  zameDRei  van  Spraak-ktiDft  der  Laiid«frie* 
Cche  taal  te  geven ,  onk  dat  lalke  niet  atteen  eene  meerdere  ait« 
gebreMheid  %tm  beflÉen,  dan  ^\\  er  liier  plaatf  voor  hebben , 
Di«nr  ook  voUlrekt  onat^odig  xijn,  daar,  vreinige  affvi)kiligeii 
mtge«>nderd,  de  L-P.  tatl^  loo  alf  wij  ze  biy  onsen  Oidi-» 
ter  aantrefien ,  eene  mnel^e  n^mtiMAaiKi  k^aik  aiet  de  Neder-^. 
dnilTche,  zoo  als  wij  dezelve  b^  Catêf  Kamphuyten  en  andere 
T^genooten  van  hein  Ifesen*  Trónwenf  de  eersigemelde  i»^  soo 
niet  gebed «  althans  voor  een  groot  deel,  de  oodBe  Zoster,  of 
veeleer  de  Moeder  der  laatstgenoemde  f  maar  nog  in  haar  ondea 
tooi* 

yfi  kannen  ons  dos  vergenoegen  met  ^  eenige  bqsonderheden 
aanteiiippen,  die  den  Leier  genoegzaam  in  ttaat  znllen  kannen 
AeUen*  om  het  werk  des  Dichters  met  vracht  te  lezen,. en  de 
woorden  naar  derzelver  kracht  te  leeren  kennen  9  en  volgens  den 
jinaten  klank  nit  te  fprekén*  Vooral  zullen  wij  moeten  fpreken 
over  de  letters  f  en  aerzehmr  mt/praak  en  gebruik  i  over  de 
Tweeden  Drieklanken  enz.t  over  de  verbuiging  der  Naam» 
en  yoornaam^uHH>rden :  over  de  vervoeging  oer  fVerhpoor'* 
den  f  QU  wat  bier  mede  in 'verband  Haat» 

$  1«  OYBR  DB  UTTER8. 

Ue Letters  zijn  9  gelQk  in  de  tfederdaitfche  taal^  xes  en  twioiig 


rr 


io  getal:  A,  Ble,  Cie,  Die,  E,  Effe,  Gie«  Ha«  I,  Je. 
Ka,  El,  lm,  In,  O,  Pie,  Kouw,  Er,  Ei,  Tic,  ü, 
Oiiw,  D  awbbeld-oaw,  Ezerd,  Yërd«  Zedderd.  On- 
der dece  Letters  zijn  er  zes  Klinkers,  A^E^I,  O,  U,  ¥•  De 
•verige  zq|u  medeklinkers. 

$   2.  OYER  DB   KLINKBR8, 

De  A  wordt  uitgefproken  ak  de  NederdaitTche ,  en  haar  ge-» 
bruik  is  daarmede  o  vereen  komtlig.  Verleogde  men  haar,  men  ge- 
brnikte  de  A  A,  b.  v.  in  'Aadj  Aaide r^  GacUjen  Caanlir^ 
Faam ,  Saat  ^  Saan ,  fVaaijen.  Niet  zelden  gebruikt  men  ook  daar- 
toe de  AE,  b,  V.  in  Aerdj  Baernenj  Slaep^  Troep ^  PVaegê 
WaegBJen.  Doorgaans  volgt  onze  Dichter  dit  laatlie,  doch  vaak 
gebruikt  h^  ook  de  A  met  een  dakjen  (zoo  als  h^  het  noemt  ia 
zijne  Voorr.  bl.  XXV)  K  v.  drf,  fât^  gdajen^  u^aUjeny  fân^ 
län^  hân^  bdn. 

Beide  vindt  men  ook  in  de  O,  F^  W.  b,  v.  aegy  dge ;  aer^ 
4rej  enz.  De  Grieken  trokken,  hoewel  niet  in  dezelfde  letter- 
greep, de  twee  AA  ook  tezamen,  b«v«  in  Mvm,  }A¥d:  'A$ifv««, 
Atfjvdn  ais  mede  de  A.E  in  A ,  in  3o«f^  /80«,  enz»  De  Hoog- 
duitfchers  geKrnît«Ä  k;««i.  «Ic  14  icr  YOilcugiug,  in  fVahr^ 
JVahn^  enz. 

Intasfchen  is  de  AE  foms  bij  de  Ouden  een  Tweeklank, 
waarvoor  onze  Dichter  doorgaans  gebruikt  de  EA  of  M  der  Ab, 
Allen  duiden  echter  verfchil  van  Dialect  aan.  Zie  wat  ik  des- 
wegens  bij  de  TweekUinhen  zeg. 

De  E  Hemt  ook  meestal  met  de  Nederduitfche  overeen ,  maar 
wordt  Ibms  ^echter*  gelijk  de  A,  bij  het  uitfpreken,  wat  langer 
gerekt,  en  als  de  Griekl'cho  II  of  der  Franibhen  AI  uitgefpro- 
ken,  b.  v.  in  Béd ^  R^'g *  Bregge y  Bést^Gref^  Greff^  voor  wel- 
ke ê  men  ook  foms  de  iE  vindt,  b.  v.  in  Efler^  A']Jter  ^  ja  zelfs 
Eefter,  De  Grieken  deden  ook  zoo  in  hnn 'a4vé(rû)  en  'äx^jjVw  enz. 
Gewoonlijk  verlengde  men  de  E  door  haar-zelve,  b,  v.  in  Nee 
See^  TVee^  Eer^  Meer  j  IVeer^  Beest  ^  Heer  Leuren;  doch 
vaak  ook  door  de  A,  b.  v.  in  Sea^  JVea^  llear ^  Learen:  ia 
welk  geval  deze  EA  een  tweeklank  is.  Zie  bij  de   Tweeklanken. 

De  I  is  ook  aan  de  Nederduillche  u\  uilfpraak  gcli]k.  V^eriengde 
men  haar,  dan  gebruikte  men  de  dubbelde  IJ  (wel  te  ondeiTchei- 
den  van  de  vocaal  Y^  b, v,  Min^  M^n^PVrn^lFijn-y  Bin^  ^^jn^ 


^nu  Zoo  als  de  Friezen  deze  IJ.  nitrprékeil  ^  lioórt  men  .deselvt 
nog  ia  de  meeste  gewesten  van  Nederland,  En  ware  men  in  -di 
overige  gewesten  bij  dat  oude  gebleven  j  zonder  de  Doitrehe  aiv 
rpraak  te  volgeo ,.  of  bad  '  men ,  gelqk  de  Daitfchers ,  met  E 
gelcbreven^  boe  veel  verwarring  zou  bier  door  zgn  voorgeko*- 
mën!  want  juist  dit  is  de  oorzaak,  dat  niet  alleen  bij  bet  fpre* 
ken  maar  ook  in  gefcbrifte  de  IJ  met  EI,  zeer  te  onregt,  word 
verwisfeld.  Van  een  en  gebeel  anderen  aard  is  de  verwislelinj 
van  IJ  met  IE,  in  Pijpe  ^  Piepe ;  Su^^pe^  Stpiep^;  ik  Ingp 
Verled.  Tijd  ils  kniep;  ik  krgty  kriet.  Zoo  vindt  men  ook  drg^ 
gen^  driegen^  dreegen^  ons  dreigen:  Zoo  is  IJk^  ons  eek^  eik 
XJkel^  ons  eeket^  eckel^  eikel:  Dgvel^  divel,  duuvel^  ons  did" 
vel^  waarin  men  duidelgk  diabolus  erkent. 

Oe  O  fpreekt  men  in  Friesland  ook  uit  als  de-  Nederlandfcbe^ 
doch  verlengde  men  ze,  men  gebruikte  foms  de  Op,  b.v,  in  oon 
fooitj  fioop^  oordaj  moorda  ^  rooUjen  ^  baoUjen^  woopen.  Zie  dei 
GrammaticuA  II  d,  bl«  i8«  Soms  vindt  men  ook  de  OA,  ii 
moard^  oarde^  koay^  loay,  in  welk  geval  de  OA.  foms  een  twee- 
klank is;  foms  verlenging  aanbrengt*  Tosrchen  deze  OA  en  d< 
Enkele  O  b  een  middenklank,  uitgedrukt  wordende  door  de  Ô. 
waarmede  der  Fraufcben  au  in  au/se, in  uitfpraak,  overeenftemt, 
in  Jf^ótfPót^  SH:öij  Stock  ^  H6ne^  of  zoo  ook  ais  b^  den  Gram* 
maiicusj  hónne^  II  d.  bL  18,  ons  tegenwoordige  Haan  of  ^foe/z, 
•Uit  welk  laatlte  woord,  als  mede  uit  rón^/póa.  win^  j6n^  men 
opmerkt,  dat  de  klank  overbelt  naar  OE,  dat  men  ook  wel  uit-^ 
drukt  door  OU  of  UW.  zoo  zal  men  in  bet  Pf^oordenboek  vin-i 
den  Hónderin  hundertj  houndert^  houundert  voor  huwndertx 
bij  onzen  Dichter  rwvn^fpuwn^  wuwn^  juufn^  zoo  wel  als  mei 
de  ó*  Dat  de  üuitfchers  hunne  O  verlengen  met  de  U  ,  in  ohne^ 
enz.  is  overbekend»  De  uitfpraak  vbxï  hjrme  is  thans  hoanne^ 
waarin  de a geen  tweeklank  vormt,  maar  een  toevoegfel  van  verien- 
ging  is.  Zie  wat  er  gezegd  zal  worden  b^  den  Tweeklank  OAen  UW«. 

De  U  verfchilt  al  mede  niet  van  onze  Nederlandfcbe,  over  het 
geheel  genomen«  Werd  dezelve  verlengd ,  dit  gefchiedde  oudtijds 
door  baar-zelve.  b.  v.  in  huusy  cruua^  luus^  uure  y  cruumie. 
Voor  UU  gebruikt  onze  Dichter  vaak  UW,  overeenkomende  met 
der  Franfchen  OU,  door  onze  Voorvaderen  ook  door  OU,  doch 
nu  door  OE  uitgedrukt.  Dit  laatlle  is  echter  minder  kracbtig  dan 
UW.    Zie  Voorn  van  den  dichter  bL  XXVI ,  en  den  Gramnu^- 

-     A  2 


^ümUd.  bh  ia  SoBV nojl  meB  inMr  dit  OS  aHeea  dt  ü,  b.T. 

jh  riuchi^  ftiuchê^  Jljuchij  bij  oozm  Oiehler  door  VE  foois 
OoJl  uw,  Cîi^  wjuêci^  iéffiHtfct^  enx)  bq  antlcrea  selfs  door  EU 
mtgodrakt,  in  Rjeuchtf  dat  mei  de  teffenwoordke  niifpraak  op 
i«le  plaaUem  wel  overMmkoml.  De  Ouden  gebruikten  bier  de  O 
soo  wel  ab  de  OE,  m  rjocht  ea  rjöêchi.  Zie  kierorer  ieia  bï; 
b4  de  TweekUnkeB  OE  ea  UB. 

De  O  ea  U  zija  Iroowene  m  vele  talen  ia  akfpraak  leer  aa  aan 
elkender  verwant»  Doeh  met  da|  al,  merkt  mea  ia  de  vorige  wook*» 
den  terUaod  eenig  dialeat-vevfehil  op^, 'tgeeagel^k  bq  de  Oudenr, 
aoo  ook  aa  aog^  veriNixend  menigvoUig  b  ia  ons  Land;  zoo 
seUê ,  dat.  er  geene  Itad  of  dorp  benaat ,  waarin  mea  dit  niet 
opmerku  En  boe  kon  bet  ook  andeif  sqn,  bq  eeue  gedurige 
verfaaieing,  die  aeo  wel  onder  volkeren «  ale  bqvoadere  men* 
feben*  plaats  bad,  waarvan,  de  ineeafmeking  van  onderfefaeidea 
dnlecten  •  met  derselvev  afwtsfelende  nuances ,  een  naiaurink  ga- 
volg  was.  ImueTchen ,  at  i«  het  dat  de  Ouden  fchreven ,  gdqk  zq 
fpvaken ,  beboeft  men  echter  niet  te  twijfelen ,  dat  door  de  over* 
ichrqvers  naderhand^  ia  bunne  gefehrifcen  vele  misflagen.  znja  he^ 
gaan,  vele  vouten  bij  het  afAïfariiveB  ïngeflopea.  Die  oude  boe« 
koa  weet  te  gebraïMn,  zïet  bier  van  op  iedere  biadz^  genoegxa* 
me  bewiitetu     Wi)  zullen  blerop  wel  een»  weder  teróg   komen» 

De  Y  neeft  en  bad  eene  klank,  gelqk  aan  die  ia  de  Neder- 
duicfcbe  woorden  hy  ^  my^  ^,  sy«  Ouduids  was  s^  ook  zeer 
menigvuldig  in  gd[>Fuik  bij  de  twee^  en  drieUaakea,  ay^  ^ey^ 
ey  9  oyj  oey^  ooy,  óy.  uy^  in  welka  men  anders  met  de  1  wel 
toekon,  en  de  i  ook-  vaak  aantreft;  Men  leest  deze  Y  ook  ia 
woorden  uit  het  Grieksoh  overgenomen,  b.  v.  Gypris\  doch 
niet  aiiijd,  want  men  vindt  zoo  wel  ÈgipU'  als  Egypte  j  bi^ 
onzen  Dichter  en  elders. 

Vaak  vindt  men  bq  de  Ouden  dezelve  met  I  verwisfeld.  Zoo 
leest  men  in  de  O;  F,  W.  nú  en  myx  hi  en  hy ;  fpi  en  wy^ 
enz.  Dit  merkt  men  reeds  in  het  A.  S.  op.  Wat  gevolgtrekking 
kan  men  hiemit  natuurlijk  adeiden  ?  Deze,  dat  er  bij  hen  ook 
verfchil  in  uitfpraak  zal  geweest  zijn,  zoo  als  dezelve  in  Fries- 
land  nog  is :  want  daar  men  ,  in  de  TVoiiden  vooral ,  de  I  laat 
booren  in  me,  hoort  men  op  de  Klei  de  Y,  naar  de  tegenwoor- 
dige HoUandfche  uilfpraak^  in  my.  Veelmalen  echter  zullen  ze 
onderling  ^  zonder  dialect-verfchil  aan  te  duiden ,  verwisfeld  z^a 
geworden ,  vooral  door  de  overfchrijvers. 


VIX 

iQ  EofBOBÊúfff  g6fwfeii  .f^tX- 116'  M  o^r  üi*'  €wi  mTfiïsCM  mot  ae 
f,  met  IE ,  tn  IJ^zeiTe,  Ifi,  t.  Hitfl  W-W.  Z^n  (O.  F.  W.  tf. 
^)  heeft  in  den  Yerled,  Tijd  Üb  Teenfylbig)  m  ket  Verled« 
Deelm  ifm.  Dm  in  dh  get^  is  de  T  niett  anders  dun  de  I'; 
of  wit  meft  Heter  hier  een  terioop  erkennen ,  dat  in  de  Taku 
«iOa  vaak  wordt  befpeurd ,  ik  sal  er  mq"  niet  tegen  versetten,  On^ 
me  Dietfter  intosTchen,  door  het  Rqm  verleid ,  miabmikt  Jp^lk 
^fiwt  /pieSe%  iriet  voor  Jtrifi^  enitf.   Zie  hel  fVoordenboeh. 

9  3«  OVER  DB  TWbK^  ftlT  DRtSKKAWXSlf. 

Ifier  opent  zich  een  «onderling  tooneel :  hisr  iehijnt  reeds  van 
onda  her  eene  ongeregeldheid  in  de  fpeUiog  te  bebbour  plaats  ge<% 

E^pen,  die  de  leer  der  twee-  en  drieklanken  op  losfe  fcbroevea 
w«  Of  verkiest  men'  het  met  de»  aachtevea  naam  van  dbleet^ 
wisfel  te  benoemen  f  me»  zal  der  waarheid  mislchien  iels  nader 
komen«  Dit  is  incnafchen  eene  onbelwbtbare  waarheid »  dat  in  de 
onderfisheïden  ^)elling  van  een  en  hetzelfde  woord  ^  onderfchei- 
den  proeven  worden  gevonden,  om  fchrift  met  fpraak  te  doen 
overeenkomen;  waarin  men  niet  alt^  even  gelukkig  slaagde.  Ook 

Ïevoelde  men  reeds  toen  voor  alle  klanken  geen  letterbeelden  te 
ebben-^  en  moest  dos  wel  eens  zgnen  toe  vlug  t  nomen  tot  hulp- 
middelen ,  die  ook  allen  niet  even  gelukkig  uitvielen.  Mq  althans 
komt  het,  betrekkelijk  de  Oude  Friefche  taal,  voor,  dat  onder 
die  hulpmiddelen  vooral  zullen  gevfeest  zifn  literae  prostheticae 
et- epentheücae ,.  die  eigenlijk  niets  meer  of  minder  zijn,  dan  klik- 
ken van  de  toog^  om  daardoor,  bq  gebrek  van  de  cMf^enlifke  let« 
tcrbeelden,  den  klankder  woorden  zoo  naait  tédrnkkied  als  mo* 
gelqk  was.  Hier  van  heeft  men  in  de  A.  S.  en  L-Fr.  laai  menig 
voorbeeld ,  waarop' ik^  voor  ik  met  de  tWleoklanken  aanvang,  de 
Beoefenaars  dier  talen  meen  oplettend  te  moeien  makien ,  ten  ein- 
de met  meerder  zekerheid  te  kunnen  bepalen,  wat  men  voor  dw 
genl9.ke  tweeklanken  te  houden  hebbe ,  en  welke  behoedzaamheid 
bier  over  het  algemeen  noodig  z^.,  om  niet  van  't  regte  fpoor  to 
dwalen..  Ik  neem  tot  ihqn  voorbeeld  het  A.  S;  EöJd.  In  dit 
woord  befchouwik  de  E  als  eene  litera  prosthetica ,  of  een  voor« 
klik  der  tong,  om  aan  de  volgende  A  haren  bepaaideren  klank  te 
geven.  Van  dit  woord  heeft  men  voornamelijk  drie  dialecten  van 
ouderfchciden  leeftijd,  Aldj  Efd^  Old,  Voorbeelden  tan  Aid 


vindt  men  men  to  de  O.  F.  W.  meni(;TuM!g,  van  i 
si}n  mij  niet  Toorgckomen .  maar  Jablara  komteeoigeE 
Vaii  Atd  wontt  door  voorzcaing  der  E  gevormd  Eak 
vermoedel^k  zi)iien  oorfprong  daar  aan  zal  verfchuldig 
d£  uiifpraak  der  vocaal  tk.  laagzainerband  ia  het  fpi 
•D  tncer  overging  tot  du  E;  zoo  dat  men  eerst  kreeg 
verrolgens  ield  oi  }eld,  wegens  de  meer  toenemende 
oitrpraulL  in  dit  woord.  Op  dezelfde  wijze  komt  van  \ 
ce.aldy  het  L-Fr.  Kjeld,  enz.  met  de  Littera  EpentI 
Ar  (ia  de  Superlat.  Arfla  in  de  O.  F.  W.J  met  de  i 
lica  Ear,  fin  äuperlat.  Ëareêt,  k.  S.  bij  zamtiitre 
n»t)  ia  het  Landfriesch  ier  of  zoo  als  onze  Dich 
yer.  Op  dezelfde  wijze  Fïingeo  de  Grieken,  bij  wie 
prosthetica  niet  oabekend  waa,  te  werk.  Van  hna  ou 
overgebleven  in  £ftrtK  <  vormden  zq  t»f ,  het  voorjaa 
zij  zamcntrokken  in  ^p,  gel^k  de  A,S.  ear  in  oer.  V»i 
âtitrtt ,  (rubiniellecio  iêctf  aat  Sfüfjia)  waarvan  Hom 
dal  het  genuttigd  werd  »fA  'ir^i  ^uitefthtit  (zoo  dra  d< 
ïich  vertoonde)  in  het  L-Fi".  nig  iermei,  of  met  Ter; 
Ipreak  iemmet  :  ook  de  Ëpenihelica  kenden  tij*  I 
K^fJitt  duidt  aau,  dat  bet  grondwoord  is  geweest  K 
Tan   donr  de  Epenthetica   Ki'f .  te  zamcngeirokken  in 

Ook  de  Franfchen  kenden  de  Kpentheiicaieergemeei 
lijk  biijkt  nil  de  woorden  pied .  bien,  mien  ,  fievre ,  tti 
ons  bere,  bare,  in  'l  L-Fr,  blt;r ,  (waarin  de  ie  reeds 
klank  is)  bievre,  ciel.  miei,  fiel,  cirrt^e  (cereus  ons 
Fr.  ijera  en  Iers')  fier  ons  fier  mi-t  cenen  iivccklan 
pierre^  fiecte f  enz.  enz.  Ook  in  't  Luikfcbe  en  A 
dezelve  bekend,  b.  v.  in  bietier,  voor  beier,  eoz.  ci 

Uit  het  vorenltaande  ziet  men.  dat  de  EA  der  A.  S, 
zen  altijd  geen  eigenink  genoemde  tweeklank  is,  maar  Il< 
Verlenging  der  vocaal  aanduidt,  en  dat  men  dit  EA 
uiifprak,  als  ware  het  JE,  geliik  men  het  dan  ook  i 
gerdircvcn  vindt.  Van  hier  is  het  ongewoon  verlchijn 
neer  men  Iict  meervoud,  van  keal,  dat  G.  J.  teatlei 
door  anderen  gefchrevcn  viiull  IjéllKn-,  en  van  pf^at 
PJétlen,  enz.  Ook  zi.t  men.  dat  dit  leiterheeld  fon 
overpcgaan  ici  lE  bij  ons,  «Is  wanneer  het  een  Iwecklan 
genoeg  voor  ons   icgcunoordii;   oogmerk  :   wij   gaan  oi 


• 

twee*  en  dneklankcn*  AE  heeft  men  in  jaen^Jïaen^  dwaenfCnzm 
In  welke  woorden  de  Grammaticns  II  d.  bl.  16  zegt,  dat  de 
E  overgaat  in  de  aitfpraak  en  klank  van  de  I.  En  dh  is^,  hoe 
weinig  men  dit  doorgaans  ook  opmerken  mag,  nog  volkomen 
vmarheid.  Van  daar  vindt  men  de  1  daidelijk  in  het  verledenr^ 
deelwoord  ^^//»,  en  het  jongere  Jlein^  in  Jweit^  doet,  enz* 
Zoo  leest  men  bij  onzen  Dichter  maester^  elders  maiêters  plaes'* 
ter  f  elders  plaisler^  enz* 

Deze  AE  gaat  en  bq  Cr.  J.  en  bl)  anderen  vaak  over  in  EA  y 
b*  V.  Jean^jflean^  dtvean.  Bewijs  genoeg,  dat  deze  tweeklanken 
onderling  verwisl'eien ,.  en  door  honne  verfchillende  aitfpraak  een 
Oialect-verfchil  aanduiden.  Meermalen  vindt  men'  beide  ook  uit- 
gedrukt door  A.  S.  iS ,  welke  een  derde  dialect  aan  de  baud 
geeft  ^  b,  V»  aegy  ^ag^  ceg ;  aer^  ear^  eer;  droeg  jen  ^  dreag^ 
j.eny  drasgjeny  rae^^  Teag^  rcegV  weagjerir  waegjen^  pleagjen^ 
ploBgjen.  In  navolging  der  Ouden  Ichreef  G.  J,  maest  ^  gaeat^ 
aet j  naetf  welke  men  in  Friesland,  op  andere  plaatfen,  uit- 
I{)reekt^  als  ware  het  meast^  geaat  ^  eat^  neat.  Alen  vindt  ve« 
Ie  dergelqke  woorden  ook  gelchreven  met  de  â,  b.  v.  mdaier^  • 
plúater  ^  mâat^  b*  v.  in  de  Bg dragen  van  ^Vaa/enbergJu  Ook 
de  verwisfeliog  van  AE  met  EÂ.  treft  men  aan  in  klaed\  klaey'^ 
en^  tlean.  In  Zeeland  fpreken  de  Landslieden  dg  ^  âr^  enz*, 
even  zoo  uit,  als  de  Oude  Friezen,  en  de  E  is  hier  even  be« 
kend,  als  bq  de  A.  S«  en  Friezen. 

Dat  dé  Duitfchers  om  de  uitlpraak  van  deze  E  te  krijgen, bo- 
ven de  A  eenig  teeken  zetten,  de  Franlchen  hnn  AI  en  de 
Grieken  hun  U  gebruiken ,.  is  algemeen  bekend. 

AÎ2J  leest  men  Ln  aey^  daey  ^  kaey^  Jraey  j  laey  ^  hlaey  ^ 
u^aeyf  enz.  waar  voor  men,  en  bij  den  Grannnatuua j  en  el- 
ders leest  âyy  dây^  tây^  of  cay^  frdy^  bij.  Maerlant  vray^ 
vraye  y  der  Franfcben  vrai. 

AI,  in  Kaifer  (ja.  J.  Kef  er  ^  O.F.  W.  Keyjer)  Kaimer{G.J» 
Keamery  O.  F.  W.  Kamer)  Hier  toe  behoort  ook  maUter  ypiciis'^ 
ter%  enz.  Zie  boven*  De  Grieken  gebruikten  AI  ook  zeer  dik« 
Xnaals. 

AiO,in  moal;  wraody enz.  Deze  tegenw.  uitfpraak  kende  on- 
zen Dichter  nog  niet,  maar  hij  gebruikte  er  voor  mcU^  wrdd.  Ia 
de  O.F.W.  leest  men  wiäld^  of  (de  L  tot  U  verzacht)  wraud^ 
welk  laatRe  in  uitfpraak  echter  weinig  verfchilt  van  fVraod^  Zie: 
den  Grammaticujs  p  II  d«  bU  i5«. 


âV  y  in  dam¥e.Mu$p^nÊtt»m^flmmm^  Uaun^^  UMMêf^^  kameè^ 
kaud^  (&.  /.  /ioedi  faun  (G.  /•/ém.)  wamd  (G.  J.  mM.)  muU 
(cMcr6  aU.  G.  J.  ai.)  Zie  dea  Gmmm.  L  t«  bU  \S  en  >#«  In- 
Msfchen  oüerhe  nm  op  é%X  tn  tiHKudj  dm  U  wo%t  L  fia^c,  4te  m 
aM/d  er  zd6  bijgeToegd  is.  AU  flMt  k^  de  GiitbMi  OTCr  in  m^ 
h.  r»  dv/fi^  *uii.  Bi|  ons  gaat  de  e  ewr  in  #9  etst  èiaimff 
bfoiup^  daiuPf  doutp^  cns« 

JBIA,  in  £^a,  (ûp,  ooît;  Eag  (ceg)  JSarr,  <i»r)  ieam^  team, 
enz.   Zie  in  AE» 

EAU,  VEL  fUauw»  Jhauw  (loom)  hrB&um^  ghmiMf^  réauw^ 
fchreajLMf^  bkauWf  enz.  De  FranTcben  fpreken  mui  eau  «ic,  de 
w ,  in  Peav ,  ieaa ,  enz.  En  waarièhqfili^  is  de  ottde  eïtfpraak 
der  L-Fr.  bier  van  niet  zeer  onderfcbeiden  geneest ,  want  bip 
onzen  Dicbter  ftaat  gleâa  voor  gkaun  ,  enz.  De  Latijneii  aoHeti 
Tennoedelqk  bim  aururn  ook  broben  uifgefproken  als  ómm ,  au^ 
riê  als  ^ris ,  ons  oor.  Zoo  beeft  men  nog  cauliê  en  cofo ,  ons 
iloo/^*  cauclex  en  codex  ,  enz. 

EI,  in  ey,  m^y ,  ;?«ƒ,  w^y/,  yiy^»  héfylj  «*ey,  ^^i»»  méyf- 
/e/i.  weytjen^  reytfen^  j^cn^  enz.  Ook  ¥tcl  met  EI,  dat  bet- 
zelfde  was  bij  de  Ouden,  zie  Toren* 

EOj  was  bij  de  A.  3.  en  Frieten  Zeer  gebmikefaik.  Zte  II  d. 
bl.  30.  Bq  onzen  D.  leest  men  flecfats  enkele  Toorbeetden,  ais 
ffleón  voor  gleaun^  en  Aeoniê;  Greold^  eigen  namen.  B^  den 
Grammaticus  1. 1.  bl.  16«  leest  laenfreond  ^  Jheond  j  treond. 

EOÜ,  ïti  Jreound^  Jchreound^  treound^  gkoun^  Greould ^h^ 
den  Gramm.  bL  30.  In  deze  woorden,  vergeleken  met  die  in 
£0  erkent  men  onderfcfaeid  van  Dialecten,  of  misfebien  wel 
flechte   fpellÏDg,    O  en  U  klinken  eik    afzonderlgk    vaak  als  OE. 

EU,  in  freu^d^  deugd j  jeugd ^  leugen ^  alle  in  nitfpraak 
zoo  wel  als  rpelling  volkomen  NederduUscb.  EU  m  rjeucnt  en 
JUuechty  door  anderen  met  UE  gefchreven ,  klinkt  ichïer  als  OE. 
Voor  dit  EU  viiidt  men  vaak  of  O  in  rjocht  ^  of  ü  in  rjucht^ 
aUeen.  Doch  EU  wordt  ïn  Greuue  j  Seuue  ^  Euue  j  II  d.  bl.  20, 
uitgelproken  als  ons  EEü  in  Leeuw  ^  Zeeuw  ^  Eeuw .  Preeuwe^ 
vindt  mcu  in  De  Lâpe^koor  f  en  Gnbe  Skroor. 

IA,  ia  Bialzej  Tjade^  Tjader  (O.  F.  W.)  djaggeljen.  Maar 
Veelmalen  is  bier  de  J  eene  Epenthetica ;  en  dan  is  't  geen  twee* 


d*  1  ikaff  /i^m  cf  Haef^fiaen^  Mi.  dut  «leB  ttmiwew  ^ 

lAEOU  eea  iiqf)Llaiik  ïn  Snuaeouni^  penelopau  W»  oeoieii  cKt 
op  go«d  Yeptremww  «an  ttaii  den  GrmiD.  II  d#  ai  t  docb  gvloa* 
Ten,  dat  hier  wel  de  eene  en  aodere  letter  kon  gemist  wordoob 
SmUont  kan  hel  hier  wel  aff  dunkt  ooa* 

IE,  in  /ififi,  brUfj  /ïel,  lieden^  jieiteu%  km ^  priem y  tM» 
Men  ?indt  met  y  ook  fommigen,  ab :  j^r,  yea^  y^^f  ^f^t 
yeêfche,  eni«  ww  TweeUanK,  geljjk  aan  den  on^en,  ia  «eet 
meQÏgTuldig  in  gebruik.  Soma  echter  fch^ni  de  I  een  ÉponlbcH- 
tica,  b.  T.  in  Siier  ^  dat  men  aUhana  nu  oitlpreeku  Sijer^  leent 
SUtr^  Slar. 

IKkj  in  Bjear  9  dj^ar  f  ook  dieer^djier.ytjean^êjeany  geacht  ^ 
Ijeaf.  wiealde^  êjeack^  üjealpiein^  gi^wjen^  bjealgy  bjeatfchjen^ 
Ifftald.Doelï  hier  onder  zijn  woorden, die  de  Litera  Epenthetica 
hebben :  En  in  deaen  ia  geen  driekknk* 

lEâU,  in  lf€aw4fe^  (lieve)  Ijeauipen^  fgelooven)  Doch  in  de«. 
se  beide  is  de  Litera  Epenthetica,  en  misfcbien  zelf  nog  wel 
OTertollig,  wol  er  de  E  reeds  is.  Zie  voren, 

lEO,  in  Itjeachi  in  Sljeochi.  In  de  Lépe^loer  fen  G<ibe 
Siioor^  bi.  11.  ^ 

lEOUy  in  frieourij  bij  TVaatze  Grièb.  hU  7^%  89.  Indien 
dit  woord  wel  gePpeld  is ,  dan  rcbijnt  men  hierin  meer  dan  eene 
Epenthetica  aan  te  treffen •  Doch  ik  zou  het  zoo  niet  fchrnven» 
Zie  EO,  EOU,  10,  lOE,  lOÜ,  lüE.  G.  J.  fchrijft /r/oe/i / 
dat  hetzelfde  is  met  Jrjoen.  Men  leest  echter  irieouofkety  in 
de  Ldpe^koer  fen  Gabe  Skroor,   bU  i5.  Ljeouive^  bL  35.  — 

lEU  ,  in  /chrieuiPen ,  prieutven ,  drieufPen  ,  irieutpen ,  blieu^ 
werin  Lieuufe»  Dit  is  onze  drieklank  in  hieuw j  nieuw.  Doch 
de  uitfpraak  Terfcbilt  met  de  onze  daarin ,  dat  men  in  JchrieU'" 
wen^  enz.  meer  op  EU  dmku 

10,  in  Dio  of  dyo   (die)   diore  (diere,   dure)   tjorre  ^tuyer) 

4r;ocA/  (zïei) ^or^  (vier,  vuur)  Sljolpjen  (zie  lEAj  ijocht  C«ïa 

ftld.)  anders  Ijucht^  en  Ijuecht  (zie  ald.)  .A'^^^'^v  anders /rioun ^ 

Jreond  ^  freound  y  frieoiui  ^  f  zie   ald.)   Snjon  (zie  lOE)  Hier  is 

ook  foms,  de  litera  Epenthetica. 

lOE ,  in  Dioe  of  dyoe  (die )  djoer  (duur)  fjoer^  (vuur)  tjoer^ . 
re,   ëjoecht^   (ziet)    s/W,    ejoenj    betjoedenj   wjoeden^    ijoed^ 
djoeyeny  lljo&fenf  ftjoeren^  l^Rieren,  Kuren)  y?j/eo;x,  {ook /njon, 

B 


Xtl 

Jnean ,  fneawi^  /^oeg  {ftjiétvg ,  fVn^)  nioeggen  (ook  njueggen) 
gijoer  jen  (gtjuerjen)  njoe  C^jue)  njocr  (njuer)  njoet  (njuet)  be^ 
djoepl  j  {bedjuptm  de  U  yoor  O  IC)  Ijoe  (l/ue')  sjoec/Ue  ^  meestal 
siocnte  (zacht  y  ziekte,  j  Zie  lüË.  Ook  hier  is  de  I  vaak  eeQO 
£penthetica, 

lOEU.  in /Ijoeucht  in  rjoeuchi  j  II  d.  bl.  21.  Men  kon  hier 
met  minder  letters  toe.  Ooze  Dichter  gebruikt  s/yaecA/  mrjuficht  j 
v?aarin  de  UE  klinkt  bqna  als  OE,IOU,  in  riouM^enfint  (zij  heb- 
ben berouw,  O,  F.  Vf.^fjoutper  of  fjouuir  {y\tr)  jouM^er ^  (ha- 
yer)  Tot  dus  ver  naar  onze  uitTpraaK ;  doch /riou/i ,  (11  deelybj, 
5  en  10)  heeft  OU  voor  O  E. 

lü,  in  rjuecht  (O.  F.  W.)  rjachte^  fjuchle  ^  (II  d.  bl.  i5) 
bedjupt^  (bedient y  oppresfiis}  ijucht jem.  in  welke  woorden  de 
U  klinkt  als  OE.     Zie  lOE,  en  lüE. 

lUE,  in  Tjuesier^  bjufsler^  rjuecht  in  sIjiMceht^  sljaerctjen, 
gljuercljen^  grfeus  j  krieus  ^  wjueck  (wjuwck^  bij  djue  (^djoe) 
ijue  Ojoe)  fjuechlen^  fljueg  jfljuenen^  Ijuecht  (zie  IhA.)  ijuen^ 
ijen  iljoentien^  l/uerct  (lerk ,  leeuweriK)  pieuck  (prikkel,  prik, 
pik)  njuegqen ,  ijuestre ,  njuencte  ^frinea  {frioen ,  enz.)  Zie  voren, 

lUW,  in  ü)Uiv^^  /ijwvn  j  tjutpgjen  (tuigen)  jriuwn^  wjuwck. 
Zie  voren.  De  VV  rdiijnt  hïer  tot  de  vocalen  te  bchooren.  Zie 
den  Gramm.  II  d,  bl,  18,  fin.  Vergcl.  UW. 

OA.,  hl  LacLjen  ^  fehoagjen  (zameugetr.  Jchofa^  O.  F.  VV.) 
Zie  meer^oorbeelden  bi)  de  vocaal  O ,  en  de  Afdeeling  over  de 
fpf^U.  -van  tsal\  en  dubb,  voc» 

O  Al,  in  JLéoayj  moay^  doayter^  loaylsjen^  boecl-floay  ^  knay^ 
proay  ^  plociye  ^  ploayisjenj  troayen.  In  vele  woorden  wordt 
dit  zamengeirokken  in  óy^  als  lóy^  Tnóy y  ploy ^  enz.  Koayeny 
kóyen^  en  koagjen  ^  Verled.  Tijd  toagge. 

OAlU,  in  forfloautv  y  verlloof,  van  flutveny  uitgefproken  als 
ftoutven ^  doaufv   van    duufpny  douwen,  enz. 

OE,  in  floede ^  roer^  koer^  boeck ^  doech  ^  hroeckj  hoed^ 
bloed j  moed^  goedy  enz.  Bij  (\e.ï\  Gramm.  Il  d.  bl.  11  leest 
men  cour  voor  loer.  Onze  üichtcr  geeft  iu  zijne  V^oorr,  bi. 
XXV,  houck  y  douck  n  bouck  als  Zeeuwsch  op.  Eenii;e  malen 
wordt  OE  met  UW  afi^ewiMcId ,  als:  goez  y  guti>ze  y  terwijl  men 
bij  onzen  Dichter  1.  1.  XXVi  vindt  uii>ne  j  gruwne  y  jmvney 
enz.  waar  anderen  fclmjven  oene y  groene y  joene.  Zie  UE,  eu 
UW,  enz, 

OEI,  in  oeyt^  roeytter^  moeyle^  boeylle y  boeyt y    goeyty    enz. 


Moemi9  en  Muyniê.  Eénigen  dezer  woorden  vindt  men  ook  me 
Uw,  als:  uwtj  ruwtlery  buwtiSy  buwt^  enz.  Maar  gheyen 
Inoeyen  j  fnoeyen ,  floeyen ,  bloeyen ,  bebonden  OE ,  en  ncmei 
ook  voor  de  1  de  1  aan ,  als  gloeien  j  enz. 

OI,  itï  floyte  j  fioytjen y  nioyle.  B^  zamen trekking;  voorOAI 
rSyj  móy^  enz. 

OU,  in  bouwen^  mouwey  mqude^  roiuve^  boute,  floniPen 
trouwen y  grouw,  goud\  jouwer^  grouM^eljen.  Tot  dus  verr< 
naar  onze  tegenwoordige  uufpraak.  Maar  OU  voor  OE  wisfelt  me 
UW,  als:  gruwle j  gruwjen,  gruwljen^  enz. 

UA,  iniuayiuangf  cfi/a^/i  is  geen  tweeklank.  Die  U  gold  oudlqd 
zoo  veel  als  na  onze  W.  Men  fcbrecf  dus  naderhand  itia  y  enz. 

UE,  met  OE  verwant.  Zie  ald.  Zoo  leest  men  in  deO.  F.W 
dueck  voor  doel ,  gued  voor  gped.  Soms  isUE  ons  UI,  als  /lue 
bij  Gabbema ,  tuejent  bij  Martena.  UE  met  EU  gewisfeld ,  z\ 
ald.  Docb  deze  verfcbillen  in  klank  bq  de  niirpraak  :  in  Ui 
beeft  men  meer  den  OE-klank. 

Ui,  in  bwy,  bruyen,  druyen^  enz»  als  onze  UI.  Docb  ii 
'ftruyêy  huyny  haynigj  bruy/iy  dayn,  enz.  is  UI  een  e  Diph 
tbongus  impropria,  overeenkomende  met  der  Grieken  UI,  ij 
"tiioc,  /uvr«,  en  der  Latynen  cui^  huic^ 

UW ,  fchoon  op  zich  zelve  zoo  zeer  geen  tweeklank ,  word 
echter  meermalen  voor  OE  gebezigd,  doch  fchqnt  tusfchen  O^ 
en  OU  een  middenklank  te  wezen.  Zie  's  Dichters  Voorr.  bi 
XXVI.  Voorbeelden  daarvan  vindt  men  voren,  doe  er  bq 
fwuwgjen ,  Jornuwge .  fuwge.  Mogelijk  wordt  bij  -zamentrek 
|ung  eerst  moelijk y  dan  moelky  en  zoo  muwlcki  Wen,  eers 
oe/2,  en  zoo  own.  enz. 

Intusfchen  vindt  men  UW  ook  voor  onze  O ,  in  huwn  (hond 

juwnj  (jonde,    avond)  gruwn  (grand,  grond) yt4^/2  (gezond  ei 

gezonden)  Juwnerling    (zonderling)    wuwne    (wande  ,    wonde 

wuwgjen  (gewosfen  nu  gewasfen)  —    Voor    onze   OU,   io    du 

iven  (douwen)  b.  v.  kuufy  in  de  O.  F.  W.  ku  en  kwj  thans  a 

overgegaan  in  koe;  duufy  bij  den  Grammaticue  du^   in    Fries 

land  thans  uitgefprokén   douj  waar  van  het   Nederduitfche  dof 

fer.  —  Voor  onze  U,  in  uwre  (ook  oeré^  ure.  —  Voor  onze( 

of  U,  in  buwtsjen  (butfen,  botfen ,  beuken)  druwckjeti  j  (druk 

ken,  waarvan  drqk«  drok)  duwbbel j  (dobbel,  dubbel.)—-  Voo 

onze  UI,  in  duof  (duif)  flhwck  (Rruik)   huwz^  muH^Sp  iuwl 

B  2 


dtuuflf  hnupzertf  /hsM»^  Jlutpeft^  tnuipBsf  t^'^^t  t^U  i^M^if 
'•iUB«  eoz. 

$  4*  OVER  DB  SPELLfieO  XRT  fiMlLËtB  BV 
)DCBBBLB  ILLINKkRS. 

Oök  l^er  !l ,  OTèr  het  algetfieén ,  teel  OTereeDkomsl  met  de 
NederduitTche  taal :  De  klinker!  t^n  kort  en  hit^g ,  sachlkort  eti 
lachtlang,  fcherpkort  en  fcherplang.  Meki  raadptegis  deswe{[efis 
met  onxe  Taalkundigen*  Over  de  /cherplange  ihnterê  ecntcfr 
moet  ik  hier  het  een  en  ander  opmerken  ^  om  se  ook  in  de  L-F. 
taal  grondig  te  leeren  kennen.  Voorheen  is  reeds  gelegd ,  dal 
de  E\  zoo  Teel  geldt  als  onze  ER;  doch  dezelve  Raat  ook  roor 
andere  Toealen  en  tweeklanken,  b.  t. 

Voor  OU  ze  fcherplangè  EE,  in  Jreatjen  (doch  ook  freetjeff^ 
learen^  (ook  ieêren)  kearen  (ook  keeren)  wread^  u^a  (ook  iPe^) 
heare  (meestal  heere)  Jea  (fce^  tn  faeâ)  zee  en  put. 

Voor  onze  fcherpkortte  E,  in  liedearren^  Jlearren^  earnsi^ 
hearêt^  freamd.  Dé  fcbcrpkorte  E,  zal  hier  beter  iiitkomeb^ 
Wanneer  inen  EA.  aitfpreekt  als  JE,  bekerren ^  fijerren ^  jern^, 
hjerêt  j  frjemd  bn  fi^aafenb.  In  de  B'qdr.  VremdL)  Zie  vorea 
over  de  Literae   Prosthclicae  6c   Epentheticae. 

Voor  onze  lange  X ,  in  Peark ,  iearn ,  bear»^  eiirsjjenrn ,  iréft'^ 
merf  fealj  Jchear,  ieai^  (kaal)  Iréag,  mamnte^  meä^e^  meev» 
ger^  méalen ,  pream^  prealie  jjfcfteä ,  pleatSy  hettch  ijiodci)  bé^ 
iieagjen^  (behcegjen)^  enz. 

^or  onze  korte  A,  in  earm  (bracbinm,  pauper)  lenl  (kalf) 
healy  feag^  bea ,  eangsi  (jengstp) 

Voor  onze  fcherplatige  OO,  in  heag^(ook  hasg  en  heeg)  kaf^ 
{JUef)  /learen ,  hearcljen ,  keappjen ,  Ijeappjen .  keap ,  teanen  , 
kanjen  ^  Jiream ,  brea ,  dea  {deacl)  lead^  read  (in  Hindelopcn  btA  , 
ddj  lA^  ra)  biea^  bUat^  greatjbeam,  beane  ^  nead^  leaZy  teorh^ 
ïne^  eag^  (^cegy  ^^g)  ear^cerj  eer)  Ireast^  enz.  enz. 

Voor  onze.  zachllan^e  OO.   en   O,   in  fleag ^  flecigen ^  ^^^g j 

Jorlearn ,  hagen ,  bea ,  bean ,  fcheat ,  leafy  (loqf^  lover ,  A^,)  fea- 

re  (1^2®»   leuze)  geate^  bedreasfen,   {bedreegen)  bedrogen ,   eni. 

Voor  onze  I ,  in  ïjeacfit ,  licnt. 

Voor  onze  IE,  in  sjeän^  betjennj  Ijeafj  tjeafj  ftean^  fchtftn 
'(gefchïeden)  eatj  neal* 
^  Voor  onze  UI,  in  Deak  (Daivel.)  Schean  (fchuinscb.) 


De  Ibbet^lfttigft  OA»  TObr  ODze  OO»  in  troam^t^aî^  IroatM^ 
Jbam^  flocan^  anxany  moarif  roqf^  ^^/9  igoar^  oâriove^  oarr' 
lige  pwujén. 

Vo<»r  onte  tadiüatiga  OO^  en  0«  in  Ttoap^  boqde^  boage^ 
hnie^  jToak  9  ôalfe  ^  /hhoaUe ,  /hhoatyen  n  bhazjen  y  hoaven «  hoayi'^ 
êjen^  (tjytajen)  hoarn,  poartte^  toarne^  oafi^  g^rjen^  ent, 

Vook*  Ottzer  Ichetpkorte  O ,  in  mêarn  ^Jbrdoarn ,  moacht  (micAi) 
gottd  y  froast ,  froaich  ^fröai  ^  loaf^foalder  ^  hoarê  f  flroai  (^ftrâl) 

ÎoA/ ,  Höärm  y  Jlútiti  C  /Kfeit)  poalk  ,  Inöaite  (JbnAtie ,  knoi ,  kiicf , 
noop.)  boarncj  hoaî^  roan^f^rén^/c/ioqfifen^  ioarêi^/loar^eMm 

V^r  onse  O  bij  isfvrisfeUtig  raet  EU,  in  koachne  (koken  ,  keu* 
leen)  haatte ^  /haren  y  (Horen ,  ^^^wnin)  JpoarieH^,toaterj  hoaschp 
QM^cé)  hoal^  iMis,  roate^  €har^  dr^an^  doaren^  (dealen^  d«r* 
Ten ,  doren)  font  y  {/kr ,  VüW  y  Tear)  floane ,  ens. 

Voeyr  ónxe  OE,ifi  draaf y  drouve  ijiróvé^  brooTy  "maar f  moatf 
^9t)  hoat/By  naag  (nógj  roost  y  toafferiy  woa^U 

Voor  omte  Ittege  a,  in  tnammey  moanjen^  toalf(it^.) 

Voor  onze  korte  a,  m  iaatn  (Mm)  ook  haemy  uooniy  ook 
naem^  naemenm 

Vúot  ónte  techtlange  E,  In  moaly  (meel.) 

Voor  oh2e  -IE ,  in  hóaHk  Imld. 

Voor  on!Ke  OU«  in  goéldy  hoediy  Jühangjen^  èoz. 
iDm  echter  de  {Asêér^  >of  bttrd-knge  E  eii  O-,  in  de  L-Fr« 
^aftl ,  ^00  veel  doenlijk  is ,  te  -leeren  kennen ,  voeg  tk  liier  n«?eni 
^ëene  Y^t  Yïin  ^«roorden,  gerMigfebikt  nftir  dié  v%n  ^iegenbeei^ 
in  ^stt\(%  Bijlade ,  aobter  ^^e  /peiling^  "Oai  ie  dtenea  ioi  een^ 
Prctóf  ^n  vergelijking, 

E. 

Éèer^  L-K  A^/ir«   Dit  f4df ,  bterf  voor  de  bm^dlange  E. 

Begeetén  of  bêge?en»  ^  Jearfen ,  -bejearjen^y  viet  deazelüi  «f- 
tVarmmelingen ,  fcriijtoen  de  hardbeld  der  E  te  bevestigen.  Doch 
Jtiren^  Jèreriy  Jerny  m  de  O,  F«  W,  voorkomende,  plieiten  v6or 
de  tathte  E,  Ten  ware  bier  de  «bkele  vocaal ,  uic  fpaarzaebt, 
%\\  tie  Onden  d?<^  's^ldz^aln,  voor  de  dubbele  gebmiki  is» 
Doch  hier  tegen  over  (laat,  dat  men  teg«nwoord%  ia  FriesU&d 
itegl  jerjen ,  bejerjén ,  jérn  y  etir. 

V  5 


Deeren  rs(  d^ren.  —  Dearêri  picït  Voor  de  harde  E«  maar  het 
Teel  gebruikelijker  derren  ^  bij  onzen  Dichter  en  Dera,  in  de  O» 
F.  W.  en  bq  den  Teuianist.  bevestigen  de  enkele  E.  Het  A.  S» 
Dceran  en  derjan ^  bekrachtigt  bet.  De  Ea  in  dearen  y  en  de 
cc  in  dceran^  geven  vaak 'wel  verlenging  maar  geene  verfcher- 
piug  aan,  en  liaan  hierin  gelqk  met  derren^  derjan.  Zie  ine- 
den  ,  /cheren ,  enz. 

Geel'^^L'^l^  giele^  Cchijnt  voor  de  hard-lange  E  te  pleiten; 
doch  liet  is  alleen  maar  i'cliqn,  want  de  IE  is  hier  door  ver- 
loop ingefcliovcn  voor  JE,  waarvan  de  J  e«ne  Epenthetica  is. 
Zoo  is  het  gelegen  met  Hel^  zie  ald. 

Geneeren^- generen.  Tweemalen  vindt  men  bij  G.  •/.  neering  ^ 
en  zoo  ook  bij  den  TeutonUt.  Doch  in  dezen  kan  en  mag  men 
op  de  fpelling  van  G.  J.  en  de  Tqdgenooten  niet  altijd  veUig  af- 
gaan.   Ook  in  de  uitfpraak  is  dit  woord  bij  de  L-Fr.  zacht 

Heeten  of  iieten.  G.  J.  heeft  altijd  hielten  en  onthielten.  In 
de  O.  F.  W.  leest  men  liaety  Iieet  ^  zeer  dikmaalsen  gewoonlqk, 
doch  enkele  malen  uit  fpaarzucht  mislchicn  ,  lieten  ^  hetet  ^  het. 

Keek  ^  lek.  —  G.  J.  Kiely  A.  S.  ceole*  wat  wq  bg  geel  zei- 
den j  geldt  ook  hier  volkomen. 

Keeren^  keren.  —  G.  J.  Keeren^  en  learen.  Bij  Martena 
heeren.  Doch  in  de  O,  F.  W.  en  bij  Gabbema  ^  kera^  keren. 
Dat  gif  dat  kar  (verhindert)  ibid.  bh  124,  lees  kear  of  teer^ 
want  die  a  alleen  kau  niet  in  dit  woord  worden  geduld ,  en  is 
er  nergens  zoo  te  vinden.  Dat  de  E  in  kera  uit  fpaarzucht  is 
ontllaan,  wordt  bevestigd  door  honderd  voorbeelden  van  dien 
anrd  ,  waar  geen  twqfel  is  wegens  de  hardheid;  in  de  O.  F.  W, 
leest  men  toch  era^  erem^  (eer)  hera  (hooren)  /tera(heer)  Ae- 
ren  (heeren)  lera  (leerenj  enz.  En  hoe  vaak  komt  die  E  voor  bij 
Maerianty    Sloke^  enz. 

Keetenj    keten.    G.    J.    Keilen  j  kettcnge  j   O.  F.  W.   keden^ 

Bredero  y   Hooft y    enz.    ketten^  waar    in    men    de   Rotterdam'- 

Jche   quafi-hardheid  zeer  wel  hoort.  Lat.  Catena.    Du?  zachte  E. 

Knceden,  kneden.  G.  J.  Knettjen^  w.  v.  knetter  jen.  Beide 
pleiten  voor  de  zachte  E.  De  A.  S,  ^  ,  in  cnc^dan  kan,  mag 
en  moet  men  niet  vertrouwen ;  in  uitfpraak  is  dit  hetzelfde 
met  cneddan,  en  dit  geldt  van  de  Rotterdamfche  uilfpraak  me- 
de. Het  is  om  die  reden,  dat  ik  in  G.  J.  op  h'.  2iu,  de  Oude 
lezing /vicr^  veranderd  licb  in  knett ^  zoo  als  het  zijn  moet,  ea 
overal  in  gebruik  is.  Ook  het  A.S,  cnedan  >vijst  de  zachte  E  aan. 


xvrt 


Zie  deren  ^  let^n^  letten  j  l^tting^  \n  welke  Tvoordcn  de  ter- 
dahbeling  der  T  voor  het  oor  eene  veiraagde  uitlpraak  geeft» 
en  dus  wel  verlenging,  geen  verfcherping  aanbrengt. 

Kweeken  ^  Iweken.  G.  X  Quicljen^  Quicte.  O.  F.  W,  Qui-» 
ia,  Quick-^fia,  Deze  woorden,  met  ons  kwik ^  kwikken y  vev 
kwikken ,  wijzen  de*  zachte  E  aan.  De  verdubbeling  der  con- 
fbnanten  geeft  ook  hier  eene  verlenging  aan ,  en  van  hier  do 
fchijnbare  hardheid  in  aitfpraak  bij  de  Zeeuwen  en  Rot^ 
terdammerB. 

Mepnigte^  menigte.  G.  J.  menni^^  mennigte^  O.  F  W» 
manith^  mannich^  Dus  de  zachte  E.  Wat  het  A.  S.  mcenig  aan* 
gaat,  zie  men  bij  kneden  ^  enz.  Mcenig  werd  uitgefpvoken  als 
mannigy  of  liever  mennig  ^  welke  beide  in  Friesland  dagelijks 
worden  gehoord.  Bovendien  wat  is  vaak  de  A.  S.  R.  an- 
ders dan  de  AE?  zie  voren.  'Behoudt  men  nu  al  eens  deze 
JE^  in, de  kracht  van  AK,  dan  is  mcenig  hetzelfde  9\s  maenig^ 
waarin  wel  verlenging ,  maar  geene  verrchcrping  wordt  erkend , 
zoo  weinig  als  in  onze  AA.  Én  dus  ontdekt  men  hier  al  weder 
eene  dier  moegelijke,  en  niet  altijd  gelukkig  flagende  pogingen 
der  Ouden  ,  om  den  klank  der  woorden ,  bij  de  uiifpraak  hoor- 
baar, door  de  letterbeelden  uit  te  drukken.  Ik  geef  aan  man" 
nigy  mennig^  of  gelgk  de  Zeeuwen,  in  overeenilemming  met 
de  Friezen,  fpreken  minnigj  de  voorkeur. 

Ontbeeren^  ontberen.  G,  J.  ontbeeren^  O.  F.  VV.  onibara^ 
Sloke  en  Maerlant^  ontberen  ^  ontbaren^  onberne.  Deze  laat- 
Hen  bevestigen  de  zachte  E,  welke  hare  volle  kracht  ontleent 
van  het  grondwoord,  baren ^  beren ^  beuren  j  fcrre ,  iigurate  au- 
ferrc,  i.  e«  accipere,  wegdragen,  bekomen,  verkriji^en.  Van  hier 
onthoeren y  niet  krqgen  of  bekomen,  en  dus  miajcn.  Out  Haat 
bier,  als  dikwgis  in  de  beteekenis  van  on  ,  wanrom  men  wel 
eens  vindt  onberen ,  onderen.  Maar  een  allerkrachtigst  be- 
wijs voor  de  zachtheid  levert  G*  J.  nevens  de  O.  F.  W.  op  in 
barre j  berre.  G,  J.  gebruikte,  in  navolging  van  de  gewoonte 
zijner  eeuw  vaak,  zoader  noodzaak,  de  dubbele  E.  Zie  Nee^ 
ring  én  Generen ;  cmiz. 

Peeren,  peren,  ffet  HerkRc  bewijs  vo 9 r  de  zachte  E,  geeft  bet 
lé-Fr.  parren,  perren.  Sehoon  de  Engelfchen  Fear  fchrqven, 
weet  men  echter  dal  zij  uitfpreken  bijna  als  JPjér^  waarin  de 
Kpeulhetica.    Zie  vorcngclegde  gronden. 

Sc/ieeren,  /cherea.    Ook   bier    geldt   hetzelfde.    G.  J.   beeft 


WfOt 

/hkêrreMf  /chêrl^  /ehêrméê^dûO^F.  W.  Schera^  Jhltêran^  ofT^ 
Jchmrren^  hifcherU  De  A«  5.  iE  iu  Jcmran  v^st»  Tolgeoi  torige 
bewi)Sgronden ,  iiieu  anüert  «ao  (kn  de  Terdabbelde  K.  R. 

Stoepen ,  flemen  G\  J.  Slgpf^a.  Tegenwoordig  echler  hoort 
méxk  in  FriesUqd  ook  dl  Slepen*  Beide  pleiten  Yoor  de  uciite  E^ 
wanl  de  U  veiichiU  hier,  als  elders^  nieu  van  de  !•  Oe  ?er« 
dttbbeling  der  P,  in  de  uiifpraak  £ehoord^  wijst  verlengde  lachtr 
beid  aan  y  gel^k  in  grqppjen ,  O*  F.  W.  {firipa'^  waarvan  begr^^ 
pen^  begrip  \  flrijppjen%  waarvan  ftreep  ^  ftrep&n  j  enz. 

Smeeren^  /mêreéh  G.  J*  Smarren  y /merrtru  Zie  bij  Deren  ^ 
Scheren^  enz, 

Speenen  y  Jpenen.  A.  S,  Spana.  Wat  de  gewaande  hardheid 
der  A*  S,  A.  in  dit  en  loortgeliïke  gevallen  aangaat,  daarop 
kan,  mag,  noch  moet  men  zich  verlaten:  niets  is  bedriegelq* 
ker.  Spana  is  op  iqn  allerRerklt  nitgefproken  niet  harder  daa 
fpanna.  Ook  Jhenen  is  overal  in  Friesland  in  gebruik.  Zie  de 
l/e  voren  gelegde  gronden  in  menigte^  enz. 

Teeder  y  teder^  Het  L-Fr.  heeft  bij  zamen trekking  alt^d  teer^ 
iiery  en  kan  dus  hier  niets  Heiligs  bijdragen.  Zie  ik  op  het  Griek«» 
fche  Tlpi}v,het  Latijnfche  Tenery  het  A.S.  Tedriariy  en  op  meer 
andere,  b^  IVeiland^  in  zijn  ïVoordenboek y  opgegeven  voor- 
beelden uit  andere  talen ,  dan  ontUaat  bij  nHf  tw^lel  aan  de  hard- 
heid; of  het  moest  zïjn,  dat  die  er  naderhand  ingekomen  is. 
Ook  bet  L-Fr.  tingery  het  Eng.  tender  y  het  Franlcbe  tendre 
begunstigen  de  hardheid  niet,    'fxi^é 

Teeleny  teelen.  G.  /.  Teeljeny  waaruit  betrekkelqk  de  hard- 
heid niets  kan  worden  afgeleid.  De  O.  F.  VV.  Tilet.  tgleuy  til^ 
Hnge,  Deze  pleiten  voor  die  zachtheid.  Indien  dit  woord  in 
herkomst  hetzelfde  is  met  ons  tilkny  tollere,  waarloe  ik  zeer 
overhel,  en  waarin  ik  door  't  woord  tillinga  uit  de  O.  F.  W» 
wordt  verllerkt;  dan  is  dit  een  bew^s  te  meer  voor  de  zachte  e. 
Die  Latijn  verflaat,  kent  ook  de  natuurlqke  en  eenvoudige  verbin- 
ding iiisfchen  de  eigenlijke  en  figuux'lqke  beteekenis  van  toUere^ 
opnemen  en  opvoeden^ 

Teenen ,  tenen.   In  Friesland  Tienen.  Hier  is  wegens  de  hard* 
beid  geen  twijfel. 

Teereny  teren,     G.  J,    Teert ni^e  y  en    het   van    teren  afgeleide 

iiermjen^    uwt-iiennjen  ^    fchijneu     de    liardheiJ   aan    te  wfjxen. 

Doch  For-tearren  ^  {c,  i[.  for-tjerren)  Terd^  forlcrdy  Jorlert  en 

forteart  (^for^tjert)    Ter-jdd^    welke   alle  bij   G.A   voorkomen; 


.  tn  verteren  j  verteri^  verier  den  ^  verteme^  enz.  bij  Maerhhti 
ket  tegenwoordig  ia  Friesland  gebruikelgke  iarren  en  ierren  %  • 
deze  alle  beTestigen  de  zacbtheid.  Over  de  EA,  bq  de  oit-* 
rpraak  met  JE  verwisfeld,  zie  yoren.  In  lïermjen  is'  de  JE 
overgegaan  in  IE«  dat  nu  quafi  een  tweeklank  wordt ,  of  al- 
.  thans  iets  9  dat  er  naar  gelqkt.  Dit  heeft  men  meer,,  gelijk  ro« 
ren  reeds  is  gebleken.  Zoo  is  ons  kermen^  in  H  L-Fr.  kierm^ 
jen  f  ons  werm  o[  worm  het  L-Fr«  wierm^  enz. 

Teeren^  teren^   A.  S.  Tare,   Men  Tertronwe  hier,  even  wei-- 

nig  als  voren ,  die  A.  S.  A ,  als  ware  ze  hard :  zij  is  bedrieg^sljgk» 

Het  Frlefche  Ter  y  tar ,  tetyen ,  iarjen .  geven  de  zachte  E  aan« 

En  wat  verfchil  Is  er  tusfchen  der  A.  S.  Tare^  en  der  Friezen 

.  Tart  Wie  heeft  toch   aan  de  A«  S»  A   het  eerst  die    hardheid 

.  zoo  onbepaald  toegefchreven  ?  Wat  wil ,  wat  moet  zoo  iets  be- 

teekenen  r  waar  zal   ons   dit   heenleiden  ?   In   der   Hindebperen 

Brdf  dâ^  Idj  rdj  is  de  A  lang  en  fcherp,  nit   hoofde  der  za- 

mentrekking ,  en  bij  ons  beteekcnen  deze  woorden ,  met  de  fcherp- 

.  lange  00,  brood ^  doodj  loody  rood;  maar  hoe  kan  deain  7a« 

re  fcherp  worden?  Doch  geen  woord  meer  over  de   ingebeelde 

hardheid  dier  A.  S.  A ,  welke  op  lonter   vooroordeel    rast,   ea 

op  volftrekte  onwaarheid  uitloopt* 

tVeereny  weren.    G.  J.  fVarren  en  werren  5  O.  F.  W.  VTa'^ 

,  ra ,  warane ,  wer^    wert.    Dit  alles  pleit  voor  de  zachte  E.   En 

v?at  de  hardheid  der  A,  S.  A,  in  waren  ^  de  zachtheid  in  we^m 

.  ran  aangaat,  daarover  is  reeds  genoeg  gezegd.   Elk  ziet  uit   het 

wara  en  wer^  enz.  der  O.F.  W.  de  onbezonnenheid  dier  opie- 

.  nie  overtuigend,  zonder  nog  wan  warren  en  tierren  van  G»  J.Xq 

fpreken.  Deze  zachtheid  wordt  nog  meer  bevestigd  door  het  afgeleid 

de  warnen  ,  wernen  (weigeren ,  afflaan)  waarvan  men  in  de  O.  F» 

W«  vindt  wernt  en  warnet;  in  Mieris  Charterb,  waernet^  waer^ 

nen ,   welk  laatllc   Kiliaan  ook    opgeeft    in   de    beteekenis   van 

waarfchuweru   Wegens  die  AE.   Zie  vorep. 

Zweeren ,  zweren^  G.  J.  Swarren ,  /werren ,  /wart ,  /wem. 
O.  F.  Vf.  /waren  ^  JiPerre  ^  Jwer  ^Jwor.  Dit  alles  pleit  voor  de 
zachte  E.  Het  Tslandfche  Svaena^  dóór  Weiland  misichien 
beter  opgegeven  Sveria^  levert  geen  bewijs  voor  de  hardheid, 
wel  voor  de  verlenging  op.  Zie  voren.  Zweren,  voor  ulcerare, 
door  G.  J.  ook  oitgecfrukt  door  /warren^  /werren,  is  hetzelf- 
de woord  als  het  vorige ,  welk  in  de  figaurbjke  beteekenis  luidt 

G 


'fôrartf,  d.  i.  iichy.  Trâbtieer  tnen  een  mrinéeil  cToet*  mïïe  bocrze 
üUféreri f  plagen  ^  rampen  en  ellenden  toêztveren  en  op  den  ha/a 
'laden.  Verjgèliïk'hier  de  goddelijke  wetten,  rakende  den  eed« 
welken  de  Yrouwen  verdacht  Van  orerrpel,  doen  moesten ,  in  al 
derzelver  gevolgen. 

Zweeven ,  zm^even.  Wanneer  er  nn  én  dan  tuardicn  de  har- 
de en  zachte' E y  bij  de  Ouden  eenig  dialect- verrdiil  is,  dat  zich 
door  de  gelegde  gronden  niet  voJdoende  Iaat  oplosPcn ,  gelqk 
'anlks  hier  plaats  heeft,  dan  wordt  men  gedrongen  naar  de  re- 
den daarvan  onderzoek  te  doen,  en  te  beproeven,  of  zreh 
•enig  middel  ter  ontwikkeling  opdoe.  Wat  mij  belangt,  ik  ben 
met  vreemd  van  het  denkbeeld,  dat  men  uit  dat  dialect-ver* 
ibhil,  ZOO' als  hier  is,  ook  verfchil  van  betcekenisfen  zou  kun- 
nen ,  ja  behooreii  af  te  leiden*  Ik  vind  het  niet  alleen  mogehjk ,. 
maar  zelfs  waarlchqnlijk ,  dat  men  aan  een  en  hetzelfde  woord 
zoo  wel  ëene  zachtere  en  fcherperc  nilfpraak,  als  zachtere  eo. 
fcherpere  bóteekenis  lichhe  gegeven.  A.nders  weet  ik  mij  althans 
ïlier  niet  te  redden  uit  den  tWijfel,  waarin  ik  door  de  verfchei- 
deiiheid  van  dialecten  word  gebragt.  Welaan!  ontwikkelen  wq. 
âe>.c  gódachlo  wit  ûa<lcr:  misfcbien  kan  zulks^,  ook  in  andere 
gevallen ,    tot  ecne   proef  dienen. 

Bg  onzen  Dich'ter  lecsi  men  Jli^efjen^  in  de  O.  F.  W.  /^l^ 
ven  voor  onzeker  zijn,  Vbti  /ïi^even  komt  fn^erven»  Vau  ftiyab^ 
jen  (oï\^zwabhen)  krtmt  Jl^aberjen.  Hier  mede  komt  overeea 
het  H.  b. /f'éÄe/î,  of  liever /cA^^tó/7.  Het  grondwoord  is  w^e- 
ben ,  lifeven ,  w.  v,  'weber ,  wever ,  gelijk  van  Ut  ten  komi  flikten  , 
van  nfjcten ,  fnijden  ,  van  'Icin^ ,  fl^^ng ^  van  nikten ,  notken  ,  friik^ 
ten  ^  /nokken  ^  enz.  enz.  Dit  alles  wijst  ons  op  ile  znchie  E% 
Maar  lifèwen^is  v».  het  frecTuent.  bij  Kiliaan  wryfelen.  cu  met 
de  S  vooraan,  bij  Kiiiddn  fweijffen  en  flveyt^en  ^  w.  v.  het  II*  f>. 
fi*<ïqadi»l.  Zti>ei/èln  ^  vcvwnni  Biki\  wey/êlen  (zegt  TVei/nml"^  onz. 
geven  de  harde  IC  aan,  Pasfen  wij  dit  nu-  e^ns  toe.  fJ'^ei^en  en 
/weven  Qeveii  eeue  zachtere  beweging  (e  kcnne»,  dan  zce/i^en ^ 
{wuiven)  en  Jweioen^  die  eene  geweldiger  hcleekcnis  uiiilrttk- 
kén.  Een  we^er  op. zijn  wecfijeiouw,  of  een  die  op  ccn'  ])oom- 
tak  zit,  welke  ge<!urïg  'öp  en  ncdergaïit,  öndirvindt  cene  zach- 
tere beweging,,  dan' de  fioed^  zakdoek  ^  of  eenig  ander  din^;» 
'dat  mén ,.  om  te  eei^dfer  gezien  ,  begrepen  en  geholpen  te  wor- 
den, rasler  én  llcvkbr  heen  en  wodcr  hewcegt.  Ncciikt  men  dit, 
WO  als  het  is,  en.  door  de  dagciijkfche   ondervindig  wordt   bc- 


•  ■•^^ 

Vfifögd,  \q0T.  zc^et,  aa^,  Aslh  rie|.ï^9^  le,?C{tt3,v^pOJ,d6.  liari|erf>^ 
en.  zac\ljere  Tocalcii,  bg«de  ^qdeq,  èi^  Jatprea,,  eeiie  Tolcioéndé^' 
reden  9  en  men  kan  deze  verrchcideiil)ddj'i^  lïcfPiie /pè)|in^  n^eäf 
gy^rond  viuden.   Het  iSf  gclqk  ik  zeidc;^  ^ecliU  i^è^^^ 
Xiezec  oordeele« 

O. 

Bft€fogen^  beiogen*  —  G.  J.  ^V^'»;  *^  *7ö^>  Verled.  1ïd« 
ieagy  Deelw,  ieyn  ;  O.  F.  W,  Tjugj  taeg,  tag/ien^  ^V^* 
teyn  $  tjuga  ,  Ijoegha  ,  (/e^^^  ,  ijo^ch  ,  ifogeii  ,  enz*  Dete 
«llen  pleiien  voor  de  zachte'  O',  want  de  ae  geeft  hier  alléén 
verlengiiie  te  k^nnrn^  en  de  ea  \s  hier  niet  meer  dan  é^  ea 
wordt  ook  vaak  alleen  door  é  nitgedrokt.  Teyn  Haat  bg  zamen- 
tr^king  voor  iegen*  '—  Wat  de  onderfebeidmg  tusHchen  I^etoo-^ 
gen  en  togen  (trekken)  gemaakt,  aangaat,  deze  is  niet  in  de 
taal  gelegen ,  en  kan  er  niet  in  gelegei^  zqn ,  om  dat  bet  Ter- 
lèhil  van  beteekenisfen  tiguorlqk  is,  en  derhalve  de  Rhetorica, 
niet  de  Grammatica  betreft»  Dit  zelfde  heeft  plaats  in  fieren^ 
opfieren  en  verfieren^  fingere,  enz.,  en  moet  plaats  honden ^ 
wat  men  er  ook  tegen  in  moge  brengen,  zal  niet  alles  op  losfii 
fchroeven  geraken. 

De  eerSe  beteeken  is  van  Togen  is  irelien^  van  Betogen  ybe'^ 
treilen  f  vervolg,  aanhalen  j  bg brengen  ^  t.w.  gronden  van  over- 
iQJlgiDg,  enz.  Ook  de  Heer  fV eiland  in  zqn  PVoordenboeh  i  on« 
aangezien,  zegt  hij,  Kiliaanj  de  Staten  Bqbel^  en  Ten  Kate 
dit  woord  met  OO  fchrnven,  is  het  echter  zeker,  dat  de  alge«* 
meene  uitfpraak  alleen  0«  en  derhalve  Betogen  vordert." 

Bloode  ^  blode.  G»  J.  blea.  Zoo  is  het  met  bleatej  reade^ 
enz*  anderen  meer  gelegen.  Dus  OO. 

Booge^  boge*  G.  J.  Boaj^e.  O.  R  W.  Boglia  Daar  de  a 
in  oa  hier  in  gevolge  de  afleiding  van  Boegjeny  (buwg/enj  al- 
leen een  hulpmiddel  is  om  de  O  te  verlengen,  kan  zij  ter  ver- 
fcherping  even  weinig  toebrengen ,  als  in  moanne  (mane >  yoa-* 
Ie  (  zole;  Schoalle  ( fchole)  poale  (  pol ,  polder)  poat ,  (pot)  groai 
(gort)  enz.  Met  Beage,  {bagge^  enz.)  is  het,  wat  de  ver- 
scherping aangaat,  niet  beter  geüeld,  want  het  Haat  voor  6;€^6 , 
dus  op  zijn  fterkst  voor  biege*    Dus  zachte  O.  Zie  voren» 

Boor  en  ^  boren»   6»  /•  Boarjen.  De  a  is  ook  hier  een  mid^ 

r.  n 


«UI 

I 

d^  fitl  Terlencing,  niet  Ttn  yerrdierpmrj  en  hoarfen  Raat  hî^, 
Toor  borrjen  ot  borjen.  zoo  als  men  vaak  gefchreven  vindt,  m 
TQor  de  uitTpraak  voldoende  is. 

'  Dookriy  ooien.   G.  J.  heeft  dwae^en^  dwijljen^  dat  ons  code 
duelen  o£  dufeien  is,  in  het  tegenwoordige  dolen.  Ons  zachte  O. 

Gedoogen  ,  gedogen.  Het  AT.  G.  2'augan .  gataugan  pleit 
TOordehardeO.  Zie  wat  wij  in  het  f  F  oordenboe  i  op  /^o^^  zeggen* 

Dogen  voor  deugen  ^  is  iets  anders  t  reeds  G./.  eAent  eeiie  O. 

Genooten^  genoten,  G.  ƒ«  Genoaie^  gunst-'genoaie.   De  OA.  ii 

er  aellig  hard :  dos  OO. 

Hoonenj  honen.  G.  J.  heeft  meermalen  huyn  en  huynjen^ 
met  de  diphthongos  impropria;  Miierlani  ^  hoenten\  M.  Stoke^ 
hone.  Gevolgelqk  de  zachte  O,  Eens  heeft  G.  J.  en  dat  nog 
wel  om  het  Rqm,  hoane^  waarin  echter  de  a  Hechts  verlen- 
ging aangeeft,  gelijk  in  het  voren  vermelde  hoanne^  V^aan)  In- 
tusfchen  zou  men  knnnen  vragen,  of  hoane  voor  hoon  Land* 
friesch  is«  of  veeleer  uit  het  Nederduiifche  hoon  overgenomen  ^ 
en  zoo  wat  geplooid?  Dit  doet  de  Dichter  enkele  malen  meer* 
Zie  het  Woordenboek. 

Klooven ,  hloi^en.    Oalings  had   men  twee  W*W  die  beide  nog 
in    wezen    zijn:    Klieken  en    hlooifen^    waarvan    het   eerlle   het 
grondwoord ,  het  andere   het   afgeleide   nieuwere   en    regelmatige 
is.    KlUfenj  eigenl.  i/et/<?/2,  adhaerere,   inhaerere,   vervolgens //2« 
dfr^>2^e/i,  penelrare,  e\i\Ae\^\i  küet^en^  cnneo  adnioto    penetrare 
Î.  e.  fcindere.)  A.  S.  Clijpan^ruinpere  j  abfctndere,  re/ecare.  V, 
h.  -KA/,  kUn^  A.  S.  ook  käf^  ons  klip  ^  rupps.  De  VcrJcd.  Tijd 
van  cliven  y  is    bij    Maerlant  ^    ^J^fj  A.    S.   cleaf\   waarvan  het 
nieuwe  woord  in  *t  A.  S.  cleaïan.  Van    c/a/" komt  iiet  Eng   claw  ^ 
O.  F,  W.  clatva  en  klewe  ^  Feuton.  clawe.  ons  klaaiui^y  die  te 
gelijk  kleeft  i  klieft  en  klooft.     In   het    L-Fr.  heeft    men    klieu^ 
wen^    voor   kleven ^   küevF.nj    en    klemmen^    klioimcn.     Zie    het 
Woordenboek.     In  den  Verled.  Tijd  kleautv  ^  waarvan  het  nieu- 
we regelmatige  en  g-eUjkvloeijendc  kieauwen^  kleauivde  ^   kieanwd^ 
ons  klooven^  kloofde^  geklooJJ.   Het  is  dus  niet  ie  verwonderen, 
dat  er  foms  in  de  fpelling  eenige  verwarring  is  ontdaan,  en  fom- 
migen  kloven^  anderen  klooven^  hebhen  gefchreven.    Dit    laalUe 
komt  met  de   Rollerdamfchc    uilfpraak    overeen.     Men    behoude 
dus  ook  hier  den  nikdom  onzer  taal,  en  fchrijve :  käeven^  klooft 
gekloven j    doch    klooven j    kloofde,   s^ekloofd. 
Koozenj  kozen.  Meer  dan  waarfchijnlijk  is  dit   het   oude    kur^ 


Jeriy  wdAfTan  i(ei^<?/i9TerwaiitmetIiet6riekrche  Kufiv,  fat  K-Vfir, 
per  redaplicationem.  KvVr€iy«  Dorisch  KiVo-f»,  letterlek  ons  lu9^ 
Jeru    Zie  't  fVoordenboeh  op  kuwjè.  Alles  wijst  kier  de  zachte 
O  aan. 

Loochenen  j  lochenen.  G.  J.  beeft  Ljeagen^  roendacïum,  ca 
Leugen,  ideui,  waarvan  Leugenjen.  Het  eerile  fchijnt  voor  de 
harde,  de  auclere  voor  de  zachte  O  te  pleiten.  Ook  hier  is 
wederom  nit  twee  onderfcheidene  W-W.  ongelqkheid  yan  fpel* 
ling  ontl^aan.  In  het  L'-Fr.  heeft  men  Liegen  j  ieag^  (pfÜ^^S) 
Jeagney  ons  liegen  ^  loog^  gelogen .  waarvan  ons  loogenen  ^  na 
hochenen.  Doch  Leugen  ^  leugenjen  wqzen  op  ons  logenen^ 
Hm  bchenen.  Het  Griekfche  Kiyuii .  (p.  m  A|Aoyfli,undc  Ao^oc J 
hier  mede  venvant,  bevestigt  de  zachte  O,  die  door  fVeÜand 
wordt  erkend ,  door  iiilderdq.k  gebrnikt.  Ik  verwerp  echter 
loochenen  niet ,  maar  gebruik  het  zelfs ,  als  een  gelijkvloeijend  W-W* 

Noopen  y  nopen.  Bi)  G-.  7.  en  in  de  0«  F.  W.  vindt  men  dit 
woord  niet.  Nopens  meen  ik  gehoord  te  hebben  met  de  zach* 
te  O,  ook  in  Friesland.  Indien  echter,  gelijk  fV eiland  wil, 
dit  W-VV  met  Nijpen  verwant  is,  is  noopen  ook  ^oed.  Want 
pelgk  van  cnipa  (met  de  c  praefîxum)  de  Verled.  Tijd  iscnaep^ 
waarvan  ons  knoop  ^  het  H.  O.  hnauf^  en  ons  W-W.  hnoopen^ 
XDO  moet  gevolgelijk  van  Nipa  komen  naepj  welk  imperfectam 
bij  ons,  uitwijzens  de  voorbeelden  die  hier  telkens  znllen  voor- 
komen) dan  eens  met  tf6,dan  met  ooy  wordt  uitgebragt*  Knaep 
\oor  knoop j  knop  ^  komt  ook  in  de  O.  F.  W.  voor. 

Per/oonen  ^  parfonen.    G.   •/•   Perfoane  en   Perfonen^  de  O» 

F.  W,  behouden  Perfona.   Doch  de  O  wordt  m  perfoane  door 

de  a  nilcen  verlengd,    overeenkoraftig   met   bet   Lat^nfchc   per-^ 

Jona  (de  midrleiAc  lettergreep   tang)  en  dit  doet  lot  de  fcherp*-» 

beid  niets.     In  Friesland  erkent  men  na  ook  de  zachte  O» 

Pqogen ,  pogen.  Noch  G.  J.  noch  de  F.  W.  erkennen  dit  woord. 
Het  Dialect-verfchil  is  echter  misfcbten  wel  op  te  losfen,  door 
het  grondwoord  Piga  aan  te  nemen  ah  wortel  van  poogen^  ter- 
wfjt  er  een  ander  grondwoord  Poga  ook  zal  bettaan  hebben» 
Doch  aan  de  ontwikkeling  hiervan  waag  ik.  mij  niet.  Ik  vind  te 
weinig  b ewijsg.ro n den» 

Roome^  ïiome.  G.  J.  Romen.  Roamere^' Roomfehej  Ö.  R 
W.  Rome ,  Romera ,  en  Roem ,  Roeme ,  Roemera  y  Roemjclm^ 
Hier  is  volgens  de  tegenwoordige  niifpaaak ,  ^el  verlenging ,  gcea 
verfcherping«  .  i^  S 


rtiy 

jRooMê  j  roze.    G.  J.  Kof  en.  LaU  R  oRu  ^"^ ' 

Schroomen ,  /chromen.  G.  J.  Schranken ,  Ihbll.  Schramme. 
Deze  w^sen  de  zacbte  O  aan. 

Smooken ,  fnioken.  G.  ƒ.  Smoekjen»  Thads  Smoken ,  met  de 
caclitc  O.  Uovondion  komt  dit  Yan  moken^  meuken  y  met  de 
re  eb  t-fl  i  ngcre  n  d  e  6  ,  /moken ,  f  meuken ,  fmoeckjen  • 

Smooren  yfmoren.  G.  J»  Smoarien.  Zie  wat  wq  zeggen  bq  Boren» 

Snoode^  Jnode.  G.  J.  Snoad/Cf.  Dit  rchqnt  op  de  bardbeid  te 
vijzen  ;  Docb  fnuedei,  ver/nodeien  ,  bij  Maerkmt  geven  de  zacbte 
)  aan. 

Stooren ,  floorpn,  G.  ƒ.  Forfloard,  Dit  bedist  niets.  Maar  bet 
ifgclcide  yïoflr/7y>/i ,  als  m^iie  Jtoarm  (^Maerlant  Sloren^  waar 
roor  men  beier  Fcbrijd  fhrmjen^  florm^  geven  wel  verlenging 
naar  gcene  hordbciJ.  De  twee  KR,  in  't  M-G.  and^fUiurran ^ 
'crzachtcn  A.U  aanmerkelijk.  Ook  kan  mca  op  een  dialect,  ols 
Ie  M-^GotiTchc,  die  eeue  bastaaid-docbler  der  oude  Teutoni- 
'che  taal,  en  van  korten  duur  geweest  is,  zicb  niet  zeker  genoeg, 
illbans  niet  alleen ,   verlaten. 

Slroomen^  flromen.  G.  ƒ,  Slreamme  ^  fïroame^  en  Jlreamjen. 
>.  F.  VV.  jlraem^  Jlraeme.  Alles  fpreekt  voor  ontw^feibare 
lardbcid. 

Toonen. ,  tonen»  G,  J.  Tean ,  Teane ,  toone.  Dit  is  Heilig  icr 
»evestigïng  der  bard-lang  OO. 

Troonen,  tronen.  G.  J»  Troane,  trean.  De  bard-lange  OO. 
).  F.  W,  Troen.  Ia  't  Gf lekscb  is  bier  ook  dialect-verfchil : 
ï^p^ro;  geeft  de  zacbtlange,  Cp^v;  en  Gfavot  de  bardlange  OO 
an.     Men  fcbrijve  veilig  Troonen. 

V^roomen^  vromen.  G.  J.  From^  Jromme  ^  O.  F,  W.  F  roem  ^ 
rom.e.   Beide  wijzen  de  zacbte  O  aan. 

PF'ooneny  wonen,  G,  J*  wenjen.  O.  F.  W.  Tf^enlieed^  wen^ 
úcheed ^  voor  gewoonte ^  als  mede  ons  wennen ^  gewennen^ 
feiten  alle  voor  de  ^acbtbeid. 

Zoo^  zo.  O.  F.  W,  Soe  en  /b^  G.  J.  So.  In  lateren  tijd 
chreef  men  (bms  wel  /ba,  docb  dit  geldt  bier  niets  ter  ver- 
cbcrping,  zijnde  de  A  Hechts  een  naklik  der  tonge.  Thans  is 
t/cif  b.  V.  in  de  Lape  koer  Jen  Gabe  Siroor,  Sao  voor  in- 
\ien^  is  in  de  L-Fr.  taal,  zoo  ver  ik  weet,  altijd  door  az  of 
^9  (voor  als)  uitgedrukt. 


rrt  liet  Tofe^Rriamfc  «tèt  hiite  (fch^dïl  ic  dden  ^ïen  xtBtn  mqn 
doel)  dat  er  eene  ecnpatige  co  grooie  overeen kotnst,  over  het 
alpemeen,  bellaat  tuârctien  de  hard-lauge  EE  eu  'OO  der  Ne- 
deriandiche  en  der  Friefche  taal.  Men  ontwaart  er  derzelver 
Terwantlchap  en  eenzelvigheid  dnidelijk  u!t«  en  erkent  hier 
Moeder  en  Uochler.  IntusFchen  heb  ik  mij  Hecds  verwonderd 
over  de  laamvc  onverrchilligbeid  onzer  vorige  Taalkundigen,  in 
het  raadplegen  der  Frielche  Taal.  Doeh  het  ophouden  der  on« 
derlingc  veete  tusfehcn  Bondgenooten ,  niet  ai  de  verachtelijke 
gevolgen  daarvan*  moeten  eens  aan  die.  der  moedertale  zoo  na- 
decligc,  onvcrrchilli§hckl  een  einde  m^iken.  Ik  heb  er  het  mq- 
iie  toe  zoeken  te  doen ,  en  2al  niet  aflaten  dit  doel  fieeds  te  fie- 
fchieten.. 

5  ovE^n  DE  Mbdeklinketi»  kn  wei 

1.   OVBR  DBRZKl^VSa  VERWANTSCHAP. 

Na  het  geen  Siegenbeel  en  ^«fo/7rf  hier  over  gezegil  heb^ 
ben  .^  valt  er  weinig  over  te  zeggen.  Veel  is  ook  hier,  dat  de 
Nederland Tche  met  de  Friefche  taal  gemeen  heeft. 

Vcrwanifchapte  letters  zijn :  B.  O.  G.  'V.  en  5. 

en:  P.  T.  CH.  F.  en  Z. 
waarvan  de  v^  eerHe  zacliieri  de  vijf  andere  rcberpcr  z^tu 

De  C  werd  oudtijds  byna  overal  voor  de  K  gefcnrevón  ib.  t»- 
Baccir  Spicir  ^  enz.)  ïn  navolging,  zoo  men  wil >  van  de  Latijn* 
i'chc  taaly  die  eeuwen  lang  ook  bij  onze  Voorvader-en,  zelfs  na 
het  Ilonpcn  van  het  Westersch  Keizèrinik,  !n  gebruik  bleef.  En 
geen  wonder :  h'cr  uit  heeft  onze  taal ,  nevens  vele  *andere  vao» 
Europa,  hrtre  letters  ontleend,  en  is  voor  ^ het  overige  daar- 
door merkelijk  befchiafd  geworden,  gelijk  elk  Hgt  opfnerken  zal , 
die  op  den  vorm  der  woorden  en  derzelver  beieekenisfen ,  voor-- 
nl  de  figuurlijke,  en  voorts  op  derzelver  geheele  Phrascologie 
let.  Dat  echter  de  K  ook  al  zéér  vroeg,  én  Biisfchien  zelfs 
vroeger  dan  de  C,  bq  hen  bekend  zal  zijn  geweest,  zal  men 
voor  waarheid  mogen  aannemen,  indien  het  waar  is,  wat  fom* 
migen,  (en  daar  onder  de  Grawmaticiis  j  II  d.  bl  i4)  bewe- 
ren, dat  namelijk' onze  oudHe  Voorvaderen  Griekfchc  letter— 
beelden  zullen  hebben  gebruikt ,  gelijk  alle  volkeren  van  Azië. 
Ti'oiiwcns  dat  C  en  K  in  derzelver  bouw  en  ceiRen  aanleg  Woi— 
nig  veifchillcn.  kan  'mèn  opmaken  uit  het  geen  de  groote  Bil'^ 
dinlijk  deswegens  betoogt ,  van  het  LeUerJchr^  bl.   aS.   Omä^ 


xxn 

.  Dichter  gebruikt  do^C  niet  of  althans  weinig  op  zith  ielve,eii 
men  vindt  die  TOor  de  K ,  in  het  begin  des  woords  alleen  ia 

.  Cliupjener  en  C/irctf  voor  de  S  in  Ongel  en  Cyê.  Maar  seer 
dikmaais,  met  de  K.  vereend,  in  het  midden  der  woorden,  alsc 
lek  ^  becken^  ff  eken  ^  brecken^  fprecken^  ens.  En  in  plaats  Tan 
de  S  h\  flcrecijn»  Voorts  in  vereeniging  met  de  H  in  boêcH^ 
mmêch ^  flescJi ^   enz,   ifvaarvoor   hn    echter,    op    zijn  Grieksch^ 

.  veelmalen  de  SCK.  gebruikt,  als  Èoêck^  minêck ^  Jleack ^  zqnde 
deze  nitfpraak  der  Friezen  nog  bijzonder  eigen,  Vergeh  De 
Lape-'koer  fen  Gabe  Skroor  y  waar  men  zoo  de  bK,  nog  Griek- 
Icher,  vindt.  De  Grdmmaticus  gebruikt  de  C  voor  K.  vrq  be« 

'  iieudïg. 

De  CH  is  bij  onzen  Dichter,  in  navolping  der  Ouden ^  overal 

gebruikt,  ivaar  de  blazing  plaats  heeft  in  het  uitfpreken,  zonder 

altoos  acht  te  flaan   op   de   Etymologie   der  woorden.    Zoo   z^a 

Jluclit  ^  jacht  ^  macJUy  klacht  %  enz,  met  de  CH  gefpeld,  Ichooa 

•  deze  woorden  thans  meest  doorgaans  met  de  G  gefchreven  wor«- 
drn.     Alleen  daar  wordt  de  G  door  hem  gebezigd,   waar  geene 

*  blazing  gehoord  wordt,  als  in  ding ^  viingen y  bringen  ^  heag^ 
leegy  enz.  Hier  is  dus  de  Regelmaat  volkomen:  fchrijf  gelifk 
gij  /preekt  f  fpreek  gelijk  gg  /chrtjfi.  Hier  ziet  men  een  aan* 
klcefl*el  uit  het  Grieksch. 

De  F  IS  overal  eenparig  gebruikt,  waar  de  NederJuitfche  taal 
thans  meestal  do  V  erkent.  Ën  hier  voor  is  eene  gewigtige  reden  , 
de  V  was  oudtijds,  zoo  als  nu  nog,  in  vele  zelfs  zeer  befchaaf* 
de  talen,  voor  onze  tegenwoordige  W  in  gebruik,  welke  laatHe 
haren  ooiTprong  verfchuldigd  is  aan  de  verdubbeling  der  V,   en 
eerst  in  lateren    t^d,    vermoedelijk   toen   het   gebruik   van  de  V 
.  voor  F  doorbrak,  iügevoerd  geworden.     Hier  uit  ziet  men,  dat 
het  tegenwoordig  ondericbeid  van    F  en  V   van    lateren    tijd   en 
gekunsldd  is.    De  Ouden    kenden   het   niet,    en   behoefden    het 
ook  niet  to  kennen:  big  hem  was  de  F,  alsmede  de  8,    zachter 
of  fcherper,  naarmate  dil  door  de  uïtfpraak  zelve  gewijzigd  werd. 
Schoon  {;ecu  woord  bij  onzen  Dichter  wordt   gevonden,   dat 
met  de  V  l)ei;int,  vindt  men  ze  echter  in  het  midden  der  woor- 
den, maar  in  de  kracht  der  W,  gelqk  wij  thans  nog  vrij  belien- 
dig  doen,  b.  v.    fii>evel^     dij  vel  ^    droave  y   Ijeave  ^    havc^    enz. 
Doch  ook  daar,  waar  wg  tlians  de  F  gebruiken,  als   in  twijifely 
twijifeljen^    lijve y    lijv\  wijv\  enz.    En  in  het  gebruik  van  V, 
in  de  Kracht  der  Wf  is  onze  Dichter  zich  zciven  gelijk,    terwijl 


dé  NéâeriMdeik  (käni  »p  ^ai  ndk  èëtilgéMÉle  zk^  séhéD  oh^ 
gdi)k  zî>a,  K  i.  ohte  Dicbtèr  gebruikt /ef/^^,  pigmeätttMr'V^ 
^erfen.  vèf^;  H^  fert^è^  Wij  gevermii  Hq  firfjeh^  Vérlctf. 
T^d»^'^*  ^  i6M«  féhferj  ^^  vèrtPènf  vérmiey  veftPér^  tt^M. 
ddcii  ipervèn^  f^ierf^  geUforutn^  túz.  flier  ait  iiet  niefci  bèÜ 
dtigeâoäk,  door  die  troegtijdi(>e  Térwisreling  Aitv  Letteren  tc^^ 
éöriiâakt,  all  liiede,  dat  dé  L-Fr,  taul  in  dexen  defiegèltoafat  ia 
fiïèlliag  Beter  he^ft  gehdüdi^,  dan  de  Nedérdnitrciie  taal,  Wifar- 
is  zi^b  dë  klaauw  dés  véMèrters  al  vroeg  heef  gèflufgéii, 

Dè  S  efa  Z  Tä^h  bij  onzen  Oicbter,  tlrât  té  brj  dé  gébeéle  'önd* 
kèid  wareiü ,  én  óog  zqb  in  onderfcheidene  b^rchaafdè  talen  yaè 
finropé.  De  S  namel^k  is  zactt  of  fcherp,  ingevolge  dërièlTeC 
piaatnug,  de  Z  alleen  fcherp,  de  SS  uitdrukkende ,  gel^k  M^'^ds  • 
itiäsfk,  irdrfl^tê^  l^trisso,  in  't  Grieksch  en  Lat^d.  De  tegen- 
l^bof digé  bepaling  van  h«t  onderfcheid  der  zachtere  of  fcbc«  - 
-pet'e  uitf|:^raak  in  $  en  Z  is  trouwens ,  in  de  ibeésté  gévatkn , 
#Iftékènrig  en  van  tateren  tijd.  0e  brave  T^n  Knie  fclireef  daar- 
om  naar  v^aafl^èïd,  i  d.  bl.  121,  dat  de  Z  voor  ómtrèht  cehe 
eeuw  (dus  hu  twee  eeuwen)  bij  ons  itoch  büitén  gebruik  was.*^ 
Die  bet  bewijs  hier  voor  begeert,  fla  de  oude  Woorden böekèti 
<^p:  f iä^aâ/2  Verwijst  o|>  de  Letter  Z  zijne  lezers  haar  S.  Cfok 
in  de  oude  Hukken ,  door  Bilderdgl  in  zqne  Tanl'^  en  Dicht-^ 
lundige  J^er/cheidenheden ^  onldiU^s  uitgegeven,  treft  men  de  Z 
niet  aarf,  of  het  moest  eene  énkele  maal  bq  verfcfarqf  öf  mis- 
druk  z^n*  Andere  oude  gerchrif ten  baal  ik  niet  aan,  want  daar 
läét  men,  boewei  zeldzaam^  eebter  dé  hand  des  verdervérs  hié^a 
tóch  meermalen.  Al  is  het  nu  zoo,  dat  men  zich  gaarae  aaif 
de  meerderheid  onderwerpt  in  hét  gebruik  dier  leiteraii,  én 
naar  hedéndaagfche  gewoonte  fchrijft,  mag  ik  het  echter  niét 
verzwijgen,  dat  ik  gaarne  zou  hebben  gezien,  dat  het  langdu- 
rig en  revolutionair  pleitgeding  anders  om  uitgevallen  ivare,  en 
dat  wq  in  het  gebirnik  van  SenZ  met  Grieken,  Romeinen,  Ger- 
ipanen  en  verdere  hefchaafde  Volkeren  van  Europa  gelijk  l^oü-^ 
den,  en  niet  onderhevig  waren  aan  de  ongemakken,  die  ér  nu^ 
vooral  voor  Leermeesters  van  onderfcheidene  talen  met  derzel- 
veV  Leerlingen ,  uit  voortvloeien ,  en  het  onderwijs  ntocijelijk  en 
hoogst-vervelend   maken.    Experto  crede  Boberto, 

De  S  op^nt  en   Huil  dus  meestal  bij  onzen  Dichter  de  fijlbén  ^ 

tèrwnl  dé  Z  veelal  iiuit,  of  lieTcr,  volgens  zün  geVoelen^  Hui-* 

D 


ZXVUI 

.*•   a 

iea  moest  f  dat  is  de  S  ii  zacht  en  fchern^  de  Z  altqd  en  al* 
leen  fcherpt  b,  y,  Seft^  fi^%  Jl^iet^  /hgsiien^  enz.  •  WQ%^ 
huwM^  muwty  doe^  az.  iz,  huufzjen^  bruwzjen^  Inuiigjen^  en 
ook  Iranêêjen^  gelijk  CcUê  en  andere  Tqdgenooten ,  krcmèfen^ 
danëjen^  jchansfen^  VergcL  onzen  Dichter  Voorr.  bl.  XXVI, 
mijne  korte  Aanteeteningen ^  I  d,  bL  5/ f  rcg.  lo.  Wegens  het 
floiten  der  fijlben  met  de  S,  dat  men  Yeel  malen  vindt,  moet 
ik  echter  doen  opmerken,  dat  dit  niet  is  volgens  's  Dichters  re* 
geU  kortelijk  in  de  Voorr.  door  hem  opgegeven;  doch  in  de 
vorige  uitgaven «  na  zqn  dood  gedrukt,  dit  zoo  vindende,  meen-^ 
de  ik  geene  vrijheid  te  mogen  nemen  alles  te  veranderen,  en 
overal  gelijk  te  maken.  Te  meer  nog,  om  dat  ik  geloof,  dat  de 
Dichter  zijn  gevoelen  over  de  fcherpe  lisfiiig  der  Z  te  veel  over- 
drgft,  gelijk  zulks  nog  meer  blqkt  uit  de  verdubbeling  der  Z  ja 
dizze ,  Üzzen  ,  Jizz^.n ,  lezzen ,  glezzen ,  wezzen ,  genezzen ,  enz. 
Hierin  immers  kon  men  zeer  wel  toe  met  de  So,  die  hij  ook 
elders  gebruikt,  en  men  vindt  de  genoemde  woorden  in  Rukken 
na  hem  met  SS  vrq  algemeen  gebruikt;  bij  voorlu  in  de  Bif^ 
dragen  van  fVoêfenbergh  ^  waar  men  leest  deafe^  dia/e  ^  lUJen^ 
Jié/eny  lesfen^  oï  Iceèfen^  enz. 

Van  de  verwantfchap  tusfchen  B  en  P,  D  en  T.  Zie  men  N®. 
6,  over  de  wisfeling  der  Lattere. 

2.  OVER  DE   VERDUBBELING  DBR  MEDEKLINKERS. 

Ingevolge  de  gewoonte  der  Schrgvers  van  *s  Dichters  eeuw, 
gebruikte  ook  hij  vaak  de  verdubbeling  der  medeklinkers,  waar 
wij  thans  de  enkele  fchrijven,  b,  v.  Jijnnen^  /lelljen^  rammen  y 
kommen ,  roppen ,  fchamme ,  namme ,  ajietlen ,  fijielten  ,  jiet-^ 
tenj  blomTnen^  enz.  enz. 

Hl)  verdubbelt  ook  de  medeklinkers  in  de  verledene  Tijden 
der  W-W.  en  Deelw.  waar  eigenlijk  voor  een  der  dubbelen  de 
D  of  T.  behoorde  te  liaan  ,  h.  v,  beteile  voor  betelde  van  be^ 
ielljen ;  beminne  ^  voor  beminde  yAn  bemin; en  ;  homppe  voor 
Jiompte  van  hompjen ;  tergge  voor  tergde ,  getergd  van  ierg^ 
jen;  tierre  voor  tierde^  getierd  van  tier  jen  ^  kiamppe,  voor 
klampte  ^  sehlampt   van  klampten  ^  enz. 


itordea  met  de  enkelen  gefchre^n ,  eQ  de  D  Terzwegen* 

De  yerdabbeÜDg  van  GGH  kende  onze  Dichter  even  weinig 
als  over  het  algemeen  ^  deszelfs  Tqdgenooten ,  en  fchreef  ZièA- 
e/Tty  pochjen^  rachel ^enz.  gelqk  Bilderdgk^  niet  Vonder  reden , 
nog  met  de  oudheid  fchrijft. 

De  SGH  in  het  midden  der  woorden  kent  hij  ook  niet  zoo 
menigvuldig  als  wi) «  maar  gebruikte  daarvoor  de  Z  of  SGK^  b« 
T«  /{cifps/e/if  rnirchen;  bruwzfen^  bruifchen  of  bruifen ;  wasct^ 
jen  f  wasichen ;  tereckjen ,  dorfchen ;  pohcljen^  polfchen , .  enz. 
Dat  de  SGH  evenwel  gebruikt  wordt  door  onzen  Dichter,  za- 
gen wri  N®.  1 9  over  de  Verwcmtpvhap  der  Letteren. 
'  De  TS  voor  onze  Z  of  S,  vooraan,  b,  v,  Teingerjen^  for-- 
ieingerjen^  teegetig^  têantig;  tseagjen,  Jor-tseagjen,  Óver 
Teeetig  enz.   Zie  men  BiUterdgk^  T.  en  D.  Verjch.  IV  f   49« 

5,  OVER  HBT  WEGLATEN  TAN  LETTEBS* 

Vaak  vallen  er  in  't  L-Fr,  letters  weg  9  grootendeels  om  de 
nitfpraak  te  verzachten  (want  in  zachtheid  van  nitJpraak  overtreft 
de  L-Fr,  taal  vele  andere  reeds  befchaafd ere  dialecten)  deels  ook 
om  andere  oorzaken.  Zoo  wordt  de  D  achteraan  weggelaten  in 
jyea  voor  dead f  ó kt  men  echter  foms  ook  leest,  in  brea^  joe\ 
goeftjoej  hdn,  lan^  bân^pân^  nea^  rea^  bea^  bka\  die^  Ue^ 
hie ,  riejftoen ,  Jiien ,  huivn ,  )uwn ,  butvn ,  JuM¥n ,  bij  Baardt 
von  ,eD  z.  Soms  zelfs  DE ,  b*  v.  eyn  voor  eynde  ;  heyn  ^fey ,  laey ,  enz. 

De  D  in  bet  midden,  úii'fyen^  fiyen^  myen^  dyen^  oere^ 
öone ,  bye ,  meye ,  ondere ,  fcheynen ,  Jeyrien  f  faer.  Soms  zelfs 
DE  9  b.  v«  moer ,  broer ,  hânle ,  wdrUe ,  fmljen ,  ndnljen ,  wânljen. 
.    De  G  in  't  midden  des  woords,  als:  jrejen^  ftvyen^  kryen^ 
hgnet.   Achteraan ,  als :  joe  voor  joeg  pdsLl  men  ook  vindt ,  ejoe ,  zag. 
..  De  F  in  't  midden  en  achteraan,  abs  heal^  keal^  /te/t,  dijen ^ 
hoedt  en  /laud^  fiearêt%  koer  f  doUjen^  doar  (durf)  flear  (Jlerf) 
Jordear^  enz. 
.  De  L  in  dd^  wâd^fAty  kAd%  fock^  dock^  /lädenj  kâljen. 
•  De  ND  in  koe  voor  konde;  ftoe  yoov  ftonde. 

De  R  wordt  in  het  fpreken  zeer  vaak  of  niet ,  of  Hechts  flaauw 
gehoord  in  Bern ,  Bom ,  dat  men ,  elders ,  en  in  de  Bbdragen  van 
ff^aa/enbergh  gtrchreyen  vindt  Ben  f  bon^  jjel^k  ook  ald.  wiect 
Toor  wierd;  $4H>dden  voor  woorden;  wod^  woM)  hot^  /lotten^ 

Da 


liart  hiMTten;  tu^oé^  tfoe^^  ooê^  dwerij  imM  Micivn  4^%^  W««r 
pil«e  Di((Jiler  echter  de  K  overal^rehrgft.  Ooi  de  ElqiBalogie ,  en 
om  groTe  iiisQagen  toot  ie  komen,  is  *l  niet  Cd  mia  seer  a«n  tm 
ri^dea  die  R  ie  ichrqvea^  om  dm  cc  hoe  flaauw  ook«  foini  tocht 
eeiiigzins  wordt  opgemerkt  bij  het  uiifpreken.  Onae  Oïebier  gîo^ 
wel  eens  te  verre  laet  het  plaailen  dezer  R  ia  wootrden ,  waarin 
dezelve  niet  behoort «  b.  v.  injcherlte  tnJhhirUe^  fchoot,  welk 
^iroord  mee  Teel  beter  gelpeld  vindt  tycAo//«^  in  de  Bgdr»  vcui 
fVasfenb,  I»  i64.  Gelijk  ik  daa  ook,  om  gemelde  reden •  Il  d» 
bU  66y  r,  4.  JFóri/eitei^-Aoel/en  heb  gegeven  voor  hei  bedor* 
ntn  fortjearttel^lfoetjenm    Zie  het  Pf^oordsnboei, 

TE  valt  weg  in  Ber  voor  berie ;  b&Jeär  voor  -htjearie  ;  wit 
Toor  witte  \  Ut  voor  litte^  enz* 

W,  in  Het^  hat^  O.  F.  W.  Aoo/,  ^oor  Hwat.  Zie  bij  ik 
Voornacwiwoorderu 

i.  OVER  HET   BIJVOEGEN  OF  INLASSCHEN  YJLN  LETTERS.; 

Dit  ia  wel  zeldzaam  y  doch  enkele  reizen  treft  men  bei  aan. 

De  T  op  bei  eiode  der  woorden*  ia  BJealgert^  hffert^  dd^ 
Jwaberty  ijeopert^  f  wie  ter  t^  eyn^witiert  ^  ünctert^  nin^quea^ 
tuickert ,  w^s^ajochêig^rt.  Ën  aoo  ook  b^  de  Tijcigeii ooien  «  als 
bij  Baardt^  lloecierl ,  pronctert  ^  als  mede  J nor cAaert  ^  K''^^ 
gaert ^  Jtechtaert %  weLk  (aatlte  fcbq^nen  kunnen  z»mf?nge(leld  te 
zijn -met  aerty  aardw  -  Ook  in  m^nent  ^  Jijnent  ^  /lerrerdy  uw^ 
fenty  gelijk  bij  ona»    Zie  Weiland  en  Siegenbeek. 

De  N  of  NE  9  achter  den  tweeden  perfoon^  van  den  Verleden 
Tgd  y  als :  y  beminaea  y  y  be/leaten  en  beflatene ,  y  dreauwnn  ^ 
y  for}Qene  y  y  katefene^  y  mochten  j  y  moattene  y  y  ackttene  y 
contr.  achtne.  Doch  Y  is  Meervondig',.  en  zie  daar  voor  den 
uitgang  EN  voldoende  reden.  Die  E  in  befleatene^  enz.  zal  ons 
elders  weder  vooi^omen*  Bij,  de  Tijdgenooten  van  onzen  Dich-» 
ler  vindt  men  die  N  achter  meer  andere  peribncn,  b.  v.  Van 
der  Veeny  bl.  171,  gij  brandden  y  hl.  24i  ik  redden  ^  bl.  24»2  , 
men  noodden  \  bij  Baardt  ^  bl.  149  \  gefcliiedeny  bl.  i5o  Sa^ 
turniLS  hoeden  j  bl.  i53  ♦  hij  beefden  y  bl.  21 3  daar  woonden 
een^  bl.  3o5  men  ruckien^  5o8  men  vulden^  hij  leerden y  Sio» 
ik  feiten  ;  Bredero  bL  55i ,  ick  fireefden ,  552  ick  fchraepien , 
enz.    Oocli  men  kan  die  N  vaak  aanmerken  ais-  eene   N   altrao» 


tl  luim 


Wi^câs  bet  iroorT9eg«n  êkv'H  Toov  'de  t»-  L,  ft«  W,  Zib 
t>Dze  lorie  Aanieekeningen  j  bl«  iS5*  Wegeas  het  inlftiirchM 
yao  dezelve  na  G,  T,  R,  U  z«  pU  en  dett  Grtmiimticiit ,  U  dU 
hï.  3X9  reg.  g. 

G  in  fchoeg^  Toor  het  gewone  fchoê.  vaa  Jchoeytn^  Hier  b 
echter  ref^elmaat, 

De  W  in  wjoedén^  Vhn  Joeden^  in  woecierjen  Tan  câûierjen^ 
io  whippen  vaa  hippen.-    Tâû  îti  weaze. 

Van  de  T  in  Ueg%iig,y  tsantig^  tnjueggeniig;  ia  Umgerjen\ 
éêeagjen  is  reeds  elders  gefproken. 

Van  de  C  in  /ci,G<V*i6,enz.;  van  de  S  in  Jhnge^JUngeijênj 

Van  de  G  in  glqdeny  em.  sulten  wij  niet  fprékea»  om  dal 
deze  tot  de  algemeene  taal  behooren, 

5.  OVER  HBT  lAXBKTRBKKBK  Ö7  IliKORTBN  DER  WOÖRDBV. 

Dit  fchijnt  aan  de  ottde  talen  orer  het  algemeen ,  bijzonder  aam 
de  L-Fr«  eigen  te  zqn»  B);  onzen  Dichter  tindt  men  zoö  eamen^ 
getrokken  Bern  (Hinl.  Born)  voor  boven ,  met  het  angment  ge^ 
boren ^  van  *^t  oude  Beren ^  ferret  Forlem^  verloren;  be-/chernf 
bofbhoreb  $  for^döarn  ^  Vei^dOlrven  ;  moarny  morgen  ;  dreyn^  ge* 
dragetf;  flêyn^  gevlogen  $  y^/l ,  zegen  en  gezonden;  weyn^  wè* 
gen;  eyni  dgen  en  einde;  fieyl^  hagel;  fèyl^  cegel ;  reyn^  re^ 
%etï%  Jpeyn^  gefpogen;  lerl^  \öTtúy  fúa^  Voogd  f  fianj  flenn^ 
éb^eân^  du^aen^voöv  dwagen,  doogen,  doen;  jaen^  €i,  javén^ 
jéren,  geven;-  dr uyen  yoor  druufgjén;  fieän^  tjeanf  Ael-dey^ 
hdK^-dag;  gin^dey^  goeden«dag;  hloer\  voor  klovcr,  klaver^ 
klaauw;  Inyn ^  könrjii^  iniet^  fclinier^  fcharnler  ;7(»r^e/,  i^cke-» 
V7ol,  eredWel  ^ /o^jra,  A>inmige;  oer^  oircr^  mui^lctj  moelek  ^ 
mogel^k;  uivn y  oen,  oven^  enz,  enz. 

Ingeko^  Wot*den  geúne^  géan^  fi^^  .^   dwea^  f   of  dfPaenej 

dufäehf  dUme$  jäefte^  jaên^jae^  sjeane^  sjèan^  ejetky  enz.  in 

Töle  v^^cf  kWöö^dén  ;  tjeä ,  ^ljean ,  leden  ;  bóp  voor  boppe  ;  tina  eit 

^  iincky  Karftfrfm^zen  het  gedenck  •  Baardt  verhng  voor  verlan— 

'^  gen;  voorjit  voor  voorzitting ^  enz.  enz.  ook  bij  de  overig  Tqd-* 

6.  'oVEft  ÖE  MTlSSÈtlNG  VAN  LÉTtEÄS* 

-  De  aafhvefwänie  Medcklixikers  B  ,en  P   wisfelen    in  de  tale» 


XXXII 


foms  clkatider«a  «f «  aök  it  het  L-Fr.  b.  r.  Ba^hey  (Caiê  Bo^ 

pof^  bof 3  boffen^  poff^rt\  grope^  grubbe y  Kiiiaan. 

Oe  CH  of  G  met  H  in  Naeily  nacfU  (Eng,  Night)  Do€tyter^ 
Aochier  i  pkichijen^  pUilcD,  pleiten  (middeleeuwsch  placitirew3 
l^ooiien,  tochten;  brooiUiiy  brocbten«  bragten.  Hiertoe  brenge 
jnen  voorts  kkyeny  klagen  ;  jeyen^  )agen ;  feyen^  vagen,  vegen  f 
j  iet  ten  y  VerI,  Deelw,  getten;  teyn  ^  reyn^Jeyiiy  weyn^  dreyn^ 
Jleyny  eyde^  dey ^  wey^  faey^  daey^  laey  ^  mey  (mag)  verder 
jaeriy  joe^  jiuvn ^  gaven,  geven,  gaf,  gegeven;  jondy  gond^ 
gundj  gegund;  j re  jen ,  vragen  ;  jern  gaarne ;  jefie ,  jüd^  ji»ter^ 
gmer;  tjUiy  legen  ^/egs^  iMns  jèie  ^  zes» 

De  CH  met  F,  in  hecht ^  ejtei  ^  achter,  echter;  nocht^  nqfi\ 
iocht^  io/t;  irefff  kracht;  grefi,  gracht,  gerofte^  gemcnt, 
manheftigy   manhaftig ^   manaohtig;  u^ier/z^/j^, waarachtig» enz. 

De  CH,  met  G,  in  mog.  mogge^   mocht;   nog^   nogge  voor 
nog  en   noch',    dog,  voot  doch  en  toch^  sjog\   êjocht;  fljueg^ 
fijïiecht ;  weagen ,  wicht ;  jeyen ,  jagge ,  jacht ;  lleyen ,  klegge  , 
klacht;  it  dog y  hg  docht \  jleg ^  Jlecht y  enz. 

De  p  met  T,  in  Dechy  deck  je  ny  tecty  teel  jen;  dancljen^ 
ianckjen;  dingy  ting*y  teckeny  deken  ;  tichty  digt;  ///ec?,  draad  ; 
rfo,  aocn  ,  toen;  twang y  dwang;  twingjen y  dyNin^en  ^  iwera^ 
ilwers,  dwars;  iwierjeny  dwarlen;  tryë^  drie;  term^  darm; 
^er/cÄ/e/j ,  dorfchen ;  teyen  y  dooycn;  ijeay  dye;  t/eafy  dief; 
tjiensty  dienst;  tinckjeny  denken;  tiny  dun;  tonger y  touwer ^ 
donder;  tor y  dor;  trogy  durch,  door;  tuwzeny  auizend;  luw^ 
fely  duizel;  tommeljeny  dommelen,  tuimelen;  tgggCy  deeg; 
fortriet y  verdriet;  tranteljen^  drentelen,  enz.  enz. 

D  met  S,  in  djaggeijeny  ^jaggeljen^  faggelen;  doek  y  fock^ 
dus ,  fus. 

D  met  ST,  in  djoeyen  y  fljoeyen  ;  floam  y   floom,  enz, 

D  met  Y ,  in  deyen ,  deadjen ,  dooyen ,  dooden  ;  groede ,  groei ; 
fiedjen ,  faden ,  faeyen  ;  mjean ,  meyen  y.  maden  ,  maeyen  ;  bried-* 
jeny  braayen^  braden;  mey y  mede;  mierey  mader,  maayer; 
boyem^  bodem,  enz. 

G  met  K,  in  g  nor  jeny  knor  jen;  gnep^  gnap  %  knap;  gnuu;^ 
jeny  kiiouwen;  Joncfcer ^  Jongher  (3/.  Stoke^  khnckjeny  k/in" 
gen;  klangy  klank ^  enz.   enz. 

H  met  K,   in   rninschy  minscky  enz.    Zie  meer  voorbeelden 


L  mtl  N ,  in  dertien «  derlielf  dartel  $  n^id^if  midden ;  form 
miei  ten  f  yermeieli  /orjieiten^Jorjiettelf  enz» 

N  met  D,  in  fchanney  fchande;  tânnen^  tanden;  hânnen^ 
banden;  pânneri^  panden*;  lânnen^  landen;  beminne^  bemm^ 
de^  enz, 

M  met  T,  infcluimme^  fchaamte. 

P  met  F  of  V,  in  boppe ^  boven;  roffen^  roppen^  roepen;^ 
groppey  groeve,   KiUaan  grope^  grubbe^  ^ovea. 

SI  met  SGH « in  êjietten  yfcheat  Jchetten ;  *jaggeljen  f/chaggei^r 

Jen;  êjoM,  Bgdr.  van  l'VaeJenb.  I^  168,  doch /c/üold ^  fcniold^ 

ner.  I,  i42«   Zie  Juniu»  in  Shield.  —  jis/che  fpreekt  men  ia 

Zeeland  nit,  als  ware  bet  aêije.  Eu  dit  is  ia  Duitschland  de  ait«, 

fpraak  iafchöny  en  vele  andere  woorden, 

SGH  met  S,  in  fcIUl^  fit;  Jchoe^  Joe^  enz.  In  Holland  en 
elders  is  men  wel  gewoon  menfchen  te  fchrqven,  docb  uit  X% 
ipreken,  als  ware  het  menfen.  Deze  gewoonte  fchqnt  oud, 

TS  met  Z  of  ä.  Zie  No,  2  over  de  verdubbeling  der  Medehlinkere. 

TS  óf  TZ  of  TI  vooir  onze  K ,  in  Tzcef^  haf\  tzijz ,  kaas ; 
izierlf  kerel,  karet;  tzglck^  kelk;  tziesjen^  tsieêjen^  kiezen; 
tziaia,  kaak;  Tzieria^  kerk;  in  de  O,  F.  W«  en  6«  /•  tjercke^ 
izettel^  tjetielf  ketel,  ellz^   eit/ y   elk;    Wije,   lecllike.  —  We* 

5ens  de  verwisfeling  der    Z  met  Y  zie  men  het  Étymologicon 
^uniif  op  de  lett,  Z« 

Voorts  vindt  men  nog  eene  groote  menigte  woorden ,  waarin  de 
TS  met  K  afwlsfelt,  b.  v,  buwtsjen,  buwcijen^  beuken,  li/ctm 
jen ,  i^'têjen  ;  Uiecljen ,  laeytsjen  ;•  loactjen ,  loäytajen ;  koachjen  ^ ' 
koaylsjen^  waarvan  koackne^  koken,  keuken ;  /b/cX* ,  foltseny 
Jierckjen^  /lerlsjen;  brecken  beeft  in'tVerl.  Deelw.  ór£//e/2;^rcc^ 
ie.it ,  fpriifen  5  fiecken  ,  ftitjen ;  luu^cken ,  Ut  f  en  ;  /Irijcken ,  flrii" 
Jen\  deckjen^  dil/hn.- Voorts  nog  weyUjen  voor  ons  waken ^ 
meytajen^  maken;  reytajen^  raken;  wirtja^  O,  t\  W«  werken ^ 
V,  d.  wirtje^dey^  werkdag. 

Ook  geichiede  dit  met  S  en  K,  in  tanckjen^  iaensjeny  tinck^ 
jen^iin9ien\fchinck']en^fchinsfen\  drinckjen^  drinafen^  enz, 

X  met  GS,  in  Ogfe ^  jogfe ^  ipae^ajeny  geufaega ^  wuwgCen^ 
ivaega^  waar  voor  men  in  de  O,  F.  W,  en  elders  leest  oxa^xe^ 
fpdxie^  waxs  ,  wax^  wacfia^  H  D,  wasch,  ccra.  Voorts  Ping* 
yfer,  Pinxteri  Jega^  fex ^  zes,  enz.  Dat  onze  Dichter  de  X 
evenwel  gebruikt,  ziet  men  vAtBlixeme^  hixfey  Japicx^   enz, 

Y  met  Yf,  ibms  ook  G|  'ia  Jlotpia^  fîoycn^  beide  in  de  O,  P* 


W,  bîj  tnnen  D,  ftoöyen ,  in  hoeci^/toayèn ,  l><iclftaTen  %  fcko^ 
wia^  fchoya  ^  fchoutctn  ^  O.  F.  W.  (r.  •/•  Sc1u)afntn\  /vyeh^ 
flraaien^  fhuwen^  Jlfè  (Jr.  JintVttn.  Zieald,  Jun.  Gu>âJ^  aU  mede 
ilr  fiogan  of  ftofcin «  llouwen ,  judieare.  Trouwens  gel^  de  A* 
S.  G.  in  der  Eng.  Y  is  overgegaan ,  zoo  ook  de  Gouffcho  G 
in  onze  Y  oï i,.^^Troayeny  troagjen^  irtiwiay  draven;  koayên^ 
aoagjerij   knauwen^  enz. 

Öat  de  W,  KW  of  QU  gednrtg  terwisfelen.  is  bekend  :  tron« 
Wens  bi]  aUen  is  zekere  blazing«  i>e  M-G.  O  ts  onze  W ,  en  de 
LatTJuFcfae  zoo  wd  als  de  Franfehe  OU.  Ten  Kate  hoodc  de-^ 
äIvc  voot  H\V,  Juniua  voor  Q,  Bij  not  v«n  rekening  komt  ket 
öp  een  uit.   fVede  ^  QueHei  wel-tvaterj  lu^e/water. 

7.   OVER  DE  OMZIÏtTING  OF  VGRPLAIATSING  lyER   LETTBRÉïT, 

LE,  van  den  Diclner,  ïs  bij  ons  EL,  b.  ▼•  Orgie ^  orgel ^ 
Srijz'e^  brijtel\  hA^le  ^  Inndel ;  pi>dnk  ^  wandel;  Sijpple  ^  ^9P* 
pel  5  tvancHie  ^  wankel.  Doch  men  kart  het  er  hier  ook  voor  hou- 
den ,  aïs  ware  er  E  of  DE  nitgevallen,  door  de  zamentrekking^ 
en  dan  zou  het  zgn :  orgeley  brijzele  ^  hândeîe  j  enz.  behoorcu 
loc  No.  5. 

Zoo  is  het  ook  gelegen  met  NE  voor  EN  9  in  mólne ,  molen  • 
j^lnft^  el\e^'Jle/ne^  gellolen ;  komme^  gekomen;  onderworpne  ^ 
onderworpen:  teckiie ^  een  deken;  teeckne  een  teeken;  dertne ^ 
dertien^  dartel;  heerne^  heeren  ;  Froin4>ne .   vrouwen,  enz. 

Vaak  wordt  de  B  verplaatst,  door  omzetting,  b.  v.  in  bom ^ 
firon;  gera^  gres ^  gras \  hors ^  ors ^  ros;  yerptn^  y^^r;  êtrôt^ 
stort  %  tratien  ^  tarten;  trotten  ^  torlen  ;  lorsle  ^  cru^la  ;  /chrep^ 
Icherp;  groat ,  gort  \Jersck ,  frisch ;  trossjen ,  trosfen ,  torfcheu  enz. 

5*  6.   OVER  HBT  KOPPELEN  OF  ZAMENVOEGEN  VAN  WOORDEI^. 


« 

geweest  te^  sniu  Hét  koppdce^n  eebter,  dat  Iq  Taak  ge- 
bruikt f  en  OOK  nog  bq  ons  alle  aanbeveling  Terdient ,  beirorder 
de  daidelqkheid  en  bet  regte  vertiand  der  woorden  b:^  nitne- 
mendheid.  Waar  dit  ontbreekt,  (en  foms  is  het  bij  het  herdmk- 
ken  weggevallen ,  foms  wordt  het  in  de  vorige  uitgaven  niet  ge- 
vonden, daar  bet  behoorde}  daar  soa  dikmaals  daisterheid  en 
misverAand  plaats  kunnen  grqpen.  Men  vergel,  b,  v,  de  iorU 
jianteek.  bl«  221,  reg.  5«  Zoo  was  eens  een  zeker  iemand  ver« 
iegen  bij  het  lezen  van  het  woord  rekwest^  waar  hq  de  fqlben 
moest  fcheiden :  of  hq  lezen  moest  rek^weit  of  liever  re^ku^est 
En  wie  kan  het  den  man  kwalijk  nemen  ? 

Zeer  talrqk  zqn  de  koppelingen  van  twee  woorden.  Wij  zullen 
flechts  van  de  honderden,  die  men  er  vindt,  eenige  weinige  uit- 
kippen, en  wel  zulke  f  die  ook  vatbaar  zqn  voor  omzettingen, 
en  door  den  Dxehter  zoo  ook,  meestal  met  verandering  der  be- 
teekenis,  gebruikt  worden* 

Äge-wîjt;  wqt-flBge.  £g-drippe;  drip-ceg. 

jEg-gloerckjen ;  gljoer-aegjen.  ^g-pinckjen;  pinck-sg|en. 

£g-blier;  blier-aege.  £g-wetterjen ;  wetter-eagjen. 

Beam-bosck  ;  bosck-beam«   Beam-frucht ;  frucht-beam. 

Blocy-blorame ;  blomm'-bloey.  Bloey-bly.  Bloey-grien. 

Blomme-tuwn,    tuwn-blomme.     Brân-aeffer;  aeiFer-brân» 

Dey-ljeacht;  Ijeacht-dey,     Dey-klear:  klear-dey, 

Gruwle-grnmme ;  grgmm'-gruwle.  Gmwn-djiep;djiep-gruwne. 

Lân-minrche,  een  die  op  het  Land  woont» 

Lftnz-ljoe,  Landslieden,  populares. 

Län-Heere,  een  Landheer,  die  zqoe  Landerijen  verhuurt. 

Ldnz-Heeren ,  's  Lands  Heeren ,  regenten ,  beftnurders  des  Lands, 

Lof-tanek;    tanck-lo£     Tanck-lied,   Tanck-luwd, 

Noas-wijs;  wqs-noas«    Kea-gounc;  goud-rea. 

Bea-fchamme;  rchamm*-rea.    Rots-liien;  Uien-rots. 

Teamm'-twang ;  twang-teammjen.  Twang-drieuw  ;  diieuw- 
twang. 

Tinck-quea;  quea-tinsfen, 

KOPPBLIHO  VAN  DRIE  WOORDEN,  ENZ;. 

Men  vindt  niet    alleen  Eer-pr^al,   Eer*glanze|    eer-gloarjej 
maar  ook  Ëer-glans-prealle, 


h*rii^ 


rf*Hh 


Dej-klnr;  kleftT-cIe]^,  «oz. 
'■■■*■       Kletr-ljaicht  dey;  dey-ljeacliUkleen  Ijftit^kliM^deyfc 

■ '         Btoey-blofDinc ;  bloiiiin*-bioey,  enz, 
— —    Blocy<-grien-bly-bloinnieKproDciD»-prcÉiU 
*  LoA^fang;  en  iof-gesjODg^  ens» 

■  Lof-sjong-iict; 

■  ■         Lof^psalm ,  —.  lof-psalm-sjongeiu 

■  ■■     Bopdoer-wirck ,  —  bordoer-wircb^triedi 

£g-gloerckjen ,  enz;  —  Ag-dol-gljoerjeii» 

'    ■  Freogde-fjoer ;  —  ffeagde-fjoer*b9kenè 

■  '■      Haed^Aeaf  en  Ëero-Heaf; — baed«^er*»(leâC 
'  ■  '    Haeze*ifvqn ;  —  bè€ce-wiJD«>bawti« 

■  Sjoog-maesfer';  —  barp-sfong'-iiiaester, 

' HiJmmel-reyn,  hqmtnel-kranz; — bl^iMl*Ièyn*branze« 

— —    Jelds-H^ppe;  —  jeldâ<^(Urppe*treaai* 

— — —    Inckel-hertiff ;  —  ïbokel«-bertig-goK 

• Fied-wiet',  lauwg-wiet^»—  lauwg*6cdi-wïtti 

■  '"^     Wol-ffert; — woUfcrt-ftyne;  —  wol-fcrt-iicr-fcyne, 
—     Scbied-tOBw ;  —  niielie*-lcni w  ;  —  fchicd*  nrietie-iouw. 

" Tuchi-ri^z*biezine  ;  —  riji-biezme-tuchu 

Rio-l\reame  ,  rtn-floed  5  —  Rin-ftreamm^-floed. 

Men  heeft  niet  alleen  Oer->hftd  en  bâd-Iloack; 

maar  ook  Oer-hâd*Iloiiciu 

iEffer-bloed  ;  —  Äffer-bloed-wîM, 

• '     iEg-\net ,  en  trien- wiet  5  —  îBg-trlen-wîet ,  en  gjeotp-^ 

trien -«g- wiet, 
>  ^g-drippe;    —    »g-drippe-rcyn  ,    en    »g-drippe- 

lUrt-reyn. 

■  Sinnc^fjocr;  aegen-finne-f  jocr. 
"       Moarn-rea^ —  D>orn-lhiwn'-reaw 

Dea-wnwne;  — -  mord-dt^a-wiiwne. 

Tril-kad;  -  eanglle-tril-kâd,  cniril-kâd*-eang1e,  enz. 


KOPPELING   VAV  vlER  WOORDEN   EN    UEER, 


KuDStmalïg  zijn  de  volgende: 

Jonw-leaz-ninamend-jaeii, 

Kiel-fnacr-floyt'-luwd. 


Kner8-kimp'-»knorr'-kpaeg*«  tftnneb 
lAa'  Red-lte-^Ufu^gs^loclu 

IVear-fiUig-paed-rpoar-bjaester* 

Sliitgtr-fjoerîg-weer-rJjeacht. 

Suwz-rawz*bitiwz'^hoUbol-IiobbIe-tobt 

HET  EEN  KO^ttrOdtoy  Bf  mWllD  ,  «SK& 

m 

Owql-in-dweIm-finnig« 

Fers-in-rnmme-kunste. 
•^Haey-^cf*  oea-A^Boainie. 
'Klaaw**îa-rhoni-iliier 

Macht-in*froa8t-for-jeyer« 

Tj  ienst-  aef-  fl  eal- j  ieUer. 

SIette~oon-fietten-lâo« 
^Naet-tkick*i>p«nead. 

Seyn-fwiet-fol-proppe. 

On -grawn'-rwi€t-«*lawdig« 
'Om««Iîiie«boUwircke ,  enx* 


Deze  zamenRelIing  yan  ^voordcAy  4ie  nog.Tcrder,  |a  fchier  tot 
5n  het  oneindige  kon  worden  voortgezet,  is  een  fterk  bewijs  en 
van  den  rijkdom  der  L-Fr.  taal,  en  van  derzelver  oorfpronke-- 
lijkbeid^  en  van  bare  hooggaande  beTcbaving^waarTOorvvéle  an- 
dere talen  niet  vatbaar  zijn.  Hoe  .veel  wisheid  Inoeten  onze 
Stamvaderen  reeds  bezeten  hebben!  '*Men  vergelijke  hier  het 
geen  fVasfenbergh  zegt  in  zi^ne  Bedragen  ^''WlSi.  Voorr.  voor 
de  Verband,  over  de  Eigen-namen  der  -Friezen  «^bL  I  en  IL 

Om  echter  den  B^kdom  der  Landfr. .  taal  in  het  koppelen  vaa 
woorden  wel  te  doeu  zien,  vergeïqke  men  haar  en  hare  Doch-^ 
ter,  de  Nederdmtfche ,  met  de  veel  overeenkomst  met  haar  heb- 
bende Griekfche  taal,  waarin  de  .koppeling  van  vfoordeu  insge- 
Iqks  zeer  mestgvnlidig  is,  en  voor  die  oltdrokkiag  der  ware  be- 
teekenis  juist  berekend. 

In  't  Grieksch  dan  ;vi»dt  men  eene  menicte  van  ivoonden  za« 
mengelleld  met  BaSt^t  diep  ,  in  de  beteekenis  van  zeer^  die 
meestal  met  de  Land-fr.  woorden ,    met  Djkp  .z^m^msAiiA  f 


kimnen  worden  tertaald.  b.T^  j3«i9wVof0r,dj{ep  beroemd  ^  héag* 

beroemd. 
/3«iv)3ov\0f ,  djiep-finnig ,  enr» 

Met  Wwra  Î0  'c  Grïeksch, — falm^  ejn^  enz.  ia  'c  L-Fr. 

^%tlifio^af\  falmwilHg. 
'êtvroyh%iK9f  ^  falm-ceeljend» 
êtvroetyt^tQT^t  ^  faim-goeheijc,  de  goedheijd-falme. 
mvrówMif^  eyn-berne,  en2« 

Met  d^lêf  achteraan  9  b.v.  ^/AAvrorfeyn-minner^falm-Ijeaver, 

en  9/A«vr/ai,eyn-]jeafde,  falro-ljcatde» 

Id  dit  laatste  opzigt  gaat  de  GriekTche  de  L-Fr  ea  Nederdoit-^ 
fche  taal  te  boveiu 

Mcc  sre;},  Lac.  per«  het  L-Fr  irog^  oï  om  tn  om  in  de  be- 
ceekenïs  van  zeer. 

yrniyyfint.  —  trog-bllj;  om  en  om  bly. 
%ifiifiXoi.  —  crog-ïn-trog-bekend ,  al-om- bekend. 

Met  fv,  in  't  L-Fr.  ï//i,  b.  v. 

IV ^if Aoc ,   ijn-bekend. 
Uiêlo^^  ijn-beroemd ,  tijgge-of  heag-beroemd,  enz. 

Met  jttom — allïnne,  yen,  b.  v. 

Mo'ftfvAo^t  yen-teanïg,  yen-Iuwdïg; 
Movoy€»>ïV,  yen-geboren. 
Movii)c:|7or,  allinne-wenjende,  enz. 

Met  arjfr,  îtäju,  —  heel,  al,  b.  v. 

vdfjLUïKa^y  heel  fwart»  oeral-fwart. 
TFûiiJiOttyQi^  al-flijnner,  fllin-al,  frec-al, 
TT^iJvxfxtï^  al-machcig,  al-moggende,  enz. 

In  het  achtervoegen  van  a/,  winnen  wij  het  van  de  Grieken^ 

Met  JwAv ,  —  fol ,  folie  ,  b*  v^ 


9ú»cltfjiêir^{  ^  fol-bloedig* 
wox^ayxêffTfufj  folie. hoeckig* 
woXvdxyiffj  moeijce-fol* 
aroAvtfpitpof,  fol-cailig,  tal-fol,  eQZ« 

In  het  achtervoegeo  y^xifol^  mnnen  in]  het  Tan  de  GriekeiW 
Met  Äi^Ti,  —  weer,  tjin,  b.  v. 

*vTiAl}^fiy,  jin-fnappen,  tjin-fpreckeo* 

ûirrifeif^  weer-ljeafde« 

âfriictfof^  tjtn  jefte, 

m^li^ofj  tjin-lhijdig ,  weer«borstig »  enu 

Met  wêtkiff ,  weer ,  weeram ,  b*  v. 

waXinvz^i ,  weer-ftoycjend  ^  weer-om-ftoytjenct 
3rÄA<>^ui^f,  weer-bern. 
iFdXtvâfoi/ttti^  weer-om  cochce,  enza 

Om  te  zwijgen  Tan.de  zamengeHelde  met  wan  f  on^  Lat,  m 
Gr.  ei  of  ai» ;  —  mey  ^  Lat.  com ,  Gr  a/**  oppw,  «iji*, «  en  ä  ;  -^ 
mû?,  quea,  wariylj^U  dis,  male^  Gr.  «o^xo,  iytvl  -~  ^<^»  ^^'» 
rjuechtj  Lat.  ócwe,  Gr.  x«Xo,  Iw; —  Ljeaf^  Gu  ^Ao;  — heâl^ 
Lat.  femi^  Gr.  ij'jmi;  -^  Jchgn  9  fahck  ^  \Mm  faljiy  Gr.  4^v^o.;  ... 
met  de  Praepoiitiones  tot  3>  4  en  meermalen ,  enz.,  enz. 

Indien  iemand  die  allen  wilde  bij  een  zoeken ,  dan  zon  hij  niet 
bij  honderden,  maar  bij  duizenden  ^  znlke  gekoppelde  woorden^ 
zelfs  in  Woordenboeken  ontdekken»  En  hoeveel  is  er  in  dage* 
Iqkseh  gebruik,  dat  nog  nooit,  hoezeer  het  zulks  ook  verdien-r 
de,  in  eenig  Woordenboek  is  opgenomen:  hoeveel  kan  er  nog 
bovendien  door  elk,  des  begeercnde , worden-nitgedachi , gevormd 
en  in  gebruik  ^ebragt. 

Tot  den  rijkdom  der  L-Fr.  taal  behoorcn  vooral  de  eigen-' 
namen,  die  zeker  veel  menigvuldiger  in  het  kleine  Friesland  ge- 
vonden word  CU ,  dan  in  eenig  gewest  van  geheel  Europn,  aUeen 
de  oude  Gcieken  uitgezonderd,  die  er  meer  hadden,  om  dat 
zij,  behalve  den  grooten  rqkdom,  nog  omzetting  gebruiken,  en 
dus  het  f^etal  bijna  verdubbelen,  b.  v.  /Irchippus.  Hipparchns ;*• 
Ar^ijrophilus ,  Philarpiyros  j  Agatharchus,  Archogathus ,  enz.  enz». 
Sed  manum-  de  tabula!.  £  5 


$7*  ^^^A  ^^   TAALDBBLBV»  MZ. 

Alles  Wit  Siêgenbeel  en  /F!fiiiii<2  hj«r  reedi  gelegd  faebbeo^ 
kan  men  raadpliïgeiu  'Wij  mogen  en  knonen  niets  anders  Ter- 
handelen,  dan  eenige  bijzonderheden «  tot  goed  TerHand  iraa 
•de  iGedichlen  onxes  Dicbtora;'en  zullen  -dit  «oo  kort  aaaflip* 
pen,  als  mogelijk  is,  om  dat  hier ,  0¥er  het  algemeen»  alles  ?rg 
oyereenkomliïg  is  met  de  Nederdiütiche  taal. 

1.   OVBR  DB   GBTAIXBN  DBR  KAAMWOOBDEy. 

Ue  getallen  zijn  Enkel-  en  Kfeer-Tondig.  «Het  Meer-vond 
wordt  als  in  de  N.  T.  gevormd  door  het  aannemen  van  a«  n^ 
en^  b.  V.  Ader- Aders.  'Libben-libbens.  Bcane-Bcaneu.  *Balèke-« 
Baleken.   Beck<*becken.   Weuer-Wetleren ;  enz. 

Die  uitgaan  op  heyt  y  hebben  het  mccrv.  op  lipyten^  doch 
meestal  op  heden  ^  welke  uitgang  meer  en  meer  veld  heeft  ge* 
wonnen,   en  thans   vrij   algemeen  in  gebraik  is. 

Vekï  woorden  verdubbelen  in  't  meerv,  den  medeklinker,  qvcr- 
eeukomlUg  met  de  uilfpraak,  ook  daar,  waar  bet  in  de  N.  T« 
nu  niet  meer  gefchiedt,  b.  v«  Bled-^bleddcn.  Fet-fetten.  For- 
Iriet,    for-lrietlen.    Broar,   broarrcn,  enz.  en». 

UttzoBdering.  Goez  -ktijgt  in  't  'IVkerv.  Gier. 

Knw  "  ■         ■  '  ■       '     ■   ^K,Y. 

Klacd Klean. 

Lid  -■  ■ ■■  Ijca  of  Ijean. 

^Wcy         ■ — ' ^1  ■  I  I  weagen ,  w.c^ea.' 

•Dtïy  '    ■  ■'   »  deagen,  dae^^en. 

Ilijnzer      ■ ■  hijnzers  enhqnzei:. 

Bern  behoudt             Bern. 

Schiep  —  Schiep. 

Djier  '          ■     ■    ■   ■             djier, 

Gelijk  de  Nederduitfche  woorden  voet,  duirrij  jaar  enz.  col- 
lectiva  zijn,  zoo  vindt  men  deze  ook  in  de  L-Fr.  en  boven- 
dien ioms  nog  andere  woorden,  als  Fisch^  voor  visfchen  y  I 
d.  90»  Zelfs  met  het  onzijdig  lidwoord  U Jisch^  ld.  loS.  Schqp 
Toor  fcfiepen^  I  d.  208,  enz.  üe  woorden  Xy,  fchiep  ^  djier  j 
en  bern^  iu   't  Meerv.    alleen   aan   U    Lidwoord    kenbaar,    zijn 


ofmrbl^fleleèf * nk:  cle^ Oude  A«.  &'  uokll  Zie*  Lyè;,  Grûmmtyulé ^Si > 
T«ior  liet  Biymúlofficon^  AngL  van^Juniuvy  Ciégaeiti-B^dr.  bl#v 
leS  eQ«vo%;   OtfiilrH;  U;  (aid  ook  in  vdè  TfotréM  bet  E«^ 
kil^  en  Mecf«on>ml  getij (c- hebben ,  doch  door^ti  Lidwoorii  cm^-^^ 
derfcheiden » b,  v.  c{«r  Engei^dit^ Engels  enz;  is  atgemeekt' beifiend*' 

2.    OVER  DB   0B8LACHTBK« 

Onze  Dichter  maakt  (in  overeenkomst  met  gelqk-t^dïge  Schnj- 
vera^  uit  andere  gewesten)  doorgtiibs)  Insrebeu*  bet'maniielqke  e»^ 
vrqawelqke  geOacfat,  zoo  weinige-  ohderlcbeid , .  dat   nxen  bet   cr*« 
Jchier  Toor  honden  zon,  als  of  hij    flechis  twee  gefléchtèii>  na'** 
meiijk  het  gemeene  en  onz^Mige  heeft  gebmikt,  gelijk  dit  in-de- 
Deenfche  taal  plaats  hceft«   Doch  dit   is   flecihts   fch^ii:   hel  Zft4- 
ons  nader  blqken,  dat  hij    wel  degel^k   drie   geflachten   erkent. 
De  Grammaticu8  beweert  wei,,  hoewel  té  onregt^.IId.  bh  5. 
Ifulfa  font  genera  nominum:  omnta  fïxnt  enim  generis*  oranisv  En 
bL  1 1  omnibus  nominibus  praeponitnr  artieolus  £/?•  Articnius  fe- 
mininusnon  est,  etc.  Indien  dit  waarheid  ware,  dan  zon  de>  L* 
Fr.  taal  volkomen  Patois' zgn  ;  het  geen  er  echter  verre  van  af  !•• 

Maar  wij  zullen  den  Dichter,  ter  z^ner  verdediging  zeive  lak- 
ten fprekJen-,  en  overtuigend  bewigven,  dat  hij' de  drie   gielhicb- 
ten  heeft  erkend  en  gebruikt.   Vooreerst  dan ,   men  vindt   niet 
alleen  bet  mannel.  lidwoord  y^/2 ,   maar  ook  het  vrouwelijk  ye/ie , 
het  onzijd.  yen^    Van  het   bepalend'  Lidwoord  niet  alleen  dy-  of 
de  f  voor  't  Ml  en  V.  maar  ook  zY,  of  ei  vpor  't  onzgd»  Voorts- 
Tan  hetmanl.  in  den  genitivus  £29^,  van  bet  vrottw«<^r  (dear«) 
Ais  mede  de  manl;  voornaamwoorden  A^  en   cfy»  de  vrouw.  ^'ú»« 
en  dy^  de  onzijd.  dat^  iij  ei,  enz.  Zie  bij  de  f^oornaamwooi\m 
den.  Eindelqk  de  Bijvoegt.  N-W*  zijn   alle  van    drie   geflacbten, 
in  twee  uitgangen,   als   ni«   o»  breed ^  v.  breede;  lieaf^   Ijeape^ 
fieagf  heagej  enz. 

5.  OVER  DE  NAAKVALLFK. 

Naams-nttgangén  (caros>  erkent-  ook  de  Qrammaticus  niet, 
wanneer  hij  1.  I.  zegl :  NuUi  practerea  cafus  hiy  iunt  recepii.  • 
Exccpto  tantum  genitivo  nominuin  dermentium  in  confonan* 
tem,  qni  formatus  addenda  ad  Plominativum  inium  litera  S,.utf 
dat'cads  flirt:  dy  heams  virtil:  et  nominum  ciefinentitam  in  vo* 
calem  praecedcnto  vocali^  ut:  dat  ays  dirc^   dy  cays  eiste ^  dit 


mi 

toas  cnoie;  in  fijiirs  pijp^  leppils  Aalle,  «te.  Eri  hL  ^«  Dati- 
Tam,  acoalativumy  vocativum,  ablativam  non  habent.  Sed  ia 
fermone  cafaam  loco  Temper  praeponitar  parücola  qoaedam.  Pla* 
ralis  etïam  genitivom  nou  faabet.  Hoeveel  waar-  oi  onwaarheid  ia 
deze  woorden  Ileekt,  zullen  wij  weldra  onldekLen  b^  de  behaii* 
deling  der 

4.  VERBUIGING,  EN  AANWIJZING  DER  NAAMVALLEN, 

waartoe  wij  na*  overgaan.  •»  De  gewone  manier  der  Taalkan- 
digen  volgende,  zien  wij  ook  hier,  dat  de  naamvallen  der  Z^N- 
W.  zooder  Lidwoord  gekend  worden  int  den  zin  der  rede,  of 
door  de  v oorzeiMs  Jen  ^  oon^  enz.  aangeduid,  zouder  dat  het 
woord»zelve  verbogen  wordt,  b.  v« 

1.  of  Nomin.     Brea  is  goed  om  te  jtten. 
2»  -    Grenit.       De  fmeyisfen  ötea  j  of  de  brea^Jineyts  \%  oón^ 

gciiamrne. 

3.  -    Dativ.        oon  brea  jouw  ick  de  for-ker  hoppe  alles. 

4.  -    Accufat.    Breay  ijt  ick  iern. 

■5.  -    Vocat.       Brea!  hoe  lekker  fmakkeRu! 
6.  -    Abiat.        Fen   brea   libjc    ik;    mey  brra  fiedje    ick    mijn 

bern ;  trog  brea  bediet  men. 

Dit  in  aanmerking  nemende,  kannen  wij  volflaan  met  te  zeg- 
gen, dat  er  eii^enlijk  maar  een  geval  is,  waarin  verbuiging  plaats 
heeft,  d.  i  wanneer  ac*iier  het  Z-N-\V,  door  hetwelk  men  een 
perfoon  of  zaak  aanduidt,  de  S  gezet  wordt,  om  ie  betcekenea 
eenen  bezitter^  voortbrenger.  En  in  dit  geval  fiaat  zulk  een 
woord  meest  altijd  voor  een  ander  Z->-VV,  b.  v.  Goadn  ^oe- 
heyt%  mans  krcjt ;  wetlera  gratpne.  En  met  den  Infinitivus 
als  naamwoord  i;c'brnikl,  b.  v.  dti^aens  brgln  of  ey//.  En  dit 
door  alle  gedachten,  ook  van  het  vrouwel.  als:  doclitersman ^ 
moer 8  Jc/tette ;  Ijeajdê  wuwne^ 

5.   VOORDEELDEN   VAN   VERBUIGING. 

Voegt  onze  Dichter  een  Lidwoord  en  ï'ijvoc^;!.  N-W.  bij  het 
Z-N-W.  ,  er  komt  cclifer  geern*  verandering  in  de  verhuigiiu.  be- 
halve die,  welke  het  geUacht  der  Brjvoc^U  JN-W*  en  Lidwoordea 


xun. 

Eenvoud.  Meervoud. 

YTen^oed  of  de  goede  man  de  goede  mannen» 
I*  <Tene  goede  of  de  goede  froaw*  ■  froawen« 

(Yen  goed  of  et  goede  hawz.  buwfen, 

3.  Fen  yen  goed  of  de  goede  man ,  ene*  Fen  de  hawfen. 
S.  Oon  yen  goed  of  de  goede  man,  enas.  Oonde  huwfen. 

4.  Gel^k  de  i.  Gelqk  de  i. 

5.  1«  er  in  dïl  geval  niet.  . 

6.  Fen,  mey ,  trog , enz.  yen  goed,  enz.  Fen,  etc.   Zie  2* 

IXt  is  bi;  onzen  Dichter  de  doorgaande  verbuiging,  waarait 
men  zou  beQaiten  dat  de  Grammalicus  niet  verre  van  de  wa.ar* 
beid  ia,  wanneer  b^  ze^t :  er  zijn  gcene  naams-uifgangen ,  welke 
Yerbuigiog  ondergaan,  behalve  alleen  den  Genitivus.  Doch  hïer 
tegen  over  (laat,  dat  T>nze  Dichter  meermalen  andere  naamval- 
len gebruikt,  b.  v.  II  d.  bl.  48,  Fen  Jbcken  fieag-Jleanden 
eaest-foroongenamme  to  wirdden.  II  d.  bU  n  i  r  Trog  focken 
langen  tgdj  enz.  voeg  hier  bg  Hintj  my^  uwz^  en  meer  an^- 
dere  voornaamwoorden :  het  voornaamwoord  dizzer  in  Gcnit. 
plurali,  II  d.  8o,  8i ,  dizzes  twae  geljearen'^  het  Sijvoegl.  N- 
W.  alder  en  het  lidwoord  der^  in  Genit.  plarali,  enz.  enz.  Dit 
een  en  ander  geeft  duidelgk  te  kennen  dat  men  bij  onzen  Dich- 
ter meer  naams-uitgangen  vindt,  dan  alleen  den  Kominativus 
en  Genitivus;  als  mede,  dat  de  Grammaticus  ie  veel  zegt, 
wanneer  hij  beweert,  dat  de  pluralis  geen  Genitivus  heeft,  tiit 
het  vorenliaande  blqkt  het  dus  duidelijk,  dat  het  den  Dichter, 
indien  het  toen  gebruikelijk  ware  geweest,  gemakkelqk  zou  geval- 
len zi)n ,  de  taal  even  kunstmatig  te  fcliiijven,  als  men  thaus  de 
onze  doet.  Doch  hij  fchreef,  zoo  als  men  doorgaans^  in  den 
omgang,  toen  fprak;  en  zoo  deden  ook  Jiredero,  van  der  Veen  ^ 
ja  zelfs  Cata  en  anderen  van  dien  leeftijd,  zonder  overal  de 
Grammaticale  regels  te  volgen.  Men  ziet  het  duidelijk,  dat  ook 
hunne  taal  ongekunsteld  en  onbefchaafd  was.  Maar  gelijk  de 
INederduitfche  taal  thans ,  over  het  algemeen ,  naar  vaste  regels 
is  bewerkt:  de  gedachten  kenbaar:  de  verbuiging  geregeld,  enz. 
even  zoo  is  de  taal  der  Friezen  vatbaar  voor  befchaving,  en  zal, 
begint  men  in  dezelve  te  fchr^ven,  weldra  met  de  Nederduit*- 
fche,  h.ire  'Dochter,    wcdgveren.    Zij    heeft  wat  langer   op   het 

Land  geleefd y  waar  men  het  zoo  naauw  niet  neemt;  hare  Doch- 

F 


ter  is  wat  vroeger  in.  de  Steden ,  op  btls  en  concerten  toegeU* 
ten,  en  dus  voor  het  uiterlgkc  wat  meer  berchaafd  en  opge- 
fmakt«  doch  ook  niet  zonder  eenige  natuarhjke  fieraden  en  goede 
eigenfehappcn  er  bq  te  hebben  opgci^ct,  soo  als  dat  doorgaans 
in  de  groote  wereld  gaat.  Gelukkig,  zoo  de  oude  Moeder  on- 
der de  denfchen  komende,  niet  te  Teel  van  hare  kracht-Tollo 
eenvoudigheid,  en  van  het  natunrlijkorchoone  \eriieze! 

Wat  ik  zoo  even  zeidc  wegens  de  mogelijke  befchaving  der 
Friefche  Land-tale,  zal  gemakkelijk  te  bewijzen  vallen.  Ik  neem, 
om  dit  te  doen,  Ileclits  ecuige  zin-faeden  van  onzen  Dichter 
ter  Proeve,  b.  v.  uit  het  II  deel,  bL  88»  dezelve  fchr^vcnda 
naar  de  in  de  Nederdaicfche  taJe  aangenomene  regels,  zonder 
echter  tegen  de  uitfpraak  der  woorden ,  in  de  L-Fr*  taal  ge- 
bmikeink,  te  zondigen. 

De  Dichter  heft  daar  dus  aan:  Mar  fchien  hy  de  reden,  as 
yene  goede  en  nolke  paed*lied(Ur,  (bigjen  wol,  fo  binne  er 
eak  bjucster-greate  ^wieri^hcHe^  for  de  han:  want  dan  mot  bq- 
Iich  to  in  doerhahig  gcf  juecht  forlirddigjen,  altijd  fchrep  en  qn. 
forwar  üean,  as  wrefende  fen  foren,  fen  efteren ,  ten  den  yc- 
nen  en  oaren  kAnt,  fen  lijnnen  iijne  befet,  dy  him  onophâ- 
deii^k  to  keer  giet«  Wat  k  dat  doch  for  yen  Cjnne?  Alles,  wat 
hun  bcliDCget ;  alles  wat  hij  sjogt ;  eynlinge  de  greainc  fijnnc^ 
welken  hy  op  de  vvrad  het,  is  de  wrad  lelie.  Mar  dat  flimmer 
ÎS.,  hij  üelt  folie  mok-h-Rgen  in  to-gearrc-ipijlljendc  oer-yen- 
luw<lÏMgen  ija  lijn  eygen  llcsch ,  dy  to  gearre-mey  de  foitwijvele 
drift-sjochlmcn  (dy  ijn  disfe  jieren  herre  folie  kreft  'm  Herktme 
haLb  n)  naet  oars  iijkjen,  dan  fiuwne,  uwre  en  foi falie  oin  hïnx 
to  ocrlljoipjcn,  en  ijn  alle  boasheyt  to  dwaen  oniroJ'jen.** 

Zie  dar'ïr  cene  klcme,  maar  zoo  ik  geloof,  voldoende  proeve, 
ten  bewijze,  dat  het  zeer  gemakkelijk  aan  deskundigen  zou  val- 
len om  de  Landfriefche  taal  volgens  Grammciticale  rcgtls  te 
fchrijvcn*  AUeen  het  gebruik  van  S  voor  Z,  Alï  voor  AA,  de 
Y  foms  voor  de  I  heb  ik  behouden,  om  dat  ik  gefoof,  dnt  de- 
Friezen,  met  onze  Voorvaderen,  zoo  fpreken ,  gelijk  ik  reeds 
elders  gezegd  heb.  Eu  ipreken  zij  zoo,  dan  moet  men  ook  in 
hunne  taal,  het  oud  en  achtbaar  gebruik  volgende,  zoo  IcUriw 
ven,  volgens  deu   Regel:  Jchrijj  zoo  ais  gij  Jiyrcekt. 


1«  JLANMEBKIKO  OP  DB  TBRBUICING. 

De  Genitifns  van  't  Meervoud  wordt ,  in  naTolging  van  den 
Genitivas  fipgularis,  met  eeue  fluitende  S  gefchreven.  Zoo 
vindt  men  b.  v.  treppens ,  oord* lens ,  wirckens  ,  barmfiartig'^ 
heytensy  wandroens  ^  utpfers»  En  in  de  Bqdr.  van  fVasfenb. 
Uena.  Ook  bq  's  Dichters  Tijdgenooten ,  en  na  nog,  i$  dit  gansch 
niet  zeldzaam. 

2«  AANMERKING. 

Onze  Dichter  gebruikt,  in  navolgiog  van  de  gewoonte  zqner 
eeuw,  niet  alleen  Qods^freea^  maar  ook  Freeze  Godsf  Godê^ 
Ijeafde  en  lieajde  Gods:  Goda^foon  en  foone  Góds^  enz.  waar- 
van het  tweede,  waarin  de  Genitivas  net  . Subllantivum'  regens 
Tolgt ,  met  regt  is  af  te  kearen ,  als  strndig  met  het  gebruik  der 
Oaden ;  doch  in  onzen  Dichter  te  verlchoonen  om  het  gebroik^ 
sgner  eeuwe  algemeen  eigen. 

3*  AANMERKING. 

Soms  fch^nt  het 'wel,  als  of  onze  Dichter,  buiten  noodzaak^ 
en  tegen  de  Taalregels  cafus  obliqui  gebruikt,  't  geen  aan  zi^ne 
eenw  zeer  eigen  was;  doch  dit  is,  zoo  ver  ik  kan  zien«  ook  al- 
leen maar  fch^n.  Men  vindt  vtel  /beten  ^  doelen  f  gelijkende  naar 
Tcrbogen  naamvallen;  doch  zij  Raan  voor  /bet  yen^  doet  yen^ 
of  dat  op  hetzelfde  uitkomt ,  yocit  z/z,  doet  in.  B.  v.  Er  uner 
Joeten  rid^  f  d.  bl.  i,  er  was  zuli  een  geloop,  enz.  Zie  Hwy'^ 
decopen  -  Maar  reeds  te  voren  hebben  wg  gezien,  dat  hg  wel 
degelijk  cafus  obliqui,  baiten  den  Genitivas  gebruikt,  daar  de 
Hjntaxis  het  vordert,  al  is  het  dan  niet  in  die  ruime  mate,  als 
vnj  het  thitns  in  onze  taal  doen. 

4*  AANMERKING. 

Wanneer  de  Oude  Grammaiieuê  II  d.  bl.  S  zegtt  dai  ays 
dire:  dat  caek  flirt  i  dit  toua  cnote^  voegt  hij  het  Artikel  of 
Pronomen  dat  én  dity  onverbpgen,  bn  den  Genitivus,  niet  bif 
het  laathe  fubRanlivum.  En  zoo  doet  hij  bq  het  verbuigen  ook 
met  het  Lidwoord  in ,  bL  6  en  volg :  Jn  friouna-'liamnúrê'h^^ 

Fa 


^  ena,  Hoe  sel^tam  dit  ook  ia  ooren ,  die  ttn  Tets  indert 

Ïewoon  zijn 9  Uiokco  moge,  wordt  het  echter  vaak   door   onzea 
Kchter  nagevolgd.     Van  eenige  honderden  voorbeelden ,   die  ik 
aaiigeteekend  had ,  cal  ik  er  flechts  weinige  geven. 
Met  De^  onverbogen. 
D'  Ijeav*  breeds  Ijcafde-eag,  I  d.  75. 
D*  iibb^ne  lân ,  I  d.   iJg.    enz. 

Men  wachte  zich  wel  van  hier  de  DWoor 'T  te  lezen:  dit  kunstje 
behoort  niet  tot  onzen  Dichter. 
Met  Jt. 

't  Srhien  wircks  Rrielle,  I,  gOb 
U  Moarn -Ijeachts  glanze,  I,  \2i» 
't  See -fchonjm*-woel-wicUe,  I,  i56» 
't  Wreck-fwird»  toscken,  1,  180. 
•'t  Smolle  lock-paeds  wey ,  I,  3x3.  enz. 
Terwijl  hij  elders  regelmatig  ichrijft.  volgens  gewoon  gebruik. 
De  âd-tgds  diede.    De  bij  diede :  ad-tyds  y  adjective ,  I ,  i4ob 
't  üwls-holije,  I,  6q. 
't  Wrads  oer-great  iee-beckcn ,  1 ,  207. 
't  Bliere  jcrds  gelaet,  I^  208. 

Met  mijn^  b.   v.   Mijn    Goads   namme,   T,  12£>« 

Mijn  folcx  oer-tred^  I,   i3i. 
Mgn  oer-trcds  grawle,  I,  i48,  enz; 

Doch  regelmatig:  Mijns  kroes  fwïet-Iibb'ne  drïppen,  I,  io5» 

Mgns  dwacns  lijck,  I,  202. 
Mqas  onfchilds  plachte ,  I,  2o5« 

Met  Jorij  b.  V.   Jon  goeheyts  wïllc,  I,  i4îî. 

Jon   timpels  glanze  ,  I,  i66. 
Jon  tjienners   lijeken ,  ibid. 

Regelmatig;  Jons  dwaens  forjitl'nisfe ,  f,  i8ï,  enz. 

Met  fijn;  Sqn  troans  gordijnne ,  1,  i4i. 

Öijn  dwaens  iock,  I,  191, 
biju  trouw'  tjienners  free,  I,  20,;» 

Regelmatige  bijns  tjienners,  I,  2oiu 


Si[ns  gel^eke,  II  d.  ioi« 

Met  uwxt  Uwz  misdieds  lest,  I,  i53* 

Uw;^  Heer^-Goads  dieden ,  I,  i57» 
Uwz  ftders  bloed,  I,  i/S. 

Met  alle^  All'  kr^gs-ljoe  had,  I,  86. 

Alle  heerne  oer-heer,  I,  226« 

Regelmatig;  Aller  hqmm'Ien  h^mmel-heegte ,  I,  igi* 

Aller  heer-rchearne  Heer,^  I,  226« 

Met  voorzetiêls ,  waar  het  Lidwoord  mede  verecnïgd  is  t 

Fennc  {y oor  fen  de)  dejs  klearjen,  I,  ir;^. . 
Fenne  moarn-tijfls  yer,  I,  i56« 
Fenne  deads  gqz«tuwt,.  I,  21 5« 

Regelmatrg:  Fen  *s Heerne  berge,  I,  225«  enz» 

En  zoo  vervolgens  met  gnne^  oone  y  oppe  ^  omme  y  enz»  enz» 

S  8«   OTER  PB   BIJYOEGELinLE   NAAMWOORDEIT. 

Ook  hier  is  alles,  gelgk  in  de  Nederduitfebe  taal,  of  regel^ 
ef  onregelmatige  en  kan  men  dus  andere  Taalkundigen  daarover 
raadplegen.  Alleen  verdient  hier  melding,  dat  onze  Dichter, om 
de  vergelijking  aan  te  duiden,  achter  den  Pofitivus ,  a;;  gebruikt  ^ 
en  achter  den  Comparativus  zoo  wel  az  als  den^  welk  laatfle 
echter  niet  tot  'den  Comparativus,  maar  tot  den  Advcrfativnd- 
behoort:  doch  er  is  geene  tegenlielling  zonder  vergelijking,  en 
omgekeerd.  Zie  verder  het  Woordenboek  op  az^  waar  men  dit 
nog  bij  voege,  dat  ik  veel  vroeger  voorbeelcfen  heb  opgeteekend- 
van  als  achter  den  Comparativus,  dan  i56i,  door  äuydecoper^ 
meen  ik;  opgegeven.   Doch  hiervan  elders, 

S   9.  OVER  DE  YOORNAAMWOOBDEV. 

.  Db  Voornaamwoorden  worden  ook  in  zes  foorlen  verdeeldi 
Wq  zouden  ook  hier  onze  Lezers  naar  IVeiland  en  anderen^ 
kunnen  verwqzen;  doch  moeten,  om  dat  hier  afwijking  en  on'- 
r^elmatigheid  is,  dezelve  wat  nader  doen  kennen. 


yxnn 

1.  PBRSOOKLXIKB  TOORViJLMWOOIIDBlf. 

t*  PerfooDt     1.  lek  Meeryood:  i,  Wy. 
Eenvoad*   2.  ^ijos,  myner.  2.  Uwfer. 

S.  My  5.  Uwe. 

4.  My  4.  Uwr* 

5.  -  5.  

6.  Fen  my  6.  Fen  uw», 

lek  falme,  o(/elme^  ens. 

Meervoud. 
2^*  Perfoon  ,  1.  Da«       T    Jo,  Jy,  Je,  Ju,  Jou.  1.  Jiemme. 
Eeovoud.      2»  Dij  os  y  ys    JoQS,Jys,  Jius,  jens.     2«  Fen  jiemme 

fJieoimet) 

3.  Dy,       y      Jo,  Jy,  Je,  Ju,  Jou.    5.  Jiemme. 

4.  Dy.        y     Jo,  Jy,  Je,  Ju,  Jou.    4.  Jiemme. 

5.  o  Du.    y     Jo,  Jy,  Je,  Ju,  Jou.   5.  o  Jiemme. 

6.  Fen  dy  y    Fen  y.  Fen  Jo.  -  Jy ,  J  e ,  6,  Fen  jiemme. 

Ju,  Jou« 

Aanmerk.  EïgenL  is  Du  (dou)  alleen  Enkelvoudig ,  de  andere 

Meervoudig.  Jiemme  fchgnt  vati  Je  j  toen  men  tlit  voor  't  ccu« 
Toud  gebruiken  giug .  uit  nood  gevormd  te  zij  n ,  om  quaii  vero 
het  onderfcheid  tusFchcn  de  cetailen  te  maken.  En  in  zoo  verre 
is  het  beter  dan  ons  g^  Heden»  Zie  verder  bij  de  BezUtelgle 
f^oornaqmwoordenm 

Over  Yen  of  Jen^  dat   meestal    flaat    op   me,    en    onbepaald 
onperfoonlgk  is,  zie   men    ons   f f^ oordenboel.    Onderlusrchen    is 
hier  een  mengelmoes  van   Dialecten ,  en  mislcbicu    zijn  er   meer 
woorden  voor  den  2  Perfoon. 

5  Perfoon:       ManU  Vrouwel.  Onzijd, 

Eenv.       1.  Hy^,  er.         Ja  (bya)  oul.  foe ,  fo  ,  thans 

ook  fy ,  iie.  It ,  et ,  (dat) 

2.  Sij !»s,  lyner.  llerres  ,  iiaires ,  jerms  —      iSijns. 
5.  llini.  Her,  bar ,  jcr,  jerm,  fe.      Il,  et. 

4.  liiin.  Her,  har,  j er,  jcrm,  fc,      It,  eu 

5.    

6.  Feu  Him,     Fen  her,  enz.  Fenit,cux. 


Meervond. 
I.  J»,  thans  ook  fij ,  Te» 
2»  Uecrer. 
5»  Her,  jer,  jerm,  Te. 

4.  Her, 

5.  


6«  Fen  her 
Hy  "jce^  itjabne^  enz. 

Ün  WfiDERKEEEIOB. 

Het  ondérfcheid  tnsfchen  de  vorige  en  deze  was  van  ond^  on« 
bekend.  Eu  zoo  is  het  onderfcheid  tnsfchen  dezelve  bq  deGrié-* 
ken  ook  vrij  gering «  alleen  beftaande  in  den  fpiritus ,  waar  foms 
cfe  E  prosthetica  bijkwam:  «irrou  —  ^vrov  —  ia^xiu  Soms  vindt 
men  het  eerfle  ook  voor  het  laatlle  gebmikt.  Voor  het  vinden 
van  den  roiritus  was  er  geen  onderrcheid:  de  befchaving  heeft 
eerst  het  nulpmiddei  des  onderfcheids  aangebragt» 

ManK  Vrouwel.  Onzijd. 

3«  SiJDs»  TIerrer,  harrer.  Doorgaans  zoo  als  iit 

5«  Him.  Her,  har,  enz.  her ManK geflacht. 

4«  Hïm*  Her    — — .—  Het  meerv.  als  in  N®; 

6.  Fen  Him.  Fen  her  — -  i.  behalve y^. 

Aanmerk.  Sich  heb  ik  niet  aangetroffen,  behalve  in  de  L-R» 
van  fVedde  ^  enz.  bl«  5o,  waar  men  Sich  vind.  Evenwel  is  het 
mogelijk,  dat  het  ook  thans  in  Friesland  is  doorgedrongen  ea 
aangenomen* 

3.    BEZITTELIJKB. 

M.  en  O;  VrouweL  Meerv. 

1.  Mijn,  Mijne.  Mijne. 

2.  Mijns,                                  Mijner.  Mijner. 
5.  Mijn.                                     Mi)ne.  Mijne. 

4.  Mijn*  Mijne.  Mijne. 

5.   ^^  

6.  Fen  mijn*  Fen  mijne.  Fen  mijne. 
Zoo  ook  Dijn^  Vwz^  Jtriy  Jiemme^  Si/n  Hevj  enz. 
Aanmerk.  Llit  deze  klasfc  zqn ,  gelijk  men  ziet«  een:ge    naam-^ 

vallen  ontleend  en  overgenomen  bij   do  Perfoonli/ke^ 


u 


;    I 


i.  TR4GBHDB« 

Manl.  en  Vrouwel.  Onzqdig. 

1    Wa  of  wae.  Het  (O.  F.  W.  htet)  yoor  hvai\. 

d.  Û  wat^ 

3.  Waems  (thans  waens)  ^aemf. 
5.    VVaetn  Cwae  oon  wa)  Het« 

4.  Waem     (wae.)  HcU 

5. - 

6*    Fen  waem  (wae «  wa^  Fen  het 

Mecpv.  1.  Wae.  2.  Wier-fcn,  enz. 

Aanmerk*  Hei,  Het-for,  Uet^for-yen ,  worden  onrerbof^en 
bij  woorden  van  alle  gcQachten  en  naamrallen  gezet. 

Wiet'-fen,  oi  ÏVer-fen^  wievoon  y  wier-op ,  ^m.  komen  rail 
bet  oade  Wer^  wie?  lu  't  U*D.  nog  overig ,  en  zqn  zoowd 
Van  't  een*  als  meer-voud« 

RL  en  O»  Vronw,  Meerr. 

Weick,  enz.  .  Weicke,  enz.         Welcke,enz, 

Aanmerk.    Ilocler  j    voor    Hoch-for^   oudtijds    Hueckery   h^ 
verzacbting  voor  IJi^lch-fvr»    Zie  verder  hel  fVoordenboek. 
Ho'dienl^ ,  voor  Hoct-dienig ,    oudtqds    ook    hodiene  .    äo- 

denc^  hoedane  j   d.  i.   hoe-gedaan  ,  van    welk«î    gedaante,    hoe     er 

uitziende.  Zie  Huifdecoper  op  M.  Stok  e  II,  i6i.  Uodierli^^ 
yen,  contr*  ho^dlenigen ;  ho-mennig ^  luh-rnennig-yen  ^  cns. 
XGTQGLJb'dienig  yoov  /bc i-dienigm 

5.   AANWIJZENDE, 

Hiervan  is  een  vrij  groot  aantal ,  dat  wij  hechts  zullen  aanOippen. 

M.  /J:z  en  DLzze,  Vr.  dizze.  Onz.  dit,  enz.  Bij  ouds  ook 
dcs^  d^.sfe ,  w.  v,  desgelijch  ^  desgeüjchen ,  voo  desgeÜjci:  yen» 
l)lz' felle  ^  dizze^feih,  dU-felie  ,  oï  Jelme  ^  Jalme, 

Der  [decir)  in  't  II.  D.    bewaard.    V.  h.    Der- fen  j   der-oon, 
dèr-opi   enz. 
'il.  V.  dergelijvh ^  d:rg^^ii(he ^  dergplijchen,  enz. 

Dy ^  dy ,  daty  of  V.  Dy- felle,  dat-felle*  Dy-jinge-dy ^  die 
gene  wellvc,  dat  jlnge^  '*t  jinge  ^oudl.  gonc)  't  laattle  viudlmca 
ook  bef  rel  keil/ L\    Zie  N®,   6. 

Sockjjocke,  focken  (Jock^yen)  voor  Jalck f  /ulk. 


u 

'Doei  f  tim.  Yoor  doki^  ételeif  duJct.  Beicle  deta  woorden 
ÜMn  op  liet  Tragende  Hocl^  toor  Hi^hh^  ODi  W9lk1  V.  h. 
Jomdienigf  yoor  Jbci^dieni/^  ^  eos,  Dcm-^dienig^  T6or  doet-'dié^ 
nig*  Dom  en  ifoci  Haan  hier,  ala  elU  en  êktf  wat  den  form 
aangaan 

Herre^if  herrelyck. 

Yen  j  yene  9  voor  iemand ,  qnidanu 

Immerif  nimmen^  Toor  //s  me/i  (man)  Nin  men  f  ent* 

iiiy  inter  -  ^m,  ninier^  iemand,  niemand* 

jiet^  aete  •  Naety  naete^  iets,  niett, 

JS^t  e/bite,  TOor  En-^üch.   Jkh^  Hete ^, yoor  In^licl^  fingoli. 

En  en  In  beteekenen  één^  nnns.  Een  ie  gel^h  d.i.  bij  éénen^ 
één  TOor  één.  Het  is  termoedelqk ,  dat  bet  jongere  woord  le^ 
gelgk  ook  nit  len  en  gel§h  is  samengeRdd.  Biiderdgh  gaat  (en 
ga!)  bier  een'  anderen  w^ 

Oor,  oare^  Yen^oan  Elci^yen,  Ekt^oar^  foms  Terbasterd 
tot  elckam^  inhoar^  inoarf  elijoar^  ens.  Jfo^bt-oar,  verbasterd 
V6l  manloar.  Eigenl.  man^lich''Oar. 

Yder^  ydere,  0«  F*  W«  ayden  Yder^yen»  Yen^derm 

Sgcter  f  ^jclere^  fijcket'^yen.   Yen^fi^cher^ 

Yenigf  yenige.  Yenigerl^.  Mennig,,  mennigerhy.  Menniger» 
hdnne. 

Al^  alle  voor  elci.  AUerley.  Alkr^hanne^  enz* 

Et^ifctef  voor  Aei  of  Eat^Ücle.  Sommige^  fo^g^f  oodt. 
ookVom. 

Weynige^  beyde^^  foïïe^  foBer^hânne^  folkiy^ley^  enz.  Mb- 
fchien  zalleii  fommigen  bier  onder  Adjeotiva  vinden:  tinîürr*l*M»n 
zijn  zij  bet  ook  ;  docb  zq  doen  bier  wdnig  kwaad» 

6.  BSTRBILKEUJKB. 

Dy,  dy^  dat  f  */,  Genit.  Ufaemê  (waens)  Eigenl.  is  dat  Aan-^ 
§pn%ende ,  voor  wa ,  wat  of  het ,  *t  geen  na  meest  als  vragende 
gâ>raikt  wordt.  Vask  gaat  dy  jknge  vooraf,  waarop  dy  flaat^ 
zoo  dat  dy  iinge  dy^  beteekent  de  man  die.  Djjingej  waems^ 
I  d.  199.  aie  gene^  ufiene.  Soms  doet  men  er  nog  al  bn,  al 
dy  jingej  waarvan  bet  nentmm  al  ^t  jinge  beteekent  quodcum'* 
que ,  gelqk  *t  iinge ,  quodm  AhiHH  9  amet  |  ^evQiqae  9  qoae« 
comqne,  ^odcnmqae* 


Dêrittamry  ia  der  feri^  dêr-oón ,  thrójr ,  KigML 
^ch  nkk  gebriúkt  Toor  uwr  (wufr)  in  M^r-/«a, 
geiil.   vragande   u.    .Moa  rudplvg»   BüderUifi  o 

tVelcke  ,  weici  ,  qaÏ ,  qiiiie ,  (jiiod.    Zie  Toren  ftnde; 

Aanmei'k.  Uel  is  mnytiijk,  dat  ons  dé  eeiie  Al 
fchnten  ii.  Ik  vma  hier,  zoo  ais  «Idirs,  eoiider  ' 
zal  daarom  bij  ni^ne  initKellinijea  op  een  eanadi 
knpen.  Hub  ik  iuuvirclten  hier  en  daac  h«l  do«l 
b«t  z^  Badercn  tea  Ipourllkg. 

S   lo!   OrBR  DS  WSRKWOOmDBir. 

De  Werkwoorden  iijn  ia  de  L-^Fr. ,  gelijk  ia  de 
taal ,  in  drie  klasfen  verdeeld ,  nis :  Ongeiutvümt/ 
vheqnndo  en  O/ire/jeüntUi!^.  Dnch  voor  wij  dezi 
vait  hier  aan  la  merken ,  dat  de  L-Fr.  t«al  veel 
«nn  den  ecncD,  eu  veel  regelnutïgs  aan  den  ander 
waarin  zij  van  de  NedenJiiiUche  taal  verlchUt  I 
aan  Ie  Hippen,  zal  nioe^elqk  vallen,  en  verdient 
MMte  toegelicht  te  worden.  Het  noodsakelqklle  i 
melden,  CH  wtgcns  het  overige  da  Lezers  vcrwi 
}:Voorde  nboek, 

1.   ON 6EI.I3C VLOEI  IBNDB. 

i>  Sommige  van  deze  hebben  io  den  Verled.  Ti 

deztlfife  vocaal,  als: 
Bidden,  -  hca,  -  bean.  In  plaats  Tan  beade ,  ■ 
Dicdcn,  -  ben,  -  bcaa     O,  F.  W,  bade^  betle , 
Sjiedcn,  -   fca.  -  fean. 
Liejjcn ,  -  Ijeng.  -  bdjeagen.  O.F.W.  Liga,  - 

np  (een  leugen) 
Bedricgjon,  -  bcdreag  (bcdraeg)  -  bcilrsegen,  bi 

Stietten,  -  llact,  -  Haet, 
Licdjcn,  «  laete,  -  lact. 
Spriedjcn,  -  fpracde,  fpract. 
Scliieden,  -  fchatt,  -   Icbaei. 
Deyn,  -  daetc,  -  dael. 

Blieuwcn,  -  bleanir,  -  bleaumu 


Klieawen  9  -  Uctaw,  «  IM^iauwn. 

ficbrieawen,  *  (chreauw,   -  Ukteêmmn.   O.  F.  W«  Seiwtf^  m 

rcbre?eB\  fehrkmo»  * 
Trieawen,  -  treauw*  -  treaifwa. 

Prieawen,  -  preaawn»  -  preaawo.    ook  prievwdey  prieuwcL 
Bieawen,  -  reaaw,  -  reauwn.     RieHwde^  riiiawd« 
Wrïcuwen,  -  wreauw^  -  wreauwB» 

Sckawen,  -  fchoaaw»  r  fclioaawo.    Ook  Jbkäwâey  ichaivd^ 
Siuweoy  -  Hoauw,  -  Iloaawn.    Stawde.  ftawd. 
DaiTen,  «  doouw,  -  doauwn,    Lieyer  duwde,  dawd. 
Snitwen,  fnoaaw,  -  fnoauwiu    Snawde^  fnaVrd. 

Fordearren,  -  fordoar,  -  fordoanu 

Stearren,  -  Roar,  -  ftoam. 

ForiieseQt  (forlieren)  -  forlear,  -  forlearHi  forlernt 

Kiezjen,  (Ûeren)  •  keaz,  -  for-koaro« 

Genieijen,  •  gendat,  -•  genoateiu 

Blincken,  «  bloack,  -  bionckeiu 
Drincken,  -  droock,  -  dronckeiu 
KUncken,  -  klonck,  -  kloncken. 
Krimpen 9  kromp,  -  krompen, 
Kringien,  -  krong,  *  krongen,  en  kringd. 
Twingjen,  -  twong»  -  twongen,  en  twingd* 
Springen,  -  fprong,  -  fprongen. 
Scfainckjcn,  -  Ichonck,  -  fcbonken, 
'$in€k)eii^  -  fonok,  •  foncken» 

Swingjen,  -  fwong,  •  fwongen,  j 

Hingjeny  «  hong^  -^  honge,  en  Hii^n^  -  hing^, 

BENXWlHa  VBBLOOPSN  2IWt 

Sjongien,  -  fong,  -  Tongen*    \oot /Ingfên  ens» 
Stjoncken,  -  Honck,  -  (lonckeaé 
Swomjen,  -  fwom,  -  fwommen* 
Swoljen,  -  fwol»  -  fwoln, 
S wolg j  en ,  *  fwolge ,  -  Iwolge. 


Úf 


Giealpien»  -  riolp^  -  ffolpet  •«  »••'??••  ^tJpt^ 
Stjealpjeoy  •  "iolp,  R|olpe.'eii  Rjealppe,  ftjMlpU 
Smehien,  -  fmolt,  -  fmolten, 

Soelljen.,  -  quol,  •  qaollen.    En  qaeltoi  i|iidfL 
[elkjen,  -  molck^  -  moIcLeiu 
HelpjeD,  -  holp,  «  liolpeiu 
WerpjeD,  «  worp«  -  worpen. 
Wasckjeoy  -  wosck^  -  wosckciH 

Beginnen ,  *  begAn  ^  ^  begon ,  bc;gAnne«    En  begoe  ^  begoat^ 

TVinnen,  •  wAn,  -  wAn,  -  w6nne« 

Rinnen^  -  rón,  -  r6a,  ronne.  O.  F«  W*  Rennen  ^  rân^  r6a« 

ne;  bU'óanea,  birund« 
Spionen,  -  fpAa,  *•  ipôn,  fpdnne.  ^ 

Nimmen^  -  nômy  -  nommen,  nomn  ^  en  nimd* 

•  naem  -  O.  F.  W.  Nimji»  n6xn^  noem,  ntem^y^ni*- 

men ,  nunmen. 
Forfionen,  -  forrôn«  -  forfônne*     En  forlindey  forfind. 
Reppen,  -  rôp,  -^  roppeu  en  ropu 
Kommen^  -.  kom  en  kiem,  «  kommen ,  komn,  konid« 

Bijnea,  -  bawn  (bdn)  -  bnwn,  fbón,  bAne.) 
Fijnnen,  -  fuwn  (fôn)  -  fuwn.  (ion,  fóne.) 
'Wqnuen,  -  wuwn   (won)  -  "wawn,  (w6n ,  wône.) 
Seynen,  -  fuwn  (fdn)  -  fawn  (f^.) 

en   -  fe^ae^  -  feynd.  O,  F.  W,  Seynde,  feynte» 
Fordwgnnen,  -  fórdwawn  (dn)  -  fordwuwn,  (én,  óue.y 
ForOqnnen,  -  fornawn*(An)  -  forflawn^  (6n,  óne.) 

Krippen,  (kroepen)  -  krAp  en  krnwp,  -  kruwpen  en  krowpc* 
Drippen,  «  drop  en  dmwp,  -  drnwpen. 

thans  ook  druppen,  druwppen  -» dmpte,.dKiwpte,.drapt|  dniYv:pU 
Slnwpjén,  -  flop,  flawp,  -  Iluwpen. 

en  *  Sluwppe,  Ouwpte,  -  Ouwpu 
Stniwpjen,  -  Hrôp,  Rruwp,  - 

en  *  Itrowpte  -  ItpuwpU 
Snwpjen,  -  fop,  fuwp,  fuwpen. 
Ruwckeo ,.  -«  roeck ,  *  roecku 

BrÏDgen,  -  brocht^  -  brocht,  enbrooltenbq  TVasJenb.Bijdr. 
Tiuckjen^  -  locIUj  -  locbw 


Keapjen,  •  kocht ,  -  kocht»  Éa  keappe  (O»  F»  W.  kepede])^  «> 

keape. 
Fjoecnieiiy  •>-  focht,  •-  foohteiu 

Spyen,  -  ijpey,  fpeyn^  en  fpeyde,  fpyi 
Soyeiiy  -  (nej  •  fnejn. 


ipitfCléüw 


!i.  Eenifl;e  Werkwoorden  nemen  alleen  ia  den  Tcritdea  T^i 
een  andere  wortel-klmker  aan*  air»      ' 

Glqden,  -  glied,  -  gleden» 
Belten  9  -  biet 9  *  blqtten» 


Krqtten,  -  kriet,  -kratten» 
Smgiien»  -  fmiet,  •  inqtvtm 


Ttten,  -  iet  9  ytten. 
blqtten,  -  fliet»  •  fl^ten« 
Ri^dea^  «  ried,  »  njdden* 
Hgsjen,  -  ries^  -*  rqfèn. 
Grijpjen,  -  griep ^  -  p9PP«i       _    ..  ^ 
Knjpeoy  -  kniep,  -  knappe  en  kniîp^ 
Strôd jen  »  *  ftried  f  *  ftri}den« 
W^ckjen,  •*  wieck  (w^ckj  -  ¥ri}cket 
W^ttjen,  -  wiet,  -  wqjtten» 
litten^  -  iiet|  ^  litten» 
Sitten,  -  fiet,  -  litien. 
'Saliéppeny  —  fcbîep^  -  Icbeppen* 

en  -  (cbeppe.    O.  F»  W«  fcfaeppay  ftkoep^  tcfiiffy  < 
fcheppeD«  fchepen*   . 
laèêkuy.  -  liez,  -  lësfen. 
Stellen^  •  Riely  -  HeHen*        . 

GeDësfen^  -»  genièz,  <-  gen&fen^  .    .  ; 

en  -  genèsle»  v^ 

liyen ,  -  lie ,  -  Iqn ,  en  Ut»    Eenigzins-  Terfoopen» 
Slepen ,.  (fliepèüj  -  fltep  j  -  Diepen.  —  ^ 

»  Oiepte  «  Aiept'^tf  SÊjftfhf  iftplU 


:■■-'.    li 


vn 

Befelljen,  -  befea}»  -  befelo.  O.  F.  W.  BeiM,  -  bifaUm. 

Weag]en,  -  woeg,  -  weagen. 
Dreagjen,  -  droeg,  «*  dreageBf  drif»» 
Fallen«  -  foei.  -  faln. 
Bliezen,  -  bloes,  -i  bliezen* 
Ferreo,      C  ')     ferreiu 

^    foer   S. 
Fearjen ,    (^  j     feanu 

Scherren,  -  fcboer,  fclierreiu  0«  F»  W« 

thans  ook  fcherde,  «*  fcherd* 
Swerren,  O.  F.  W.  Swrocr,  enz,  -  fwerren,  fwem. 
Waegijca^  •  woegs  (wuwgs;  -  woegfen,  (wtmgfen.) 
O.  P.  VV.Wâxîa,  -  wo«x,  «  w&xen. 
Backen,  •  boeck,  (buwck)  -  baetfen.  De CK in TS verwUreliL 


5.  Andere   nemen    in   den  Verled*  T^d  ea  Deelw*  Terrchil*» 

lende  vocalen  aan. 
Jietlen ,  -  geat,  -  getten. 
SjietCen,  *  fcfaeat',  -  fchctten. 
Mietten ,  -  meat ,  -  mctteiu 
S Snitten,  -  fncat,  -  (fnetlen.) 
Z^nuwtten,  -  fnuwtte;  <-  fnuwiUn* 
bluwtien ,  -  Qeat ,  -  fletten* 

Fri^feu,  -  froaz ,  -  ferzen. 

Brecken,  -  briek,  -  britfen. 

Deckjen,  -  •••  -  ditfen.  O.F.  W,  Theca,lh6ga,  -  tacht,  tacht, 
^  bprecken,  -  fpneck^  •  fpritfeu» 
Stecken,  -  liiek   [,^^k^  -  Hiifcn. 
Strijcken,  -  Hriek,   -   üritfen. 
Spli^tteui  fpliet,  -  fplitleo,  -  fpIgtteD* 

Luwcken,  -  loeck  (luwck)  -  litfen. 

VERLOOPEN    ZIJN: 

Sqppjcn,  m  fijppe  (fleppe)  -  fijppe,  fijpt» 


{Kijcken,  -  kijcke  (kiecke)  -  Jiij<ke  (kip^WJ^ 
Kqtsjen^  -  kqtsse,  <-  kijtfe. 
Kqpp|eii«  -  k^ppe,  -  kijppfl^ 
Sl^ppjen^  -  -iiijppe,  -  Hqppe;  flqpt. 
St^ppjett,  -  nijf^pe,  -  flqpfw,  QijpU 
Maaien,  -  niidd«,  •  beAijd. 
Plogjen»  -  plüggCy  -  pJqgge  en  't  Impérf,  p|»g, 
Scnquefi^  -  IbhijiiB«,  (0-.  P«.  W.  £clu|iui)  -  fatnindt 
Swijmjeo^  «  rwqinnie,  fWiioid«,  -  fwijmd. 
Prijzjea,  -  prijee»—  piize«   Prijz{;e,  -  pc^Bge*. 
Wqzjeiiy  -  wijsde^-  wqsd»   W^zge,  -  "wqzge»' 
Lijckjen,  -»  lq.cke^  -  li^cker 
Bl^ckjen,  -  bl^cke,  -  biijcke- 
Kryen,  -  krijgge,  krigge,  -  ^ÏW^r  •  tong^^  . 
Swijen,  -  i'wiji^gc,  -  Iwqgge, 
Sawgi-cn.,  -  ftmsge,  •  luwgga» 
Bawgjen^  -  bawgge,  -  buwgge», 
Duwckjeay  -  diwvck€,  duwcke» 

Hei  ÎS  meer  dan  waarrdiif nlijk ,  dat  de  noeetten  der  eersfge^ 
inelde  W-W.  in  den  Veried.  Tijd  oorrpronkdjjk  de  IE  znljen 
bebben  gehad  ^gelijk  wij  nog  de  EE  hebben*  ^Eenîgen  zijn  er 
onder,  die  gei^kvloeqend  zijn  geworden,  als  zoodanige  reeds  bij 
•M',  Stote  ^  Maeriant  ^  en  anderen  Toorkomende..  •  Dit 'znn.de 
▼oornaamfte,  bij  Gv  «/•  voorkomeadè ,  ongel^kvlorijfnde  W-*W«. 
Die  er  over  mogten  geOagen  zijn,  jml  men  ia  1  /^f^oordenioeè 
Tiaden.   Andere  voer  ik  hier  niet  aan. 

3;   GELIJKVLOEIJBHOB   WERKWOORDEN» 

I>5ze  gaan  ki  den  Verled;  Tijd:  allen  uit  op-  D£|  doeh  bij  tê,^ 
Bien trekking  ook  op  TE«  ena.,  b.  v, 

^rbejdjen^  -  «rhejdde^.  -  srbejdar 

Baeriien ,  *  bacrnde ,  -  baernd«. 

Paeyen,  -  baeyde,  —  baeyd.. 

Bloeyen,  -  blotyde,  -  bloeyd,  enz; 

Het  Dcolw.  üaat  hier^  foioit  b^  verkorting:  cerbeyde  voor  Ofn^ 
beyded  of  dct 


tvin 

Veeligds  wordt  de  D  ia  den  Vtfled.  Tijd  wmrefn^  ta  kif 
de  ailfpraak  uitgelaten »  als: 

Freegjen,  -  megei  •  freege, 

Freeijen,  -  freeie,  «  freeze» 

Folgjen,  -  foige,  -  folge,  eni» 

Dikmaals  wordt  de   confonant  Tan   bet  W*W«  rerdabbeld ,  la 
plaats  van  de  D  in  den  Verled*  Tqd  gezet: 
,  Amien,  -  ammey  •  amme. 

Banjen,  «  banne,  -  baone^  Toor  banned,  contr.  band« 

Schamjeny  -  rehamme,  -  fchamine, 

Scheyneni  *  fcheynne»  -  fekeynne,  enz. 

Vele  gaan  wel  nit  op  TE  in  den  Verled.  T^d ,  doeh  hq  samen* 
trekking. 

Rjaechtjen  »    *  ijnechtte,    «    rjaechtte,  Yoor  rjnecbtede^  « 
rjuechted* 

Rruwckjen,  -  bruwckte.  «  bmwckt,  •  bmwckede.  — 

Ljeapjen,  «  Ijeapte,  -  Ijeapt»  »  Ijeappede. 
rStappen,    \  -  flapte,  -  Ilapt,  -  O. F.  W.flapeTOorflapede, 

«-Saeppjcn.   J    en  floep,  M.  Siote^  fticp. 

Acht  jeu,  •  achtfle,  -  achte,  —  achtede, 

Dônssjen,  -  dônze,  -  dônze,  -  dónflede,  donste,  donst^ 
welk  laatlle  als  Deelw»  ook  in  gebruik  is  TOor  donfet,  enz. 

Soms  vindt  men ,  onder  de  gelijkvloeijende ,  zeldzame  zamea- 
Irekkipgen ,  die  minkundigen  van  't  fpoor  zouden  brengen ,  b.  t» 
Rieden,  -  rette,  -  ret.   voor  Riedede j  riedde,  rette  •  en 
fiiedet,  ret.  In  de  O.F.  W»  Reda^  fpreken,  aaofpreken,  toe* 
fpreken  , 

£n  wat  is  dat  anders  dan  raden ^  aanraden?  Doch  het  be« 
teekent  ook  giefen^  ratione  asfequi,  conjïcere.  Zoo  dat  Reda^ 
rieden  ook  de  be teekenis  heeft  van  denken^  d«  i.  bi^'  zich  zel^ 
ven  fpreken.  Zie  fVeUand  in  Rede^  enz.  hóyo^^  oratio  et  ratio. 

Zoo  ook:  Lieden^  (kloklniden)  -  lette,  •  let. 


'^Êrmmmmmftmr-mtiÊm         n'    I     «^^a»!—" **Wit— — wwaï— fc 


mmmm^^m 


;  poor  de  wisfeling  fan  TS  en  K^  komt  ay  ook  eene  merk* 
yliBre'  veticheid^nbeid  in  ibïnibciige  woorden ,  die  men  wel.  moet  in 
echt  nemen «  als:  ... 

Smeytsjen^  eigenl.  fmeckjeo^  •  fmecke,  ^  fmecke» 

Meytsjen  —  mecke,  -  mecke.  Midd.  miet^  Verh  Tqd* 

O.  F«  W.  mackia ,   •  makede ,  «-  maked«   • 
Zoo  ook   verder   weijtsjen,    reytsjen,    koaytsjen,    loaytsjen^ 
laeytsjen,  plóaytsjen,  ens.    .  .       .     ,  'j 

Nog  is  er  eene  verrcheidenheid  in  fommige  W* W^  die  de  G 
Toor  dep  uitgang  van  den  InGoitivus,  Jen^  krggen.  .  , 

Achtjen,  en  aclitgjen,  -  achtte  en  aehtge,  -  acbtte^enai^ktge. 
Doch  dU  laaifle    achtgjen,  Uaat   eigenl.  voor    achtigjenf   van 
achligy  enz»    Zoo  ook  Jachtjen  ^  jachtgjen  j  enz« 

For]3lichijen  en  gjen,  enz. 
Kost)  en  y  en  kostgjen,  enz,  enz* 

« 

Met  verwisreling  van  G  en  T  heeft  men  foms  ook  yerfbhet- 
denheid.,  daar  men  op  moet  letten ,  aU: 
Koayen,  -  koayde,  -  koayd*  Tv' 
en  Koagjen,  -  koagge,  -  koage.   S  «^Aanwen, 

Troayen,  -  tróayde,  -  troayd.  •>   O.  F.  W.    Tranfia^  ons 
evTroagjen,  -  troagge^  -  troage.  •*         draven. 

»  Sch<»s|.n,  -  Idioüsje,  -  rdiMgS'-J      rchooï.n,fdiooW!n. 

Stoayen,  -  ftoayde,  -  ftoayd. 
en  Stowia»  en  ftoyen,  in  de  O.  F»  W.  ons /laven  y  fiouft^pn.^ 

vastzetten ,  bevestigen ,  verzekeren. 

Zoo  heeft  men  ook  ftryen ,  Hraaien ,  -  ftronwen  ^ 
M-'G.  S travan  f  zie  JuniuSf  GIosC  M»  G* 

Met  verwisfeling  vma  G  en  T  heeft  men  Verder: 
Fcyen,  -  iaggc^  -  fagge. 

Jeyen,  -  jâgge, -^  jeege,;W  jaggf; 
Kleyen,  -  klegge,  -  kiagge ,  -  klagge. 
Met  D  en  Y,  ais:  deadjen.   pf  daetjen,    -^   deadde,  daetle,  - 

deade,  daet,  deyen,  -  daetle,  -  daet;  enz. 
t  Aanmerking.  Ui(  het  voreoRaande  ziet  meóy  dat  d^  Yerl.  T^d 


«.  ■       ■■'■.     ^^mi^^^m^t^mmi^m^^tmf^mm 


Ï%Éê$è  hckbM,  «Mr  ?Mk  /iü^  nrUkHUUf  (WMI  «06  nMt  «M 
aar  lezea.^ 

9^  ÖNRB^UIATIGB  WÏK&WOOBDBIV, 

Hiervan  zullen  W9  fleebts  de  tMrnatmRe  hicrr  aaft(li|]r^ft^ 

Hebben,  -  1m,  -•  liin,  en  bâad« 
O.  F.  W.  Hadde  Toor  Iiabde ;  /led^  voor  AeM^  êf>nUé  Aémtp 

hmdj  hai. 

HIdent  -  kldde^  hield,  hoaldy  ^  bftdden,  blihiC 
a  F.  W.  B^da,  bakfot  -  bUde,  hield,  -  baldéow 

Motten  en  meyen,  -  mdclH,  mo^,  -  moggeuw 
O.  F.  Vv.  mogen ,  BiOegen ,  -  mocbt  en  ttiielMe. 

Motten,  -  mdfti,  -  i^Atieiw 
O.  F.  W    Müeiea ,  aiodten  <p  -  moélm^ 

Wèsfen,  -  ik  bin,  -  wier,  -  west,  wèsfen ,  weyTen 
6^.  P.  W.  WMfir,  -  ticiw,  #cer,  -  wtisüefb^ 
Gabb    Wasfa ,  -  wae« ,  wa#»     Woét  Moeten  en  Mn^cfe/i^ 

Wirden,  -  wirddc«  •  wii^détr. 
O.F.W*  Verdane,     T  T 

Wirdane,    (  werd,  werde,  J      _^«j 
Worden,     f  meftt,  wurd.    )      worden^ 
Wardw,    J  L 

Voor  uHirden ,  wszerirg^fchieden ,  iom^/i ,  ylntU^ ,  ^otfAyln^ag. 

Wollen  ^  -  ik  wol ,  -•  Wo«^ ,  -^  wofltJ»^ 
O.  P.  W.  Wilk»,  -  ;«^l,  -  ffoWe,  öfiWy.  ^oohJor 

achilïen  •  lillen ,  -  ikfchil,  Til^  -  fclioe^reey  -  fchild-,  lild. 
O.  F.  W.  fcbillen^  -  leW ,  fcJielV  -  fctolde,  fchulde. 

Kinnen,  -  ik  kin,  -  koe  ^  koest,,  kost,  -  kinnen,  kïndl 
O.  F.  W.  kannen,  kenna,  kinna,  korincn,  -  tonde,  kaudfs^ 

Voor  lennerïf  riosfc,  en  Üttnneftf  posli?. 

Van  eenen  anderenr  aavd)  aijif : 

Flean,  -  ik  fiiucg,  fleag,  -  flejw/ 
Tjean,  -  •  ijug,  tjo^;,  -  tcag,.  uytH 
Sjean,  -  -  sjn^,  sjo^,   feag ,  dj.ocv,  -^  djoietiT 
Joa^t  jfl^t»  -  jouw,  -•  joe,.  joe^,  -  jpen,^  J4iWm 
O.  F.  W.  Jaeny  eotiU*.  jaev  j^^   jouw^'^  joiiwane,    jowa,    jo«-. 
tvaner  jowiän«  joon ;» gewèms.   Ik^  'ip^f^f*  f  jouwe  ^  joof^^  • 
joe,  jo  en  gaf,  ghaef^  -  joun* 


Slean,  (Iaën/-  ik  paf ,  •  |toM#  W  Omv*  Iam« 

Steaa,  -  Itea  •  Aflo^  ^.  flpf^  i«Pr  -»  iumit  Inen,  ftinzeil» 

O,  F*  W.  Veri.   Oi?|slw,  g#WMi»  gigAiiy  •»  Tegeaw.  DedWr 
gODg^a,  gttngeoé^» 
Feao,  fangen,  «-  fiong^  «r  finnB». 
Dwean,  dwaen,  -  4og^  «^  die,  •  dian* 


Lisfen,  -  laey,  -  leyd,  le^rn* 
Sisfen,  -  föf ,  y  feyd,  ïiu^m. 
Witten,  -  wt,  •  witiro.  O.  |?.  W.  ilïlp,  wiiC^' 

Treddan  Y  «t  tvedd«,  (eig.  traad)  «e  Iraddem 
Ottdifda:   Tarnen»  •  terdd»,  --  lardden,  omgaiet  tmderiy  ge* 

treden. 
^.    Tarden,  -  (ar(Ïdii,  ^  lasddan^  9  ttad,  inde* 
Tarten,  -  urtte,  ^  Urura,  t.  h»  Wi0n^  infaltare. 
Torden,  -  tor4da,  -  tovddtn* 

Torten ,  -  tome  ,  -?  lortUn  t  t.  k*  ons  iorien  w.  y.  tort. 
mat  emzettiog«  troUjeH^iomMtroifen^  trotêeh^  ttin^ 

4.    ONO£LIJKVLOBI7BNDB  BRE1V6BN  WBDEB   GBLIJK- 

VLOBIJBIfDB  TOOBT. 

Zoo  komt  Tan  t  Stietten ,  •*  ftaet ,  ^  ftael , 

S^aetjen,  ftaelte,  ^  ftaete, 
Tan  Ferren,  finien  ->  foev,  feaf  Cficr}  «  ferrea^ 
Fieren,  •  fierdc,  -  fietd» 

O,  F.  W.  Fara,  -  foer,  -  faian, 

Fera,  -  feerda,  -  feerd* 
van  Drippen,  -  drAp,  dnxwpf  •  dmwpM* 

Drawpen,  -  drnwptet  -  drnwpt, 
van  Krippen^  -  kroep,  krawpt  *  krawppan^ 

Kmwppen^  •  kfnwpta  -  kmwpc 
van  Dreagjen,  -  drnwgge,  ^  drowgga» 

Ornwgjen,  -  drnwgge,  -  drawggtt 
van  FaUen,  -  foei.  fiat,  fel,  ^  Müf 

Fdljen,  -  felde,  ^  feld» 


v«    ^ 


Tan  Jaen^  -  joe^  )o\  -  jAn', 

Jonnen «  -  jonde,  jond. 
Tan  Glippen,  -  gioep^  ^lawp,  -  glawppeny 

Gliiwppeo,  -  plnwpte,  -  gluwpt. 
Tan  Slippen,  -  floep ,  Hawp,  -  slooppen, 

Slnwppen ,  -  sluwpte ,  •  slawpU 
Tan  Klicuwen,  -  kleauw,  -  kleauwn, 

Kieaiiwcn,  -  kleauwde,  -  kleaawd. 
Tan  Knettjon,  -  knoat, 

Kuoaijen,  -  knoatte,   -  knoatte* 
Tan  Liegen,  -  leag,   -  leagnc, 

ons  loogenen    of  Io3choncn ,  enz* 

G.  ƒ«  Leugen jun,  *  Ingene,  -  leogene. 
Tan  Schepa ,  -  fclioüp ,  fchlep  *  fchepcn ,   fcheppen  ^ 

Scheppen,  -  rdiepte,  fchept, 
Tan  Schera«  -  fchoer,  -  rchcrrcn,  «^ 

Scherren,  -  fcherde,  fclierd. 
Tan  Splijieu,  -  Ipliet,  -  Iplrjlten , 

Splitten,  -  fpütle,  -  Iplit.  enz. 
Dit    getal  zou    raisfchien  vergroot    kunucn    Mrorden,  doch   wq 
laten  het  hier  bij;  de  weg  is  gewezen, 

5.  Soorten  der  werkwoorden. 

Dat  de  W-W.  zgn  bedreigende  ^  lijdfinde  ^  onzijdtge^  weder^ 
leerige  en  onpersoonlijke^  behoef  ik  niet  verder  uit  Ie  halen: 
men  zie  deswe^cns  IVeiland  en  andercn.^  Maar  men  merke 
hierop  y  dat  vele  W-W.  bedrijvende  eu  onzedig  tevens  zijn,  als: 

Baernen  ,  urere  en  ardere.    Zoo  ook  jeldjcn, 
For-woastjen  ,  vastare  en    vastari. 
For-oarjen,  niutare   en  mutari. 
Begcan  ,  begaan  ,    en   bedrijven. 
Bekommen ,   bekomen ,   en    iets   heI;omen. 
Sincken ,   zinken   en    laten    zinken, 
liisfen ,   liggen   en   icij^en. 
Kinnen,    kennen   en   kunnen. 

Brieden  ,  -  Fordcairen  ^  -  hictlen  ,  -  liuwzjen  ,  enz.  enz. 
Men  zou    deze    woorden    met   Bolhuis   iicmceulcijappelijke   of 
communia,  of  liever  media  kuaaeu  iiocnicn. 


BEDRijVEKDB  OF  0KZI7DIGE  EN  WEDEEKEEEIGB» 

» 

Bedearjen^  bedaren,  zich  bedaren* 

BelHIljeii,  belUllen,  ziek  b. 

Betrouwen ,   betrouwen ,   zich  b* 

Tinckjen ,  denken ,   danken  ^   zich  laten   danket|* 

Buwgjen,   buigen,   zich  buigen. 

Lqen,  l^den,  zich  belijden,   d.  i.  vergenoegen. 

BBDBIJVENDB   OF  ONZIJDIGE   EN    ONFBBSOONLIJKB. 

Droagjen,  droomen.  Him  droagget^   bij   «IroomU   Maerh 

hem  droomde. 
Berouwen*   It  rouwt  of  berouwt  him« 
Tinckjen.    Mij    tinckt. 
Dearen.    Mij  deart. 
It  nuwget  my,  it  lest  my^  enz.  enz. 
Sommige  W^VV.  zijn  dubbel-bedr^vende,  en  kannen  dus  Ter« 
ba  praegnantia  of  gravida  genoemd  worden. 
Werzjen,  -  w^tgjen,  enz. 

6.  WIJZEN  DEB  WEBKWOORDEN. 

Eigenlijk  gezegde  W^zen  zi]n  er  niet ,  buiten  den  Indicativus  en  In- 
finitlvas ,  en  deze  z^n  zelfs  bij  na  even  eens  j  overal  bij  het  fpreken. 

B.  V.  Ik  achtje,       -  Iniinit.  achtje. 

-    srbeidje,  - aerbeidje,  enz. 

Zoo  is  het  ook  in  de  Nedcrd.  taal:  ih  hoore^  heminne^  Inf. 
ook  hoore ,  beminne.  Zoo  dat  het  voorzetten  van  't  voornaam- 
vroord  eigenl.  den  Indicalivus  van  den  Infinitivus  onderfcheidt* 
Doch  de  Infin.  bekomt  achter  zich  eene  ]S ,  wanneer  er  voor- 
af gaat  to^  en  wanneer  dezelve  als  een  Naamwoord  gebruikt 
wordt,  b.  V.  io  libben  of  libbjen ;  it  libben^  libbjen»  E  enige 
hebben  echter  die  N  bellendig,  als ,  gcan^  fiean  ^  dwaen^  enz* 

De  Gebiedende  W^zc  vcrfchilt  van  den  Infinitivus  niet,  dan. 
alleen  door  het  achteraan  Hellen  van  den  2  pcrfoon,  b.  v.  A^- * 
are  y  mar  to;  doch  de  3  pcrfoon  heeft  het  voornaamwoord  hg 
voorop  of  achteraan»  als:  hg  heore  of  heare  hij ^  enz.  Hier 
zijn  het  dus  ook  de  voornaamwoorden,  die  den  Indic.  en  In« 
fitiit.  van  den  Imperat.  ondcricheiden. 

Wegens  den  Suhjunctivus  heb  ik  hier  niets  nieuws  te  melden,' 
daar  elk  weet,  dat  dezelve  oorfproukelnk  tot  de  taal  niet  be- 


ff 

hoort ,  mur  |L9iiitmalI(  i$  gevpriiMl*  Ji  bm^m^^  wm  worlieem 
de  lodïcaÜTas,  accu  oa  gaai  hei  Toor  deo  babjunciivaa,  en  het 
afgekorte  Jt  bemin  houdt  men  |iu  yeor  dco  IndicatiTOf  s  een 
aangenomen  kunstmiddel ;  nieU  meer» 

net  denkbeeld  echter  van  den  SubjanctiTOi  tfordt  kepbiMr 
uit    de  Conjunctiet  da/,  fchoon^  hoew9h%  enz. 

Schoon  het  alaoo  alles  onbeltemd  e^  ondaideNjk  moge  feh^oenv 
aal  men  echter  uit  de  vervoeging  tien,  welk  een  r^kdom  ook 
hier  is  vereenigd  met  xekere  regplimitigheid*  WU  men  intos* 
fchen  de  Landfrierchc  taal  befchaven,  en  doen  deejen  in  alle 
voorregteu  die  men  der  Nederdnitfche  taal  he^  toegevo^d, 
niets  aal  gemakkelijker  vallen :  men  heeft  slechts  hier  ieU  bij 
te  voegen  daar  weg  te  laten;  en  de  LrFr.  Uat  zich  fchrqven, 
gelijk  de  Nederd.  taal.  Schreven,  zeg  ik,  want  in  het  daAelqki 
fpraakgebruik  zijn  ze  reeds  minder  onderfcheiden ,  gel^  elk 
hoort  cq  onderiindu 

7«   TIJDEN  BER  WERKWOORDBir. 

Hier  is  alles  zoo  «Is  in   d#  Nederdmtfche   laaL    De  Verleden 
Tq.d  ephl^er  is   meermalen  dabbeU   Zie    Korie  uianteeh.  op   bC 
i57  1  re^«  4.  Oojc  4-0  perlbnen  ^^\\  in  de  L-Kr.  Uai  ab,    in  dn; 
Nederduitfche :  ih  ^  du^  hy  enz.  alleen  er  en  Je  voegt  men  ad^«' 
tcraao. 

8.    D^ELWQORDEV* 

Peze  zijn  ook  al9  in  de  N.  T.  De  tegenwoordige  nemen  d  ^ 
de  (^chler  den  Inüp.  als:  Sjean,  sjeande, 

Gean,  geande, 
Ackijeuy  achljende,  achtjend» 

DfB  vcrledene  zïjn  foms  met  den  Infin.  gelijk,  als:  mSllea ; 
mutleriy  /lâilfn^  kaden;  glijden^  glijden;  ijlten ^  ijtten;  enz. 

Andere  zqii   met  den  Vcrled,  Tgd  gelijk ,  als:    buMfn^    buwn  • 
J^wn^fuufn;  rón^  rôn^  enz. 

Andere  gaan  op  eone  andere  wijze  uit.  zoo  als  men  uit  de 
vervoeging  zal  zien.  Men  voej;t  bij  het  Verlcd.  ücelw.  ook  hcI 
eens  habbende  ^  wtsferule  ^  enz. 

De   Toekomende   Tijd    wordt   gevormd   door    het   hulpwoord 
Jlllende  te  voegen  achter  de  onbep^ldc  wijze. 


taf, 

9.   TOOBBE£l.l>fll  fkÜf  TERVOBGINGr 

A.  èöMaM  ÛÊ  SiOÊfl. 

Onbepaalde  wijze.  De clwóord. 

ScliUle  y  lille  y  to  fcliillen  8tc«  Schillende ,  lillende* 

'     Aaritoonéiitfif^  wijze. 
TegeitWi  Tifd,  Eenv.  Verlèd;  Tifd^EéViV. 

Ik  AAil  of  fiK  lltfcboe,  foe  iyó^r/èAöêde  4  etit^ 

Du  Tcbitte  -  üue  ^  im>r  da  TcliilRei    Db  Vchoèsté  4  ibes te  ^  vocT^'  KHoU 

He,  enz. 
T9  )0  enz.  fchilley  Glle»  ^tjo.  -  Fcboene ,  foene  «•  fchol* 

,  ^  .  ie ,  fcholdcn^^, 

(lii «  i».  it  /cbil«  fiU  Aij ,  -  Obfiôö,  Kré,  -  ft^rfA 

Meerv.Wjy  jienKnei  jafcbilley    Meerv.  Wij  -  Aftfoètfff,    /bene^ 
AUe.  fcholden  -  enz. 

B«    Haboen^  -  PVeê/èn^  -  Wirderu 

Onbep.  ^Irtï««  TcgeiiW*  Tîj^.  Declw, 

Habbe,  -  wesfe,  -  wirde/of  Tegenw.  habbende,  enz» 

Tobabben,  -  wesAfkiy-iW/dt^.  Véirllefl.    KAnhabbende,  westof 

Verled.  wesfen  habbende ,  wirden  wes* 

fiân  hobbey-westbabbé^-wir-  fendé". 

den  wesfe.  Toek.  T* 

6f  bftn  to  habben,enz.  Silletfde  habbe,  of  bftn  habbe« 

1.  Töetétti.  T.  -»z — —  wes&^  of  ffest  bs(bb|e;. 

Sïlle  babbe-f-  wesle,  -  wirden wirdef  wirdén' wettig 

Of  to  liilen  babben ,  enz. 

3  Toekom.  T. 

Sille  bin  habbe,  •  west  babbc,  wirden  wesfe* 
To  fiUen  f  en*.' 

Aantoonende  wijze. 
Tegen\v.  T. 

Ik  babbe,  of  bab.  Rn    wïrd. 

Da  baste  of  beste,  basta?  biste  bisin?   wirdRe  wirdlla? 

T «  jo  •  hab£e  of  bab.  Cïnné              #flM^ 

Hy,ja,ïtbeu   Hei-ep?  ir                     wir^ (liever wïrdt) 
bet-fe  7  mea  of  me  beu 
ficl-mél^ 


kkta 


*< 


Wij»  jiemme.  ]se  habbe, 
habbe-le« 


Ik  hie. 

Da  hielte.   hietda? 

Y,  jo-hiene  of  hienen. 


ATeerr» 
BinneCoffinhe) 

J»    flDU 

VerL  T. 


wirde» 


hij  hie.  hie-er?hie-(e?      Wier. 

Meerr* 


Wier.  wirddc 

WierRe.  wirddcfte^wik^d^fte. 

Wierne  •  wirnen«  wirddene ,  wirddem 


wïrdde. 


Wij,  jieme,  jse  hiene, 
of  bienea. 


Ik  hab  hân  of  hand, 
enz. 


Wierne  of  Wirddene  of  wirdd** 

ne. 
Wiemen*  of  wirdden. 

Volm.  Verled.  T. 

Ik  bin  west  of      bin  wirdeó  ^ 
wesfen^   enz.  enz» 


Meer  dan  Volm.  Verl.  T. 
Ik  hie  ban  of  hand ,  enz. 

1. 


Wier   west  of  wesfen,  enz.    Wier 

wirdeoy 


Ik  fchil ,  lil  habbe. 

Du  rchttte ,  filte  — 
voor  dufchiine  — 
fchiillu,  nillu?  — 

Coiitr.  listii?   — 

Y  ichillc,  fille. 

Uy  -  fchü   of  lil  — 


Wij ,  -  fchllle ,  -  ülle. 


Toekom.  T. 
Wesfe. 


ens. 


Wirde. 


Meerv. 


«•' 


i.  Voorwaard.  Toek«  T. 

Ik  Tclioc,  Toe  habbe*  Wesfo»  Wirdo. 

Da  fchoeHei  foeste,  —  —  •—.«» 

Y  •  fehoene,  foene  -«  "  ■ 

Hy  «  fckoei  foe  «— 


M  eery« 
Wij  *•  fchoene,  foene  •««        ...i-^  .».«— 

2.  Voorwaard»  Toek.  T. 
Ik  fchoe  y  Toe  b&Q  habbe.  West ,  wesfen  babbe*  Wirden  wesfe ,  eni* 

Wil  men  de  Aanvoegende  Wijze,  men   zette  er  flechts  dat 
toor^  b.  T.  dat  ik  habbe  •  hie  -  hdn  habbe^  enz. 

Gebiedende  Wijze* 

Habbe,  hab  V,  jo,  diu        Wesfe,  wes  y  -     Wîrde,wîrd  y  - 
Habbe,  hab  hy,  of  Wesfe,  weshy,      Wîrde,wîrdhy  • 

hy  habbe,  hab»  of by  wesfe»  ol  hy  wirde.  « 

Meerv» 

Habbe  jiemme.  Wesfe  jiemme*        Wirde  jicmme» 

Habbe  j»  of  jse  habbe.        Jse  wesfe.  Jas  \virae» 

C.    Moggen  Clïevcr  mogen)  meyen  (voor  megen.^ 

Oobep.  wijze.  Deelw» 

Tegenw.T.  Tegen w.  T. 

Moge ,  mey e ,  to  mogen ,  meyen*    Mogende ,  mogene,  contr.  muwne 

Verled.  T.  Verled.  T. 

Mogen  habbe,  of  to  habben  mogen.  Habbende  mogen» 

Toekom.  T.  Toekom.  T. 

Sllle  mogen,  en  fiUe,  mogen  habbe.  Sillende  mogen  <-  iHIende  babbe 
To  Cllen  mogen  -  fillcn  mogen  habben      mogen  of  mogen  habbe. 

Aantoonende  Wqce. 
Tegcnw.  T.  Verled.  T. 

Ik  mog  of  mey.  Ik  mocht,  Cmogte) 

Du  moglle,  meylie.  Mogda?  -    On  móchlle.   môchlla? 


tamn 


T  moge,  meye. 

Hy  inog ,  nHry.  mog-er  ?  mey«er  ? 
mog-ie?  -  it  inog*iiiey« 

Meerr. 

Wijy  jiemine,  j»  moge^  mcye. 

Volm»  verled.  T. 

Ik  hab  mogen  ^  enz. 

1  Toekom.  T. 

Ik  ni  mogen,  enz. 

i  Voonvaard. 

Ik  foe  mogen,  enz. 


T  m&cht«ne>  mAclit*ne ,  mftchteiu 
Uy  mAchu  It  mAchu 

Meerr. 
Wij  -  mftclilene,  enz. 

Meer  dan  volm.  vcrled.  T, 
Ik  hie  mogen ,  enz. 

2  Toekom,  T. 
Ik  rd  Iiabbe  mogen. 
3  Voorwaard. 
Ik  foe  kabbe   mogen,  ene 


Gebiedende  Wijze  ontbreekt. 

D.     Motten  y  Ia  de  O,  F.  W.  beter  moleru 

Onbep,  VVjjie,Tegcnvv.  T.         Oeelw.  Tegenw.  Tijd  mâtendew 

Môte,  to  mulcuyeaz.  Verl.    llHbbemlc    molen.    Toek. 

öilleude  molen,  euz. 

Aautooncnde  Wijze. 


Tegenw.  T. 

Ik  m^t ,  moat. 

Du  molllc.    molllu? 

Y  -  niotc. 

Hy  mot.  môt-er?  môi-fe  ? 

Rlcerv. 

Wij  -  môte ,  tuz. 

Volm.  verl.  T. 
Ik  hab  moten ,  enz. 

1   Toekom,  T. 
Ik  rd  môle ,  enz. 
1  Voorwaard. 

Ik  Toe  moten,  enz. 


Verled.  T. 

Ik  mAst ,  monst. 

Du  mr^ste.   moslii? 

Y   môsleiie,  môst'ne,  masten» 

Hy  must,   moast,  enz. 

Mecrv. 

Wij   -  môstenc  ,  enz. 

Meer   dan  volm»  verl.  T» 
Ik  hie  muien  ,  eu/. 

2    Toekom.  T. 
Ik  lil  liabbe  ïiióUmj, 

2    V^üor waarde 

Ik  Toe  babbe  molen. 


Gebiedende  Wijze  ontbreekt*  . 

£•    Wollen. 
Oobep,  Wqze.  Deelw» 

Wollen.  Wollende. 

Wollen  habbe.  Tohabben  wollen,  Habbende  wollen, 
To  fillen  wollen  y  enz.  Siilende  wolltnde,  tnt. 

Aantoonende  Wijze. 
T.  T^  V.  T* 

Ik  wol.  Du  wolRe.  WoIRu?  Ik  woe  (woeJ,  Bifdr.  van  Wasf. 

ofduwotte^wot.  Wotdu?  voor   woldcu    Gats  ,     wonde» 

Hooft  -  wod.) 
T  wolle,  wol»  Wol  y  ?  Du  woest.  Y  woene»   Woene  y  ? 

Hy  wol,  enz»  liy  woe,  enz. 

Meerv*  Meerv» 

Wq  -  wolle,  Wg  -  woene* 

V-V-T.  M-V-V-T. 

Ik  hab  wollen y  enz*  Ik  hie  wollen,  enz. 

1  Toek.  T,  2  Toek.  T. 

Ik  Cl  wollen,  enz.  Ik  fil  babbe  wollen,  enz* 

Gebiedende  Wgze. 

Wol  y,  jo,  du.  WoUe  jiemme. 

Hij  wolle,  wol.  (dalhy-)  Jae  woUe.  (Dat  ja-) 

F.    Kinnen y  kunnen,  kennen* 

Onbcp.  Wqze.  Deelw. 

T.T.  Kinne,  lo  kinnen.  Kinnende,   -   kind  -  kind   hab- 

V.  T.  Kind  habbe*  Toek.  T.  bende.  -  lillende  kinnen, 

lille  kinnen  enz. 

Aantoon*  Wijze. 

T*  T.  Ik  kin  ,  du  kïnfle,  kinRu  ?     V.  T.  Ik  koe.  du  koeste.  (kost) 
Y  kinne.  kin  -  y?  Hy  kin.  Y  koene.  Koen,-y  ?  Hy  koe* 

Kiu-er  ?  kin-lb  ?  Koe-er  ?  - 

Mcerv. 
Wij  -  kïnne.  Wij  -  koene. 


V.  V.  T.  M.  V.  V.  T. 

|k  hab  kind ,  ea  kinnem  —  Ik  hie  kind  ^  ens. 

1  Toek.  T.  9  '^ock.  T. 

Ik  lil  kinne,  enz»  Ik  fii  kind  hab   ^^habbekiooen^ 

1  Voorw.  T.  3  V  r. 

Ik  Toe  kinne^  -<•  Ik  foe  kind  I.       J«  •-• 

De  Lijdende  Torm  is  gemakkelijk  zamenteliellen , 
door  middel  Tan  W-W.  ea  Oeelw*  met  het  holpwoord» 

Onbep.  Wijze.  Deelw. 

Kind  wirdde,  to  wirden ,  ^e-  Kind  wïrdeode,  of  weslende. 

kend  worden) 

Kind  west,  kiod  west  habbe.  Kind  west,  of  kina  west  habbcndew 

Kind  to  lillen  wirden  ,  en  wesPen,  Kind  lillende  wirde ,  of  wesf^  , 
en  kind  we  t*^  nüenbabben,  •—  wirdeii  ■  -  wesTen* 

enz. 

Aantoon.  Wijze. 

Ik       rd  kind  ,  enz.  Ik  wirdde  kind. 

Ikbinkind  wirden,  west,  wesfen.  Ik  wier  k«  w.-w-w« 

Ik  fil  kind  wirde^  v'esfe.  Ik  lU  kind  wirden  of  west  liaUbi^ 

Ik  foe  kind  wirdc,  wesfe»  Ik  foe  kind  w*  of  w.  h* 

Gebiedende  Wqce. 

Wirde  y  kind.  Wirde  jiemme  kind. 

Hy  wirde  kind.  Jae  wirde  kind. 

G.    Hdden»   Bedr^v.  vorm. 
O.  W.  Deelw. 

H&de,  To  haden.  IIAdende. 

Haden  habbe  ^  To  babben.  Haden  ,  hrtdne  :  baden  babbende. 

To  lillen  hâde,  enz.  Öillendehade;  hadeuhabbe,  enz! 

Aantoon,  VA'ijze. 

T.T.  Ik  hade  of  had  ,  enz.  V.  T.  Ik  haddc, -hiel  of  hielde  - 
V,  V,  T.  Ik  hab  baden,   enz.  hoald. 

1  Toek.  T.  Ik  fil  hAde ,  enz.  RI.  V.  V.  T.  Ik  hie  hAden  ,  enz. 

\  Voorw.  T.Ui'oe  hdde,euz.  2   Toek.  Ik  lil  haden  habbe,enz. 


Gebied.  Wq«ec 

éiâde  óf  hhû  T  had  diu        HÂdo  jieir  at. 
Hy  hftde,  hâde  fay  of  dat    Jse  hâde,  aâdc  jaSi  — - 
Iiy  hftde. 

De  Lijdelijke  vormt 

HAden  wirdcy  io  wirdèriy  enz« 

doch  deze  is  reeds  bekend  uit  bet  vorige  hinne. 

H.     Geanf  •  Steariy  -  Fean  en  Fangen. 
O.  W.  Dcelw. 

T.  T.  Gean ,  •  Rean ,  -  fean,  Geande,  Reande,  feande,  fangendc 

V,  T.  Girizen,  -  Hïnzen,  -  Gnzen  Hftnne     -    - 

habbe,  to  babben.  Gien ,  ginzen  ;  Rien.ftoen^Ilinzen} 

Toek.  To  lillen  gean ,  Uean  ,  fe-  finzen  babbende* 

an.  En  gien  of  ginzen  ;  Siliende   gean  ;  gien    of  gini^en 

Uien,  ftoenof  ftinzen,.  babbe,  enz,                       , 

finfen  to  fiiien  babben. 

Aantoon.  Wijze, 
T  T.  Ik  gean  ,  gea ,  gong.  ftea  ,      V,  T.  Ik  ging ,  gong.  Ilie,  ftoeé  fong. 


lian,  Fea,  fong. 
Du gietfie ,  gieste ,  gongHe .  Riet- 

fle.  fanglle.  giestu?  - 
Y  geane ,  gean',  gea.  Rcane ,  Rea , 

Rânne.  Pange,  feane. 
Hy  giet ,  -  Riet  -  fangl. 

Meerv. 


Oa  gingRe.  Rieste  «-  fongRe, 

gongRa  ? 
Y  gingen ,  gongen.   Riene  -  fon- 
gen.  En  gingene ,  gongene.  enz. « 
Hy  ging,  enz. 

Meerr. 


Wij  -  geane  y  gean%  gea.  Reane.  -'    Gingen.  Riene.  fougen ,  enz. 

feane,  faoge. 
V.  V,  T.  Ik  bab  en  bin  gien/gin-    M.y.  V.T,  Ik  hie  en  wier  gien,  en&' 

zeil ,  enz» 
—— .  Rien,  Hoen,  Rinzen.  — —  —  Rien,  Roen,  - 
fiijzen,  -  — '  finze». 


1  Toek.  T. 
Ik  £1  gean ,  Rean  ,  fean.  - 
1  Voorw. 


An«. 


2  Toek    T. 
Ik  fil  gien,  ginzen,  Rien,  enz.  faabbe, 

2  Voorw, 


UdAi 

Gebied.  Wijie. 

Gea,  gong.  nea^  Atn.  fet, fang.     Geane,  gean%  gea.  ReM#!,neaii| 
ens«  Rea,  feaoe ,  fea  f  bof  6i»  - 

De  Ladende  vorm  U  reedt  bekend, 

Finzen  wirde^  to  wirden^  enz. 

T.  Sjean.  Jeati^  Jaen.  Dté^eany  Dt^Hietu 

O.  W.  Deelw. 

T.  T« Sjean,  jean-^dwaen*  -  Sjeande,-  joende,  -  dtraende. 
V.T«  Sjoen,- joeii,-  dienkabbe.  Sjoen«->  j oen,  «-dien habbcndcu 
Toek.TofilleQ  sjean,  enz,  SUlende,  sjean,  ens« 

Aantoon.  VVijze« 

T. T.  Ik  sjog,  sjean,  sjae.  V.  T,  Ik  Teag,  sjoe,  ajoeg. 

-  jouw,  jaen,  jae.  -  joe,  joeg. 

-  dog.  dwaen,  dwee»  -  die. 

Du  5Jo§(le.  jouwste.  dogtte.  Du  feagde ,  -  joegde,  -*  dieQe« 

en  detlle ,  dcfte »  dweist. 
T  sjeane ,  sjea ,  -  jaene ,     Y  feagen  ,  sjoene  voor  sjoegene ,  • 

jae.  dwaene  ,  dwae ,  jocgenc ,  joene ,  diene. 

,    en  sjocgge. 
Hy  sj ogt,  -  jouwt,  -  dogt ,     Hy  fcag,  -  joe ,  -  die. 
dec,  dweit. 

Meerv.  Meerv. 

Wij  -sjeane,  -  jaene ,  jae,  dwaene,  Seagen,  sjocgcnc,  sjoegen,  sjoene. 
en  sjogge.  jouwe,  dw»,  dogge.Joegeiic,  joegen ,  joene.  -  diene. 

V.  V.   T.  M.  V.  V.  T. 

Ikhabsjocn,*jocn,- dien,  enz.  Ik  hie  sjoen,  enz. 
1  Tock,  T.  2  Toük.  T. 

Hl  lil  sjean.   -  jaen,  -  dwacn.  Ik  fil  sjoen,  -  liabbc.  enz. 

1   Voorw.  T.  2  Vooiw.  T. 

Ik  foe  sjean,  enz.  Ik  foe  sjoen  habbcj  enz. 


jûÊMii 


Sjfs^pey  sjogge  jao.  - 
JLm    Flean^  Tfearif  Skan^  Slaen. 

O.  W.  Dqelw. 

Flean,  -  Tjean,  -  S)aen«  Fleiincle.   Tjeande.   Shendo. 

Fleyn  ,  -  Teyn ,  -  Sleyn  Imbbe»  Fkyn  -  habbende, 

-to  Dabl>€iu  SUUti^e  flean,  cnz* 
To  fiUen  flean,  euz,  eu  flcyn  bal>b€  enz^ 

Aantoon.  Wijze. 

Ik  fljuegy  iljean.   Tjog,   tjéan.     Fleag.  Teag.  Sloegt 

flag,  flean. 
Dafljueg[le.-ijogIlc,-flag[le.       Fleagfte.  TéagBe.  SloegKe. 
Y£ljuef*ge^«tjogge9-flaene.  T  fleagen.  Teagen,  äloegéo» 

en   fleane.  en  tjeane.  -  cn  y  flca^ene. 

>]y  Üjaegt^-tjogt,  «ûagt'^fleet.)   Hy  fleag,  Teag.  floeg. 

Meerr^  Meorv. 

Wij-ffcane^flea.  Sjeane,siea«     Fleagen,  teagen^  floegeiu 
Slaene^  Ilea. 

V.  V.  T. 

Ik hab  flejn ,  - ley n  ,  fleyn  y  enz. 

l  Toek.  T. 
Ikfilfleane.  Tjean.  Slaei>yen7.    IkfilAey^  -  habhe.  * 

1   Voorw.  %  Vpqrw. 

Ik  Toe  fleane,  eoz.  Ik  foe  flcyn  •«  [labbt» 

Gebiedende  Wijze. 

Fljuefif,<ljea.Tîo<î,ljogge,ijca.     Slag,  flea. 
Hij  lljuegge  -  Tjogge.  -  Slea. 

Meerv. 

Flfuegge,  -  tjogge,  «  fle^nf^,  iU^üe  jiemme^ 
Flèanë.  ïjeanc. 


M.  V.  V,  T« 
Ik  hve  flcyn ,  awzt^ 

2  Totl^.  T. 


j 


UZIT 

De  lijdende  Torm  Tan  Tjean  en'  'Slaên  gaat  naar  het  torig«» 

Im    Lisfen.    Siê/en*    fVitlen. 

O.  W.  •  Dcdw. 

T.  T*  Lisfen  Sisfen.  Witten,       Lislende*  Siafende.  Wittendeu 
V.  T.  Leyd  Jeyn^-feydy-wit-  Leyd  —  habbende» 

ten  to  habben. 
T(Hsk.  Tofillenlisfenienleydto    Sillende  lialên,  en  leyd  habbe^ 
habben  I  enz*  enz« 

Aantoonende  Wijze* 

Ik  lis^  of  lisfe.  Sis,  Gsfe.  Wit  witte,  Laey,  Sey*  Wist. 
Du  leylle,  eig.  leytlie.  Seyille.     Dn  laeyfte.  Seylie.  Wiste» 
WiiRe.  enz, 

leytfta?  feytftu?  witfln? 
Y  iisfe*   Sisfe.   Witte  ^  wit*         T  laeyen ,  -  ene.  Seyen  -Wiateii,« 
Uy  ieyu  Scyu  Wit.  liy  iaey.  Sey.  Wist. 

Meerv.  Meerv. 

Wij  lisfe.  Sisfe.   Witte.  Laeyen,  -  ene.  Seyen*  -  Witten»  « 

V.  V.  T.  M.  V.  V.  T. 

Ik  hab  leyd,  enz»  Ik  hie  leyd.  - 

1  Toek.  T»  2  Toek.  T. 

Ik  m  lisfe,  enz.  Ik  fil  leyd  habbe,  euz. 

1  Voorw.  2  Voorw. 

Ik  foe  lisfe,  enz.  Ik  foe  leyd  babbe,  enz. 

Gebiedende  VVgre. 

LÎS,  lisfe»  Sey,fiz,fisfe»  Witte,   wït. 

Hg  lisfe,  liz.  Sisfe ,  fiz.  Witte ,  wit. 

Meerv. 

Lïsfe  jïcmme.  SIsfe  jiemme.  Witte  jiemme. 

Jae  lisfe,  dat  jae  lisfe,  enz. 

De  Lijdende  vorm  is  reeds  bekend  uit  het  vorige. 

Zie  daar   een   genoegzaam  aantal   voorbeelden  van   onregefma- 
tigc  W-W.  DU  noS:  een  paar  voorbeelden  van  ongelijkvloeiiendc 


O. .  W.  ■  Deelw.  • 

mm  -  « 

Ie  9  Biede.  To  bidden,  bieden*  Bldden^te,  biedende* 

BcM  babbe,  to  habben.  Bea'n 'habbeiide..;      {   , 

To  fillen  bidden ,  bieden  •  bean  ta  Sillende    bid^eyi,   bieqeji^Mi* 

lubben*                               -  beaâ  hal>be.              '* '    * 

Aantoonende  Wqze*  . « 

bea«  (vborbèadeybead») 
beadAe. 
beadene  •  beane» 


«« 


Biede,  bied« 

biedRe» 

biede. 


Ik  bidde,  bid. 

Da  bidae. 

T  bidde* 

Hy  bidt.  liiedu 

Meenr» 

Wq  «'bidde^  -  biedé. ^  * 

V-  V.  T. 

Ik  hab  bean,  kúz. 

1  Toek.  T. 

Ik  fil  bidde ,  -  biede^  enis, 

1  Voorw.  T. 

Ik  Toe  liidde,  «  WedeV  eris* 


7  bea. 

'  Meerr«    • 
W9  «-  beadetie,  b^ane* 
M.D.V.  V.  T. 
Ik  htè  bean^  'tm. 

3  Tock.  T. 
Ik  fil  bean  babbe,  enz, 

3  Voorw.  T. 
Ik  Toe  bean  habbe,  enz. 


»ƒ 


r      • 


f 


0  W9ze»ij        -i  .  f     :    j 

Bidde «  bid.  -  biede « bied ,  enz.    Bidde, - biede  jiemme.  eni. 
Hy  bidde,  -  biede.  Dat  js  bidde ^  -  biede. 

In  den  Lidenden  vorm  volge  men  het  reeds  gegeven  voorbeeUU- 

B.   Meyiêjen.  voor  {Mêycljen\  in  de  Bqdr.  van 
frasfenb.  Maaikjen  en  Meitjen.) 


O.  w^ 

Meytsjen  pn  meytsen.  ^ , 
Mecke  of  macke  habb^ 
Jo  lillen  merOnen. 


Deelif. 

Meytsjende,  -  meylfende» 
Mecke  of  macké  biabbende* 
Sillende  mevtsien. 


fWnt 


AantoOB.  W^mw 


Ik  nqtuie,  ntjlb,  mtju. 
Do  meTlfU.  T  merttje. 
BTmecket.ofmKkM. 
\fi  .  oejuj.. 

Ik  neeke,  oael 
Uameekelfe-ji 

W)  -  mecieiie. 

T.  V.  T. 

M.D.1 

a  lub  mecke,  mnhi,  rai. 

U  Ue  necke,  i 

1  Toet  T. 

t  1 

a  ra  oejuia,  - 

Ik  m  mecke  -  1 

1  Voor».  T. 

9  V 

Ik  roe  me^uje,  en^ 

Ik  Toe  mecks  . 

Gebied.  Wqte. 

Meyuie,  meytre,  meyUfCDi. 
Hy  meyMJc,  enr. 

Meyuje  -  jienu 
Ib  meyuje.  - 

De  Ladende  Torm  Dur  't  gegevea  T« 

e.  Koagiea 
0.  W. 

,  en  Koayen, 

Dei 

KoagjeD,  koayen. 
Koagehibbe.orkoiydti. 
To  rdlenkoagjen,  koayen. 

Koagiende,  koa 
Koage -koayd  - 
SUIonde  koagjei 

AantooD.  Vfaie. 
T.  T.                                                   V. 

Ik  koagie,  contr.  koaye. 
Dokoagelle,    -  koaylfe, 
Y  koagie,  -  koaye. 
Hy  koaget,  -  koayt. 

Ik  koagge,  koa] 

Do  loagclle,    ; 

ea  koayd ene 

Hj  koagge,  -1 

Mcerv. 

Wq  -  koagje,  -  koaye,  ena. 

Wij  -   koaggeiK 

V.  V.  T. 

Ik  bab  koage,  -  koayd ,  eas. 

M.  D.  V 
-Ik  hie  koage,  - 

:i  Toek,  T»     •  '      a  Toek.  T. 

Ik  fil  koagfe  of  koajre.*  Ik  fil  koage-koayd  habbe^  tos» 

1   Toom,  T*  *  a  Voorw.  T. 

Ik  foe  koagje ,  -  koajo*  Ik  Toe  koage  of  koayd  babbau 

cnSs  onz» 

Voorbeeld  Tan  bel  Wederkeerige  W-W.  Him  tinclje  Utte. 

Ik  Itt  my  ünck)e»  Ik  liet  my  t  — — -  enx. 

Da  litsi'  dy  tinckje.  Ik  hab  my  i  — -»     - 

T  lïtte  jo  tinckie.  Ik  hïe   — — - 

Hy  lit  bioi  liockje*  ,   Ik  fii  .   **—    lilte» 

f  litte  ÓWB  tinckje»  Ik  fil  ■    litten  babbe* 


Jiemme  litte  jiemme  lÏDckje,         Ik  foe  -^    Htte» 

Jae  Ihle  ber  tinckïc»  Ik  foe  ■   fitten  babbe^ 

Zoo  ook  Ik  Jchamje  my^  enz. 

Voorbeeld  yan  bet  Onperfoonlgke  W^W« 

It  tinckt  my. 

T.  T.  It  tinckt  my ,  ens.  V,  V  V.  It  bet  my  tocbt« 

V.  T.  It  tocht  my.  M.  V.  V.  T.  It  hie  my  tocbt. 

1  Toek,  It  lil  my  tinckje.  i  Voorw.    It  foe  my  tinckjo; 

%  Toek^  It  fil  my  tocht  habbe.        2  Voorw.  Itfoemy  tocht  habbe^ 

Zoo  ook  lirouufi  my.  It  tongert^  enz* 

'.  i  Aanmerk.  Uit  bet  ope^evcne  ziet  men  duidelijk^  dat  er 
overal  Icbier  zamentrekking  plaats  heeft :  dal  letters  met  letters  Ter« 
ifi^isfeleo:  dat  de  VcrI.  T^'d  van  bet  Deel w.  geen  angment  aanneemt: 
dut  het  eene  proefhoadende  waarheid  is,  wat  ik  reeds  elders  meer- 
malen zeide^'dat  de  1  perfoon,  enz.  van  den  Tegcnw.  T^  deir 
Aantoonende  Wäze  gclqk  is  met  de  Gebiedende  en  Onbepaalde 
Wgzc;  zoo  dat  aaariiït  gezien  wordt,  hoe  weinig  rervoegiog  er 
•adt^dsindat  opzigt  was:  eindelijk,  dat  in  vele  gevallende  1  per*t 
ibon  vaudeoi  Verleden  T^d  met  bet  Verled.  Deelw.  overecnilemteüz^ 

^.  ^anmerk.  Werkwoorden  met  voorzetfels  zamengeReld  wor- 
den verbogen,  gelijk  in  de  Nederdnitlche  taal.  Echter  hebben  hier 
eeiiige  aitzonderingcn  plaats,  b.  v.  JEf-Utte^  in  de  Gebied.  Wij-» 
se  voor  lÂtte  (of^  Ut)  cef:  op^luwck^  voor  luwck  of^  enz.  7' 
Korêe  J^anieek.  op  bl,  157 ,  r*  i5* 


tattfitt 

S  Aanmerk.  Men  heeft  in  de  L»Fr,  tatl»  eTM  JpeÜfk  ia  d« 
Oude  Nederdnitrchet  Teel  meer  «Onperfoonljke  W'W.ydeii  me& 
thans  in  onze  gewone  Land-taal  georuikt* ' 

4«  jianmerh*  Wal  in  eene  gewone  Spraakkunst  nu  nog  yerder 
behandeld  woTdt,  tö  wéten,  M  vier  onvénmderlgkè  deekn  der 
rede  kan  ik  hier  gemakkelqk  «verflam ,  wijl  er  geene  bqzondere 
Tcr^nderingen,  opmerkingen,  onregehnatigheden ,  en  ongelqkke* 
den  aan  de  Nedérd'.  taal  piaatfc  hebben.  £n  wat  er  nu  hier  noc 
onbefaaodcjd  tnogt  fchquen ,  daar  over  zal  in  het  fVo<xrdeiU)odi 
genoeg  gezegd  worden. 

OVBUGSSLAGRV, 

.Bij  de  Geflechten  der  Naamufoorden  Toege  men  nog  dit  9  dat 
men  uit  het  gezegde  veilig  mag  benuiten ,  dat  de  Land-Frieiea 
driegeflachten  van  Naamwoorden  hebben «  en  dat  daaromtrent  eene 
grootegelqkheidmet  deNcderduitrcbe  taal  plaats  heeft,  zoo  dat  de 
manlnke  ook  hier  meestal  maulijk;  de  vrouwelijke,  vrouwelqk;de 
onz^aige ,  onzqdigzqn.  Maar  men  h^efl  in  de  L-Fr.  Taal  foms  eenig- 
zins  andere  nitgangen.  Indemannelijkeb.v.  voor  EEl  foms  ERT, 
als  Bjealgert  ^  Ijeaverty  linckeit^  etaz.  In  de  vrouwelijke  ^  voor 
TE ,  TME « als :  kegtme ,  heefrtme ,  ajeachtme ,  sjocfUme ,  enz*  VOQT 
kegte»  —  Ook  zelfs  eene  geheel  nieuwe  uitgang,  als:  giergen9^ 
grecUfvhen%  ^  hietena  ^  freamdena  j  van  gierg^  greaiêch^  hiet^ 
jreamd.  Zoo  ook :  TJwt  of  on\  goedenn ,  tjoedent ;  om  heagem , 
leegen%^  fierena^  enz.  Vergel.  PVasfenhergh  Idiot.  hl.  iiq  en 
i53.  -*  Vermoedclqk  is  uit  dit  ENS  geboren  de  uitgang  op  SlS, 
als:  de  tjueaterenê y  by  omzetting,  de  tjueêterneêy  tjueêtemieje : 
de  betterens^  -  be t ternes  ^  betterniaje.  Hier  in  Zeeland  heeft 
men  in  de  dagelijkfche  fpreektaal  eene  menigte  van  Z«>N-W«  op 
ens  van  dienzelfden  aard,  vermoedel^k  op  meer  plaatfen  des 
Vaderlands. 


WOORDENBOEK 


5 


O  P    D  E 


g.  s  9)  j  c  m  r  8  ^, 


^:yjs. 


VAN 


G  IJ  S  B  E  R  T     J  A  P  I  C  X. 


Aa.  Ad. 

AAD.  Meermalen  vindt  men  Adj  jide y  oad,  oude,  voor  jlalâ^ 
Aaide  y  van  welke  laatRe  woorden  men  voorbeelden  vindt  in 
de  Bijdragen  van  fVaaJenbergh  y  I  st.  M«  i54.  Zoo  leest  men 
ook,  met  weglating  van  de  L,  tddy  wrdd,  fdty  hdde j  yen» 
fddigy  waarvoor  men  in  de  gemelde  Bijdragen  leest:  kaald^ 
wraa/dy  waald^  faalt  y  Jiaalde^  yenvaaldig^  Men  vergelijke 
daarover  onzen  Dichter  zelven  inde  Voorr»  cuin  den  Naauw- 
leurigen  Nederlander.  In  de  O,  F.  Wetten  treft  men  meestal 
aan  Ald^  alde\  aldera%  enz.  In  het  Charterboek ,  door  den 
Baron  van  Schwartzenbergh  uitgegeven,  alsmede  bij  Gabhenut 
verbaal  van  Leeuw.  AiiJda^  aulderay  aulderman^  hoewel  men 
ook  bij  dezelven  vindt,  a/rf,  alderman»  Vergel.  Hoeufft^  oud- 
fr.  fpreekw.  bl.  i  en  volg.  behalve  dien  JViardeiy  Altfr. 
Wörlerb.  in  alt  \  Kiliaan  in  ald^  de  Teutonisla  in  alder  ^ 
Junii  Elym.  Angl.  in  eald^  old.  Dit  woord  heeft  in  zijne 
fpelling  zeer  groote  veranderingen  ondergaan,  en  bijna  alle 
vokalen  doorgeloopen.  Ald^  eld^  old  zijn  zeer  bekend.  H(  t 
€efl\e  in 'Friesland  y  vooral  in  den  znidhoek,  aa/c?  uitgespro- 
ken ,  is  in  fommige  gedeelten  van  hetzelve  in  dd  overge- 
gaan,  in  anderen  in  auldf  dat  elders  oold^  of  liever  old  voort- 

A  2 


4  A  D.    A  c  H. 

bragt;  en  Tan  bier  ons  oud.  Van  eld  heeA  men  met  toot* 
setting  der  J  ^  Jeld.  Zie  dit  op  zijne  plaats.  V«  h.  dd  yoor 
ouder I  pareus,  mater,  I  d.  bL  177.  Maar  veel  meermalen 
âder^  b«  y.  I  d«  bU  5)  6y  11 9  ens.  In  de  Bijdr.  bi.  i58» 
cuilder, 

ADERDOMiME ,  ouderdom,  lid.  89,  100,  loS,  107.  Meerv* 
dderdommerif  II  d.   107, 

ADS  ^bij)  van  oudsher,  in  otidc  tijden.  I  d.  55 ,  55.  Fen  dd^^ 
van   ourts,   oudtijds.  I  d.    i48. 

AD-SWA.BERT,  oude  zwabber.  Zoo  noemt  Haytrc^yom  zijnen 
veel  jongeren  Neef  Jolie  ^  ld.  5o ,  bcteekcneiide  schier  hct- 
zcIfJe ,  als  ol  hij  zeide :  oude  Icnnis ,  oude  x^riend.  Het  bc* 
boort  tot  de  vleiwoorden,  waarvan ,  met  voorzetting  van  âd^ 
vele  gevonden  fvorden,  die  nog  in  gebruik  zijn,b.  v.  Ad'-feynt ^ 
dd^jonsre^  enz.  Zonder  echter  op  den  ouderdom  van  iemand 
te  denken.  Trouwens,  het  woord  oudy  heeft  in  vele  talen  het 
denkbeeld  van  achting  en  waarde ,  die  men  aan  Personen  en 
zaken  hecht.  Zoo  beteekent  antiquus  (om  maar  iets  te  noe- 
men) eerst  oud^  vervolg,   ook  liej^  dierbaar  ^  aangenaam^ 

AD-WRADS.  in   de  oude  wereld^  bij    ouds.    I.  d.   7t5. 

AD^YEM,  oudoom:  I  i  i5a.    Cals  I.  d.  6o5,  b.    Oude  Oomen., 

ACH,  ach.  L  d.  4i.    D3ch  ik  houd  clit    voor   ecne   drukfout «  in 

{>laats  van  och  ^  dat  men  meermalen  viudt,  en  nog  in  Fries- 
and zeer  in  gebruik  is. 

ACtlT,  acht,  octo.  v.  h.  acht&te^  octavos;  ach  tien  ^  a^hticnde 
en  achtienate j  II  d.  11,  i5.  In  de  O.  F.  W.  acht ^  ach^^ 
tcnda  en  achtende   (achtste.) 

ACHT,  acht,  achting,  oplettendheid.  I.  d.  2o4,  2o5»  waar  men 
leest:  acht  /laen  j  ijn  acht  nunms.  Cals  ld.  bl.  222;  b.  in 
acht  treden.  Bl.  54o,  b.  in  acht  hond' ris  Bl.  5  f2,  a.  acJit 
nemen  op,  -  jichiinge  voor  hoogachting  ^  en  de  daaruit  onf^ 
Jlaande  begeerte  j  vindt  men  reeds  bij  .Maerlanl.  Zie  II  d. 
Aan  teek.    i55   en    elders. 

j\CHTE!V,  Achtten  (10)  acliten,  meenen  ,  oor<lec]en  ;  opletten, 
acht  geven;  fcliaiten,  rekenen.  I  d.  G,  2"> .  62,  91,  96  ,  enz. 
II.  d.  b^  ^  87,  96.  enz.  VerleJ.  tijd  avJiUc  I  cl.  19,  11  d»  95, 
Verled.  Deelw.  achte  ^  II  d.  89,  achtsre^  II  d.  91,  92,  ^5 , 
enz.  O,  F  W.  achfuu  Melis  Stole  y  IX,  i."^."»,  cUnc  ergens 
op  achten y  zich  weinig  aantrekken,  parum  iaborarc  de  •—«% 


A  D.    JS.    JE  B.    £  a  s 

AüDER-StiANGrE ,  een  adder,  la,  i46.  Dit  woord  gebruiken 
ook  Catêy  I  d.  bl.  532  ^  b.  en  van  der  Veen%  OTeri»  gez.  bl. 
S79  en  455.  Het  eerste,  adder ^  fchijnt  d'e  fpectes,  bet  laat* 
sie ,  Jlange ,  bet  genus  aan  te  duiden.  Zoo  beeft  men  ook 
JEver ^ zwijn  y  muil^ezel^  hoebeeatj  enz, 

iE  of  flp,  ooit,  immer,  I  d.  4i$  44,  119,  126,  i47,cnz.  Altiid, 
I  d.  ]54.  In  dit  woord  is  de  spelling  bij  onsea  Dichter  on- 
derscheiden, want  men  vrndt  ook  ea.  Zie  ald«  Melis  Stole 
en  Maerlant  gebruiken  ie,  hetwelk  ook  Klliaan  beeft  opge- 
nomen in  zijn  Etymologicam,  betzelltle  met  het  Eng.  ay^ 
lèmper,  en  met  ons  oude  a^  e,  femper.  Zie  Junii  Etjm. 
Angl.,  en  Aanteek«  op  de  F.  Wetten^  bl.  3,  en  4.  t.  h.  ever, 
femper.  Zie  Junius.  En  ewe ,  eeuupe ,  eeuw ,  aevum ;  bet  L. 
Fr.  ^vig  (uilgesproken  als  het  Uoll.  ievig)  nu  eeuwig*^  ewe-' 
lîck^  altijd»  Teutoniata.  Oöfc  het  Lat.  aevrnn  en  het  Griek- 
sche  «ittyfchijncn  hier  mede  verwant. —  Zeldzaam  is  as  iijd^ 
dat  men  leest  I  d.  122,  Ja  for^  a*  ti/d  wier  jier gons  rin  to^ 
feyd.  En  I  d.  116,  buwtte  ce  tijds  beginne.  Men  zou  deze 
plaatsen^  kannen  yertlilen :  ja  voor  dat  de  tigd  een  aanvang  had 
senomeu ,  was  de  loop  der  jaarsaisoenen  reeds  beloofd. —  Zon- 
der ooit  tijds  begin  te  hebben  gebad  (vnn  God.) 

jEBARE,  een  Ooijevaar.  In  bet  III  Puntdicbtje,  voov  de  Ge- 
dichten. Hier  voor  leest  men  JEber y  ld.  207;  B5  PViarda 
Adebar ;  Junius  Odebore ,  in  dam ;  Teutonista  oedber ,  oedver  , 
Storch ;  bl.  ^3  ,  a ,  oedewer  otSlorck.  Vergcl.  hier  vooral  Prof.  A. 
Ten  Broeche  Hoehftra ,  K.  en  L.  Bode  voor  i8i4 , 1  d.  bl.  4i . 

jEBEL,  ^£e/e,  /choon ,  bevallig,  aardig.  I  d.  88.  Zamengeit. 
jEbel-Ji/me  y  klockzinnigheid,  fchranderheid ,  q.  d.  ingenium 
babilc,  I  d.  48.  v.  h.  Rbeïheyt y  behendigheid,  schrandeibcid  , 
II  d.  65,  70.  Cats  I  d,  bl.  249  c.  ee;z  abel  man.  Bredero 
gebruikt  Abel  en  Abelheijd  dikwijls,  als  mede  f^an  der  Veen ^ 
die  ook  abeli/ck  z'ers'cAoo/ïe/ï ,  gebruikt ,  Zinncb.  bl.  58.  Meijer 
in  zijn  Woordenfch.  verklaart ^6e/,  door Aw/7*cÄ,yraaj,«?Äoo/» 
geestig.  . 

^CK,  ook.  Zie  Eacl.  Welk  laatde  men  doorgaans  in  het  Eer- 
Itc  Deel  leest,  terwijl  jEcJb  'm  het  Tweede  voorkomt.  In  de 
O.  F.  W.  en  bij  Gabbenuif  verlu  van  Leeuwarden  vindt  meu 
aec  en  aeci.  Â*  S*  eac. 

A  3 


6  JE  c»    JE  F« 

XCKUKK,  akelig,  II  d.  8u   Tf^eiland  in  tija  Woordenb.  eo 

Synonymen,  leidt  het  af  van  ach. 
lEéV j  of,  zoo.  O.  F.  W.  of  yoor  of^  zoo,  indien.  Juniuê^  If 
\\.^  Mft,  of  't,  1  d.  67,  63,  enz.  JEfCer,  of  h^,  Il  d!  54. 
Zie  Er^  —  In  mijne  korte  Aanteeheningen  heb  ik  reedt  her- 
innerd«  dat  tË/*  dikmaals  bij  onzen  Oicnter  Haat  Toor  isocA, 
nee  ;  gelijk  zoo  ïloratius  en  Virgiliaa  ^  enz.  aut^  vel^  t/e^  veel- 
malen voor  nee  gebruiken,  cf.  Heijne  ad  VirgiUi  Aeo.  111, 
45.  fVijttenbachiua ^  BibL  Crit.  Part.    uit»    in    Cun   poêter. 

Ïag    4,  leq.  En  mijne  Aanmerking  op  Schellere  Aanleiding^ 
1.  202. 
/EF,  af,  van.   In  de   O.  F.  W.  leest  jncn  eenige  malen  aef^  ecni 
af^  door  eene  fchrijf-  of  drukfout «  bl.  183;  maar  meest  overal 
o/*en  off.  In  de  Bijdracren  van  IVasfenbergh ,  I  St.  bl.  i58  ea 
161  f  aaiu    Junius  ^   of. — •  ZamengeUelde  met  dit  woord  «ijn. 
ÄF-AERD,  ontaard,   veraard,  afkeerig.    Het  verled.  deelw.  van 
JEf-aerdjen.  Zie  Ooad^cef-aerd»  Kamphuijzen  SticJiteL  RiJnu 
147,  gebruikt  veraard. 
iEF-BRECKEN,   afbreken.  ld.   lÄg. 
A:F-BUWTöJEN,  afnaan,  afweeren  ,  afwenden.  II  d.  69. 
7EF-D1EN,  afgedaan.  1  d.  i4i.    Verled.  deeJw.  van  ^J'-di^aefU 
A^F-DRrVEYKN  ,  afdraaijeu  ,  afwenden  ,  afkeercn ,  ('t  hoofd)  1  d.  102. 
iEF-DRUVVCKSELEN,  afdrukfels,  het  afgedrukte.  Il  d.  52. 
iEF-DWEHZJEN,  afwijken,  verlaten.  II  d.  q4.  Zie  dwers. 
^F-FERGJEN,  afvergen.    Verled.  Tijd.  ^f-fergge,  I  d.  q4. 
jEP-FERREN',  afvaren.  II.  d.  8>. 
iEF-FREJEN,  afvragen,  lid.  98. 

^F-GIEN,afgcsaan,  weggegaan,  vertrokken.  II  d.  76.  Verl, deelw. 
van   y£/-^.a/7.    Kamphuijzen    Pfi.    bl.    245    grbniikt    afslaan ^ 
voor    verloren  gaan.     Dat     nimmer  -  nimmermeer    zal    a/^aan 
noch  verdwijnen.    Dat   afgaan    bij    Maerlant  en    Melis    Sfoke 
gevonden  wordt  voor    verlaten ,    varen    laten ;    verloochenen 
is   velen  bekend. 
iEF-GOAD  en  iEF-GOD,  afgod.  I  d.  loj,  lo-,  128,  22?.  jEf^ 
g'oad'dwaen  y   afgoderij,   ld.    107.   jEJ'-goad-ptq^pc  ^    Afgods- 
beeld. 1  (1,    222. 
^F-GRUVViNE,  afgrond.  I  d.  i5.ï,  206.  Il  d.  92. 
iEFllADl'vX,    afhouden,    ophouden,    nalaten.    11   d.   80.     Verled. 
tijd:   heulde  ctf^ 


JEF-KLIEUWEN,  afkUmm^n.  II  d.  75.  Vcrled.  Oeelw*  ^^ 
kleaim>ne^  XI  d.  8o,  ^ 

JBFKOMSTE,  afkomst.  II  d.  64,  81.  -  ^fkomfU^Idn ^  }mI 
Land  der  afkooist,  Vaderlaiid.  114.  ili«  *  j^lf^iomsl'^fiamf^ 
me  «  af  llammelingen ,  geflaeht.  I  d*  225. 

iEF-UTTËN,  aflaten,  ophoaden,  I  d.  126,  ^  Ut  naêt  cef^  hij 

.    houdt  niel  op.  I  d*  157«  HMb  op^  mf^UUe.  Ave  laten  voor 
.vprgevert  ea  verbeten,  Melie  Stol^y  IV,  776.  V.b,  aflaat^  ^b- 
rolaiio  ([paqcatoram,) 

£F-]ViED,  afgemat,  vermoeid,  afgetobt.  II  d.-  89,  95,  iiév 
Kamphuigfen  ^  Pb*  bl.  i85,  üemalU  en  k^iesch  vna  roepen, 

iEFyüdJEAN,  afmaaifeQ.  VierL  deelw.  ook  j^^mjean.  I  d,  125* 
Zie  Mien* 

iEF*MIELJEN,  afmalen,  afschetfen,  II  d.  65. 

JEF-MIETTEN,  afroeKeix.  H  d.  68,  69. 

iEF-^INIiVlMEN,  afnemen*  verminderen,  Fen  Ireften  cef-mmme^ 
in  krachten  afnemen,  il  d.  85. 

ÄF-RJÜECHTE,  afgerïgt.  I  d.  70,  op  aUe  cfing  cef-rjaechte^  ^ 
bedreven  ,  ervaren,  bekwaam*  ^f^rjuecfUepuufch^fanikeê^  It 
d.  4?.  VeriL  declw..  van  JEf^r^uechtien^  condocefacere. 

JEF-bCHIEOEN  en  iEF.SCHIEOJEN ,  affchieiden  ,  afzond^* 
ren,  l  d»  22.  II  d.  ioo«  102.  Verl.  deelw*  ^f^fcltaeiy  afr 
gefcheiden,  I  d.  59,  66,  72,  221.  -  voor  affcheid  nemen  ^ 
vertreihen  ,11  d.  82.  -  voor  verwijderen^  U  d.  68«  -  Fea 
JEffchiede^  ergens  van  afuen,  laten  va^'en.  Il  d.  106  -  v« 
h.  jEffcIUe,  het  afCcheid,  I  A.  H,  II  d.  59.  En  JS^^ 
fchied^  I  d.  43. 

;EF-SCHIEN,  offQhoon,  I  d.  2i4.  -  Mfl-fchien.  II  d.  96. 

jEF-SCHOMJEN,  affchuimen,  het  rchu'im  afdoen,  FigaurL  Ver- 

^    doen,  vernietigen^  als  fchnim.I  d.  i23.  H  d.  97« 

JEF-SNTEN,  afliiijdeo.  I  d*  loi,  Verl.  deelw.  JEf-fneyne^  I  d. 

,    123,  i34. 

^F-SOiNNERLIJCK,  afzonderlijk,  afgezonderd,  II  d.  100. 

£FSOTTEN,  afzetten,  van  eenen  posi  of  ambt  afzetten*  Verl» 
deebr.  JEf-fot ,  Il  d.  94. 

i£F-STEAN,  aan  ieoiand  iets  aflraan,  H  d.  ii4* 

^F'-STELLEN,   oilUllen,    ontzetten,    beroven  van  een  bezit ^ 


$  Mr. 

jEF-SUWNERJEN  •    afzonderen;    uch    Tan    ieU    afzonderen, 

*    II  d.   lO'i* 

jEr-TJKAN,  aftrekken  5  't  mom  aftrekken.  VerLtijd:  Mf^teng^ 
Il  d.  6q. 

*;F-T0C|ITE,  de  afcogl,  rcce«sas,  II  d.  116. 

^F-WACIiTJEi»,  afwachten,  II  d.  117. 

JEF-WKIJiNJEN,   afwenden.  Verl.  deelw.  JEf-weyne^  I  d.  i55. 

£F*WEYSCli.  Bijw.  van  dan  regten  weg  af«  I  d.  1 18*  KiHaan 
AJi^egi^h^  avitis,  dcvius.  j1fii>eg^  Kofnph.  St,  Rqnu  bl  5io* 

^F-WEZÄKN,  het  afwezen ,  afzijn,  1  d.  4o,  4i ,  43. 

JEF-WIJCKJElV;  afwiiken.  Zïe  tViicLjen. 

iEF-VVIJZJEN  ,  afwijzen  ;  iignurl.  Verfmadeji  ,  verwerpen ^ 
I  d.  230«  Bredero  gebruikt  zelfs  ytj^wi/jigh^  herhaalde 
malen,  en  vereenigt  het  met  /chuw  en  koel ^  in  Griane. 
Met  /fuursy  in  Lucelle.  Ook  als  een  Bqw.  ^fi^gfigh 
verf  maden  ,  in  /loinm,  Ridd.  Afwijfis^h  Ichu/ytenn  in 
Griane.  Dit  woord  is  in  Friesland  nog  ia  dezelfde  beteckenis 
in  cebruik. 

iEFFER,  een  offer,  I  d.  i6!>.  Tweede  Naamv.  JEfferSj  ook  ald. 


iJlFTEB  ,  achter,  ld.  11,  10^,  216,  220.  Doch  meermalen  vindt 
men  EJter^  zie  ald.  In  fi^aaize  Gribb.  Br  UU  leest  men  agtér 
en  ejterx  maar  de  fpelling  is  in  dat  boekje  ver  af  van  znivet 
en  eenparig  te  zijn.  Bredero  dikmaals  ofter^  ook  Siatietf 
Fr^  Lustli*  j  bl.  \\5f  o  f  ter*  Baard  t  deugden fp.  bl  336. 
E/ter,  Kiiiaanj  Af  ter  en  EJ ter.  Melis  Stoke  y  Echter  en  Echt 
A.  S.  Kronijk  JEfter^  postea.  TAq  Iluijdecoper  op  Meliê  Slote  ^ 
X ,  96. 

^FTKR-BECK.,  achteruit,  terug.  Bijw.  wye-a^fter-bech ^  yvQvp^ 
drijf  terug.  I  d.  25o.  Zie  Efter-beck ^  Oerbeck. 

^FTEH-DOrVRE,  achterdeur,  Il  d.  67.  AJter^deure ^  Starter ^ 


£  F»     JE'  6»     JE  H»  # 

Jandj  dte  zegt,  dat  Kuyfe  nog  in  Groningen  in  gebruik  is. 
Wij  voegen  hier  nog  Lij :  ook  in  Gelderland  en  Oi^ergê/eL  In 

,  de  O.  F.  W.  vindt  men  Keje^  Kees ^  dat  met  ons  Kiee  het- 
zelfde is.  Vergcl.  fViarda  \n  Keee ^  die  het  van  Kauen^  Am  S. 
Ceowan^  Icbgnt  af  te  leiden»  Van  Koeê  heeft  men  .het  za« 
zamengelielde  woord  Koeekühng ^  eigenL  eene  tintelende  kon-» 
de  aan  de  kiezen^  kiespijn ^  of  zoo  ais  Cr*  J.  het  noemt  vynr^ 
ne  ijnne  toecken.  Vergeu  LaurmcLi^  kleine  TaalL  Bgonig» 
hl.  37  ,  en  i45« 

ÄFTRR-NEY,  achterna,  I  d.  8. 

ÄFTER-TOCHTLIJCIt,  achterdochtig,  I  d*  Sg.  Bredero  ge- 
bruikt achierdentend ,  in  jingeniet^  II  d«  5  uitk, 

a:FTEK-UWT,  achteruit,  1  d.  203,  JEJter^uwi^drieuwe ^ 
achternildrijvcn. 

JSGofiEGC,  het  oog,  II  d.  lofï,  io4,  11?.  Meerv.  asgen^ 
ld,  59,  44»  55  enz«  Men  vindt  dikmaals  ook  eag ^  zie  al- 
daar. Én  aeg  ^  II  d,  bl.  5.  Kiliaan  Aeghe.  O.  F.  W. 
^ï^^Ä»  AJ"^»  a^Ac.  In  de  Bg dragen  van  tVasfenhergh^  \ 
Su  bl.  i44  e^^,  doch  hl.  161  en  1669  beter  eeg^  in 
•t  Mecrv.  bl.  i5i  en  161,  eegnen^  \.  h.  de  Zamenge- 
Uclile: 

£G-BLIE[UMIJLDE  ,  rvan  groenie  der  hoornen^  als  't 
ware  vriendelijk  aanlagchende  •  aangenaam  voor  net  oog^ 
I  d.    44. 

£G-GLOERCKJEN,  het  gluren  met  (?e. oogeh,   het   aankijken; 

.    met  een    woord,  hei  aangezigt^  II  d.  70. 

iEG-W^CKHEYT,  weekheid  (watcrigheid ,  zwakheid)  der  00- 
gen,   11  d,  43. 

^G-WIJT.  oogwit,  oogmerk,  doel.  I  d.  46. 

£GENBLiJCK,  een  oogcnblik,  II  d.  67«  JEgenblgcle^  II  d. 
68,  74»  81 9  88 y  enz.   Meerv»  jEgenblicien^  II  d.  109. 

jEGJEN,  oogen,  zien,  zijne  oogen  Haan  op-  ld.  196.  Ileemê'^ 
kerk  B.  A«  bl.  iso  gebruikt  be-'OOgenf  voor  bezien.  Zie 
Eagjen. 

JEMEDEN»  tellen,  optellen.  In  't  Eng.  Ambkj  het  welk 
Junius  vertaalt  door  ambelen ,  tellen.  Verled.  tqd »  JEme^' 
le%  \  d.  68,  Vreemd  zou  het  niet  zqn»  zoo  '.t  L-Fr. 
Mmeler^  een  mier,  hier  van    af  Ramde ,    propter   colligen- 


Bm.  A.Bm*  JRnb. 


§0  4^JH«A.Sm*iEAnQ« 

dom  firrif  fteenmm  (zoo  als  Kirgiltuê  sich  nUdrüki)' e| 
TÏclam  festate  congreganduin,  qno  hiemïs  ,  tempore  oUCnr, 
Ïu  S.  ^met^  JËmêitê^  Eng.  Emmet  ^  Emet.  Kiäaan^ 
jiemiê^  fVctêfenberf^h  in  Amelaar  leidt  het  anders  aC 
In  het  woord  het  zij  het  met  ambuUre  ia  Tcrbindleois 
ftaat  of  niet)  fch^at  de  groiidbctcckcnis  te  zijn  van  dren" 
telen  y  fcmunelen;  malen.  V«  d«  A.  S.  JEmetla^  qnies^ 
otiam,  en  JEmettig^  Tacans,  otiofus.  Ook  deze  grondlie* 
teekenis  past  wel  voor  de  verdere  beteckenisfen  van  jEmel'^ 
jen  j  praten  ,  babbelen «  fnappen ,  vooral  temende.  V.  d% 
Tervolgens  vervelen  ^  laelig  vallen.  Vergcl.  fVas/enbergh^ 
Idiot,  in  Eamelen»  Wat  Ameîen^  bij  Bredero^  in  *t 
Moortje y  IV.  uitk.  3  bedr,  bctockcnen  moet,  leert  de  sit 
menhang.  Kkiaê  Kluft  vertelt  daar  zijnen  kameraden, 
dat  er  karsvarfche  Oesters  en  nuwe  Rijn(clie-w^a  op  de 
handt-booghs   Doelen   waren,   en  zegt  vervolgens: 

Komt  gawe  -  en  laet  ons  dit  (malle  praet)  eens  door-Ipoeleo* 

Waarop  Rey nier  le^li  IV g  ameldent  al,  enz,  d,  i.  W9  ga- 
ven,  al  pratende I  en  de  Hemmen  opnemende,  irilen  onze  toe- 
stemming. 

AEMPTE ,  ambt ,  I   d.  89.  II  d*  90.    Zie  Eer-aempt. 

iENG,  ang,  bang,  beangst,  I  d.  11,  61,  i42,  ii5  ,  enz.  Il  d. 
86,  enz.   Zie  Eange. 

ENGSTE,  angst,  benardheid,  benaauwdheid ,  ld.  r4,  112, 
ii5,  enz. 

iENGbTiVtE,  heizelfde,  II  d.  89,   112,  ii5,  116. 

JENGSTIG,  angllig,  II  d.  io3. 

£NGJEN,  angllig  zijn,  vreezen,  ld.  4i ,  II  d.  86,  90,  gi 
enz.  Onpers.  I  d.  3 ,  My  cenget  for^  ik  ben  bevreesd, 
bang  voor  -  ^nget  Jo  naet^  I  d.  43.  Vcrled.  Tgd  :  JEng^ 
ge  ,  II  d.  98.  Het  Dadel,  w.  w.  an^en  ,  vindt  men  meer« 
malen,  b.  v.  bij  Kamphuijzen j  in  zijne  Psalm.  bl.  008 • 
doch  onze  Dichter  kent  alleen  het  Onzijdige^  of  mem, 
moest  het  daarvoor  houden,  dat  in  my  cenget ^  het  Z?a- 
delyie  lag  opgelloten,  gelijk  iu  het  Lal.  Jilvaty  delectat. 
opartet ,  enz« 

jENGELlEa.LE\TEN;  Angelier- loten,  li  d.  60. 


■J. 


JE  K  S.     A  E  V.     £  fi«     A  B  B.     £  S»  tl 

JENSICHTE,    a^nzigt,   aangczigt,  I  d.   67*  U  d.   8i.  fFaaize^ 

Gribb.  BrilL  bl.  10,  jEnfigt  h\.  82,  JEnficht.    In  de  Bijdr. 

van  JVaafenbergh  I  Si.  LI.  i5i ,  168,  J^nfih ,  bl.  i4ïi  ,  ^c/j- 

^fifi.    Tcuionisla     jin/icht.     Kiliaan^    Aenfichij   AengeficM 

Breder  o  Anjicht.    Maerlant  Aenfichte^  en  zoo    ook   anderen 

meer.   Zie  EanfichL 
AEPLE,  ceii  appel  y  II  d.  111,  Infcech  dy  naet  in  aeple  wird 

iz,  die  geen*   Appel  waard   is.     Om    eene    zaak    van    geringe 

waarde    aan   te    duiden ,   gebruikt    men    mijtte  j   hyer^  jioer^ 

poheyzin^  enz. 
JER ,  liet  oor.    Meervond  ceren ,  I  d.  42 ,  SS*  II  d.  76»  O.  F.  W. 

aer «  ara ,  are.    Zie  Kar. 
jERBEYOE,  arbeid,  moeite;  ellende,  verdriet,  II  d.    85,   869 

871  88,  enz.  De  2de  Kaamv.  jErbfgdêj  I  d«  i.^S»    Maerlani 

Aerbsld,    Zie  Earbeijd. 
jERBEYDER,  een  arbeider,  floovér,  II  d.  85. 
jERBEYDJEiN',^  arbeiden,  Ilooven.  II  d.  70 ,  8g,  102,  io5,  enz« 

VerL   dcelw,  JErbeyde  y  II  d.  96,  99,  ii4. 
AERD  en  AERDE,  aart,  geaardlbeid  ,* inborst,  I  d.    53,   4o.  IL 

d.   '^7^  88,   io4.    Het  W.  W.  aerdjen  vindt    men    bij    onzcu 

Dichter  niet.     Kamphuijzen  gebruikt  hetzelve   StichU  Bijm. 

bl.  i6g,  voor  ergens  lust  toe  fiebben^  geatirei 
Mn  i'ajarom  niet  naar  liefde  Jireefty  of  a^xrd^t. 

Zoo  zegt  men  in  de  wandeliog :  hq  loopt  dat  het  een  aard  heeft. 

Zie  lÉf^aerd''  Fordoarn-a^rd -^  ontaerdgjen^ 
AKRDIGH,  aardig,  geestig,  I  d«  21.  Aerdig  oer  in  oer^  in  al« 

jen  opzigte  bevallig,  overgeestig,  I  d.  52.    Zie  Buwn-aerdigh^ 
AERNE,  ergens,  I  d«  10,  i4«  18,  52  ,  enz.  Aernze^  I  d.  220. 

II  d«  57 ,   11 5«   Bij  anderen  vindt  men  ook   a:ne  y  ane  en  zelis 

iene^  doch  niet  zonder  gebrek  in  de  fpclling. 
AERSTE,  de  eerfte,  II  d.  12.  O,  F.  W.   aer/èe  en  arjla.     Zie 

ccr.  eerflcm 
JESCK,  een  eisch,  I  d«  i8q,  228.  3  Naamv.  Rschey  I  d.   2o3« 

Melis  Stoke  Eeach.    Juniuê  Aeke,. 
JESCHJEN ,  eischen  ,  II  d.  80.  Verled.  Tijd  :  Rfvlie ,  11  d.  '^'j  Deilw. 

yEêc/ie  { d.  i34.  Maerlant  en  Melis  State  Eefvfien  en  Jiejclif^n  ^ 

Verl.    Tijd,  Hefchedey   Melis  VI,  3i9,waar  in  andere    MSS 

cclezcn     wordt   euschten    dat   van    lateren    tijd    is.    O.  F,  W« 


ld 


M  8.    Abt,    Abt.    A  f  f.    Al* 


AEST,  oost,  bet  ooslea,  I.  cl.  91.  Hamconiuê  in  Friria  foL^ 
verib,  ook  j^esU  O  F.  W.  ^esta»  Onze  Dichter  gebniit 
meermalen  EasU   Zie  ald. 

AE T ,  iet ,  I  (1. 1  o ,  2i ,  42  9  09 ,  enz.  II  d.  45 ,  ';5.  jieis ,  iets ,  HA.jf. 

AEY,  een  ei,  I  d.  i3i.  Doch  in  het  II  d.  5,  11  leest  men  Ay^ 
2  Naamv.  ay«.  verkleinw.  ayce  ^  bl.  10,  3  Naaniv.  ayciz^  bLil* 
Srcdero  in  Rodd.  en  Alph.  gebruikt  ook  j^y^  bet  meerr* 
ayprcrij    in  Jerolimo.     Juuius ,  J^ye^  eg  y  egg. 

AFFE\R,  Oude  Vader.  2  Naamv.  yfjfeara,  I  d.  25i.  Oude 
J'^adcr^  Cats  I  d.  bl.  172  c.  fVaatze  Gribbcris  BrilL  bl.  2S 
Aad^faar.  Baardt  deugdenfp.  bl.  iS/,  jl-jvaerëhri^  moetb^ 
de  kop.  Maerlant  I  d.  162,  vs.  5o  heeft  reeds  ouder  Va* 
der.     Dit  woord  behoort  foms  tot  de  Vleiw oorden.  Zie  in  Aam 

AL,  al ,  alles.  Dit .  W  kooit  dikmaals  voor ,  ibms  fchier  overtoi* 
lig.  Kiliaan :  AL^  ghehcel.  -  voor  aUioeu>el  j  ld*  10«  aSf  96» 
60,  enz. — Alheelj  geheel,  volkomen,  I  d.  4  ,  i49  lid.  70: 
Alle  heels  geheel,  I  d.  42  ,  68.  II  d.  47,  5o ,  52,  5Sf  cni. - 
Al  toj  al  te,  nimis,  I  d.  '•/ï.^Al  to  met  y  allemet,  fomtijdSy 
II  d.  43,  5o.  Kamph.  Sticht,  üijni,^  bl.  19,  170:  Te  met." 
A/dearj  aldaar,  daar,  I  d.  102,  175*  II  d.  \o\.*  Aldozy  al- 
dus, dus,  ld.  89,  II  d.  87.  Teutonistay  Alfue,  hiäaan^ 
Sus  j  Jic.  Zie  doz. —  Alhowol^  alhoewel,  hoewel,  lid.  49  f 
ST^-Aloon^  bij  aanhoudendheid,  telkens,  ld.  86  ,  i53  ,  lid.  71, 
gS  ,  100  ,  Aloon  in  oon  ,  hetzelfde ,  wat  krachtiger.  I  d.  1  ,  24  54. 
Al-rjun  fchicrgeheel;  aldra,  I  d.  57.  -  y^/rr^,alrecds  ,alrccde, 
reeds,  II  d.  71  ,  80.  Doch  alreeds ^  1  d.  .^9.  Beide  leest  men 
ook  in  IVaatze  Cribb.  BrilL  ^  A  l/o ,  alzob,  zoo,  1  d.  Sg, 
116,  125,  enz. --  Altijd  y  altijd,  ld.  24,  44,  52.  69,  enz,- 
Altijd  oon  s  beücndig  aan,  II  d.  ^^. -Alweer  ^  alweder,  we- 
der, l  d.  29,  ?i^ó. "  y'J Iwier y  alwaar,  waar,  uLicumque,  quo- 
cumque,  I  d.  1 ,  H  d.  f^S.  Voorts  heeft  mc«i  nog  zamengelt* 
met   iVaaniwoorden  : 

AL^BEHADER,  albehoedcr ,  (van  G^d.^  ld.  118,   122. 

AL-BKTWIi\GKR,  albedwingcr ,   (van  (:upido.)  11  d.  65. 

AL-FJUIlCHT-VVI^'STK  ,  overwinning  over  alliii ,  algemeene 
zegepraal,  I   d.   210,   zie  Fjuechf-wifiste  ^  vicloria. 

AL-FOi^MECKE,  in  alles  volmaakte,  1  d.  i3. 

AL-MACHTIG,  almagtig,  ld.    1  i4. 

AL-MOGGE-NE,  alvermogende,  U  d,  89.  Zie  oer^alle   Muwn» 


AL-OERSTE,  allerovcrfte,  allerhoogRe,  ld.  227, 

AL-BJUEGHTËBE,  aller  regter,  regier  over  allen,  I  d.  2ig. 

AL-WIRDDE,  alwaardij,  alverdienate ,  I  d«  175* 
Zamengelt.  met  alder. 

ALDfcR-ADSTE,  aUerondHe,  II  d.  ii5. 

ALDER-BLIJST,  allerblijdst ,  zeer  blijd,  lid.  Si. 

ALDi.B-DEADLIJCXTE,  allerdoodelijksie,  lid.  \\5. 

ALDER-DILDIGST,  ailergedaldigst ,  ld.  212. 

ALDER-EERSTE,  allercerfle,  II  d.  69. 

ALDER-GOLHERTIGSTE ,  allergulhariigfte ,  II  d.  56. 

ALDER-GREATSTE,  allergrooitte,  II  d.  55,  91. 

ALDER-HEAGSTE,  aUerhoogllc,  I  d.  i4o,i46,  i98,22(xenz. 

ALDER-ILEGSTEATLIJCKSTE, allerhoogflaielijkHe ,  alleraan* 
zïcolijkfte,   II  d.  98. 

ALDER  H^GST-BEWITTENSCHIPTE,  allerkimdiglle ,  aller- 
geleerdfte«  allerwijste,  II  d.    io4,  (von  Sabmo.) 

ALOER-HERTGR 13 WNIGSTE ,  allerhartgrondiglle ,  ïn  den  grond 
des  harten  mijn  beste  vriend,  II  d.  55.  (van  S.  A^  Gabbema^) 

ALDER-KLIENSTE,  allerkleinfte.  lid.  55,  64. 

ALDER-KREFTIGSTE,  ailerkrachliglle ,  I  d.  57. 

ALDER-LJEAFSTE,  allerlief lle ,  II  d.  55. 

ALDER-LEYE,  allerlei,  allerhande,  lid.  59,  71,  72. 

ALDER-LOCKIGSTE,  allcrgelukkïgüe,  II  d.  107. 

ALDER-LIJTSTE,  allerkleinHe,  lid.  io4. 

ALI)ï:R-SWIERSTE,  allerzwaarHe ,  II  d.  86. 

ALDER-UVVT6TECKENSTE,  alleruiiRekendRe ,  II  d.  66. 

ALDER-UWTTERSTE,  alleruiterlle,  allergrooüie ,  II  d.  76. 

ALLE,  alle,  ld.  5,  9,  enz.  Alie  het  j  al  wat,  quodcumque, 
II  d.  ?&.^  Alle^dcy  y  alle  dagen*  ieder  dag,  altijd,  I  d.  9.  II 
d.  QG.  ^  A He  gearre  ^  alle  te  gader.  Voorr.  Bij  Maerlant  en 
Melis  Stohe ,  Algader  \n  Al  te  gader.  Zoo  heeft  onze  Dich^ 
ter  ook  Al  to  gearrc  ^  \\  A.  111.  Vergel,  den  Teutonista  in 
Aldeger.  -  Alleman^ieAtTj  I  d.  6,  44,47.  Il  d.  81. Dit  woord 
vindt  men  ook  bij  Catt ,  Huygens,  Kamphuijzeriy  enz.  - 
Alle  tijd.  flltijd.  Il  d.  5o.    Zie  Altijd. 

ALLRNCKOM.  üllcngs,  aUengskens.  I.  d.  42.  AlUnclom,  II  d. 
66,  6û.  Kamphuijzen  gebruikt  Allenchen ;  Cais  y  AUenxen^ 
JBaaratj  AHejnslenas  V*  d.  Veen^  AUenslen^  Kiliaan^  Al^ 

B  3 


li.  A  L  L*     A  L  8.     A  L  T.     A  s. 

leensleriè  en  Al^eenslenê;  Melis  Stol  e  ^  IX,  655,  704,  jfl* 
ei/iêkfn;  de  'Teulo/iisla  ^  jiUentclen^  AUenimen^  AUf-ynchede. 
Zie  meer  bij   Küiaan. 
ALLINNË,  alleen,  I  d.  2,  7,  2S,  enz.  Kredero  gebruikt  meer- 
malen Allien.  In  de  liijdrag.  van    l  aafenbergh  ,  I  Su  bl.  161, 
i65,  i65,  Elonne.   Alleene   beteekent  bij    Maerlant^W  é   bl. 
li5,  hetzelfde^  idem.     AUeenê  /o  bij  A',  d.  yeen.  Even  MO 
Alleens  nft^   bij   Broer  C ome  lis  ^  als  o/. 
ALLER-WEAGEN,  allerwegen,   nbicjue,  ld.    161. 
ALLES,  alles,  I  d,  4.S ,   174.  II  d.  4.'» ,  75.  , 

ALLIJCK,  nliijcle^  gelijk,  even  als,  ut,  ficut,  /Imilis,  Id«  1, 
4,  5,  6,  cnx.  Eng.  Ailke .  rie  Juniu8.  hiliaan^  Aa/flijei^ 
Arnüïs.  -  AlUjclen^  licut,  II  d.  72,  108.-  Zeldzaam  is  Aiäjck 
oon  grjuea ,  als  't  ware  tot  Gruis.  -  Allijck  cef^  als  of  ^  II  d« 
111.-  AnijcLe Jode y  evenveel,  betzelfdc,  II  cf.  68.  •  AUijcke 
wol ^  evenwel,  nogtans,  II  d.  52.  -  Kiliaau,  Allijcke^weL 
Vergel.  Ifas/enbergh ,  Idiot.  Fris.  op  dit  woord.  Zie  Even* 
u>ol^  -  Lijclefvoh 
ALLJEX,  (voor  Alfjen  o£  Ahjen.)  fnappcn,  kallen,  mallen, 
boerten,  fpotten ,  I  d.  i3,  220,  227 ,  alwaar  men  bet  rer- 
ecnigd  vindt  met  râlljen^  ons  rellen  ^  der  Fraiifchen  raiiiier. 
Maar  zeer  opbcidercnde  is   de  plaats,  I  d.  97. 

Hy  âltt^   hy  mâli'*t  ^  hy    lâWt  Tmaed ,  icbânne,  on^eere» 
Het  schijnt  met  Alvcn  hetzelfde  te  zijn.    Bredero ^  in  Luceik; 

lek  moet  met   defc  knecht 
Wat  alven^  y^slI  gecJten  ^  wat  lachen^  hoerten yjochen» 
In  't    Moortje  lek  moet  met  defe  guijt 

Wat  alven ,  wat  hoerten ,   en  halen  hem  wat  wy>. 
Van  hierbij  denzelfden  ^If^achtigheydtinAiiii  Stommen  Ridder. 

Als   lijn   alf-ochiighvydt  van  gecl*li]ckheydt  verdoort. 
Voeg   hier   uo^  bij  Ki liaan    in  V.  en   G.  Bruining  j  Nederd. 
Synonvmen,  II   d.    1  i5  Koot. 
ALSSEST  WETTER,  alfem- water ,  11  A.  83. 
ALVE,  Elf,  I  d.  99,  V.  d    âlfde.  de  Elfde,  11  d.  60.-  Alffle , 

II  d    12.  KUiaan   EIJ\   elve ^  cUI^<^* 
AMIR,  meerv.    ameren   en    amirs  j   II   d.    4,    een    emmer.    Het 
fchijiil   iu  verbindteiiis  te  Haan  met   anic  ^  cadns,  liaiua    -  Bi/-» 
derdijk  ^  verh,   over   de   gellachten   der  Naamw.    bl.   44,    leidt 
Emer  af  Yanew^/2,  wateren,  d,  x  ,  vyalerfchcppcn.  liicr  iu  be- 


Aâ    kW.  1$ 

nst  tk«  Het  woord  'ampkora,  eigenl.  eene  ivaiêrdraägfier  j  ea 
<6^<pcp€vV  €en  waterdrager^  TerYoI^«  een  watervaty  n  uit 
dezelifde  bron,  wat  het  eerfte  gedeelte  betreft.  De  eerUe 
wortel  ligt  ia  A.,  water  ^  dat   ook  door  E  beteekend  wordt, 

'AMMK,  de  adem,  anima,  (gelijk  Fenuna^  femma^  Jamme) 
1  d.  54^,  87 9  88,  3o3.  11  d,  969  iio.  Het  is  met  adem^  afem^ 
enz.  nit  denzelfden  wortel,  welke  in  A  ligt,  voortgefproten. 
Zie  ook  IJpeijy  g^f^^  ^^  Ned.  Tale^  bl.  g8.  Zamenseft, 
Amme^Jhicke^  ademfnik^  de  laattte  ademtogt,  animae  exna* 
latio,  II  d.  109« 

AMJëN,  ademen,  adem  halen,  ld.  42,  209. •  Toor  uitfpre^ 
ken^  1-d.  2.3o,  waar  de  gebiedende  wijze  A)nrrhe y  geli/k.ftaat 
met  fchamme^  helle  enz.  van  fchain\en^  helljen.  Het  verled» 
deelw.  amme y  ingeademd,  d.  1. ingeblazen ,  ingeeeven,  lid. 69« 

A!\IK.E ,  eene  min ,  nutrix ,  1 1  d.  87«  Maerbmt ,  1 ,  265 «  vs.  25* 
11.  49,  VS.  10 ,  Amine.  Kiliaariy  Arrvme.  Meijer 8  woorden^* 
fchaty  Amme.  VergeU  fV eiland o^  Am  \  kVasfenbergh^  Idiot. 
Fris.    op  amme. 

ANCK.ER,  een  anker.  t.  b.  zamengeR.  ancVre  lamme ,  anker** 
klem;  Fignarl.  een  vast  vertrouwen  op  God,  ld.  177. •• 
Anckerjeriy  ankeren,  het  anker  werpen ;  Figuarl.  zijne  hoop 
vestigen,  vertrouwen  op-Waems  hoopc  a/iciV^/ allinne  ijn 
God,  wiens  hoop  alleen  op  God  gevestigd  is,  1  d.  122. 
Baardty  Deu^^denlp.  bl.  34.  Zijne  wortelen  zoo  diep  in  dep 
menfchen  herten  heeft  ge^anckert  ende  gegrond^veat. 

ANTJEN,  in  arbeid  of  barendsnood  zijn,  parturire.  1  Ibeldicht. 
Met  vervvisfeling  van  de  d  in  ty  die  in  het  L-Fr.  zeer  ge-^ 
braikcliik  is,  komt  dit  woord  van  het  Nederl.  anden y  dat  de 
Hoo^l.  A.  Vpei/y  gefclu  der  N,  T.  b}.  5i8,en  Mr.J,  Steens» 
winkel y  Aanteek.  op  Maerlant,  111,  bl.  49,  kq^,  met  zeer 
veel  waarfchij  nlijkheid  afleiden  van  hüt  oade  and  ,  tegen ,  dtyr/. 
Vergelijk  verder  over  anden ,  «n  deszelfs  verfchillende  betee* 
kenisfeu  den  Hoogl.  A.  Ten  Broecke  Hoekflra^  in  den  K. 
en  L-B.  voor  181!?,  11  d.  bl.  i54,  voli^g.  die  alles  uitvoe- 
rig en  naauwkeurig  heeft  behandeld.  Voeg  er  hij  Mr.  J.  A. 
Clignet^  voorr.  voor  den  Teutonista,  bl.  XXXVl.  Juniua  ia 
V.    Rane.  eniti,  et  in  V.  Yean^   parere. 

AWTVVrRD,  antwoord,  1  d.  138.  11  d.  7.3.  Hier  voor  vindt 
men    met   inkorting  ^   en  gelijk    men   bet    dagelijks   fpreekt. 


i6  A  ir.    A  y.    A  B.    A  T.    A  <• 

jindertn^  Il  d,  5i ,  67,  78.  Dït  is  zeer  oud,  en  wordt  reedt 
gelezen  in  de  O.  F.  W.  zeer  dikmaals,  voor  woord  ^  antwoord^ 
verantwoording ,  tegenwoordigheid.  Vergel.  Juniun  in  jirtfiver^ 

ANTWIROJEN,  antwoorden,  ld.  4».  Verled.  Tijd,  Antunrdde 
1  d.  4i.  11  d.  78.  Ook  hier  voor  vindt  men  anderdjen^  11  d« 
97.   Verled«   Tijd,  onderde ^  II  d.    6g. 

A  PLE ,   een  appel ,  1  d.   66.    Junius ,  Apple.   Zie  Aeph. 

APPfc^»  een  aap.  VergeL  fVoê/enberg/i^  Bijdrage  11  öl.  bl«  ii, 
Kiliaan  en  Jurnus  in  ^/t^*   Zie   fvAd-appe. 

ARBEYDJKN,  arbeiden,   1  d,   9.    Zie  Rrbeyd. 

ARCK,  gereedl'chap,  reeuw,  ieder  werktuig,  1  d.  Sa.  Fijt! 
mijn  arck  iz  fielney  mijn  fcliietgcreedrchap ,  (zegt  Copido)  il 
mij  ontilolen.  Zoo  duidt  dit  woord  allerlei  werktuig  aan^ 
b.  V.  bij  een*  Boer ,  deszelfs  reeuw ;  bij  een*  Timmerman ,  des- 
zelfs  gereedjcliap \  bij  een'  Boeren- arbeider,  deszelfsycAiip, 
Jpcide y  fpit,  enz.  Dus  ook  bij  Cupido,  deszelfs  600^  e/ij9;y* 
ien.  Het  een  en  ander  hiervan  ben  ik  verschuldigd  aan  den 
Heer  Gouverneur  van  Humalda^  en  den  Heer  BUderdijt. 
Tj\e   Sijl^arck. 

ATER,  een  altaar,  antaar,  outer,  I  d.  4i,  121,  \S5 ^  i65* 
lid.  70.  O.  F.  W.  menigmalen ,  alter.  Heemskerk  ^  B.  A* 
bl.  i65,  autaar.  Dat  dit  van  *t  Lat.  woord  altare  is  gemaakt, 
ziet  ieder.  ZamengeOelde :  Ater^betjienner  ^  een  bedienaar 
van  't  altaar,  11  d.  73.-  Ater-fjoer ^  altaarvnur,  11  d.  yj.-* 
Aier-jefiey  altaargifte,  d,  i.  offer,  1  d.  io5.  Zie  moard^éter^ 
jefle. 

AZ,  gelijk,  als,  wanneer,  en  achter  den  Comparativus ,  ai, 
dan.  Bij  verkorting  *z.  Dat  Az  ^  als  ^  achter  den  Compar. 
zeer  oud  is,  en  nog  overal  door  ons  Vaderland  heen  wordt 
gebruikt,  zoo  wel  als  dan y  behoeft  geen  beloog.  Elk  die 
oogeii  heeft  om  te  lezen ,  en  ooren  om  te  hooren  ,  weet  dit. 
Onze  Dichter  gebruikt  beide ,  Az  en  den  ;  het  eerlle  echter 
meer  dan  het  laallte  :  Wij  zullen  daarom  hier  eenige  plaat- 
sen,  waar  hij  den  gebruikt,  invullen.  1  d.  bl.  i58  ,  karre  deni 
179,  bet  ter  deni  II  d,  86,  driemalen,  mrer  den:  qi  ,  0/2- 
Tiutttr  den:  ibid.  ti-erer  deni  98,  hoefeer  den:  \oQ  ^  fijcker^ 
der  den:  116,  wisfer  den ^  enz.  Die  verder  betoon;  noodig 
heeft,  vergelijke  de  Verhandeling  van  Prof.  l^f  asfenbergh^ 
over  het  gebruik  van  ALS  achter    den  vergrooteriden   trap^ 


A  z.  17 

T  Si.  der  Bijtlr.  tl,  122,  volgg.  Ik  lieb  bovcnclïcn  ccnc  me- 
ingle  van  bewijzen ,  die  bet  aangenomen  llelfel ,  door  Huij^ 
decoper  zoo  al  niet  ingevoerd ,  ten  minde  zeer  aangedron- 
gen, op  losse  schroeven  stellen;  maar,  dewijl  er  hier  geene 
ruimte  voor  is,  zal  ik  die  elders  geven.  Alleen  merk  ik  nu 
nog  aan,  dat  in  de  O.  F.  W.  en  gelijktijdig  gesebreven  stuk- 
ken, meermalen yo  gevonden  wordt.  In  ae  Uitg.van  fVierds^ 
ma ,  2  d.  bU  24o ,  nier  /o ,  nader  als ,  waarvoor  men  bl» 
24^1  leest  n^er  dan.  BL  3^7 ,  marajb^  enhX.TtSi^meerfo. 
Dat  Jo  een  fynonymum  is  van  als y  weet  elk:  gcKjk^Jo^  alfoj 
alê  zijn  woorden  van  lynonieoie  beteekenis,  die  gedurig  ei- 
kanderen afwisfelen.  Maar  min  bekend  is  het.  dat  f^.  d. 
Veen  ook  gelijk  achter  den  Gomparat.  gebruikt.  Ik  zal 
Hechts  de  bladz.  aanhalen:  die  wil,  zie  het  Boek  zelf  na. 
Zinneb.  bl.  36,  85,  i35.  Overz.  Gezang.  h\.  317,  3i8. 
jlls  en  dan  bij  eikanderen,  arger  als ^  en  flus  arger  dan^ 
Haeds.  bl.  55.  Het  ipijt  mij,  dat  de  geleerde  Hnydecoper ^ 
die  door  dit  llelfel  den  rijkdom  onzer  Taal  verminderd,  en 
noodeloos  zoo  veel  moeite  aangewend  heeft,  op  dat  denk- 
beeld, is  gekomen.  Voor  iemand ,  die  andere  Talen  ,  bij 
Voorb.  de  H.  O. ,  vooral  de  Latijnfche,  eens  geleerd  heeft, 
en  dezelve  leest,  is  het  bijna  niet  mogelijk,  tot  dit  Ilelfcl  ie 
vervallen.  En  wat  hebben  de  Romeinen^  wier  taal  veel  ar- 
mer in  woorden  is,  dan  de  onze,  hier.  eenen  rijkdom.  Zij 
zeggen:  major  quam^  atque ^  Ule ;  major  Ulo  (deuk  er  prae 
bij)  Ante  alios  immanior  ompes,  VirgiL  Nullus  est  hoc  me-» 
ticulofus  aeque  ^  Flaut.  Dit  heeft  D.  Heinjius  ^  de  Safyra 
Horat.  nagevolgd:  in  Auctore,  zegt  hij.  quo  numerorum 
neqiie  studiojus  nemo  forle  umqnam  exllitit.  Zoo  ook  in 
woorden ,  die  de  kracht  van  den  Comparat.  uitdrukken ,  b.  v. 
nlius  ac ,  -  utque ,  •  e/  ,  -  ni/i ,  -  praeter^  -  quain*  Sed  fapienti 
dictnm  fat  est. 

AZ-DE,  als  de,  wanneer  de,  ld.  182,  209. 

AZ-SE,  als  zij ,  wanneer  zij ,  I  d.  7,  i3,  i53« 

AZ-iEF,  als  of,  II  d.  79, 

AZSTE,  als,  wanneer,  gij,  I  d.  10.  voor  Az  du  of  tu.  Waar- 
voor men  elders  vindt:  Jlzflu^  ld.  3,  10,  4 1.  Inde  i?^'- 
jdrag.  van  TVasfenbergh  y  1  St.  bl,  3t4o,  Ast  doe^  hoty^u  men 


i8  A  z.    B  A« 

dnar,  h.  v.  bU    i/>9,  twemnalnn  ^if  vindt.   Huygenê  ^  Breiero  ^ 
Starter  tn  aaderen  gebruiken  as  dikmaaU,  iooT  dan  of  oJm. 

B. 

BACCIR  ,  Bakker,  lid.   5,  Tcrgcl.  42.   Waar   mco    ook   Tan  *t 
W.W.  Jiitclen  oï  Baetfen^  bakken, 'de rrVcrled.  Tijd  Boeci^ 
bit'k    of  bakte,   en  Verled^  Deelw.   Bactjen^    gebakken^  aan- 
treft.   Jitniua^   Bake. 
B.EKKN,  cca  baken,  II  d.   81.    Eng.    Beacon.    Zie    Juniua  op 
dat  woord  en  op  Beek'.     Zie  ook   Sijof'r'[)cr>L'cn^  hier  achter. 
B\E\I,  boDm,   3    Naaoiv.   ba^^ms ,  Il  d.   5.    Zie  bjarn* 
BâEN,  crue  baan,  I.  d.  .^1.   l^^iguarl.   i'/i  de  barn^    voor    m   de 
ft/e/?r  ^  in  d^  b^zi'/heid^    in    b?Joenin<r^    zie    IVasfenb.    Idiot* 
Fr.  ïn  V.    Zie   ook    lleane  ^^  Hijmmrlba'^n^  hier  achter* 
B.\!JUyE,    barg,    bark,    beer,    varken,    I    d.     209.     II  d.  781 
H  ijldf'   ba^ry,    Kilraan  y  Baer  ^   fi-er  ^  B^'frey    Barg  ^  Ben^h^ 
poreus  exfcctus.    Dat  dit  dier  zijnen  naam   van   Baeren^   JÔe*- 
ren^  Buren  ^  wegens  deszelfs  llcrk  e;i  brom  iiend   geluid  heeft 
gekrpf^en  ,  geeft  reeds   f V eiland  op.    Zie    Bârg -- li^âd-baerfr^ 
BÄ.ER]NE'V,  branden,  urere  cl  arderc,   I  d.  5,    i?),  2!^,  25,  00« 
5^^,   enz.    Vcrlcd.    Tijd,    bacrnle  ^    ardchat,    II    d.    65.    Verl. 
Deelw.    baerrid  y  II  d.   7".     Ons  barnrn  is    genoeg    bekend  uit 
Onde   Scli  rij  vers.    en   nop;  niet   buiten   p,ebruik.    Zie  branjen, 
B\E^^N-:EIT.,Il,  brandofler,  I   d.    ifil.  /ie  brAn-cpJtr. 
r>\KnN-|]OUr,  brauïliout;    brandünpcl,   lid.    Oo. 

iri^'cl)rgeerte  ,  ld 
il  cifz^e  Griób.   Brill, 
B-i-^'ne-ivijn,    \\\   andere  l-^-Fr.  HuVken    viüd  ik    Brând^^tvijn^ 
zorj   als    men   thaas    ook   fpreekt.    Vergel.    jrasji^iib.    Bi/drag. 
II  St.  bl.   ^2. 
E  MOT  en   BAIOTE,    b.ial,  vov^rderl,  nnl,   1    d.     T'H,     ïo5,    175» 
K'lann^    ilactr  ^    u:i  ii^s.     Ver^^el.    (l«^:u::!î.lrn    in    B iel  ^    i.    e. 
Bat  ^    inelius.    /^  /    i.  f»      />// ,    ni- Jius  ,  aiipliiis,    Oiize   Dichter 
j;cl)niikt    *iet  voor   or^>  r/  ca    \oor     b'tt^r.      /.vt    h\A,      Te    balen 
ioin^'/i   vindt    men   bij      MaerUuii  ^    Melis    StoLc y     llouinciert ^ 
en    .'iiileieii. 
DAETEN,   ïielj^cu,   baten,   prodesfc,  I  d,   42. 


B  V1LRXE-T)-^HTE,  brandende  zueljt ,  vuri^'cl)rgeerte  ,  ld.  iS?. 
BAC'^NHE-VVIJX,  brandewijn,   I  d.  .V>.    iicnt^e  Griób.   j 


B  A.  19 

BA  ETEN ,  baden,  ld,  ?25.  Bredero  inJerolimo  gebruikt  Ha^en. 
In  i.ropr  CornelU  Hist.  U  d.  bl.  62  tirft  men  Baytn  aan, 
znaar  bl.  71  J3aeyeri\  *in  welke  laatl^e  plaats  men  Laf^aeypn^ 
Baeyert^  wasfchen  en  jp'as/chenj  vcreenigd  viudu  Vergelijk 
ff^as/^nberj^h  in  fdiotico. 

BA-HEYS  ,  Dit  woord  duidt  een  groöten  opheft  Jnorhenj  ca 
vermetfUifid  aan,  I  d.  227.  In  dt5  Hist.  Tan  Broer  Corne-* 
üs.  II  d.  bl.  124,  leest  men  Bmchdy  en  bij  Catt^  I  d.  638^ 
Bo/iaya,  doch  bl.  591    Bohay.   Zie  Po-hey. 

BAKJEN,  kloppen.  Haan.  Hier  med«  zijn  onder  anderen  Ter* 
want  ons  becken^  bikken^  L-Fr.  Bick/erij  het  Eng.  bicker^ 
confligere;  verder,  ons  boken^  boocken  ^  beuken ^hokkefiy  ion- 
dere,  ferire,  waar  van  bock  y  bet  Eng.  buck  ^  voorts  ooji 
bochen ,  bo^chen ,  bogchelen ,  L-Fr.  Bogc/iiljen ,  b.  v.  lek 
Jil  dy  bogctiilje j  ik  zal  u  op  uwen  pogvhel  (dat  bier  ook  al 
toebehoort) geven,  &c.  Vergel,  Juniua ^  Teutvniala^  Kiliaan^ 
f V ei/and»     Zie  Hann^-bakjen. 

BALCKE,  een  balk,  l  d.  48,  5o. 

BALCKJEN  en  BA.LTZEN,  balken,  btilken  f  van  dieren)  ra- 
zen, tieren  (van  meDfchen.)  Vcrled.  ïijd  Balcke  ^  I  d.  86. 
Kiliaan :  Beloken ,  Bulcken  ,  mugire  ,  boare.  Bolcken ,  ma- 
gire,  rudere*  Teutoniaia :  Belken ^  mugire,  boare.  Hier  mede 
is  verbonden  het  L-Fr.  BoRjen,  voor  bolckjen.  TA^  ald.  ea 
met  de  I  Epenthetica  Bjealsckjen.  Zie  ald«  Als  mede  BJalzJe  p 
Zie  ald. 

B\LLINGSCHIPPE,   ballingfchap,  H  d.   98.  ^ 

BâN,  een  band,  I  d.  iii,  227.  lid.  ^5.  In  de  Bijdr,  van 
I4^asfenbcrghy  I  St.  bl.  161,  het  Mcerv.  baanden^  bij  G.  J. 
bannen.  Melis  Stoke  gebruikt  reeds  het  wooi-d  Figuurl.  I  d. 
VS.  3o3.  Hoc  Vrieslant  eerst  quam  in  den^  Roemlchen  bant. 
d,  1.  mngty  bedfvang^  hjeerfcnappij.  V,  1059,  Vrieslant  was 
comen  te  bande, 

BaNJEN,  bannen,  verbannen,  II.  d  68.  Verled.  Tgd  Bdnne^  I 
d.  71.    Zie   fV eiland  y  in  bahdy  bannen, 

lïANC,  cene  banky  II  d.    ii,  Verkleinw.    Bancilce. 

BA.NG,  bang,  bevreesd,  angllig,  I  d.  i44,  i46,  161  •  170,  i83. 

BâRG.  Van  dezelfde  beteekenis  als  Baerge.  Zie  ald.  In  de 
Bijdr.  van  fVas/enbergh  I  St.  bl.    iSa  Barg.   Vergel.  cfefi- 

G  a 


20 


BA.    Bk. 


zelfden^  Idlot.  ïii  Barg.  Junitis  in  Barrotv ^  ^og ^  tn  Soareé 
Ypeij  y  Gefch^der  xY,  T.  bL  106.  v.  d,  Bdr^e-fiock  ^  Vaikens* 
hok.  Varkeus-kot,  l  d.  7. 
B:VRMtIERriG,  Barmhartig,!  d.  118,  i5i.  Barmhertigïuyt ^ 
barmhartigheid,  I  d.  117,  i43,  i5o ,  166.  Meery.  Uarm" 
hertigkeytens  j  ld.  i6i«  Juniua  leidt  het  af  van  Bdrm^  gre- 
mium,  ^y eiland  beter  van  Arm^  mifer. 

BaSEN,   Razen,   jlen,    vaa  't  fpoor  zijn,  (aliena  loc^tii,   Ovid). 
ijlhoofdig  zijn.    Bafeflu  (fic)   naetfl  d.    3i,  ylt  gi|  niet?  zqt 
gij  uict  verbijiierd?  hebt   gij  het  niet  mis?  waar   de    HoUan» 
ders  Bazf^n  gebruiken,  wanneer   zij    van    iemand    zeggen,   dat 
hij,  in    eene   ziekte,   buiten    zijn    vcriland   liggende,    vreemde 
dingen  fpreekt,  daar  gebruiken  de  Friezen   D(i>ijljen  en  JBoeJr 
jen  of  Èd/en.     Bredero  in    An  ge  niet, — 
't  Is  vreemt  dat  ick  niet  baes , 
Jae  dat  ick  \  eeiiemaal  van  gramfchap  niet  en  raesm 
Marnlx  R.  B.  (i.)'»?)  FoL  201  verfo ,  Dat  hy  bynaeyif/]^  endc 

^      baest  ^  ende  en  liet    niet  wat  hy  feyt.    Alwaar  men   in  later» 
Uitg.  leest  mest,    lliei-  voor  zegt  Maerlant^  il  d.  78,   5,    en- 
elders    dufaejen    en   riejen*     Trouwens     Dtvaefcn   tix   Bdjen 
verrchillen    van    elkandercn ,    in    beteekenis,    niet  meer,  daa 
D\y  en  B,    in  onderfcheidene   talen,   verrchillen  in  uitfpraak. 
Zoo   zijn    Daeüuni  en   Belhan^  Duis  (van   duo)    en   bis   het- 
zelfde.    Hetzelfde  geld    omtrent  de  D\V  en  F,  als:   DuHielen 
Faclcn  ;   Da^ellcn ,  Feilen,     DW  en  V ,  als  :  dwegen  ,  vegen  , 
of  dii^agcn^  vagen  y  enz.  —  Ki liaan:  Baefen  ^  delirare,    cr- 
larc,  obeiTi^rc,    vagari.     V.  li.  Verbaefen^    obllupefacerc,    en 
vctrbaesd  j     percuiras,      Teutqnisiai    Bojcny     dwelen.    (w.    v<, 
dii>alnieny  bedii^clmen)  Vergel.  denzclvcn  ook   in    Bajen^  z/er- 
doetleny  verk'ijnden  y    delirare,    repuerafccre. —  In    Bijflren-^ 
JJailen — Errcn ;    erre.gacn  (bl.  99.)    Doe  hier    bij    ff^as/èn» 
ber^'hj  Idiot.  iu   Hanzen.     Zie    Dii>ijljen  y  Ealjen, 

RASTE,  de  bast,  fdiil,  II  d.   111. 

BASlAVNE,  een  ba:.uifi  y  I   d.  S'j.    Kiliaan:  Ba  fan  e  y  bucclna# 
Zie  II  nii.tjid, 

BEAMMi\  verkort  bearn  ^  een  boom,  arbor,  ld.  96,  118,  120 
190.   Mecrv.    Bcammen  yl  d.  2,  -ij,    68,  cuz.    la  de  Bijdrage 
van  IVasfe/il).  I   St.   bl.    167,    Bemmen  ^    \w  ccn    Zuidhoeksch 
fink ,  waarin  W.  de  spelling  ,  dit;  hij  vond,  behouden  heeft,  doch 


B  E.  21 

deze  IpeUing  deugt  niet ;  dan  moet  het  met  de  I  Epenthetica 
geschreven  worden  :  Pjemmen.  -  zamcngeiV.  Beani'bosch^  boom- 
bosch,  bosch,IId«  74«  Men  fpelt  het  ook  wel  eens  Bosck ^  v.d. 
*tmeerv.  Beam^boscken  ^  Il  d.  10!^. —  Becun- fhliaed ^  het  lom* 
mcr  der  boomen,  ld  3i. —  Verklfinw,  Bcamke  boomkc, 
boompje,  v.  d.  Beamke^Iettera y  die  op  lijnen  gellikt  of  ge- 
naaid worden  y  I  d.  5i«  Zie  H^aafenbergh^  Bij  dr  ^  II,  26. — 
Beamte^  geboomte «  ld.  21,  22,  62,  207.  Killaani  Bemd ^ 
Beemd^  pratum,  ager  ex  quo  foenum  percipitur.  Denkelijk, 
om  dat  ae  weidlanden  en  hooilamlen  veeltijds  met  geboomte 
omzet,  of,  gelijk  men  hier  en  elders  ziet,  met  boomen  be- 
plant zijn.  Bij  onzen  Dichter  wordt  het  genomen  Toor  ge^^- 
boomte  j  boomen^ 

BEA.IVIE,  de  bodem  van  een  vat,  T  d.  65,  v.  d.  voor  den  grond ^ 
b.  V.  Friesche  beame  ^1  d»  89.  Zie  Y erd^beame  ^   en  Èoyeme. 

BEÂ.,  eene  bede,  I  d.  25,  112^  121,  enz.  v.  d.  Bea-Jeart-' 
reysgera  ^  Bedevaart- reizers ,  II  d.  85« 

BEA.,  hij   bad«  Zie  bidden. —  Bean^  gebeden,  ook  ald. 

BE-iEiNGr8TIGJEN,beangtligen,  bekommeren,  bevreesd  maken.. 
Verled.  Declw.  Be^cengflïge ^  lid. 71.  Zameugetr.  Becvng/lge ^ 
II  d.    1 15.    Kamphuijzen   gebruikt  Be^engen ,  Psalm.  bl.  69. 

BE-JERBEYDJEN ,  bearbeiden,  bewerken,  II  d.  99. 

BEANTWIRDDJEN  ,  beantwoorden.  Verlcd.  dèelw.  Beant^ 
wirde  j  I  d.  4o. 

BEANE,  eene  boon,  I  d.  4.  Nu  izr  *t  naet  in  bean*.  Maer-' 
lant  y  !•  d..  45o,  36.  N^et  eene  bone.  Cata  ^  I  d.  191^,  b. 
Gij  achlet  niet  een  boon^  vergel,  bl.  5o7,  a.  5^^^  c.  naardt 
Deugden/p^  bl.  229.  Marnix  R.  B.  fol.  35 «  en  20.3  ,  verfo ,  enz, 

BEANE,  eene  baan,  I  d.  226..  Zio  Baen  en  Rom-beane. 

BEARRE  KEAL,  beeren-kalf,  beeren-jong.  Voorr.  voor  de  2 
Uitg,  Baardt ,  Deugdenjp.  Voorr.  bl.  6.  Maer  op  hope  oftcr 
noch  vemandt  door  dit  felvige  (nu  van  den  Âuctoor  Iclvcr  op 
der  Éeyren  manier  een  weynigh  afgefchoont  zijnde)  als  een 
cieraet  van  de  ondeugt,  mochtc  gebetert  worden.  Vergel. 
Juniua  in  Bear. 

BE-BE  AMD,  be^bijld  mey  /yde  ^  I  d.  2,  met  boomen  en  beel- 
den van  zijde  beRikt. 

BE-BLET,  bebloed,  n\et  bloed  befpat,  I   d.    210«     fanguiac 

Annünerfus.    KUinjtin^  C   3. 


27  B  i; 

BECK,  bek,  mond,  ld.  52,  67.  Killaan:  Pari ,  Jï^rZ^ ,  Ine- 
ca,  maxilla,  mila.  Vergcl.  Y pry ^  (icfrhtfd.  tf^r  xV.  'I\  bl.  99. 
Zie.  Bo/Ze" ifJrcl.    Bed'  is  bij    Kiünan  ^  rosinnii. 

BECK.,  de  nip:,  I  d.  i)? ,  ifJc),  110.  11  d.  VS,  Vergcl.  fVau^ 
fenhergh ,,  Idiot.  in  *V.  Jutiius  ia  Back\  Ki liaan  heeft  dic 
woord  niet  geliniikt ,  of  l;evcr  niet  erkend ,  want  Bactboord 
Terklaart  hij  door  ea  navi^ii  pnrs,  qnae  fumiim  et  focom 
conti  net.  Kchlcr  heeft  hij  tiaihfen^  achter,  het  welk  reedt 
^Jaerliint  ^  lid.  202,  18,  gehraikt.  Zie  Efttr^beck^  Oer^ 
beit.    iyasêenb.  Idiot.  BeL\ 

BED,  een  bed,  [  d.   8,  ,Vi ,  106.    7ie  boih 

BEDE\KJI.N,  bedaren,  tot  bedaardheid  komen,  tot  zich  sel- 
ven  komen,  ld.  i4'fr,  7/'7  ^s  /o  bcdrarje  in  rjuecht  forfinne. 
Iaat  lien  7.00  tot  (lill^and  komen,  en  regC  befefieo.  JSredero^ 
Modi/,  en  Alpli,  lek  kan  mij  niet  bedacren^  t.  w.  yan  ttctij- 
dc.  Kikaani  Bedarren^  revalefcere,  i.  e,  bekomen.  Onsü 
Dichter  gebruikt  elders  het  woord  Be-ftilljen.    Zie  iJd» 

BEDEAHREN,  bederren,  U  d.   ui. 

BEOECKJEN,  bedekken,  Verlcd.  Dcelw.  beditsen,  IA.  217,  H 
d.  111.  In  de  Bijdrag.  van  ff'aasenberg/iy  I  St.  bl.  i53, 
vindt  men  b^dekke.     Zie    Ihctjen* 

BEDJOF^PT,  Veried.  Deiiw,  van  Bedjoepen^  drukken,  Ternède-» 
ren,  mishandelen,  benadeclen,  11  d.  loo.  Tro^  waems  quea* 
wolligiieyte  in  nijdc  y  bed  joep  t ,  in  trog  waems  wrïgccrye  y 
ionder  ophaden  homic  wirde,  door  wiens  ivijands)  kwnad- 
willighcifl  en  nijd  gij  vernederd  of  mishandeld ,  en  door  wiens 
wreediieid  Gij  zonder  opliouden  geteisterd  wordt.  Bediupt 
(de  ü  is  vaak  OE)  leest  men  II  d.  108,  wij  fluchije  for  her: 
mar  dat  'xz  om  dat  wij  mey  loeke  gicklijcke  ijn!>ijldinge  ie- 
djupt  binne,  wij  vlugten  voor  haar  (de  dood)  maar  dat  is, 
om  dat  wij  met  zulke  zotte  inbeelding  gekweld  zijn.  In  het 
Annael  van  Martena  (C/uirlcrh,  imn  Fries/.  lid.  bl.  77,  a.) 
vindt  men  iu  dezelfde  beteekcnis  hediept.  Ja  zelfs  iii  da 
Zinneberiden  van  K,    d.    /cfv/,   bl,  4G. 

liet    is  een  Salomo,  die  niet  en  wcrt  bedrogen. 
Of  kennen  kan  aan  't  oogli  met  wien  hij  licli  vcrfelc. 
En  niet  in  delbr  eeuw  wert  loolelijck  verfnelt. 
Of  /i*le///ci'  bediep/,  door  d'  opgeproiioktc  loogen, 
D.  i^   JJencuUcldy  bedrogen  y   belaagd,  — Dit  is   een    zeldzaam 


B  F*         •  33 

Vroordy  in  geene  Woorclenbocken  te  binden,  en  vercischte 
wel  eene  uitgebrefdere  verkkring,  dan  ik  thans  kan  geven, 
uit  hoofde  van  de  beknoptheid ,  die  ik  moet  aanwenden.  Ik 
cal  dus  alle  licbtllralcn  in  een  punv'  doen  zamenioopen«  Het 
Grondwoord  is  het  A.  S.  Depan^  mcrgere,  immergere,  in- 
tingere,  in  de  O.  F.  W.  depen^  doopen.  Hier  voor  vindt 
men  ook  dippan  ^  en  dyppan^  ja  zeïts  Dopetlan  en  Dbppet" 
tan ,  die  allen  hetzelfde  beteekenen» 

Wij  hebben  dus  Depe/iy  w.  v.  liOïnt  deppen  ^  nog  in 
Friesland  en  Noordholland  gebruikelijk,  vooral  onder  jonge 
mcnlchen,  b.  v,  lek  zal  dy  deppen  ^  capite  hami  deprcsfp  te 
molcabo.  V.  h.  dempen  ^  Kilinan  Oppnmere,  -  Va«  Dipen 
komt  Diepen  en  dippen ,  A.  S.  Dippan.  -  Voor  Daupian  M. 
G.  hebben  wij  doopen  ^  doch  dit  is  reeds  een  afgeleid  W.  W. ; 
voorts  doppen  j  dompsn,  dompekn;  (vermoedelijk  ook  doven  ^ 
w»  v«  bedoven  j  dobbjen  L-Fr.) —  Van  dijppan  ons  duipen^ 
het  M.  G.  diupjanj  w.  v.  duip^  diep,  duypte ^  diepte,  io  den 
Teuionislaj  en  het  Franfehe  Dvper,  als  mede  ons  bedjoeptj 
bedjupt y  waarin  de  I  eene  littera  Epentheiica  is,-  Uit  de  be- 
teekeuis  van  Ttiergere  zijn  zeer  vele  Figuurlijke  beteek enis- 
fcn  voortgekomen ,  allen  echter  in  zich  bevattende  het  deuk-» 
beeld  van  druilen  ^  nederdrukken  y  vernederen  y.  en  de  daar- 
uit voortvlocijende  nadeelen  en  ongelegenheden y  want  allede 
atVtammclingen  hebben  doorgaans  eene  kwade  beteekenis.  ^—  In- 
dien men  nu,  de  d  in  t  veranderende,  hier  nog  bijvoegt 
ieppen y  dat  ook  in  Fr.  overig  is,  b.  v.  de  schaar  of  kam 
tept^  d.  i.  gaat  te  diep  in,  komt  in 'het  vel:  tippen y  be- 
kend uit  het  fpel,  waarin  kinderen  van  een  Huk  hout,  b.v^ 
op  een'  bank  of  tafel  gelegen ,  het  eene  end ,  dat  buiten  den 
rand  uitsteekt,  ter  nederflaan,  om  het  voorwerp,  dat  op 
liet  ander  end  ligt,  in  de  hoogte  Ie  doen  vliegen;  en  uit 
het  11-D  en  aanverwante  dialecten,  en  de  zamengellelde  van 
die  aUcn  Î  dan  is  dit  een  zeer  rijke  mijn-ader,  waaruit  eenaan. 
tal  woorden  zijn  voortgekomen.  'Men  vergelijke  hier  Ten  Kale 
in  zijne  II  Proef,  Juuius  in  Dipp  y  en  anderen.  Zie  üjiepjem 
BKDIJCKJEV,  niet  een  dijk  omgeven,  ld.  90.  Zie  üyck» 
13K-D0BBJEN,  begraven,  bedekken  met  aarde,  terra  tegere , 
obtegcre  (van  dobbe  y  kuil.  Zie  ald.)  l  d.  44,  166.  II  d.  90, 
lo.'^-    Fieuurl     'uerher^en.  II  d.    j5q  .  Brea    fore  friuenen  bet 


3i  B  E. 

ihbbje^  zljiulc  de  ovcnlragt  gcnomrn  ran  honcloii ,  die  Jfc 
meermalen  doen. —  Seder/lor/eri ^  lid,  78,  Jltrn  sa/me  tjn 
ilûfidf*  bcdubbje  j  d.  i.  |in  den  kuil  der  elleitdc  ncderirerpeiu- 
lioovcn  j  wegiiemrn  ^  II  d.  97,  Jlfire  Kvnin^doinme  bedobb^ 
jpti  sjciin  f  d.  i.  zien  \^egnemcu,  bi|  hun  leven  nog  zien  ver- 
nietigen. -  IVei^ivcipeny  11  d.  71  ,  IJnne  fjnersjrloed  bedobbje^ 
in  den  Tuiirgloed  werpen  ,  zoo  dat  liet  daardoor  geheel  over- 
dekt is.  liet  vcrled.  deelw.  Bcdobbe ^  begraven,  Imî^.  verber- 
gen, bedekt,  I  d.   i5o,   lii  ,  i(i(>.  lid.    loi,   111.    7Ae  dobbe» 

BKI)()L(]KJI^>r,  met  den  degen  in  de  vuist  bevechten*  Verled« 
Tijd   n  ihlcle,  I  d.   91.  Zie   duUL 

EEI)'>LLI£\,  b(d')dicn ^  bedelven,  begraven;  bedekken  over- 
laden. Verled.  Deelw.  JJrdold ^  1  d.  9().  Jiaardt  DeugdenMp. 
bl.  58G.  Süü  fal  dien  groten  Gddt  lijn  toren  noch  bedel" 
ven^  d.  i.  i.'erbcrgeru  Jiredfro^  /lodd.  en  Alph.  £n  doel  d* 
ouwe  )onU  bedelven^  d.  i.  vcrn'.vtr^cn.  Angeniet^  Waarvaa 
(woorden)  ick  mijn  Too  féer  en  geck'lijck  liet  bedelven^  d.  i. 
lu'sl'-idf^n  ^  bedriFL^en.  Kamphuijzvn  ^  Psalra.  bl.  88,  wiens 
oude  rdmld  bedolven  ïs  in  Gods  vergcienheid ,  d.  i.  bedekt 
i)erbon>'en. 

BE00iVJE\,  beniOïTcn,  bevuilen,  tî^.  met  mist  of'  drck,Id« 
9 4.    Verlcd.  Deelw.    licdoni^c    Zie    don^, 

BLDR.ÜLGJEN,  bedragen,    Ijeloopcn  ,    kosten,    II   d.    9.1.     Voor 
beschuldigden   vindt    men    bit    bij    vele    Sclirijvers,    en    iii    die 
beleekenis  kent  bet  ook  Kfiiaanx  maar    EcJilzaüKT  is   de  betee- 
kcnis   van   zich    vvrtrciuu  fren  met  ^  ,   Mcurlaiit y    11,    ^27,    aj 
Oi'l   lii  hem  daer  met  niet   b(  draghet^ 

BEDKiEGEN',  bedriegen,  I  d.  (i5.'  Zoo  ook  in  fTaafzc  Grib^ 
öerts  Brili.  bl.  49.  Verled.  Tijd,  Bedra'g^  lid.  7*.  Verled. 
IdteXyf.  Bcdreagcn^  I  d.  14."),  147.  En  Bedra\£fen  ^  II  d.  -1, 
92.    Hier   voor   vindt   men    ook: 

BEDRIEGJEN,  bedriegen,  Il  d.  92,  111.  \V;iar  van  Bedriege- 
rijen bedriegerij,  II  d.  112,  En  brdrog^  J)edr<^g,  1  d.  /^5, 
200.  lid.  \02.  Maerhnt  j  J)iog.  Zie  Aant.  H,  il.>.  Voor 
een  SjJook  heelt  dezelve;  grdroc/i  ^  II  d.  21,^,  (ïfi,  Doch  hilt 
hi' 


B«.  aS 

Verled.  Tödy  BêdnmutP^  VeriecL  Dedw.  Bedreéuwnf 
I.  d.  100.  n.  d.  62,  io5«  T.  b,  Bedriemp\  een  bedrijf, 
daen;  bantering,  Terrigting,  I  d.  72,  324.  U  d«  55.  Zie 
Stjonch  -  bedrieutP. 

BE0RIPPEN«  bedruipen,  ld.  54.    Zie  Dn/7. 

BEDROAFJER,  bedroeven,  Verlcd.  Dcelw.  Pedroafi,  f.  d. 
42,  II  d.  8i*  In  fVa$8enberghê  Bpdrcig.  I  St.  bl.  iâ2  leest 
men  bet  gewótie  Bedroef i^  betwelk  tegenwoordig  op  vele 
plaatfen  in  Pr.  met  Terzacbtiog  wordt  uitgelproken  ;  Bedroed» 
Zie  f)roaf. 

BEDWELMJEN,  bedwelmen.  Veried,  Deelw.  BediPelme^  I  d. 
So.  II  d.  io4.  Kiliaan:  Bedwefinen,  opprimere,  nggra va- 
re —  concïdere  animo.  Vergel.  Junitiê  in  Dipaiming.  Het 
woord  Hamt  af  van  Duvelen.  Vci^el,  fVeUand,  ZÂe  DtAfijlHen» 

BEOYE ,  bedijen ,  gelukkig  Hagen :  injk  wordca  «  een  welgeneid 
man  worden»  I  d.  6.  Orck,  mi|n  loon,  wx)t  (wolst)  da  be^ 
dye^  een  gehikkig,  welgeHeld,  man  worden.  Vergcl,  het  V 
Koupiet.  Ki/iaan:  Bedgen  ^  bedijghen^  aageaeere,  —  bene 
provettire  —  pToficere ,  rem  facere  —  diteacerc.  I  d.  8.  Litle' 
im  Tk^tX  bedye^  laat  hem  bij  u,  Tfchoon  bij  u  vrijt)  niet  geluk- 
kig flagen  (maar  ^en  folaanwije  krijgen.)  MeUê  Stote^l^ 
•  10 14.  Maer  dat  en  diedde  al  gader  nicft,  gedijde  niet,  dééd 
geen  i^oordeeL  De  ecffle  en  grondbeieciltenia  van  Dyén  la 
reiken j  trekken^  dadel,  en  onzijd.  v.  h.  treiten^  fire^en ^ 
gaan^  en  gevolgelijk  zich  uitzetten^  toenemen^  vordeten^ 
aangroei/en;  ook  bereiken ^  bekotnén^  Wét  uitkomen ^  gelukt 
kig  Jlagen.  Want  het  is  bekend ,  dat  begaan ,  bekomen ,  be^ 
hopen ,  berennen ,  eûz.  hetzelfde  eijn  «aet  het  Latynfche  a»- 
«fiqui,  consequi*  VergeU  hier  Hechts  KiHaan.  tk  bewifzen 
kan  ik  hier,  uit  hoofde  dat  ik  kort  moet  zi^n ,  niet  meer  nit^ 
balcn.  Zie  verder  bij  de  woorden  Dye^  Tyê^  '^yg^^  Ijean^ 
Tjuwge ,  enz. 

BERK,  cene  beek,  mecrv.  Beken ^  I  d.  i56. 

BEEREN,  gebaar  maken,  zich  vertooncn,  zich  houden  of  ge« 
dragen;  geluid  geven,  fchrcenwen:  razen,  lieren,  woeden, 
misbaar  maken,  ld.  12.  Nu,  nu,  Icftjes,  Moar,  boe  beer- 
Jle?  Hoe  fchreeuwt  gij  zoo,  hoe  maakt  gij  zulken  misbaar? 
Van  de  onfluimige  zee^  l  d.  78.  Van  fiorm  en  donder  ^  I 
rl-    o  IA-     Xxn.  dmnhtine  lladfin .  T    d.  ^û.    Verled.  Tiid .   Be^r^ 


26  Be. 

de,  l  ê»  i56f  Da  Hcyd'nen  beercTnê  «x  dol  beTitCeii^  d.  u 
ivoedden  als  dol  -  boietonen,  M€ierlani  en  hlelië  Sioh  ge- 
bruiken het  woord  Boeren,  ghelxieren  dikmaals  voor  sicA 
gedragen;  zich  v!*rtoonen^  laten  zien^  b»  v.  Maerktnl ,  II, 
io5,  4!^;  Melis  State ^  V,  219«  eijz«  (Wiebare  in  bq  ben 
houding.  JVaatze  Gribberta  iirid^  h\.  65 «  Oen  mott  ids 
beere,  az  of  —  dan  moest  ik  mq  houden,  gedragen,  als  of— 
Ibid.  bl.  5,  Mo  beerflu  neat  oors  raey  de  Jonge?  Hoe«  ge^ 
draagt  gij  u  niet  anders  met  deu  Jongen?  Ibid.  bl,  60f 
Ho  loeder  dat  jo  beerden ,  hoe  luider  zq  raasden.  Ibid.  bl.  71« 
Raas  en  beer  bette.  — ^  Bere  voor  geraas^  gedruisch^  O, 
F.  W.  bl.  i4.  Baria  voor  be/vJuUdigen,  aangetmn,  cpen^ 
baren  j  eig.  luidkeels,  Ibid.  bl.  4o,  ^7 ,  199.  — Baardi  ge* 
bruikt  het  van  een*  hond,  bl.  549.  Uct  blaÛen  ia  eens  hondtt 

f^ebeer.  Van  der  Veen  gebruikt  Beiren,  bl.  3.1,  vloeken  ^ 
eiren  en  krackeelen.  V.  d.  Beyeren ,  Tijdif.  in  l^du^e  ü.  bL 
233 ,  Blommeklokjes  bayerende  op  *t  wiodgeluid.  Trouwena 
van  de  klokken  is  dit  bekend.  Vergel.  Kiliaan,  in  Beyatr^ 
den.  Beeren  vind  ilc  dciarvoor  ook  in  eene  oude  L  — Fr« 
Zamenlpraak.  Vergel.  verder  fVas/enbergh,  Idiot.  in  Baa» 
ren,  Beeren,  Beyert.  Kiliaan,  in  Gheoaren.  JuniuSf  in 
Bere  en  tieature.  fV eiland ,  in  Baren ,  Begeren.  ^Viarda , 
in  Baria.  'I^eutoniata ,  in  Gebeere ,  geberen,  mgêberen^ 
enz.    — - 

BEEST,  een  beest*  Zamengcd.  Beette^foer,  beestcnvoe4er . 
ld.  207.  In  't  Meervoud  vindt  men  elders  Bisten  ^  zoowel 
als  beesten.  —  v.  d,  Beestlgh^  beest! i^ ;  lomp,  ja  zelfs  gewel- 
dig, zeer.  I  d.  66,  Ho  beealifrU  kiu  him  yea  forgisfj e  ,  hoe  ge- 
weldig. V.  h.  hoort  men  nog  dagelijks  beestig  zwier,  voor 
zeer  zwaar.  Kampku^'z'ïn,  Sticht,  liijni.  bl.  433,  O  BseS" 
\ig  volk,  diep  in  onwetenheid   verfinoort. 

BEFaLLEN,  bevallen,  behagen,  accidere ,  gratum  accidere, 
ld.  65,  II  d.  45.  De  Verled.  Tijl  vindt  m^n  b^  fVaatze 
Grlbb.  bl.  8i  ,  llefoeL  —  Anderen  gebniikeii  hier  Gevallen, 
b,  V,  BrirM  ^  DeurJ,  bl.  i4.  —  Van  daar  ons  wclgei^alien, 
enz.      Btsfallen   van  eene  kraamvrouw  is  algemeen  bekend. 

BEFË-VRJEN,  bevaren,  bewandelen;  nakomen,  gehoorzamen. 
I  d.  119.  Gods  bcfflno  rja^clit  b^fearje  ,  Bevaren  y 00 v  ach" 
fer'i^ien^  Irifs^'^n^    Mel's    S/oie ,  V,   80. 

BEFEUEN,  bevelen,  belasten,  gebieden,  lid,  67,  106.  Aan- 


Bfe. 


.»7 


'•  beTelen,  I  d.  f7,  149.  Il  d.  ig.  Vcrlcd.  Deelw.  Brfelne^ 
Befein ,  belasi ,  II  d.  44 ,  5q.  Aanbevolen ,  II  d.  48  ,  58  ^  66. 
V.  d«  Bejtlnej  een  bevel,  1  d*  4o,  119,  194.  Il  d  75.  Za* 
nengeft.   Befeine^wird^  bevelwoord,  lid.   75.     Be/el ^  1  d. 

•  :  !^     Zamengetl.  Befel-' luwde  ^  1  d.  219.     Junius  in  FeaL 

BEFERZKN,  bevTOzen,  I  d.  33,  4o.  ydixx  Bejrleaen^  hetwelk 
men  echter,  evenmin  bIb  Frieêen^  bq  onzen  Dichter  vindt. 
Van  dit  laatAe  is  de  Verled.  Tqd  Froas^  w.  v«  Fioati  ^  vorst. 
Zie  ald«  Maerlani  ^  1  ^  5g^f  33,  Vervorfen.  Melia  Siote^  V| 
835 «  De  vrie/e ,  de  vorst.    Zie  Junius ,  in  Freeze ,  /Vos/. 

BEFëSTIGJEN,    bevesUgen,  I  d.  i34,   i46.     Verled.  Deelw. 

*  Beféêfn^  ld.  119.  I>Eit  de  ouden  ook  gezegd  hebben  jSe^s- 
ten^  {^Jaefiêtjen)  leert  onder  anderen  Bredero^  in  Griane^ 
III  d.  3  Bedr.  en  ^.  d.  Veen^  Zinneb.  bl.  53.  Zie  Feêtgje. 

BEFETTJEN,  bevatten,  ld.  és.  t.  A.Befet^  bevatting,  Id.i5. 

BEFIELËN9  bevoelen;  bevinden,  gevoelen,  lid.  89,  io5* 

BEFIJJSNEN,  bevinden,  II  d.  56.  89,  96,  io5.  Verled^  Tqd 
Bejuwn^  II  d.  8a.  Verled.  Deelw.  Befuwne^  I  d.  i38,  i43p 
9i4.    II  d.  45,  'j'^.    Bredero^  Bevijnen. 

BEFINZEN,  bevangen.  Verled,  Deelw.  van  Bejean^  II  d.  102, 
11 6.  De  Verled.  Tijd  is  nn  nog  in  Friesland  Befong.  Melie 
Stoke^  VI,  168,  Hl  beifinc^  hg  tastte  aan. 

BEFJUECHTEN ,  bevechten  5  al  vechtende  bekomen ,  behalen , 
ld.  82.  Dai  hg  iupz  de  Free  befjuecht^  dat  hq  voor  ons 
den  Vrede  verwerft.  Van  de  hoofdbeteekenis  heeft  men  voor- 
beelden bq  Brederoj  in  Lucelle^  IV  deel,  4  Bedr.  Beifoch^ 
ten  en  bejireden.  En  bg  C'a/s,  ld.  bl.  4i3  b.  Bekochten 
van  de  dood.    TAt  Foor '^Jjuecht jen  —  Oon^- f juechtjien. 

BEFORDERJEN,  bevorderen.  II  d.  70,  jj ^  79. 

BEFREEDIGJEN,  bevredigen,  I  d.  i24.  Melis  Slole^  IV, 
867 ,  gebruikt  ghe^reden :  't  Oorloghe  was  gheuredei ,  d.  i. 
in  vrede  veranderd. 

BEFRIJEN,   bevrijden,    vcrlo&fea,   II  d.   101.     Verled.  Deelw. 
^  Befrj'e^  II  d.  io3,    108.     In  de  Bi/dr,    van   Wasfenbergh^ 
I  St.  bl.  i68f  leest  men  bevrijd^  dat  in  Friesl.  nog  in  gebruik 
is.      V.  h.  Befrijinge^  bevrijding.  II  d.  109. 

BEGâLUEN,  beweenen,  betreuren.  Verled.  Tijd.  Begälde^ 
I  d.  43.     Verled.  Deelw.  BegAld^  II  d.  81  ,    llegdlde  wangen  ^ 

'    d.  i«  betraande.     In  de  Bydr.   van   H^ asfenbergh  ^  I  St.  bL 


98  BB. 

tS'f »  leest  men  BegiBe  ;  en  dese  oitgesg  komt  wd  O^MNm^mC 

Gnalle^  dat  men  vindt  b^  deu  Grammaticas ,  II  d«  i5. 

BEGAVE,  begaafd.  II  d.  98.     Verled.   Ueelw.   van  B^gatm^ 

dat  nu  baiten  gebruik  is.     Nn  zou  men  er  vtor  ncnon  iiê- 

jaan^    bij  zimentrekk.   voor  bejcu^n,  en  dit   voor   Mj^op^ji, 

Zie  G<we. 

BEGEAN,   begaan,   betreden,   I  d.  74,  laa.    B^gMO»  hora* 

ken,   I  d.  g5«     Het  eens  worden  mot  een  meûje,  hare  loe- 

llemmiug    bekomen.    I  d.   i8.     Bedrijven^    begaan,   piefen» 

(mis!aden)  I  d.  ói ,  gi,  161.   II  d.  68.     Veilod.  T^d  Ae- 

glng^  doek  waarvan  geenc  voorbeelden   bq  G.   J.  «giu    Yfi^ 

led.   Deelvr.  Begien^  voor  begaan^   nieeumrig^  bezorgd 9  6e^ 

UH}gen  ,  ld.  160,  voor  Seloopen^  bereikt^  I  d.  gj.  X^piêgd^ 

ld.  94,  161«  H  d.  6U«     Alsmede  Bcginten^   voor  botreoen, 

I  d.   74.     Bij  Maerlani  vindt  men   Beffacm    voor  ammaÜnv, 

aanranden 9   Hf  i4i  9    58.   en  bq  Affî&s   SioJbe^   1«    66.    Dit 

volgt  Bredero^    een  fchrijver.  vol    van  goed    oud  HoUandieb 

en  Friesch  (want  toen  was  dit  onderfclicid  geringer,  dan  nn) 

in  bet  Miorlje^   2  Uitlu,  5  Bcdr.  Mocht  icJt  begoên^  ick  /baw 

de  ooren ,  hem  of  trecken .  d.  L  mogt  ik  miju  gang  gtan ,   en 

op   bem   aanvallen.      Zoo  gebruikt  dezelve  ook  jingaeu^  in 

Jlngnict ^  V  liand.   5  Uilk.     Moe   Tal  ick  't  met  de/e   vmuuf 

angaen?    quemadmodum   liac   utar    mulicre.,    hoe  aal  ik  ha«r 

behandelen?  wat  zal  ik  met  haar  aanvangen?     Maar  bq  MeGê 

Stole^  IV y  ii5i.     Vin,  807  üaat  begaen    yoov  At  ge da^fi^ 

ienia  van  iemand  ple[;tig  \neren, 

BEGIMNEN,  beginnen,  I  d.  43,  53,  S^ .  'jS,  enz.  O  d.  86, 
87,  90,  enz.  Verl.  Tijd,  Degoft  ^  I  d.  00,  5i  ,  9.%  lid. 
52,  66,  enz.  Verl.  Deelw.  Legónne ^  lid.  45.  Èegoaêt^  VL 
d.  89,  109.  Begaat  voov  be<rounen  was  in  de  gewone  dialekt 
van  dien  tqd  zeer  gebruikelijk.  —  V^.  h.  Begin  ^  een  b^in, 
ld.  5.  95.     Beginne  ^  I  d.  73,   116.     II  d.  87. 

BEGL\STH;JKN,  begminigen,  II  d.  Cn). 

BEGLA>iZ(iJEN ,  bej^lanzm;  voorzien  met  bijzondere  gaven. 
Verled,  Deelw.  Beg<thz<rr^  vcrlicrd ,  opgeluisterd,  II  d,  70* 
SrederOf  Rodd.  en  Alpb.  3  Deel,  IJe  goet  beglanjte  lien^ 
(die  tegen  rowera  en  fockera  van  dieven  overüaan)  duf 
goed  befaamde, 

BEGIJOERJEN,  be^lnron,  bezien,  aanlnren ,  I  d.  36,  126» 
147,    i;!}.      Verled.    Tijd,   Jiegloerre  ^   I   d.  5i*     Zoo  is  ook 


t ..      TT-     I        I         l\ 


6x« 


^» 


BE6R0UEN,  befDovren,  beknorrm,  btgrommes  ^  bekqvett^ 
II  d.  8o«     Zie  (r/zor« 

BEORUPPJEN ,  begröiMen ,  bevattan  ,1  d.  éa ,  73.  I[  d.  87  » 
108 1  10^,  113.  y»  d.  Begr^'ppe  f  heysktting^  b^gvlp  f  ld. 
iS.  Moérhntf  II f  445  78  y  voor  beftraffiDg,  reprehenflio. 
Zie  KiUaan» 

BEURIEIMUEN9  bemorfen,  bevoitea^  betlekken,  Voorr.  voof 
de  w  Uitg. 

BEGUWCtUBN,  beipoiten^  belascben,  I  d.  5i.  Kiliaan: 
B^gwfghen^  iliadere.  CaU^  I  du  bl.  6289  gebruikt  hiervoQV 
Begeeken.     Zoo  ook  Hu^'geaê^.  b).  85. 

BEGUWCHILJEN,  begoochclen*,  begoichelen,  II  d.  90.  Ki^ 
Haant  BegtUrcliekn^  iiiudere.  Cals  ^  1  d.  502,  begogekn, 
V.    d.  Veen  Zinneb.   bl.  i4)  Be^ichekn^   Begichelt  en  be- 

.    )Out  ia  plaatfe   van  bekUgen,     Ibid»  bi«   53,   wert  van  iedeip 

een  begicfieU  en  bef'pot.    Bl.  i53>  die  wert  begichelt  en  6e« 

fcfvrnpL  Zie  QiKvch.  VergeL  tVas/hnbergh  Bi/Qr^  II#3i,  33« 

BEHâOËN,   behoaden,   bewaren,  redden «  I  d.  789   93,  lOi , 

-  )6o.  II  d.  43, '48,  80,  107,  en^«  Zie  over  den  Vcried. 
Tqd  en  Deeiw.  op  Hdden.  —  V.  h,  Behâd^  behoud,  be- 
houdenis, ld.  73,  87,  i45,  147,  i55,  enz.  —  Behader ^ 
behouder,  I  d.  118.  Zamengcft.  Se/idd - myH ^  hartel^k  ge- 
negen om  te  behouden,  I  d.  182,  301.  —  BehJd" /üfiMej 
een  burgt  ter  behoudenis  en  veiligheid*  I  d.  i64.  *-•  BeJiâd^ 

'  fiSPP^'^  ^^^  fleaufel  ter  behoudenis,  behoud -flaf,  ld.  48.-^ 
BeliAd'^wUj   zeker  ter  bewaring»  die  «eker   kan  behouden^ 

I  d.  i64. 

BEHiEGJEN    en   BeJieagjen^    behagen,    I    d.    19,    4o,   231 1 

II  d.  88,  93,  100.  V.  h.  Beheage  en  Belieagen^  Belwsge ^ 
het  behagen*  vergenoegen,  I  d.  i32 ,  i35,  138,209,  212. 
II  d.  75.  fVeiland  Synoqyn).  I»  52,  leidt  het  ai  van  Hug^ 
siel ,  zin,  genoegen.     Zie    Huwgjen^ 

BEHaNGJÉN,  bohandigen,  overhandigen,  overgeven.     Verled. 

Deeiw.  Behânge^   II  d.  46«  54,  68.  ■  Zie  Hén, 
BEHE^nEN,  hchoopcQ.  betamen,  lid.  86,  gif  ^4,  96,  IQ1  ^ 

enz.     Vei'led.  T^U.  Behearde. 
BEHEPT,  beheht,  II  d.  xi4.  Jonciijê,  Rofel.  Ooghjes,  bl.  6^ 

Be/u* ft  met  meer  dan  twintig  qualen.  Zie  fVeiland  ia  Behtbt, 
BEUEYJSTE ,  zie  O/i-  beheyritr. 


3o  Bff. 

BEHELURN,  bchnlen,  Trrknjgeii,  II  ê.  55.  MeEê  Sioie^ 
1 ,  81 1  ,    fiehrlf  (Ie   crone  tliewelddike. 

BËIIINUJKN  f  behani^cii,  omhaDgen,  Verled»  Deelw.  behit^^ 
vcrfifrd,  I  d.  4  ,  5a, 

BKIIIJZKLJKN,  brqzelcn,  van  koude,  die 't  hart  als  met  ij 
omkorst,  II  d.  66.     Zie   li^eilami. 

BKI10\rJ£N,  behoeven,  moeten,  beliooren«  deccre,  oporte- 
re,  II  d»  78«  110,  112.  IVaatze  Gnbb.  BriiL  bl.  77,  Be^ 
hm^c  ^   zij    behoeven.     Bladz.   87«   Behoofden^  wij  benoefdem 

BEHOEDJE>\   behoeden,  bevaren,  I   d.  149.    Aîaerkint^ll^ 

k    228,  24/>,  iichmit ^  bedekt,  verborgen»     Zie  Ho^djenm 

BEHOLPJEN»  behelpen.  Zie  Holpjcn.  —  V.  A.  BeAo^.  eea 
behulp,  II  d.  7.1,  76.  —  Be/io/pjanij  behulpzaam.  II  d«  jj. 
pyaatze  Gribo.   bl.  5yf  Bcholpeiijck. 

BEJAENy  (voor  btjajfen^  begaven)  begeven,  overgeven,  ld, 
149.  —  V.  h.  't  Verlcd.  Deelw.  bv.jiupne^  (voor  bejoifen^ 
begoifen)  overgegeven,  genegen,  geiviliig,  1  d»  lai.  En  A- 
jaene  j  ( misfchien  om  't  Uijm)  I  d.  ii6.  —  Voor  ^ich  be^ 
geven ^  confcrrese,  I  d.  4i.  11  d.  G4,  7.'),  88,  enz.  '^  Bege-^ 
ven^  verloten  f  deficere,  I  d.  1  ,  i5,  22,  II  d.  96,  io6» 
Verled.  Tijd,  Bejoeg ^  deficiebat,  I  d.  42.  —  Voor  begeuen^ 
omgeven^  voorzien)  l  d,  207.  —  Maerlant  gebruikt  ml  ia 
de  betcekenis  van  varen  laten  %  opgeven^  1^  i5 ,  onune  dat 
hi  die  hope  begaf  ^  cpiod  fpem  abjiciebat,  deponebat»  MeïU 
Stole  voor  opgeven ^  xutfvlieiden^  finom  imponere,  IV,  10789 
en  VI II.  117.  —  Nog  andere  bcleckenisfen  heeft  Kiiiaan. 

BEJAlMMERJÉN,  bejaoimercn,  zich  beklagen,  lid.    109. 

BEJEA.RJEN,  begceren,  ld.  16,  53,  92.  enz.  De  vervoeging 
is  deze:  lek  bejear ^  I  d.  117.  161.  En  ick  bejear/e,  ld. 
4m  128.  —  Verled.  Tijd,  Iet  bejearre^  I  d.  85.  II  d.  84. 
En  om  *t  Rijm,  Bejeare^  I  d.  62.  Vcrled.  Deelw»  Bejeard^ 
11  d.  86,  87,  11.3.  Maerlant  en  Melis  Stole  gebraiken  £e- 
garen.  —  V.  d.  it  Bejearren ,  de  bc.r^ccrte ,  I  d,  3 ,  8 ,  36^ 
171.  En  om  't  Uijm,  Brjearen ^  I  d.  19,  122.  —  Bejear 
en  bcjeare^  begeerte,  I  d.  2  ,  ói,  (Si,  enz,  Maerlant  beeft 
Gere  ^  en  Ghere.  Ban  rel  ty  Dfugdfnrp.  Begeer^  bl.  207, 
217.  —  Brjearte y  begeerte,  ld.  41,  o,"»,  6.*),  enz.  Baardtf 
bl.  2?)3,  Begeert,  —  Bcjectrtme  ^  boi;ccrte,  II  d.  9*?,  107.— 
Bejearrig^  begecrig,  II  d,  7^1,  102.  Zie  Gearjc  j  Jcarn 
en  Gierg. 


Bjst  St 

lEJEGENJEN»  bejegenen,  behandelen,  I  d;  90,  i55.  Ver* 
led.  Tijd  en  Deelw.  Bejegene.  In  de  Bijdr.  v*  iVäa[enhergh  ^ 
1  St.  bh  i52,  Bejeegjene  ^  zn  behandelen»  TeiUoniata^  Be^ 
ghegenen.  KiUaan ,  Bejeghenen »  i,  e.  be  -  teghenen.  Zie 
ald.  Maerlantj  II,  .^91 ,  6«  heeft  het  eenvoudige  Jegene»  — 
Eindelqk  vindt  men  het  in  fVaatze  Gribb.  BrilU  bh  5o  voor 
•  gebeuren. 
.    BtJlETTEiV,  begieten,  befpatten,  nat  maken,  I  d,  78. 

B£KE ARJEN,  bekeeren,    tot  verbetering  des  levens  brengen, 
I   d.  311.    «»    Voor    keeren^    wenden  %  zich   begeren  ^  wer-^ 

Stiann   gebruikt   het   Maerhnty   II,    469,   6«   want  eist  alfo 
attem  beheert  in  dié  aderen  en  in  't  bloet,    fi  in  venas  fan- 

guincmque  tranfierit  malum.     Zie  Kearen. 
BEKIBBJÉN,   bekeven,  beftraffen,  befchnldigen ,  1  d.  62.  Ver* 

led.  Tqd,  Bekibbe,  1  d,  43. 
BEKYCKJEN,   bekijken,  aanichouwen,  ld»    63*     Bijdrage   v. 

fVaafenb.  l  St.  bl.  i46. 
BEKIKNEN,  bekennen,    beidden,  toellemmen ,   Il  d.  54,   98  ^ 

108,  113.      Melis   Stoke^   IV,  ii4,  heeft  Bekinnen  gebruikt 

voor  bekend  maken   —    Verled.  Tijd,   Bekinde ;  Deelw.  J8c- 

kind^  beleden,   II  d.  io5«  terwijl  Bekend^  (met  de  E  )    be- 

teekent  Bekend^  notus,  II  d.   ii6.     De  I  is  in  dit  woord  bq 

de  ouden  niet  onbekend  geweest,    want  Bekinnen  vindt  men^ 

onder  anderen ,  in   het  Qeu/e  Liedtboeck. 
BEKIRTTEN,    bekorten;   verkorten,   ld.    160.  —  Voor  ont^ 

hoiiden ,  niet  geifen ,  I  d.   3o3« 
BEKLAEIJEN,  bekleeden,  kleeden,  vestire,   II  d.  93  — Plaats* 

bekleedcn«  I  d.  39.     II  d.  70. 
BEKLADDJRN,  bekladden.     Zie  Khddjen. 
BEKLAERDDJEN,  beklimmen;  bekomen,  erlangen,    lid.  96. 
BEKLEYEN,  beklagen,  ld.  6;    11  d.  68,  89,  98,  enz.  Ver- 

Icd.   tgd,  Bek/egge  f  II  d.  66,      Zie  Kiejren*     \.  h.  Bekley  ^ 

beklag,    II  d.    11.1. 
BEKLIEMINGE,    befmelling,   II  d.   f03.     Starter,  Fr.   Lusth. 

bl.  6i ,  Met  leem  beklienid^    VergeL  hier  het  Idiot.   v.  Wa^- 

fenberfih^  in  Kiiemen* 
BÉKLIEÜWEN,  bcklgven,  beftendig  blijven ,  I  d.   110.     Teu- 

toni  sta:  Beclgt^en  ^  aJhaerere.     Zoo  ook    Kiliaan,  MarnixV\. 

B.  fol.  85  verso  ,  Sware  qnestien  defe  materie  beclei*ende%  ver- 


f; 


5t  Bb; 

Rijm,  h\y  i4ô9  Naar  folke  die  b^Uijfi  tn  vaêi  bi)hSfft.  Si 
dero  in  Jeroü'moj  UI  d«  3  bedr.  Hettij  wattc  ieyt  en  Halte 
daen,  *t  Tal  aan  hem  felfs  betüjt^en,  a.  u  hem  sclYeii  min* 
kleven,  aangaan,  treffen. 

BEKNETTJËN,  beknecden;    bewerken.    Vnorr.  dea  3   Dmks. 

BEKNIJPPJEN,  beknijpen.  Deciw.  Beknfjpi,  beknepen*  ge- 
drukt,  gelooid,  1  d.  91.  Kamphuiizen^  Sticht.  Bijou  bl« 
i45f   voor  beklemmen^  samen  tHsrccniffefu 

BEKOMMEV,  bekomen,  op  zijn  verhaal  komen,  weder  bijkd» 
men,   (ven  cene  bezfvijmingj  1  d.   \S  —  bekomen ^   verkr^* 

f;en,  bereiken,  1  d.  i2.1,  19S.  II  d.  72,  70 f  77,  ena.  Ver- 
ed.  Tijd,  Bekoam  en  Bekom.  Deelw.  Bekomd^  It  d.  48  — 
ff^ol  bekommen ,  wel  bekomen  ;  tot  {:ehik  of  nut  Verflrek- 
kcn,  I  d.  83  —  Bekomt  n  voor  behnjicn.  Mclia  Stoke  ^  V, 
72Î.  Maerlant,  1,  12,  5o5  1,  78,  34.  VcrgeU  Ypey  f  Ge- 
Mucd.  d.  N.  T»  bl.   5.12. 

BEKO.MMEBJEM ,  bekommeren,  ontrusten,  vrees  en  onaange- 
naamheid veroorzaken  ,  II  d,  5ï  ,  SA^  76.  —  Weinig  werk 
ergens  yran  maken,  weinig  gezeiheid  licbbcn ,  II  d.  io5.  — ■ 
Verled,  Tijd ,  Bekommere ,  Deelw.  Bekowmere  en  Bekomrty 
11  d.  101»  Vergcl.  behalve  Kiiiuan^  de  Aanteekcningen  op 
Maerhnt  III  Aaut.  4i.  —  V.  h.  Bekomringe  ^  bekorameriog, 
Il  d.   io5,    107. 

BEKHEFTIGJEN,  bekrachügcn ,  bevestigen  ,  ld.  i24;    lid.  72. 

BEKROADGJEN,  bekmijen;  zich  bemocijen ,  bekreunen  ,  er« 
gcns  moeite  toe  nemen.   II  d.  loï.     Van    Kroade.    Zie  ald. 

BEL,   een  bel,   hobbel,  bulla.     Kiliaan.     IAq  BorU* ^  beU 

BELaBBJEN,  belabben,  bepraten,  belasteren,  1  d.  29.  Hel 
ftaat  in  verbïndtenis  met  het  Lalijnlche  Txibium,  en  ons  Up^ 
Ver{;el.  Jftnius  in  Blabb.     Zie    JMvbhjen» 

BELAKYT8JEX,  beiftgchen,  II  d.  91),  m.  In  de  Bijdr.  v» 
li'afifenherghy  1  St.  bl.  15/,  Beidkje.  Zie  Laeckjen  — 
Larljtsjen. 

BF^LANGJEN,  belangen.  Deelw.  Belangjend^  ^  anu^aiAude ,  no- 
pens,  II  d.    95,   JOU 

BELAüWJMjN  en  Br/aJtwgjen^  beloven,  ("liever  belooven)  loe- 
zet;gen,  Il  d.  ji,  »k>,  90.  Verlcd.  Tijd,  Belamve  ^  beloof- 
de, II  d.  81.  Verled,  i)eeUv.  Belauwe^  W  d.  r)?,  5^  ,  60.— 
hl  ll'anize  iWibb.  BrilJ.  bl.  71  leest  men  Bel]euwe ,  voor 
trouw    bcLoovtn^   iroua^belojte  geiden.      Doch    deze  fpelllag  M 


jonger,  en  mog  ia  eelmiik.  »-  r.  â.  V  Se&taM(^,  két  Moof- 
de,  de  belofte,   I  d«  220^     H  d»  44.     ibftfA^   Sioie^   1«  778, 
JBehf  (uît   te  Jjpreken  ai&  Beioqf*)    «-*   JBehuunnge^    beloo- 
ving,  belofte.  Il  d,  ii5.     Zie   '/  Lauuf, 
BELEANJEN,  belooDen.  I  d.   tStf.  II  d.  ii4. 

BELKEFTHEYT,  beleeldbeid,  infchikkeliptbcid  •  11.  d.  100. 
BELESTiGJENy   betasten,   ia  last  geven,   bevelen,   I  d,  119 , 
i46,   224.     II  d.  5i,  64,  75.    Verlcd,  Tqd   en  Dcelw.  J3e^ 
lest^ffe 9   belast,   beladen,  ld.  11 3«  «-  Kamp/iuijzen ^  Psalm, 
bl.  392,  Hoog-'beiaatlieyd j  druk,  ramp,  bexwaring. 

BELET'TEIV,   verhinderen,    weeihouden ,  I  d.  4o.     V.  h.  Be^ 
lettinge^  belctfel,  belet,    II  d.  76. 

BELEYO,  beleid,  overleg,   I  d.  i4,  i4i.  i58. 

BELEZZE,  beltrzen,  bezweren,  betooveren.  Broer  Corm&Ks^ 
I  d.  25 1,  Oefa!  dit  kind  iel  feker  qualyh  behfen  lijn»  •— « 
Ibid.  252,  De  boo/e  ceesten  oyt  de  kinderen  teiefen^  be- 
fwecren  of  bemaocD.  Marnix  R.  B.  lol.  11  verto,  rooverife  ^ 
hejlveeringlie^  beUfinglie  der  Crcatueren.  Ibid,  Ibl.  i5»  B€^ 
JUfeeren  en  belejen.  Vergel.  Ypey^  Taall»  Aanm.  bl.  17 
en  18.  —  Overtuigen  j  wei  reden  ^  I  d.  g,  76.  Gala  ^  I  d, 
bl.  f 91  ,  a.  Kan  ick  U  harden  kop  door  reden  niet  helefen^ 
Zoo  ook  227,  a  267,  e,  Kiäaan  kent  alleen  de  eerlie  l>e- 
teekenis. 

BELlfiBJEN,  beleven,  tot  zekeren  tgd  z^o  leven  rekken,  II 
d.  110.  in  de  Bgdr^  van  JVaafenbergh  ^  I  St.  bl,  160,  leest 
men  :  De  dei  helebje ,  met  de  E. 

BELJEAFJEN,  believen,  behagen,  goeddunken,  II  d.  49,  5ot 
60,  65,  enz.  voor  een  zelfst.  N.  II  d.  97,  En  Beljecwen^ 
II  d.  60.  {Kamphuijzen  ^  Pialm.  bl.  122,  287,  Beliejte.) 
Verled.  tijd,  Betjeafe^  beliefde,  I  d.  106. 

BELJEAGEN.  belogen,  wederfproken ,  Verled,  Deelw.  van  *t 
W^.  VV.  Beliegen^   I  d.  io3« 

BELIEDEN.  beluiden,  over  eenen  dooden  de  klok  luiden,  I 
d.  54.  Verled,  Deelw.  Belet ^  ibid.  Baardty  Deugden/p, 
bl,  102. 

Steeckt  yemandt  dan  de  voeten  ugt, 
II j  is  begraven ,  eer  beluijt. 
En  bl.   159.     VergeL  fVasfenbergh ,   B^dr.  II,  46. 


Dcelw*  Tan  Behupchên^  beluiken.    Ma^rhnt^  I^  7',  Cb 
En  behiuct  al  omme  de  aerde 
Van  vervorfene  walre  aL 
Idem,  bl.  !^26,  vs.  i5. 

Die  bossch  Uont  bin  enen  mnre 
Ji  'loken. 
Molt 8  Stohe^    VIIU  3i7«     En   hilden  de  porie  belden  tOCb 
Idem  9^9.     Dat  li  betoken  de  goede  liede. 
Jonctijs^  Bolel.   Oochj.  bl.  117. 

'k  Sie  een  droeven  domp  heluif'cken 
Wat  me  tl  aerdig  in  U  vond. 
JBaarJ/,  Ledenllemm.  bL  a5.   En   den    llcmel   (laet   beloocken 

Met  de  bnujn-gheveifdc  îSacbt» 
BELIZZEN,  beleggen,  aanlagen  ,  belUeren  ,  11  d    ii4.  Caiê  1  d. 
53«   b.  en  54.  a,    en    Kamp/muzen  Pialm.    bl.   éai,   gebnii- 
ken   hier  voor  Beteyden.  —  Belegfren   voor  Belegeren   Tiodl 
men  meermalen  bq  Maerkint  en  Melis  Stoke. 
BELJÜECHTEN,  belichten,  d.  Î.  aannen,  I  d.  i5o. 
BELOACKJEX,    bezien,  bcrchouwcn «  bekijken,  aanzien,  lid* 
106.     V^erlcd,  Tgd  en  Deelw.     Beióle^  I  d.  ^5.    VergeL  Tiu- 
wus   in    Loock^    die    uit   den    Teulonisia   b^brengt   l^uwen^ 
zien ,  fchonwen  ;  doch  dit  belioort  niet  hier  toe ,  maar  is  bet 
L  —  Fr.  Ijuufen^     Zie  ald.      Men  vindt  ook  dikwnls  Beloayt'^ 
"  fen  en    Uchaylsjen^   I  d.  69,  77,    91.     11    d.    40»    54,  ,69,' 
Ö5,  enz.    Ja   Belóylfen^   I  d.  1.  lid.  46.  Cais^  I,   532,  a,* 
Be\o(\£^.   Belóytser»    7Ac  Piss^  -  belóyfar. 
BEÎTKN^,  belijden;   erkennen;   vcrecVen ,  I  d.   225. 
BKNilKLJEN,  bemalcu,  beschilderen,  1  d.  56.    Kamphuijzen^ 
Pialüi     hl.   i35. 

In  kiccd'ren,  die  de  naald  met  konst    doordwaald   beeft, 
I' n  's  meesters  haiul  met  zijd  en  goud  bemaalt  heeft. 
BEMIXNE.V  en  BliMÏNJF.X,  beminnen,  I  d.  4o,  i46.  II  d.  44,' 
9I.  Vcrled-  Tijd  en  Dl-cIw.  B^tninnc ,  1  d.  45.  11  d.  65.  V.d.. 
als  I>ijvoe-;l.  Naamw.    liemuine  en   Ijeni'uyd ^  I  d,  45,  48. 
BEMODi3EKJi'2X,  bevuüen,   hcjioircn,    1  d.    1 ,    22J.    Bredeto 
in  Gnane ^  IV  doel,   4  hedr. 

lek  til  tot  ■&  llern -is  tip  van  dae^h  een  macluii;h  Rijck, 
En  Ilortct  morgen  laci;,   brm  nlU^^ré  in  den  flijck. 
4  Op  hl.   I  gchrnikt  onze    Dichter  'Jit   woord,  als  EupUenxismns.. 


B«  SS 

» 

Ea  ver/i  fijn  bembd,  en  ver/i' Rln  bn^tA 
"»    MetdUnen  gele  Pannehoech  — Zie  Modder  "  Smórig. 
BEMOMIVIJEN9  bemommen ,  toetakelen,  t  d*  5o.  Verled.  Deelvf* 

Bemomme.   VergeK  Wasfenbergh^  Bgdr.  Il,  i4* 
BEiNAEYRN,  benaaijen,  beflikken,  I  d.  5i. 
BCMAUWJEN,  beiiaauweiiy  praDgea,  knellen^  I  d.  4i.    VerL 

T^,   Bencuut^e^ 
bENEARJËN,  benarren,  benaaawen*  (eigeoL  Benaderen")!  d. 

\2^^  i46.   Verled.  Tijd  Benearre  komt    niet  voor;    Verléd» 

Deelw.    Benearre^   ook    niet,    maar   Beneard^  I    d*    239.—* 
J  Kamphwf'zen  gebruikt   Benerren^   Psalm  bL   8,    5it  «n   o|^ 

Tele  andere  plaatfen,  BI.  399«  Ben^rth&fd. —  Docb  Benaren 
,  ifoor  Benader en\  idem  Psalm  bL  i43.  Benaderen^  Psalm  bU 

171.  Benaderen  in  eenen  goeden  zin  vindt  men  Psalm  bl«  345« 
Benader  my  met  dyne  gunst,  o   Heer« 

In  de  O.   F.  W.  bl.    i56,  Binaeren^  voor  belemmeren.   Zie 
/  Near.  Vergel.  TVeiland  in  Benard ,  iu   SIjnonijm.   I,    i48. . 
BENlVfMEN,  benemen,  1  d    67,  99,  II  d,   116.  Verled.  TijJ^ 
.   Benoafn^  komt  niet  voor.    Verled.  Ueelw.  Benimd^  II  d.  94  ^ 

98,  113.    In  de  Bijdrag.  van   fVasfenbergh ^  I  bu  bl.    iä4t 

Benemfne» 
BENJUEMCRE,  benevens,   als  mede,   II  d.   61.    Meäs  Stoie^ 
-  II,   i85f  V,   868,  IX,   896,   Hem  beneven^  d.  ï.  bij  hem^ 

in   zijne  tegenwoordigheid.  V«  h.  Benjaencken^  genaken,  na« 

deren     II  d     4â 

]5ENIJDGJEN,  BE^YDJEN,  benijden,  II  d.94.  Verled.  Deelw. 

Benijde^   I  d.    96. 
BENIJPT,  benepen,   beklemd.    Il»  d.   94,    waar    Benijpt^  ea 

near  vereenigd  zijn.  Zie  Behnijppjen. 
BENOAZJEN*  beneuzen;  doorzien,  doorfnuSelen ,  doorblade- 
.  ren,  II  d.  48.  Zie  Noaz  —  Trognoazjen.  T^n  Kaie^  1  d.  705^ 
.  BeneuzeJen ,  doorfnuffekn. 

BENOÊIJEIN,  het  vergenoegen,  IId.ii3«  Baardt^  Ledenflemm. 
bL  16. 

Om  alleenich  fîjn  benoegeru 
Nae  ons  wil  en  wensch  te  voegen. 
Dezelve,  bl.   99,    Nacr   benoegen.     Zoo    ook    Kamphuijzenf 
Slicht,   Rijnu    bl.    177,    Die    fond  er     harts    benoegen  leeft. 
Waar  voor  dezelve  bL  43  heeft  Harts  benoeging*    fle;  W*  VV« 
^  vindt  men  bij  Kiäaan»  Ë  3 


58  BS. 

BE04RL0\VE»  geoôrl(V)fd,  II  d.   116. 


A.1  hieef  hj  noch  soo  kajsch ,  rijn  eere  waer  bepoekt. 
BEP0KYS1\  bcüuisty  vol  puisieu  en  zweertjeiy  Id«67«  ^H^Mfdif 

Deus^denfp,  bl.    12, 

Hoc  Wonficnr  Hocrcn-Profesfor, 
Sijn  puysten  crceg  op  neuê  tn  oor. 

BEPRIliUWEN,  beproeven,  de  proef  nemen,  II  d.  jy.  Vericd, 
Dechv.   Bepreauwn.  II  d.  9(5,   11 4. 

BEa,  Z-N.  beart,   t  d.  5.  —Berd,  (om    't  Rijm)  I  d,  39.  • 
Bert^   I  d.   120.    Kamfyhuijzen^  Sticht.   Bijm.    bl.   559. 

Dus  pecft  üy  vder  ding  zyn  /yc/,  zyn  beurt  ^  en  tv  et. 
ZamengeÜ*  Bert^^angh,  beurt-zang,  1  d,   23. 

BERREN»  gebeuren,  accidere ,  I  cl.  5i,  II  d.  4/,  87,  .Verled. 
Tijd  Berde  yl  d.  55.  Verled.  Deciw.  Berd  ^  ld.  19,  10». 
Kamp/iur/sen,  Si.  Bijm.  bl.  45,  Gelijk  men  meest  net  öeU' 
ren.  In  de  Bijdraff»  \wi  IVusfenberii^h  ,  l  St.  bl.  i64 »  Bot 
er  voor  Jiorf ,  van  Boren.  Kiliaan.  En  bl,  i5i  en  166, 
Bodden  y  hel  Verled.  Dcelw.  -  In  latere  Hukken  vind  ik  Barre ^ 
'l  Barty  Bardcy  Bardy  de  tcgenw.  uiifpraak.  VergeU  fVoê^ 
fenher^rh^  bl»   i5i,  Not. 

BfcREYü,  bereid,  (Van  den  discli)  apparatas,  I  d.  72. 

BERKYSGJEM,  bereizen,  al  reizende  ondervinden;  bekomen. 
I  d.   61. 

BCUIKDEN,  beraden,  bedenken.  Verled.  Dcelw.  Bcrety  lid. 
11 5.  BoradeUy  voor  over  reden  y  Komphuijzen  y  Psalm  bl. 
4oi.  Maar  voor  Beraadpairm  leest  incn  het  reeds  bij 
Mel's  Stol  e  y  II,  i.'>8.  Voor  iets  Inmads  beraden  y  verooT'^ 
zaken y  Lij   denzelveii,  V,  4r)6 ,  f*)'?. —  BeriCy    beraad,    con- 

(ilïlüll.    I    r!-    ?  I  -    II   d.     4;>.    7,ïo    nn-^l^fiTpf  —  nnhfirif>fhrf7i 


nraiT  als  een  berg^  I  d,  t5o.  •-  Berg^ioppe^  berg«>top,  1 
d.  206.  -  A^eMdct  Bergie^  «en  gebergte  ^  I  d.  207  9  209 ,  232» 
II  d.  07.  Tweede  Naeniv.  Oérgtê^  I  d*  2C0. 

BERIEBü,  beroerd  9  geiroSeti,  bewogen ,  lid.  68.  Vâil  üie* 
rem   Zie  alcf , 

BERINNEN,  bereanen,  beloopen,  dooir  loepen  bekomen,! 
d.  7,  65,  i6o,  —  Toor  befpoekfiy  bewaterrrij  1  d.   8i, 

BERISPJEN,  berispen,   beltraflbn.    Voorr. 

BERITSEN,  berekend,  bedekt  onder  de  nscb,  I  d.  5.  Vergal. 
KiUaan ,  in  Helen ,  Reecten  y  o/l  Raeeken  het  vier»  Juniua 
in  Reden  the  fire.  Waêfenberghs  Idiot  in  Bereekenen  y  en 
bl,  117. —  Komt  Tan  Bereckenjen, 

BERJÜECHTCNGË,  berigt,  II  d.  44.  —  Berjuet^t-fchrieu^ 
winge^  fchriftelijk  berigt,  II  cl.  46.  Komt  >an  Berjuechten. 
Wat  dit  beteekene,  leert  Idfingay  Staate^-R^gty  t  d.  62é 
Melis  Stohe  y  I,  57,  25 1  *  BeredUenCy  Jus  diccre.  Berecht 
Yoor  ervaren,  afeeiïgt,  Melis  Stote ^  UI,  4oo.  Mcterlanty  If, 
44o, 46.  O/i&pnffcÄ^,  onervaren ,  2lfe/c>  Stoke*  111,335.  Vergel, 
Kiliaan  en  TVeikind. 

BERN,  een  kind  en  kinderen,  I  d.  1  ,  5,  6,  10,  24,  56,  enz* 
In  de  Bijdra?,  van  IVaêfenh.  I  St.  bi.  i54,  161,  han  (voor 
Bom)  van  Beren  y  Boretiy  Baren  y  dragen.  Vcrgd.  Junius  in 
Berny  en  Kiliaan.  Tweede  Naamr.  Herriep  ld.  57,  94«-— 
Zïe  ook  ky asfenbergh  ^  Bijdr.  fl  at.  bl.  16  en  17.*—  Èerne 
gcboixsn,  I  d.  122,  1S8.  H  d.  69,  g3,  96.  Berny  I  d.  116, 
162.  II  d.  64. —  Bernêchy  kinderachtig,  ld.  54,  Il  d.  87. 
Bernsck^  I  d.  i5,  5o.  —  Bernackkeyle  y  Lindschheid ,  kin- 
derachtigheid, II  d.  87,  89,  io5,  107,  116.  —  Zamengestclde : 
Berns-oerny  kinds-fcind  ,  I  d.  119,  178. -*•  Ben;- ôe&ae/i,  het 
beluiden  van  kinderen.  Zie  Beüeden» —  S^rne-eangst y  kin" 
derlij ke  vrees,  eerbied,  ontzag,  I  d.  228.  Berne^ontejochtme y 
hetzelfde,  I  d,  i48.  Berne-pkatSy  geboorteplaats,  II  d.  79, 
Bern-plichte  y  kinderpligt,  I  d.  4o.  —  Berns-Jihonke  y  kinds- 
been, (  d.  219,  11  d.  96.  —  Eerne^leamme  ^  eene  zekere 
boeveelheid  vnn  gczamelijk  opgevoed  wordende  kinderen, 
een  kinder-toom,  I  d.  178*  —  Berne^tochie  ^  kinderlugt, 
(liefst  met  eene  G)  kinderliefde ,  I  d.  1 14. —  Verklein w.  Bernjtey 
J.  d.  00,  i!^8.  Meerv.  Bemkesy  ld.  9,  96,  200,  fi^aaize 
Gribborls  BriU.  bl.  85,  Berns  en  Berntje^  zoo  als  men  thans 


59  B  K« 

BEBOAFJEN,  berooren,   ld.  4i.   II  d.    io6.  Verled.  Deelir* 

Heroave.  II  d.  gi ,  97.    VergeL  Janiiu  in  Bcreave. 

BEROERJEN,  beroeren,  ontroeren,  ontrusten,  ontstellen ^  T3« 

.  45,  118.  11  d.  71.  10.3.  Verled.  Tijd,  Beroerte  [yoor  Be* 
roerde)  II  d.  74,   Declw.  B^roere^  II  d.  67, 

BEROPPEN,  beroepen,  verkiezen,  I  d.  106.  Verled.  Tijd  Be-i 
rnapn  vindt  men  hier  niet.  Verled.  Deelw.  Beroppne^  be* 
ro(>prn«  aangesteld,  II  d.  ii4.  —  V.  d.  Berop^  beroep,  be^ 
xigheid ,.  bedrijf,  ld.  119.  Beroppinge  ^  beroeping,  «mbl^ 
leefwijze,  II  d.   loo. 

BEROUWJEN.  berouwen ,  berouw  hebben «  I  d«  49.  II  d.  889 
io6.  Verl.  Tijd  Be  rouwe  ^  poenilebat,  waarvoor  Melis  Stoke^ 
VI,  g8,  zi'Qi  Ben'eiu --^  Beroutif  ^  het  berouw,  lid.  ie/ ,  iio* 
Beroiui^enesff  ^  Maerlant  ^  I,   129,  16.  ll,  ^37,  66« 

BESAUWEM  ,  befciTelooszïjn ;  ontzet  zijn,  bezwijken*  Verled. 
Tijd,  Befaiuve ^  1  d.  91.  Ueelw.  Bejauu^ ^  II  d.  49«  Vergel« 
T'Vaspnbers^h ,  Idiot.  in  Bejaauwen.  Dit  woord  behoort  ver- 
moeaelijk  tot  Saben^  Saven  ^  Saeven^  Saeben^  met  fpeekTel 
bekwijlen :  dat  onder  anderen  een  eigenfchap  is  Tan  men- 
fchen,  die  niet  wel  bij  hun  verfland  zijn.  V.  d.  Sabbe  j  mu^^ 
lier  fpurci,  inepta,  fordid.i ,  bij  Kiliaan.  Verder,  Saeiuven^ 
w.  y.  Sauiv  ^  i.  e,  Soegh^  fiis,  bij  Kibaatu  En  SafUi^el^  am* 
bnbaia ,  muiier  ignava ,  ook  bij  KUiaaN,  —  V.  h.  het  samen- 
gclU'lde,  ons  woord,  Befaeiuven ^  of  Befaiiwen^  zijn*  feever 
in  zijnen  baard  ,  laten  afloopen  ,  (vergel.  t  Sain.  XX[,  i5.)  Dit 
is  eigen  aan  vernandeloozcn  en  aan  befeffeloozen ,  bezwijk 
menden. —  Hiertoe  behooren  verder  Sabben  ^  Sabberen%  Sae^^ 
ver  ^  Scevcr.  Zoo  heeft  men  van  Snab^  Snabei ^  Suai^el^ 
SnaiiwL ;  Snauw ^  Snauwen^  bij  onzen  Dichter  Snautvjen^ 
TAe  ald.  —  Van  Baben ,  Bahbe.n  ,  Babbelen ,  Bauu^en.  —  Van 
Labeny  Laven  ^  Ixiua^en^  bij  onzen  I)  te  liter  /Muw^jen^  tie 
ald.  Van  l^ven  (Nedcrf.)  Ixiua^en  ^  Ixiuwjen  ^  laudare.  ^* 
Van  Kaïuri  ^  Kaeven  y  KauH-en^  Kaeutveni  Kevtn  y  Kevel  f 
Keufvcfi  ^   enz. 

BESClllAEDJKV,  Lefcliadmvcn ,  met  fchadiiw  bedekken.  Fi- 
guur!.   Br  il  f  Hen  ^   vrrlielen  ^  I   d.  59.  van   SchaecL 

BKSCII.VMJKN,  btrcli.'mien  ,  bcfchaamd  maken.  Vcrlcd.  Tijd, 
lipfl'ri.tmme^  I  d,  ^ij.  Deelw.  Befcliaininc^  ld.  i47,  161, 
1'.).  lid.  71.  In  de  Biidr.  van  fVas/rnbfr:r/i^  1  St.  bl.  lig, 
unbijchimmede  y  onbcrchaanide,  Mcii  hoon  hier  en  daar  no 


er 

O 


B  b:  S9 

r  *  ^el  eens  zeggen:   Hij  iê  befcIUmmeldi   A^X  móet  zijn  jBe« 

BESCHAVEN,  veri.  Deelw.  Befcfiave.     Zie  On-befchave. 
BESCHEXDÜJEN,   belchadigeu.    Verled.  Declv^.   Befcheadge  y 

II  d    77/ 
BESCHERMJEN,  befchermen,  I  d,  126,    168.    Verled,    Dcelw. 

•  Bejchermej  I  d.  217.—  V.  h»  Befchermer^  II  d.  95.  —  jBe- 
Jcnermin^e  ^  II  d.  73» 

BESCHERN-ÖLINGERJRN,  eigenl.  met  eenen  bevuilden  fiaart 

beOingeren^  (Tan  runderen  gezegd)    Figuarl.   bevlekken  y   £e- 

morjen,  befmetten^  II  d,  101.     üy  mey  dizze  pest  bejchern^ 

JUngre  bûine^  beluiet  zijn.    Van    Schema   drek,    zie   ald,   en 

Bf*Jflin(^er}en. 

BEäCHÊRREN,  befcheren,  toedeelen,  toeleggen.  Verled. 
Deelw.    Befcherdy  befchoren,'  weggelegd,    toegedacht,   I  d« 

•  io5.  Befcnerr^  I  d,  i52,  i8ï.  Verpeh  Kiäaanïn  Befdieren^ 
€1)  Befclieringe  y  Bef  diere.    Teutonista:   Befcheerty   praede- 

.  sttnatus,  etc.  Befcliert  ^  fatalis,  bl.  74,  b.  ond.  Gaidflhiclijng 
€\i  Befclierijng  op  ymans  y  fatum. —  V.  d*  Veen  ^  Sinnebeeld. 
bl.  28 : 

Derlialren  is  *t  befvh^ert  te  Tallen  ginder  henen. 
BI.   157.   Als  't  al  ten  besten  lul^t,  ibo  is  u  doch  befclveert ^ 

Te  heeten  fnlcken  een  als  daer  gij  mee  Tcrkeerl. 
Kamphuijzen  ^  SlichU  B/jniy  bl.  SaÖ. 

Maar  zonder  dit  heeft  God  den  nooddruft  elk  befclieert. 
Zoo  ook  Befcheert  y  IV  d.  bl.  8.  Be/hlieer^  Psalm  52'ï. 

Voor  't  mild  befcheer  der  Teelderley  genaden. 
Het  W.  W.  Befcheèreny  Psalm  bl.  571. 

Nadien  't  al  Gods  is  wat  er  is. 

En  hij   't  genot  van  alle  goed 

Befdveeren  en  vergunnen  moet* 
Vergel.  Pf^eilaruL 
BESCHEAN',  wedervaren,   overkomen,  ervaren,   bejegenen",  I 
d.  91 ,  q4,  i?4. 

Dit  W.  W.  is  zamengctrokken  ,  voor   Befddeden   6f  Befchy'- 
den. 
BESCIIIEDEN ,  besclicïden,  als   een  befchciden  deel  toewijzen  ; 
toededen.     Het  verled.   Deelw.  B^Jdiant  ^  (waar  toe    liet   jon- 
gere VV.   W.    B(*rdiaeyen  fehijnt  ic  behoorcn.)   I   d.    bl.   127 


Tijilw  in  Led.  nren «  bl.  117.  Dat  hem  tijn  muitery  be/éhfnit^ 
d.  i.    toewijst  4   locdcfli,    veroorzaakt.  KamphufftBen ^    Sikhi. 

Jii,meft ,  hl.  ^fi^. 

W%  God  oiïs  lijdcnsllof  befvJiei/dm 
VoDi.tl  wordt  dit  \V.  W.  van  Rcgterê  gebezigd,  wanneer  de* 
ze  t^tsff'ir/i  tivre  pf-r/hucn  refri  f  prehen  y  en  hen  door  htm* 
n  '  u  ilpnuik  pvht'idf-ti »  r/X'  fwt  zijne  ioedeelendem  Vcrvol- 
priis «  in  lii't  al^cnvcn ,  lusfvhvn  twistenden  eene  Jcheiding 
/r  ma  Lm.  Zoo  \indi  nicn  By/i/tede  ^  voor  verdrag  ^  «er* 
Af)'/(/  of  </fT  *o/'(/  makf'ii ;  zich  waler/inff  verdragen «  de  ^» 
fdiiUtn  bi,hff7t:,i^  iu  het  Fr-oflhe  C/uirlerboet  j  I  d,  bl.  712 
(  xihh'rn  I  ^\iiv\u  vaii  Ia'ciuv,  hl.  laj)  zulk  oen  verdrag  noem- 
de men  ook  c;cii  iiarrietrur  '  d.  i.  Bijlcï^ger  der  gclchillen.) 
V.  d.  Bisccpcle  ^  Bischeed^  in  *l  Frie/c/ie  Charterb,  1  d.  Sll 
en  -01  ,  ('  ably-ma  y  hl.  J7  en  1)6)  Doch,  om  dal  bet  bij- 
Je^^gen  van  p^clchillen  dikwijls  moeqehjk  is,  en  er  vele  woor- 
den toe  dienen  ^ehruikt  lu  worden,  hcteckeut  dit  W.  W. 
ook  wel  eens  vcci  te  zef^gcn  hebban  ^  veel  praats  maten  ^ 
ueel  m  tv.  brengen  fiebben.  Hiertoe  breng  ik  de  woorden 
onzes   DUhlerSy  I  d.  5^ 

Lil  ick  de   Hijnst  {\^n   ft  Al  reys  llcde, 

Az   yen  JoLe   wol   befckiâdv»  d.  i. 

Als  er  een   veel   te   ze^^gcn   wil   liehbcn*  en  veel  praats  maakt. 

De   hcleckeiiis  van    Bcjcli' idcu  ^  \oov  duideM ik  bejcheid^   4e- 

rigt  y    antwoord  geven  ^  is    o  ver  hekend.     Verp,eK    KiKaan    ea 

anderen.     Maerlant    en    'M-Vm    S/oke  gebruiken    hel  daarom, 

in   't  algemeen,  voor   zegirpn  ^  nrliahn.  Van  \\\ct  Be/chrrdau 

bij    onzen    Dichter,    I  tl.    hl,     172,   h.    v.    JJjik    hefckifuCnc 

rjwicht  ^  d    i.   het   voor  partijeij   gelijk   uitgeiprokcn   regt,  d. 

i.    gerc2li£;heid,    Ycrgel.    Psalm     LXXW,     n,    want  daarop 

ziel   deze    plaats    —    Voorts   Bf^rchvnU/i ,    ld,    33.    Mfdje  ick; 

jïe   ''sbi  fvhifdvn ^    ipreek    ik    h'^eri :    zij     weet    elk    woord   op 

zijn    p35    te     IprtKeii,    en    heiiln.id    te    ge\en.     Zie  de   korte 

Aaulet  kenin:^(  li.    \'.   h.   het  Z.    _N.    B'fdw.    voor    hc  f'c  heiden'' 

heid,  kf' u  Hi  hh"  ui  ^   1    d.    i()o.    Noor    hcrel^   List  ^   I    d.    219,  - 

Bepch'K  ilcriU'ytc  ^    hi  IcheidenhciJ  ,     Il    d.     01,     ir. o,    —    He- 

fcJiitd.lijrk  ^  (liii(le!q!<  ,    met   iiiuhnk.    lid.  fî],  \\ri;cl,  Kiliaan^ 

i\vn    'i\.!Ltcjrii,sl(i  in    fiifr'ivcf'i  ^   Ijf/l  h'-ydc  ^    ci:z. 

BKSCÜÏCKJF.N,  IxIdiiUven,  he/elilKkin^i  in.l  in  ,  Hd.   ii4.  Bc- 

ichikken  ,  lützcüJen,  be^iorgen  ,  1  d.  <)'>,  Vcilcd,  Tijd  ,  Btfdiicke. 


BESGHILDIGJEN,  befchnlclîgcti,  I  d.  Voorn  4o,    161.  JI  xl. 
66,  68,  70,   109.   Verl.  Tijd,  en  Deeiw.    Bofchildige.   Me^ 
as  Stoke  IV".  i353,  Bejheidetu     Befc/ielden  viodt  oien   vaak 
bij  Hooft  ^  N*  H.  (1656)  bl,  3^0,  467,  499,  enz.  Zie  ScJield"  > 
7<?/z,  waar  mede  dit  fa  verbindlenis  ftaat. 

BESCHINGKJEN,  BESGHINGK.ËN ,  Verl.Tijd,  Befdionch ,  Dcelw. 
Befchonlen  :  voor  ie  drinken  geven ,  en  dronken  mctken ,  vindt 
men  bij  Cr.  /.  niet.  maar  in  andere  Frieiche  Stukken  lees  ik 
befchonken  *  ebrius.  En  Maerlant ,  1 ,  334 , 1 3 ,  gebruikt  Scincte  , 
futiHebnt.    Zie  Schlnckjen -^  Scfünejen. 

BLSCHINZGJEN,  belchcnken,  bcgiitigen,  I  d.  i24.  Hy  be^ 
Jchinat^  II  d.  67.  Verled.  Tijd  BefckimHe.  In  de  Bijdr^ 
van  fyaafenbergh  I  Sc  bl.  169,  Befckunk.  Verled,  Deeiw. 
Bcfchinat^  II  d.  71. 

BESC110A.GJEN,  bofchouwen,  bezien,  bezïgtigen,  I  d,  6q. 

BESCIIRIEÜWEN,  beschrijven;  fchrifteltjk  berigt  geven,  11  d. 
.107.     Verlcd.  Tijd  Bejchreauw ^  Dec!\v«  BefiJireaiuvn^  I   d. 
127,  11  d,   62,     V.    d.    '/   BeJhhrieu'V  ^    bet    bclcbrijvcn,   dü 
befch rij  ving,  I  d«   91. 

BESEEREN,  bezecren  ,  kwetsen,  l  d.  99.     Voor  in  '*t   verderf 
/forten^  gebruikt  het   Melis  Stoke ^  V,  1110.    VergcL  lil,  4, 
Noot. 

BESETTEN,  bezetten,  urgere,  opprimere.  Verled.  Deelw.  Be-- 
fety  II  d.  88.  Maar  voor  ingenomen  ^  verifuld^  I  d,  33, 
Men  vindt   hiervoor   ook  Befctten^  bezeten,  oppresfus,  I  d. 

•  52,  Maerlant y  ordineren  en  be feiten^  componere,  coDftitner« 
II,  46 1,  32.  Die  dine  aljoo  befetten^  Dezelfde,  II ^  328, 
35.    Vergel,  Kiliaan. 

BESIJKJEN,  bezoeken,  bezien,  aandoen,  'adire,  I  d,  i65. 
II  d,  63.  —  Een  bezoek  geven  y  inviscre,  I  d.  2o3.  —  Bezoe^ 
ken  met  zegeningen  y  I  d.  191,  192. —  B^^ zoeken  met  flraf'» 
f  en  en  plagen^  ld.  i64.  Verled.  Deelw,  Be/ij  ke  en  Befocht. 
Nog  eeue  andere  beteckenis  vindt  men  iti  iVaatze  Gribb. 
BrilU  bL  62,  die  van  Ondervinden'.  II est u  fb  folie  befbcht^ 
Jooni  ondervonden,  gezien?  —  Befouken  voor  onderzoeken , 
doorzoeken,  bij  Maerlant^  II,  444,  53. —  V.  h.  Bejijk^ 
letteren^  een  brief,  eigenlijk  dien  men  zendt,  om  iemand 
daarmede,  als  ware  het,  een  bezoek  te  geven,  II  d.  5?. 

HF^rir.rP.lV.    K<»v.^;l<>n.    hAvarpn     Ma     ZPe^    f    d.    «74.   — .     l^AfiXïA^. 


4»  Bb. 

beieïken,  bekomen,  FignnrL  evenaren,  I  d,  i5« 
Mu  Faem,  ho  mAj,  dyn  gtam^  bejijltt 
Op  tawzen  mijlc  uej, 
Hoe  fclioon  is  hier  de  orcrdragt  yolgchoaden  t 
Gecu  maagd,  hoe  Ichoou,  uw  glans  bereikt 
Op  duizend  mijlen  na. 
BESJE^N,  bezien,  bcicbouwen;- bezoeken,  invisere,  I  d.  169^ 
Nadenken «    overwegen,    1    d.    71«    Verled.    Tijd    Be/èag.'^ 
Deelw.  Befjoen^  bekeken,  berchouwJ.  II  d.    72.    Maerbuii^ 
I,  266,  25  9  Be/icIien^  v.  d.   Refichtisreru  *  ZamengeQ.  jBf« 
pearifi-wii^dig/ieyten^  beziens -waardigheden  ,  II  d«  72» 
BËSJIETTEN,  befchietcn,    Tan    kleur    veranderen;    zich  ent-  . 
zetten,    verzet  Haan,    beven;    bezwijmen,  ld.  22,  61,   l8i. 
Verled.  Tijd  Bejcltpat^  I  d.  i5,  In  J£  befcheai^  in  laey  yn 
zu^gmme^  az  dea.  CatB,  I  d.  26 J,  a 

Verschieten  om  *k  en  weel  niet  wal^ 
En  drillen  als  een  dorre  blat. 
BESINNEN,   bezinnen.    V.    d.    Dcclw.    Bcfint.    Zie  tPolbefini. 

Cats  en  anderen   hebben   bi^/innen  en  be/int  dïkmaals. 
BESITTEIV, bezitten,  posfiJcnï,  I  H.  6,  42  ,4.1,  i56, enz. Verled* 
Tijd  Befiet ,  I  d.  42,  II  d.  61 , 6  i.  Declw.  Be/i  tien  ,  bezeten  ,  pos- 
fesfus,  II  d.  91.    Maar    voor  bezrtrn  ^    uit;^elaten^    dol^    ra^ 
zend^  \   d.  i56.  II  d.  8^. —  V.  d.  Bcjit ^  het  bezit,  posses-^ 
Ro,  I  d.  95,  228.  —  Be/ritir/or^  I  d.  og,  —  Bejitier^  U  d* 
Ä'y,  80.    Ën  Befittre^  Il  d,  93. 
BESLAEN,  benaan.     Verled,    Tijd    BcJI^cff^   Deelw.    Bejleyn^ 
bedapen,  bezet,   vervuld,    II    d.    70.     //i  IVaatze  (irïbbertt 
Br'üL  bl.  56,  komt  liet  voor  in  de  Ijeteekcnis  van    ineel  6e- 
flaan^  lUbigere  farinain.     In  de  Bijdrag.   van    JVanJenbergh^ 
I  St.  bl.   161,  Beflenea  in  ijlere  baanden,  voor  l /ulster l  hen 
met  ijzeren  banden. 
BESLIN(;ERJEN,    bcflingcren.    Figuurl.    in    de    Voorr.    Meye 
fel  te  ni' flirt  beslingerje  ^  met  den  mojiii^en  Haart  bevuilen,    d, 
i.  bf  dillen^  berispen  ^vcraQhi  en.   De  o  verdrai^l  is  hier  al  weder- 
om van  't  Land  oiitircnd  ,  dewijl  het  eigeiii.  van  de  Runde- 
ren g<»zegd   wordt.    Zie   Befckern-aUnfrerjeJU 
BESLIJPJEN,  bellijpen»     Deelw.   Besiijp't  ^    beflepen,  1  d.    91» 

Docli  Qieer  gebruikelijk  is  Beslijppe  ^  II    d.   io4. 
BESUUi:c:iltJEN,benechtcn,  een  gerchil  bijU-gcti ,  H  d,  46,. 
BESLÜVVTTJEN,  en  Bi^uwtten,,  beüuitea,  oplluiten  ,Id.  65, 


t 


BB.  45 

• 

II  d.  76.  111«  —  Bevatten,  in  sich  befaehen,  I  d.  79,  II  d. 
lil,  <•—  Opfluiten,  verbergen^  I  d.  i30f  196.  —  Befloiten; 
in  deu  Raad  een  beQuit  nemen,  decernere«  I  d,  170«  II  d. 
4.  —  Een  beHait  trekkeu,  concludere,  II  d«  99,  ii6«  — - 
icnuiten,  voornemen,  confiiinm  capere,  conftïtaere,  Id.5q, 
II  d.  679  69.  71»  73«  79*  —  BeQuiten,  eindigen ,  I  d.  i339 
II  d,  45,  107.  —  Verled,  Tijd  JSWJfea/,  Verled.  Oeelw,  ^* 
/iel ten,  —  Van  hier  Bejïu^ifl^  beflait,  dccretum,  confilium, 
propolitum,  finis,  ld.  86«  3117,  228«  II  d.  53,  68,  69^  enz. 

BE^OERJEN,  bezuren,  doorllaan,  ondergaan,  ergens  voor 
lijden,  I  d.  4o«  —  Eene  Araf  bezuren,  I  d«  136«  Maerlant 
en  Sfeäê  Sloke  Befueren^  op  vele  plaatfen.  Bredero^  Be^ 
Jaren  mtt  de  dood^  in  't  Moortje.  Kamphuijzen  ^  Pfalm.  bl« 
326,  Den  fpift  en  fmaad  bezuuren.  Küiaanf  Bejoeren^ 
Befuei  en. 

BE^ONDRE,  bijzonder,  zonderling,  ongemeen,  II  d.  81,  93  ^ 
98.  —  Maar  voor  afzonderlijk  j  II  d.  96. 

BËSPINNEN  ,  befpinnen  ,  omwoelen  «  inwikkelen ;  van  fpinne- 
koppen«  Verledl  Tijd  Befpóru  Deehv.  Bef  ponnen^  l  d.  Ss» 
Rpwg  be/pónnen^  ijn  it  reat^, 

BESPOARJEN,  berpeoren,  opmerken.  Verled.  Tijd  Befpoar^ 
re  ^  II  d.  8i.  In  de  Bijdr.  van  IVaafenbergh^  1  St.  bl.  160, 
leest  men  reeds /i  bef  peur.  Het  Deelw.  is  nq  Kamphuizen  ^ 
Plalm*  bl.  3O1 ,  Bef  poort.  Bij  onzen  Dichter  zou  het,  zoo 
hij  bet  had  gebruikt,  geweest  zijn  Btfpoarre^  gelqk  de  Ver- 
led.  Tijd. 

BESPRECKEN,  befpreken.  Deelw.  Befpritfen.  Zie  on-bef prit^ 
feru  In  Waatze  Gribb.  BrUl.  bL  78,  Befprieck  y  bedong, 
Depaalde.     Hooft  ^  N.  H.  ook  voor  hedin^n. 

BESPYEN.    befpugen,   befpuwen.     Lcelvi.  Befpeyn ^   ld.  210. 

BêST,  BêSTE,  best,  beste,  I.  39^  63,  65,  enz.  Tobésie,  ten 
beste ,  II  d.  80 ,  io5«  A.  S.  Betst^  regelmatig ,  met  de  /  y  van  Bet. 

BEbTEAN,  beAaan,  Rand  houden,  Raande  blijven,  duren,  I 
d.  ii5,  126.  —  Zijn  aanwezen  van  iemand  Lebben,  I  d. 
234.  —  Deelw.  Befioene.  geftaan,  geweest.  II  d«  70.  Bij  an- 
deren leest  men  hier  voor  Befiien.  Zie  Stean.,  Als  Z«  N. 
W.  Bejiean ^yoor j  het  beRaan,  de  onderncmiRg,  Il  d.  69  — 
Befiaen^  voor,  aanvallen,  aantasten.   Melis  Stoke^  II ,    yS^ , 

TH.   .^iR.    cnx.       \faprlnjii:  ^     7?^/?n#>//fi .   aanviel.   1   d.   qo^  .  .^<>. 


44  Bi. 

BESTERDGJFN,  bcncîcn,  gebruiken,  I  d.  tai.  —  JBaardt^ 
bl.  31,  Al  liarc  cracliteii  Br'iadisfén.  Du  is  echt  Frïcscb.^^ 
B(*.flfd(*n^  bij  Maerlnnt^  II  <1.  ai.l,  i3,  voor  plaaijen^  coU 
locare.  Vcrgcl.  Juntuê  in  lieflon^  en  KUiaan.  —  Be/leden  f 
Bvlierdler  ïïjn    bokcmL     Zie    IV eiland. 

BEbTIKTTEX,  bcUuoten:  naiirandeii,  trcflen»  De  orerdngt 
is  van  ccn'  llooii^cn  Hier  of  bok  {;euomen«     I  d.   io5. 

't  Spoar-bjnesler  Jiii  mot  pK-nsc   o«^r  pleii?  b-'fUette^   d,  u 
Pjan^  op  niaas;  moet  hel  i'i^oorbïjstcr  hart  (verlUnd)  treffen. 
Ki'uaan:  lir/loo/en^  inipelere  —  aggredi  —  adoriri.  —  Kamp^ 
huïjz.'^n ,  Pinhn.   bl.  6-2. 

Vergeefs  beff^ot  de  ramp  niij  met  zqn  golven, 
JBl.   100.  Want  zeer  groot 

Is  't  OTïhpyl  dat  mij  uu  bejlnot. 
Bi.  oi6.  Slaag-door  in   't  hart  met  nieuwe  Trees  heRolen.. 
Ook    Hooft   gebruikt    bet   meermalen    voor   aatumllen^   aan^ 
lasteru 

BE5T1LLJEN,  zich  zclven  tot  flilte  brcnscn ,  iich  lUI  Iioadent 
tegenhouden,  I  d.  8.  IIo]/t,  N.  H.  Als  de  buy  wat  bejUh 
de^  d.  i.  bedaarde. 

BESTJOEREN,  bclluren.  beHicren,  I  d.  26,  Ag,  iSi.  — 
Beatjoerd  vojr  afi;cdaan ,  vcrrijt,  \ind  ik  in  de  Burlerq\ 
bl.  20.  —  V.  h.  Besijnrr  j  eu  Bvhtjotre  y  voor  beltaur,  be« 
ftier,   I   «I.   it,  52,  96,  enz. 

BESTOAI\MJï'-N.  bcftormen;  overvallen,  aanvallen.  Verled«. 
Deelw.   ll'*stoarmey  II  d,   mi, 

BESTOPPJEN,  belioppcn  ,  bedekken  .  verbergen,  bewimpelen,. 
verhelen,  I  d.  i?>o.  II  d.  66.  (ui,  u^ ,  112.  Verled.  Tijden 
Deelw.    Btsfoppe.    Starter^   /V.   Lusthof  ^  bl,  8iï ,  b. 

Want  i"o  incn  niet  e  11  kan   brs/(>/f/)r/i  ware  vlammen» 
Ook  Jfnnjt  gebruikt  hel  zoo  inccrnialen,  b.  v.  .Î27  ,  487,  ®^** 

BESTj\[.IPPJEN,  benrepen  ,  met  Urepcu  en  lijnen  afteekenen» 
Verl.  Deelw.   Befirijpt  ^  1  d.  91. 

BESWlKliJEX,  bezwaren.  Verled.  Drclw.  Befiviere  j  be- 
zwaard; Fi^uarl.  belast,  gedrukt,  presfiis,  oppresfus,  II  d. 
102,  io6,  —  BeC^i^ïtrcn^  bezwaar,  zwnri^^lieid  ,  onaangename 
en  laslii^e  loclland  ,1  d.  Hr,  Oudtijcls  gebruikte  wwn  Jli^ae.ren 
\0')r  dolere.  Zie  Clignctt  ,  Bydr.  tot  de  O.  Nederl.  Letterk* 
LI.    Qi  ,   ^ioüt» 

BET,  goed,  1  d.  109,  jij,  ï6o,  37.7,  enz.  Voor    beter j   I  d^ 


120.  Men  TÎndt  dît  woard  bîj  Melis  Siole^  cn  latere 
Sclniivcrs,  reeds  veelmalen,  bet  vort  ^  în  Friesl.  nog  zeer 
gebraikelijk  {Bet  Jord)  bij  Mae  riant  ^  1,  SaS»  i. —  Te  bet  ^ 
MtUs  Stole^  Ij  i5i,  en  Heemskerk^  B.  A.  bl.  lÄg.  Vergel. 
Krtiaan  in  Baet  L  e.  Bat «  melius  t  in  Bet .  en  JB^/  voorts.. — 
Van  hier  de  Comparat.  Better,  beier,  IJ.  6^  12.  Sg,  52, 
«nz.—  Bettre^  II  d.  iio,  ii5.  —  Bettrer^  II  d.  ii4. —  Bet'* 
terjeriy  beteren,  verbeteren;  zich  vcrbcleren,  I  d,  12.  II  d. 
io4,  lOQ.  Voor  vsrbeteren^  verstrooien ,  vermeerderen^  heeft 
het  Melis  Stoke^  II,  89.  —  Bette rnlsfe  ^  betcrfGhap ,  \l  d, 
54.  en  Beiterfchipy  11  d.  5^.  —  Bet  voor  7rheer%  Cdgnett  f 
t.  a.  pi.  bl.  126. 

BETAEiNSJEN,  bedanken,  II  d.  46.  V.  d.  Beiaenfinge^  be- 
dankmg  9   II   d.  8t,  —  Doch  Betanckjeny  II  d.  44,53,  ii4, 

BET AMïVIJEN, betamen, pasfen,  voegen,  decere,  ld.  194.  Docb 
liicr  voor  leest  men  Beteammjen ,  II  d.    100.    Zie  leaml/jcki 

BET  E  AMD.  Zie  On^beteamd.  Betema  y  voor  tegenlwuden^ 
Wiarda^  Asegab.  388. 

BETEANJEN,  betoonen,  aratoonen,  betogen,  II  d.  65.  VerU 
Tijd   Beteanne, 

BETHEÜWERINGE,   betofvvering,   II  d.  90.   Zie»  TJuiuwerye. 

BKTELLIEN,  betalen,  II  d.  52,  106,  ii3,  ii4.-  Vergelden ^ 
11  d.   67.  Meestal  in  bcïde  dexe  bcceekeuisfcn   Figuurlijk. 

BETJEAN,  beiien,  geworden.  V.  d.  Bctjean  lil  te  ^  laten  ge-» 
^vorden  «  zijnen  gang  laten  gaan ,  zich  niet  bekreunen  ,  I  d,,  9. 
Men  viüdt  dit  vioord  meermalen  in  gelijktijdii^e  Schrijvers» 
B.   v.  Bredero^  Bodd.  cn  Alpli.  Hl  deel. 

Nu  laat  mijn  be.'ien  ^  nou  icgk  it:k,  laat  mijn  gaan. 
In  't  Moortje^  IV  d.  i   liand. 

Laat  mijnder  me  betten. 
Klucht  van    de  Koe  f   aan  *t  einde.     Jfovt  laai  mijn    betien. 
KL  v.  d.   Molenaar,   Ey  la^t  mij  icns  betien. 
Broer  Cornelis  hist.   I  d.  bl.  162.  Ijaten  belyen  cn  geworden.. 
Kamphuyzen  Psalm.   bL   i5.  Ach  God  heb  medelijden. 

En  laat  de  flraf  belijden. 
En  bl.   112.    Lant   o    Heer   de    Itraf   belijden,    d.    i.   Zie   af 
van   de   Hraf,     iaat    de    Rrnf    varen,    flraf  mij    niet;  mitte, 
omitte    poenam,    misfam     fae    poenam.     In    VPaalze    Gribbm 
BrilL    bl.   92,     lek    woe    dat    opfnoppcn     bel  jen    lilt  e  ^   d^ 


46  B  B. 

U    nalüteii,   daarlaten ,    van    afsien.    Zoo    ia   dan   bij   onaen 
Dichter : 

Doz  fo  /itflu  mij  beijean. 
Gij   bekreaiit  u  niet  om  mij*  laat  mij   loopen^  laat  mij   aan 
mij   Kc'lve  over,  met  mijne    kinderen.   VergeL  fVaêJtnberghi, 
in   liiiotfco, 

BFITJIEMKN,  bedioncn,  wanrncmen,  II  d.  loo,  ii4.  Verled. 
Tijd  en  Deelw.  liftjiennf.  V,  d.  Ihljlennin^t^ ^  bediening, 
II  d.  loo.  Zimensell.  Btijienst^firddtgjer:  ^  diensti'aardig  ge- 
hoorzamen, 11  d.  65. 

BETLIKJIi^IN,  beteezcn*  verwarren,  inwikkelen,  ld.  23u- 
yan  dar  Veen^  Raeta,  bh  i'i6.  Hoe  was  de  weert  bttcend. 
d.  i.  in  verwan in&; 9  verslagen,  bl.  i5i.  Die  waren  doe  be/eeaU 
d,  i.  ia  onzekerheid ,  wal  te  moeten  doeo  ,  in  verlegenheid. 
V'crgcl.  Juniiia^  in  Teafe^  carpcre,  trahere,  TcHicarc.  Ai- 
Uaariy  in  Teefen.  Het  Idiijiit  ons  Bedeead  te  xijn;  dat 
f4^eiland  afleidt  van  Daefvn^  delirare. 

BETI^iCKJEN,  bedenken,  uitdenken,  comminisci,  I  d.  2,  8, 
69.  Waarvoor  men  in  de  liijdrag.  van  If'aajenbergh ,  I  St* 
bi,  162,  leest  BvUjnkrn.  En  in  do  Hist,  van  Brof-r  Corne^ 
lia^  i  d.  bl.  276,  Bedincken."  Maar  veel  micrmalen  vindt 
men  bij  onzen  Dichter  Bflinsjen,^  B.  v,  voor  bedenken^ 
zich  lier Inneren^  II  d.  iii.-  overdenken j  nadenken^  cogi- 
tare  de  re,  II  d.  11-ï.  -  j/jick  bedenken^  andermaal  naden^ 
ken^  mutare  aninmm,  rcvocarc  fe,  I  d.  5f>.  -  Bedenken  ten 
goede  ^  begunatigen,  I  d.  108,  109,  17.Ï.  II  d.  69.  — 
V.  h.  Belinafen^  overweging,  I  d.  71,  alwaar  men  leest: 
IJn  betinsfen  ninime^  in  overweging  nemen.  ld.  94.  IJn 
JUfier  betinsfen^  in  bekommerende  herinntri»!ï,  nnar^eestiice 
gedachten.-  Beiinckinge  y  heiïnnering,  nagedaclite  aan  of 
over  iels,  II  d.  68.-  Beiinsfijck ^  bedenkelijk,  II  d.  76.- 
Dc  Yerled,  Tijd  en  Deelw.  zijn  eveneens,  Be  toch  l  ^  zoo  wd 
Van    Betinckjen  als  van  Bet  in  ft  jen. 

BETJOEDEN',  beduiden,  beteekenen ,  I  d.  5i.  Daarvoor  leest 
men  in  Jf'^aatze  Gribb,  BrilL  hl.  60,  Bytjoetci  doch  bl.  i-i, 
Betjut j  en  bl.  72,  Beijutten,  Bij  deze  celegenheid  herin- 
ner ik,  dat  men  op  de  fpelling  van  dat  boekskrn  niet  kan 
afgaan,  want  dezelve  is  van  eersten  aanleg  at  niet  poel  in- 
gerigi.  Beter  is  Bitioda^  dat  men  in  de  O.  F.  W.  leest, 
bl.  3.-   KiUaanf   Beduydeny     Bcdieden,   liijuiûcare  -  inter* 


pretarû  Maerhntf  II  428,  i5  en  ai  f  gebrtrikt  JBe-^ 
dieden ,  voor  opvatten  f  iferklaren ,  erlennen.  Dit  woord 
behoort  tot  jyden^  i.  q.  Dyden.  Vergel.  /i^aê/enberghy 
Bijdr.  Il,  21. 

BETJUWGJEN,  betuigen,  betogen,  verzekeren,  verklaren,  L 
d.  59«  44,  219.  II  d.  64,  68,  69,  97.*  Betuigen  beken- 
nen, fateri.  Il  d*  io5.  dit  W.  W.  behoort  tot  Ti/gen*  Zie  ald. 
V.  d.    Betjuwg^lunat  j  betoog*kun$t ,  lo{;ica ,  II  d.   io4. 

BETRACHTJEIN,  betrachten,  gade  Haan,  opmerken ,  ld.  112. 
Zie  Kiliaan^ 

BETROUWJEN,  betrouwen,  vertrouwen,  I  d.  149. 

BETTEN,  betten,  nat  maken ^  dooven ,  uitdooven,  I  d«  5y 
211.-  Afwaslchen,  reini;;en«  I  d.   116,  1.^0* 

BET  WINGEN,  eü  BETWINGJEN,  bedwingen,  onder  zijne 
mast  brengen ,  I  d.  74.  II  d»  65.  *  Bedwingen  f  intoomen ,  II 
d.  69.-  ISoodzakcn,  II  d.  69,  -  V,  d»  Betwinger^  bedwin- 
ger. Zie  Albetti^inger."  Betwangej  bedwang,  II  d,  87.  •• 
De  Verled,.  Tijd  van  't  W,  W.  is  Betu^ong^  (voorheen  ook 
Bf^/tvang)  het  Deelw.  Betwingd  en  Betwongen. 

BEWâDEN,  bcheerlchen,  bestieren,  in  zijne  magt  hebben; 
bewaren ,  in  stand  houden  ,  onderhouden ,  I  d,  78 ,  196 1 
197,  209.  Het  Verled.  Deelw.  Bewaaden^  vi/idt  men  in  de 
Bijfir.  van  Wasfenbergh,  I  St.  bl.  169.-  V.  d.  Bewâd^  Be^ 
ipâde^  niagt,  geweld:  beheer,  beAier,  bewind^  befcher- 
ming«  I  d.  92,  176,    II  d.  87,  99.    Zie  IVdd» 

BEWaNNKLJEN,  ecnen   weg  benaudelcn  ,  II  d,  89. 

BEWEARJEN^  bewai*en.  in  zich  besluiten,  bevatten,  fervare, 
conlioere,  I  d.  42.-  Behoeden,  voor  of  tegen  iets,  I  d.  102, 
io5.  149,  i8i«  Il  d.  5o. -  behouden,  retlnere,  refervare, 
Jl  d,  107.-  lïewaken  (de  deur)  I  d.  122-  -  De  wacht  hon- 
den, bewaken  in  den  kerker,  II  d.  72,  7.^«*  Ondersteunen, 
fchrn^en,  1  d.  162.«  Nakomen,  gehoorzamen,  I  d.  119,  i48. 
De  Verled.  Tijd  en  Deelw,  zijn  Berverre ,  en  even  zoo  ook 
de  Gebied.  Wijze.  Zie  Ue/ky  Schanime,  lu  de  Bljdr,  van 
f'Faafenbergh  I  St.  bl.  i53.  Bewaar  je.  A.  S.  Bewerian. 
Het  eenvond.  in  't  M.  G.  fVardjen.  VcrgeL  Junius  in  fVard 
en  Regard, 

BEWENJEN,  bewonen,  I  d,  iq6.     H  d.  71,  73. 

BEWEYTSEN^   bewaken.      V.    d.   Bcweytfer.      Zie   Siehhe-- 


«8  Bb. 

BKWIJXNRV.  brwîr.fîcn,  omwinden;  Leclck1(cn,  bekleecTen. 
Ver  led.  I)»elw.    /jVm'/zmv.t,  I  d.  30.1.    IJn  V  Jli-ari  Iteu^uwne  ^ 

met    i'Oii\vi;(:vvnarl   Ix-ldcrd, 

BliWlJ/JliN ,  Ixwiiziii ,  iwGi  vrïldoendc  bewijzen  aantoonen, 
argumetitnri  •    proli.'iTr    rntioiiihns ,  II  d.  9?,  96.  Bewq^ev, 

bctooiicn,  laten  Idijkin,  b.  v.  Vricndrclinp,  Il  d.  71.  Lief* 
de,  Il  il.  7.).  Trouw,  li  d,  öi  Ontr.n^  en  ccrbird  ,  »1  d, 
9Î.  —  V.  <l.  7i'nv/-:-/r/VfAA //,  brwi|s-rcilcncii,  bcuïjccii,  II 
cl.  fK)«      Vci'letl.   T]|<1   0:1    Declw,    iif.ii^ijz:rr, 

BliWILLKxJMN ,  ht:\\illircn ,  lo»rtj'ân;  tocHommen ,  ld.  So, 
10.    —    V,  d,  ljcii\'///riire  j    brAvilü^ing,  toelleinaiing ,  1  d.  ,19, 

BEVVIIKIKJKX,  bewerken,  bearbeiden,  ld.  j3i.  Uct  Verlcd. 
Dcciw.    UcH'irck''. 

BI^WInSJKN,  boui^fon,  verfeîteren;  iois  zeker  opnemen «  zich 
wel  beraden.  Do  Verlcd.  Tijd  en  î)eelw.  iirwi^ri  ^  welhera- 
den  ;  verzekerd,  ovcituij;*! ,  Il  d.  tl».  108.  Dit  W.  \V.  is 
in  Friesland  nng  overal  in  î;eî)rniîv.  --  Mf/is  Slnke^  Iil,  ySG. 
en  IX,  670,  Jlftn  beufitt/t  n  ^  xicb  beraden «  bedenken  ,  over- 
leggen, bernadlbii^cn,  fii liaan  ^  liewht  ^  Fiis.  certua.  Moer» 
la  ril  ^  II,  4Î7 ,  i(),  Ofihfru'iiif.  Vooris  geeft  Kiliaan  op, 
Brwiîitiin^  Holl.  Fris.  verzekeren*  Üoeli  hier  voor  Icäc  men 
vooral  Bcufin/en^    met  twee  sa,    —   Eewissic/,  Albi^ab.  bL  i6l« 

BKY  ,  eene    bei,  bes.  bezie,  11  d.  5,  6« 

BtVOK,   BRYO,    beide,    ld,  ii,    27,    5>g,    ,^i.Ä>,    159.     In 

welke  laallU'  plaats  men    leest:   Tu(L'ct\    Ihicjiime^    in    u^irttk 

beych      Hier   wordt    liet    derhalve    niet   van    ffpce^    maar    van 

drie    gebruikt,     en    hierin    is    Me/is    S.'uie    rfeds    voorgegaan. 

Zie    de   voorbeelden,    door    den    grooten  Jluych.cnprr  aan2.e« 

baald    1,   (lor   en  II,  6. —    /oo  ze^t  i\w,n  hier  en  eldei*s  nog: 

ik    wensch    ü    goeden    morpen ,    ,i\.\v^  uf  avond)    aUrn    met  U 

beiden  y   ^vat  getal  ook  de  dus  hegrt^elen  niiinaken.  —   Bryde 

gearip^     beide  te    zamen ,    II    d.    ol>.      /00     Lebben     l/WVr- 

iant^  I,    i5i  ,   5.^,  en  elders,     Mr.ïls    Stok  e  ^    III,   710,    Hiid^ 

of    Bcede    gadcr.       Alle     btyde    is     in     Friesl.    nog    zeer   in 

gebruik. 

BICHTK,  l>iccht,  belijdenis  van  overtreding.  I  d.   i'i.      'Maer- 

lani  11,   •J.')9,  40,  Die  Pape  nifu  hyfchte  ^i\7\i  hij  hl.  24i,iü2, 

noemt   niet'  het  VV.  W.    Byechtrr/,    Kiliwin:    IVivhten^   Hipclv^ 

ien,     'Veutonista:   Byekt.    —  V.  h.    bichiere .    een    bicchter. 


ifODEff,  bMâen,  fmeekeii^  verwMkm,  I  d.  i^p»  9^9  9^^  xotr. 

-  II  d.  5 1,  67,  70.  Verkd.  Tijd  Bea.  D^lw.  B^a».  to 
hry  bidde  is  in  fVaatze  Gribb^  BnÜ.  W.  76  ep  elders  •  ie- 
mand op  €€11  gaetmaal  Boodigea  ^b.  ¥•  h^  gelegenheid  van  eenj^ 
Hrttiioft,  €€n€  Kjraani.    Jen  bry  jaen  n  leest  men  aldaar  bl,  ^* 

BIBÜEN,  bieden,  aanbieden;  dankbaarheid bewijzfn,  1  d.  99^. 
Dit  woord  gebruikte  reeds  Sloke  voor  aanbieden  y  opdrage^^ 
(de  kroon)  I,  21 3.  Dit  W«  W.  heeft  tq  sdjpe  rorping  ^90 
Teel  overeenkomst  met  het  vorige ,  Bidden «  dfit  qn^n  ^t 
lehier  voor  een  en  hetzelfde  lou  kannen  bpuden*  tj^t  voor- 
beeld door  Weiland  uit  van  Velthem  aangeliaald  in  't  Wijyk^. 
Bidden  met  den  5  Naamval:  Eer  bidd'  ie  der  Coningènnef 
schijnt  dit  te  bevestigen.     Bidden   zw   dan    zop    veel  betee- 

■■  kenen  als  zi/ne  hulde  bieden.    De  Vfijrled.    Ti)^  i9   ook.  hier 

•  Bea^  het  Deeiw.  Bean. 

SJEA^LGH,  de  balg,  buik,  I  d.  908,  van  den  Walvisch.  In 
fjT.  Gr,  BrUI.  bl.  4 1  en  55«  leest  men  Beelg^  en  «oo  pok 
in  Waêfenb.  Bijdrage  I  St.  hl*  i64-«  Jimiu^*  Beläe^  venter» 
V«  h«  BjeaJgje^  vreten  en  zuipen,  in  den  baig  Haan,  I  d« 
»79,  Vooral,  zuipen,  I  d.  67. —  BJealgert ^  een  brasierf 
äronkaard,  hellno,  II  d.  89«  In  de  Iiutorie  van  Broer  Lor'* 

•  neus  vindt  men  I  d,  bl.  Sóg,   Ba/ger. —  Bjealgerye^   vraa^-^ 
en  Euiplnstf  I  d«  6i*  -*  Zamengest.  Bjea/g-broare  ^  een  zuip- 
en flerapbroeder,  combibo,  I  d*  2o4* 

BJEALSCKJEN,  brullen,  rugire,  I  d^  :}o8.  Ook  van  runderen 
en  andere  dieren.  Voorts  in  't  ialgemeeXi ,  ook  van  ipenTcheh, 
balken,  tieren,  fchreeuwen.  In  een  FVie^ch  Aukje  yipd  ik  d^n 
Verled.  Tijd  Bjeai/ie.  Men  vindt  ook  Bjealzjen^  zie  UiPi^ 
bjeaUjen;  als  mede  Bakkien. 

BJEAR,  bier,  eerevilia,  ld.  1,6.  5o,  52  *  ««z.  In  W^  Qr. 
Brill.  Bjeer^  hl.  57«  Bjier  en  Bjiercke  ^  bj,  1.  Bjer  en  Bier 9 

'    bl.  68  en  76.  Doch  zelfs  na  de  nieuwe  uitgaaf  vaq  dit  I}oe]^*> 

'  ke ,  is  de  ipelling  zich  zelve  ongelijk  gebleven  ,  en  veri*e  ^S 
Tan  met  de  echte  nitforaak,  hier  en  djiar,  overeeutekpm^n* 
A«  8.  jBeor.  IVL  G,  Bar.  Eng.  Beer.  Me/?r  dan  wa/nVc^ijn- 
liik  stamt  dit  woord  af  van  't  A.  S.  Befe^  horileupi.  Verjgeh 
TVasfenb    Brjdrag.  II.  17,  volgg. 

BILN,  een  been*  os.  ld.  23,  182,  201.  Meerv,  Bien^nj  I  tf. 
i5o.   II  d.  62«   Doch  in  de   Bifdr.   v<u%  fVasfet^^    I,  i$8, 


5o  B I.    B  IJ. 

leest  men  yoIs;ens  de  aïlipraak  beter  Biennén^  en  tlk>  ünd 
ik  het  ook  elders.  In  de  O.  F.  Vf.  Been^  Bena^  Gen.  Oe^ 
nla^  en  Heens.  —  Binnte^  gebeente,  I  d,  i5i,  i6'j,  i89,eiis* 

BIË-I,  eetie  baar«  doodbaar,  I  d,  5k  Inlasichea  hebben  wij 
!•  d.  !>•  te  dtriikeii  aan  h*t  (.^r?/*,  I^eliik  KUictan  Baerm  aoo 
ook  vertaalt  door  Ceiiotaphinin,  tumiilus  iuanii.  Hel  ia  bf» 
keiid ,  dat  de  Baar  oudtijds  diende  voor  Kiêi.  Zie  fV^aê* 
feub.  Bljdr.  II,  45,  47,  en  ü^elnniL  Vergel.  Ltêcoê  Vlf, 
i4,  i5.  Men  sou  het  dus  t  d.  p.  door  eene  catachrela,  din 
onder  ons  soo  gebruikelijk  is,  kannen  nemen  foor  ceno 
doodkist, 

BIKT,  beet.    Zie  Bijter. 

UlJCICCK,  eeu  beker,  II  d.  gS. 

BIJL13,  een  beeld.  Voor  eenen  perfoon  genomen «  drukt  het 
het  denkbeeld  van  Ichoonheid  uit,  b,  v,  I  d.  3  *  i5f  3l,  38» 
Kiliaan :  Beid ,  Bed  i ,  Bild.  Teutoniata  :  BUde  ^  Bijidem 
Maerlant^  II,  348,  6^,  't  gel}eelde.  In  *t  Meerr.  BijUen^ 
I  H.  4o,  en  Bijldene  I  d*  23Ü,  Afgodsbeelden.  Het  \V,  W» 
Bijlden  en  Bijldjen^  zie  IJnbijldjen  en  üuftbijldea.^^  BgUL^ 
nisje  ^  beeldnïs ,  ld,  161. 

B IJLLJEN, blaffen  ,  bafieii ,  I  d,  1 1  ,  lOi.  FiguurI,  zich  laid laten 
hooren«  als  ware  het,  blaüVuid  voortbrengen ,  I  d,  98.  Schim- 
pende uitroepen,  ld.  171.  GorLshisteriijk  uilfhappen,  1  cL  139 
(iti  den  Grond- tekst  Spreuk  XXX Haat  verlooclientn)  ja  lellj  aan- 
grijnzcn  ,  aanranden ,  I  d,  76.  Pander  fleert ,  Oi^erz.  Gez»  hh 4o6w 

Men  magb  niet  bellen  uijt  al  datter  is  gefchiet* 
Junius  in  Bellou>.  Kiüaan:  Bellen  ^  latrare.  Teutoniêtas  Baf^ 
Jen^  Beien ^  Blaffen j  Bloeden^  latrare.     Uilen  leest  men  bij 
Mae  riant  j  I,  303,  9,  en  in  de  Bijdragen  van    Clifnett  ^  tot 
de  O.  Ncderl.  Letterk,  bl.   i^g,    Vcrgcl.    IFasfenb.    Idiot.  in 
V,  Bijlen.  /,  //.  Hoeiifft  y  Tcialk.  AawnerL.  op  Fr.  Spreekü^. 
bl.   K),  voijjg, —  Verled.   Tijd  en  Deelw.    Bijlle. 
BUNNEN,  binden,   I  d.  1,  d.  i,  vereeuigcn.  Bij   Starter  en  bu* 
deren   vindt  men    Bijnen.      In   den    'ieutoiiista  ^    en  bij  Brf 
dero^   Blinden.    Vergel.  Iloeuff^t^  bl.   i4. —    \'erled.    Tijd   en 
Dcelw.  Butvne^  1  d.   17,  22,  9'*.  enz.    Zie  oj)   dit    woord  de 
Tcrdere  afgeleide   met    luv. —    llijn-jearn  ^    bmdgaren,    II- d, 
49,  dat  IVasfenb.  in  Idiot.    verklaart    door  gewoon   dun  en 
Jijner  toutv  ^  dat  men  gebruikt  om  te  binden. 
BIJTTEN,  bijten,  steken.  I  d.  5,  i5,   170,  jgo,   enz.    Verled, 


Bij«  Bi/ 


51 


Ti]ix  Bieif  Dedw.  Bijtten ^U  i*  989  en  Bijttne^  II  d.9% 
lo3«  Bitencte  dieren  %  Maerlant  1,  532,  6,  voor  verfchêu^ 
rende.  Y.  h.  Bijtte^  een  beeu  Aa«/  m  bijtte^  niet  met  al^ 
I  d,  10.  Men  vindt  Niet  een  beetj  ook  zoo  bij  onze  Dich- 
ters, Bctardt^  Bredero,  Starter  enz.  Ja  zelfs  bij  Marnix  K» 
B.  fol  179.  Elders  vind  ik  ook  bij  inkorting  Nen  bijtj  zoo 
als  men  in  Friesl.  nu  veelmalen  hoort.  VergeL  fVaaJenbergh 
Idioticon  in  V.-*  Het  Verkleinw,  J3///ite,  een  beetje,  een 
iveinig,  ld.  7,  2S,  64.  In  fV.  Gribb,  BriU.  vindt  men 
meermalen  hier  voor  ien .  bijtje  %  naar  de  tegenw.  uitTpraak* 
Junius  in  Peece. —  BijtUg^  bij  tachtig «  bit3,  vinnig,  II  d. 
72.  7Vu/o/?is/a.*  j8^'^i(,morfilis.  Vergei.  H^oêfenbergh  Idiote 
Zamengeft.  B^t^Jhtertjen  y  eene  gevoelige  fmart  veroorzaken « 

'  II  d.  88«^  Bft^t4H)echerjen.  uit  fchraapzucbt  met  zijn  geld 
•woekeren,  zijn  geld  op  woeker  geven  (in  den  Grond-tekst 
Psalm  XV)  want  Bijtten  beteekeot  dikmaals  een  groote  mate 
van  inhaligheid  en  Ichraapzocht. 

biJZE,  een  bijs,  bies;  boef«  Ichark,  TpotvogeL  Vei^eL  Was'* 
fenb.  Idiotie.-—'  Bijzjenj  den  fchurk  fpeleu ,  een  boevenlliik 
negaan,  I  d«  66*  KiUaan:  Bief  en  ^  Bijen  ^  Bijten.  Juniua  in 
Biemare. —  Bijferije^  iooze  (treek,  fpotlust,  ld.  61.  —  Za- 
mengeft. Bgze^pertte^  een  boeveniluk,  I  d.  97. —  Bijze-Jlich , 
I  d.  169.—  In  fV.  Gribb.  BrilL  bl.  'jS.  Biefe-fÜct,  welk 
woord  daar, door  IE  voor  U  te  zetten,  geheel  Tcrhollandscht 
is,  gelijk  ook  bl»  5!^. 

BILLICKHETT,  billijkheid,  I  d.  igi. 

BIN  (ICK)  ik  ben,  I  d.  5,  4,  8,  enz.  Waafenb.  Bijdr.  I^ 
i44.    i64.    Ik  ben.   De  Onden    ick  bent.    Verl.   Tijd    wier^ 

.  Oeelw.  weet  ^  ivezzen.  Onbep.  Wijs  u^ezzen  ^  zie  ald.  en  de 
vervoeging  in  de  Inleiding. 

BINDE,  eene  bende,  hoop,  menigte,  tl  d.  70. 

B1NGËL«  een  bengel,  ^uît,  boefje,  (van  den  Mîn-Gofî>  I  d, 
5o.   JVaatze  Gribb.  BrilL  ook  Binge'.  Slarier  Fr.  Lii^tï.  h\. 

*  25 ,  noemt  Cupido  Het  boef  jen  ,  die  Benstef^  die  l  cijne  guitm 
Zoo  ook  Bredero  in  Angeniet  lil  d.  i.  hand.  Berget  eigcnl. 
llipes.  Kiliaani  Benghel^  Binghel^  lixsús. —  rusucus,  cau- 
dex.    Zie  voorts  Juniua  y  PV eiland. 

SIN^E,  binnen.  I  d.   5o,  ji ,  60,  65,  enz.  Juniua ^    Een^   in^* 

.    tus*    Bij    onze    Ouden  ook   dikmaals   Bin.    Zie    BUderdijtp 


5*  Bk 

T^rnl^  en  Dhhih  V^rftK  II* «  i59.  —  liwÊmnJhB^  htl  bh. 
tienlle,  I  d.  42. -^  ZamengdU  Üinne^bornl ^  inborst,  baiC, 
SH^Iy  I  cl  109.  II  d.  Ög.— *  Binne^hert^  hetxelfde^  I  d.  ai5^ 
9i6.  -  BuiH^^hertê^kuüfl^  de  diepfte  bodem  Yan  hot  bart^ 
I  d.  161.  (d(;  Grond -tekst  Psalm  Li  Ael  binnenfh»)'^Iiinme-' 
holle  ^  het  biiineiihoofd,  brein «  I  d.  8.1*  It  d.  48.  «-  Büum^ 
hwvz^  h(;t  binnenhuis*  dat  de  Boeren  io  FiiesL  thanc  noe* 
Bi<ai  it  Bin^huwt.  V.  h.  i^f/i/ie-A/iM^acAé?,  binnenflbuiTche,  dat 
binnens  huis  gefchie^lt  of  Terrtgt  wordt,  I  d,  65.  — -  JBime-» 
Iramer  ^  binnenkamer ,  II  d.  65.  -—  Binrtv^pijnne^  inirendige 
pijn,  sieienrmart,  II  71.  —  Binne^fckuM>Hiende ^  van  blnnea 
yerfchoieu,  verborgen,  bedekt ,  il  d.  io3« -^  Binn^-^ii^Uiem ^ 
het  geweten,  II  d.   99. 

BINS(rJËN«  reinigen,  zuiveren,  I  d»  11 1«  »6t-  Moii  boort 
dit  woord  in  Fricsl.  nog  menigmani  voor  rosfin^  Jlaan^ 
vooral  het  samensteK.  óf^binêsrjen.  Uit  dit  punt  ui^aaade^ 
brcnge  men  het  tot  Benfe  ^  Binfe  ^  Bonfe^  Éunje^  klankna* 
bootfende  W«  W.  Zie  fVeilofid^  in  Bonteru  Bij  oada  ba* 
Icekencle  Bf*n^el^  Bingel  een  (lok:  Bengekn^  Blngelen^ 
caederc  fusiibus«  Ki/iaan.  Rosfen^  ojrosfen  bcteekent  ook 
Jlaan  en  fvhooninaken^  reim;^enn  op  eciie  gevoelige  wijae 
namelijk.  Men  noemt  dit  ook  wel  eens  roeden  ^  roden ^  roei^ 
jeriy.  van  roede^  De  Grieken  zeg<;en  aipfiy ,  tollcre  ]»•  Tor* 
des,  dein  purgare,  unde  KoAx'^tiv^  K%B^af9%.  Zie  Käoêg» 
birisg'en.  De  Verled.  Tijd  en   Deelwoord    Binsge. 

BIRD,  de  baard,  I  d.  53 ,  170.  A.  S.  Bcard.  Vergel.  Yoêf^ 
iieTch.  der   S.    T.  bl.  99. 

BITTEK,  bitter,  l  d.  17^.-  lïUiprQe,  I  d.  n'i.  —  Bitier^ 
lieijte.  11  d.  86,  88.  Il'asfvnb.  Bijdr  I,  i54,  166,  ook 
bitter^  en  biltere ns  ^  voor  biticriieid.  iVerf;cL  Aanmerk,  ach- 
ter liet  LiloL  Fris.  bl    119)  doch  ook  bittrrheit  ^  ald.  bl.  i64. 

BJUlibTEH  ♦  bijster,  vervolg,  wonder,  zcld/aam«  vreemd,  zon- 
derling, ld  16,  25,  35.  Il  d.  85,  10»).  V.  d.  Bfur^ier" 
teken ^  won(lerteek«*n ,  II  d.  7.3.  —  Ver^'aarlijk ,  gcweldi^^ 
groot,  ld.  i3o,  i45,  159.  II  d.  75,  88,  100.  Bijw.  B/u^S" 
ter^  zeer,  II  d.  79,  grootf lijks  ,  geheel,  I  d.  26.  — Beroofd, 
missende^  ld.  19,  Zie  Spoar-buirster ^  Rea uwe -bjuf ster. 
Comparat.  Bjtif'Stprer ^  {;rootcr,  afschuwlijker,  II  d.  76.  — 
Bijster  voor  vreemd,  Baardt  bl.  \\,  Bijaternis  van  zinnen ^ 
Moo/tH.iU   ZiQJuniuSfitxBojJierous  kpeatker^  cii  f P' eiland^ 


\. 


Bu  5J 

BLAETTJEN,  Walrti.     Zie  Uii^^hleutUkn. 

3L/\LVV,  BLAUWE,  blaaaw,  I  d.  65,  67,  97.  lid.  gS. 
Op  bi.  67  leest  men  BkiUêve  Sci^ft^  blaauwe  geidbeiirlen, 
jy<.zti   haddeii    dci    lieden    oulinirs    hier   te    lande ,    om    er  huQ 

ÎeM  iii  te  bergen ,  cu  noemden  die  ponden.  Zie  J,  A*  Bac- 
pr.  Mengel,  uit  mijhe  Portef^  II  d.  2  St«  bl.  ii5»  Deze 
gewoonte  yt^n  biaauwe  beuiTên  te  dra*  en,  Ichiint  oad  en 
algemeen  te  zijn  geweest.  Marnix  in  zijne  B.  B.  fol.  34q  vfo, 
noemt  onder  de  Ueagnieten  ook  bJauum  Sachmetera^  Proec 
k^-raarsn  euz« 

BLAT ,  blei «  witvisch,  II  d.  $• 

BLE^«  bloode «  bloo,  1  d,  i^g,  i45«  \i5j  146»  enz.  Juniusy 
Jiieat  in  addend* 

BLËACKJh^l,  blaken,  blinken,  fcliqnen ,  liehten ,  I  d.  121, 
126,  ig*^*  222.  Hetzelfde  W.  W.  is  Blcechjen^  dat  Toor 
gheijen  Raat,  Tan  H  ziUer  in  den  oven,  I  d  102.  Hier 
mede  flaan  in  verbind tenis  l^lechen^  Blieken  y  BUjhen^  Maer^ 
binl^  \j  515^  to.  Die  bleekten  wide  ^  die  wijd  en  z^d 
blonken.  1,  4o5,  48,  Alsfi  fagen  den  brant  baken  yâ,u  fchit** 
teren.  Men  voe^e  de  N  er  in ,  en  men  heelt  Bfank ,  bhnken ,  bän^ 
ken ,  blanken  ,  allen  bekende  W,  W.  —  Branden  en  bkiken  ;  brand 
en  blaak y  vindjL  men  dikwqls  vereenigd^  b.  v.  Bredero^  in 
JRodd,  en  Jtlph.  b^  mij  bL  12.  Baardfj  Deu^denfp.  bl, 
5  f  en  9 1.  —  V.  h.  het  voortdurend  W.  W.  -  B/eackerjen  j 
blakeren,  blikkeren,  flikkeren,  I  d^  2^  42,  ^g^  loo*  Bäc-» 
keren  en  bheckeren  vindt  men  vereenigd  bij  Bredero^  in  dea 
Brief  aan  H»  de  Groot.  Starter  Fr»  Liuth.  bl.  84,  a. 
Biickeren  en  glans  ^  Yrq  Bredero^  iMtelie  j  begin.  Zie 
Kianck'-^bkacket'-Jlain^en.     VergeL  KiUaan  en  fVeilandi 

BL£RJ£N,  blaren,  blceten.  I  d.  S'^.  TeutanUta:  Bieren^ 
reren .  mugire  —  boare  —  lialare.  Kiüaan  :  Bkieren  ,  boare  » 
mugire,  balare;  vagire.  Van  dezelfde  betcekenis  is  blaettjen. 
Zie  «ld* 

BLEAT,  bloot ^  naakt;  ledig;  eigtbaar.  I  d.  g,  5o^  5i,  g4, 
100,  t48t  208*  2io«  MeUê  «S^oiv,  1X«  ^3o«  Bloet^  open* 
I])k.    Afes^ab.  bl.  2^7,  Blnt^  arm.     Zie  Ont^bleai^en.  ' 

Bt^Éf3«  een  blad «  I  d.  6g,  igi ,  209.  Blad^.ij,  I  d«  218.  Zie 
Boeckbted.     Mcerv. ,   Wedden  ^  bladeren,  folia^  II  d.    6,    gi. 


5i  Bu 

Hiervoor  leest  men  in  de  Bijdrag.  Tan  Waêfenb.^   ld.  i59t 
Bieén.  —  Zanieugeü.  Bled'^print^  het  werktaig  om  binden  te 
prenten,  d«  i.  te  di'ukken,  de  drukpers,  1  d.  91. 
BUEI)1:N,    bloeden,    1    d«    33,   61.      De  Vervoeging   is:    lei 
biied^  y  bäede^  büed/iu^  hg  blet^     f^y  f  jiemme^  jm  bliede^ 
Verled,  Tqd  B/efie.  -Deelw.  BM. 
BLIER,   vrolijk,    blljd,    I  d»  11,    15^    9o,    ^.3,  4/,    91,  enz. 
H^aafenK    Idiotie.      Misfchien    is    het   de    CompArat.    van    't 
oude  Bli.     y.  iu    Blierheyif    vrol^khcid,   blijheid,    I  d.  91« 
—  Blierekjerij    vrolyk  sien.     Figuurl.  vrolijk  anuhchten,    op<* 
komen,    van   de    zou,    I    A.    42.    —    Zamengeil.    Bliet-eage ^ 
blij*oogig,  vriendelijk  ziende,  I  d.  16,  178. —  Blier^hertig ^ 
blijgeesiig,  Voorr. —  Blver-laeylfende  ^  vriendelijk  Jagchende  ^ 
li  d.    81.  —  JjlUtr-filUg ^    blij^.alig,    bl^gundig,    I    d.  329,  — 
Blier  wift^  vrolijk- wit,    aangenaam  wit,  I  d.  Sa. 
BLIEUWÉN,  blqven,  1  d.  5,  8,  9.  4o.  enz.     Dogge*  iei  Kt 
dat  dear  by  bUeiuvej    1  d.   58.     Clignett^  Voorr.    voor   den 
Teuton.hV^LlsLaèpenJïn^ïlaBjenweJen^  iels  daarlaten.  Stote 
I,  5o.l,  Hier  /atie  myn  rchriven  biwen.  Het  W.  is  ramen gefteld 
uit  het  Onlcheidb.  Voorz.  Be  en  lijifen.  TAe  Juniua  ia  leatfe.  ^^ 
Verled.  Tqd  Bkauw^  ld.  62  v  63  9    enz.     Dcelw.  Bleauunte^ 
II  d.  74.    —  Zamengeil.    Blieuuf^pleats ^    verblijfplaats,    II  d. 
64  —  blieuw^tjienjie ^  een  blijvende,  vooridui*ende,  of  vaste 
dienst,  I  d.  176.     De    overdragt  is    genomen  van  den  dienst 
van  knechten  en  meiden. 
BLIEZEN,   blazen,    I  d.   43,   ';';  ^   97,    119,    129,    191.      Zio 
Uwtbliezen.  —  ZamengeR.  Bliez-bortjen  ^  onder  het  uitblazen 
van  water  fpelen ,    TpelemeDen ,  dartelen;  van  den  H^alviaeh^ 
I  d.    208.  —  Bliez-'/lien^    lleen   in   de    blaas,    graveel.    Il  d. 
112.     Baardif  Deugdenfp,  bl.   110,  Nier^   en   blazen^fleen. 
—  BUez^wijn^  blazende  wind  , 'l  d.  202. 
BLINCKJEN,   blinken,  ld.  64,  i25,  126,  219:    II  d.  4».  — 
Verled.    Tnd    Blonck  ^   I    d,    87^      Deehv.  BloncLen.      Blielen 
gebruikt  Kaniplu    Si.  R.    bl.  4o5,    Gelijk    de    iiiee    van  verre 
blllt  ^  en  zoo  ook  F/alm. h\.  533,  en  518,  Zoolang  't  gefternt 
aan    *t    Hemclroud    zal    blikken.      En    verbucken ,    d.  i.    doen 
verbleeken ,   den  j;laus  doen  verliezen ;   onlflellen ,    verlchrik- 
ken  ,  Öt.  R*  bl.  4o9 ,  Schiet  uw  ftralea  en  verbliktze.    ff^as" 
fanb.    Bijdr.    i,    160,  Blijnken ;    gelijk   men  hier  j   en  elders 
nog  fpreeku  —  Zie  op  Bleackjen. 


Bu  S5 

BLIXEME;   de  blJkfeiii,   ï   d.   23?.     II  d.   75.     Bq  ïnkoribg 

.  Jüiixm^^  Il  d.  96,  ^7.  Mecpvoud  büxtmen^  I  d,  43.  — Za* 
meiigell.  Bifxenw^fjoer ^  V  d.  86.  —  BlixeTn-^Jlrielle  ^  II  d« 
67.  —  Het  Vy«  W.  Blixftnuen^  blikrenien,  ld.  62«  73« 
Doch  bedrijvend,  I  d.   188,  door  den  blikfend  vernietigen. 

BLC)A/JKN«  blozen.  Il  d/ 89.  De  b/oazjende  jieren ,  overdr. 
voor  de.  bhe^ende  jaren  der  Jongelingrchap»  Kiäaan^  H^  ei-* 
laiid^  Blofen^  Bozen 

Bli^^EO.  bloed*  ld.  i5,  58,  5'^.  72,  enz.  Een  bloed ^  on- 
DoKelmen8ch,Il  d  90.  \vLf4'aêfnbm  Hijdr.  I,  iâ8,  1^9 «  i65f 
\indt  men  zonder  d^Bloe^  (choon  uien  bl.  162,  ook  6/0£f</ leest* 
Zamengeft.  Bioed-^boalfchf ,  bloedbeulfche «  bloeddorstige  (man- 
nen; 1  d.  218.  —  Btoed^Jrju^n ,  bloedvriencl ,  II  d.  64.  t—  Bloed'* 

^  huwn^  bloedhond  «I  d,    8i.  Deze  fcheldnaamziet  op2^£7//7«c/e 

•  ly.  Reeds  van  Fiiipa  de  II  lonji  van  der  Veen ,  O.  G.  *Q7  en  SgS. 
Dat   uwen   Koninck   PhiHp  daer   van  (t«  w.  de  luizen)  is 

opgegeten  ^ 
Dien  Bloet-rliond  is  daerdoor  van  *t  fooode  lijf  beroofd. 
Vergel.  ald.  bl.  4i2,  Geiifè  Liedet»  fol.  28.  Vernielen  U 
JBioei'lioni^  den  vromen  een  Tijrant.  En  ald«  worden  in  *t 
algemeen,  bL  61  verfo,  de  rpaanfche  krijgslieden  Btoedlhon'^ 
den  f'^uoemd.  —  Btoed-^rea  ^  bloedrood «  Il  d.  71.  -—  Bloed'* 
rie  ^  bioedraad«  de  bloedraad  van  äpanje,  I  d.  80«  —  Bloed'* 
yi-//*/ûf,  bloed fc huid,  I  d.  162.  —  Bloed^ flirtten^  bel  Ilortea 
van  bloed  ,11  d.  ^j.  —  Bhed-flriem  ^  een  bloedige  Itrieniy 
I  d*  i33*  —  Bloed' toar4t^  bloeddorst,  I  d.  i66.  —  Bloed-- 
uauiveljen^  bloed  fpuwen,  niiAorten,  uitgieten,  II  d.  iiS» 
Zie  IVaaweljen. 

BLOEYRN,  bloeyen,  I  d.  19,  Verled.  Tijd  Bheyde^  I  d.  62. 
ZamengeÓ»  Bloey^hhmnie  ^  de  bloefem,  het  oloeifel,  I  d« 
119.  —  Bloey  -  grien  -  bly  -  blomme  -  proncke^prealljen ,  lier- 
lijk  pralen  niet  bloeijende ,  groene ,  vrolijke  bloemen  ;  FiguurL 
van  den  vroegen  morgen «   I  d.  bl.  12S. 

BLOMME.  een  bloem,  1  d»  5i  t  55,  69 ,  85  ^  85,  enz.  Maer^ 
Imnt  gebruikt  reeds  bhm^  of  Blonie  ^  want  het  Mcerv.  Blo^ 
men  leest  men  II,  475«  si.  —  Blomle  ^  geblocmte,  bloe- 
men, I  d.  7^.  -*  Biommjen^  bloemen,  bloeijen ,  I  d.  85« 
KiUaans  Bloeden  ^  bloeypny  Bhemen  ^  florere.  —  Zamengell* 
Blomme^'   in    Beamte'^letierê ^    1   d*  5i  ,    Naamktters,    in  de 


<t  •■  -w^r         é\       w 


SS  Hu 

Bijdr.  II,  a6.  —  Bhmmê^bber.  I  d.  17!?,  't  Blofimf^bUer 
grien  y  het  Tan  bloemen  blijdlagchende  groen.  «—  JBIomme'^ 
jdd^  bloemvoogd  (van  de  zon)  I  d.  56.  —  Blommen  grien  ^ 
bloemgroen,  I  d.  174,  Gruu^nêblanyn' grien  foru^ieiTne  laepe  ^ 
de  bloeoigrocne  fluweeten  lap  dea  gTonds,  d.i.  de  groene  naec 
machte  bloemen  Terfierde  grond.  —  Biomme^kirt  ^  moo  kort 
van  daur  aU  een  bloem  9  I  d.  119.  —  htomme^möan/ie ^ 
Bloeimaand,  Mei «  II  d.  48  ^  54.  —  Blomme^tuwn  ^  bioem« 
taitty  bloemhof,  I[  d.  So. 

BLY,  BLYE,  blijd,  bUide,  Tcrblïjd,  I  d.  «4,  36,  5^,  77, 
enz.  Comparat.  Bfyer^  ld.  10 ,  90.  104»  enz.—  Blifd^  htx,^ 
zelfde,  1  d.  55.  ^  Bfy/bhipj  blijd/chap,  I  d.  163.  ü  d.  81« 
82.  Maerlani  en  Stoèe  Btiscepe  en  Bäscap,  Broer  CorneUê^ 
II  d.  i85,  489,  Bfyfchap.  —  Bfydfchap,  hclzelfda,  I  d. 
i55.  —  Biyigkeit^  vroliJKheid,  I  d.  i5i.  —  Zamcngelh  BIf» 
gaestigluyt  y  blij  geestigheid  II  d.  79.  Starter  Fr.  jL.  92,  6» 
en  i?59,  Blg-geestigh.  Kiliaan^  Jilijd^ghesstigh^  hilaris.— 
Bfyherta^grufwne y  hartgrondige  blijdfchap ,  I  d.  i55.  —  J3Ar- 
^q//^o^,  vriendelijk,  1  d.121.  —  Bfye^nde^  eene blijmare,  ld. 
i36.  —  Bfy^tijnge ,  eene  blijde  tijding.  Blytijnge-hijmmel^bode ^ 
I  <L  1.^7,  een  Dlqdfchap  aankondigende  Hemelbode.  — Bèfe^ 
yifisc^ sjonge nde  raey  ^   cene  blijde- eenwigzingende  rei  ,1  d«  i#4« 

BLIJCKJKIV,  blijken,  zich  vcrloonen ,  ld.  i55,  i4o.  lid, 
%7.  Blijckje  ätte .  laten  blijken,  ie  kennen  geven,  I  d*  167^ 
22:?.  li  d.  64,  69,  enz.  Verled.  Tijd :  BäicLe^  bleek  Ook 
zoo  het  Doelw.  —  Blijche ^  een   blijk,  bcwij«,  I  d.  2o5. 

BLIIN,  BLUNNE,  blind,  blinde,  I  d.  i4,  26,  4i .  42,  54^ 
enz.  Teulonista:  Blijnt.  fVcisfenb,  Bfjdr.  I  d.  160,  Blijnd 
Zamengell.  Blij n-doeck jen  ^  blind-doeken ,  den  blinddoek 
voordoen.  Figuurl.  misleiden,  en  zich  verfchuilen  voor — , 
1  d.  60.  Wat  de  heer  tfan  Hasfelt  op  Killaan  j  ïn  Btind-* 
hoeken  ze^ij  is  niet  toepasfekjk  op  Friesland^  waar  men  over- 
al Blind'doeken  gebruikt:  ook  is  dit  woord  veel  gepaster  en 
nalaurlijkcr.  om  dat  het  van  zeker  fpel  gez/egd  wordt,  waart» 
in  men  een'  der  fpelende  kinderen  den  doek  voor  zijne  00- 
gen  bin<lt.  welke  daarvan  genoemd  wordt  Ji/ijn-doek  of  Blind^ 
{lo^k.  Bredero  gebruikt  het  nevens  anderen  ,  in  ScIUjnkeiiig^ 
1  Bedr.  6  Toon.  Vooral  de  keuriire  rmn  der  Pahn  ,  in  zqne 
Bedelf,  en  Vtrhxind,^  I,  279.  Terwijl  Heemskerk^  B.  A, 
bi.  5&0  gebruikt  Btintlioecken.     ik  houd   BUnd-doeien  ^Skfin 


Bo.  5f 

foor  echt 9  de  anderen  bcfclioaw  ik  al»  door  den  tijd  be- 
dorven.    Doecken  (doeiefi)  voor,  den  doek  voor  oogen  bin* 

.  den,  vervolg.  lüïsleiden,  is  bekend,  en  ala  zoodanig  door 
TVeiland^  io  zijn  Woordenboek^  opgegeven.  Het  schijnt  dus 
zonder  grond  te  zijn ,  wat  Van  IiaèpiU  zegt  t.  a.  p.  Doec-* 
hen  nihil  aliad  notat  qaam  doek  worden^  -^  N&  De  twee 
laatstgemelde  woorden  Btijckjen  en  Blqn^  hadden  naar  dea 
letter-rang  moeten  ataan  tusfchen  Blieuwen  eti  Blinckjen. 
Voeg  hier  nog  bij,  dat  Hooft  meermalen  ook  Banddoek ^  en 
Banddoeken y  gebruikt y  nooit ^  zoo  veel  ik  weet,  EUnd^hok'^ 
ken. 

BO&DE,  een  bode,  II  d.  6o.  HBeter  is  Bode^  dat  de  Dichter 
elders  gebruikt)  Kiliaan  ^  Bode  en  hode.  —  Boadjchip^ 
boodfchap,  tijding;  Gejeinie  boadJi*hip\  gezantschap,  II  d« 
11 4«  Elaers  vind  ik  Éotfchip  en  Bodfchip»  Zie  Hgnanel* 
hode^  Tjienet'-boade  ^  en?s. 

BOAGE,  een  boog;  I  d,  3o,  5i,  loo,  iS'^.  II  d.  68.  Voor 
Hemelhoog  y  coelum,  I  d«  io8.  Zie  Eerm-booge.  Ont^m 
boage.  V.  d.  Boagjen^  boogen,  arcuari,  flecti,  I  d,  io8» 
De  OA  pleit  voor  oooghen^  dat  ook  Kiliaan  heeft. 

BOAL9  een  beul,  I  d.  i64.  Hangeman  genoemd  door  Stoke ^ 
VI 9  1049.  KUiaani  Beudel ^  Boael  &l  Bolcm  Beudel j  Baardt^ 
bl.  5i,  iSg,  i44.  u^#  de  Roog  ^  T.  O.  &  D.  MengeL  hl.  1, 

BOALLE,  hetzelfde.  I  d.  310.  II  d.  92,  loo.  Zamengeft, 
jöoaZfe-^'roar^-omÄr//?^€r,eenBeuIachtîge,  d,  L  wreede  firoe- 
dermoorder,  I  d.  48«^ —  Boalfcheúe.  Bloedboalfvlie. 

BOARJEN,  boixsn,  üeken,  FiguurL  I  d.  54,  180. 

BOARNC,  bron,  fontein,  put;  putwater,  bronwater,  I  d.  167. 
KiHaan^  Borne^  Bornen.  V.  h.  Boamjen^  de  runderbeesten 
op  flal  drenken,  of  water  geven,  Waafenh.  Idiote  in  Boonen. 
Ziie  Bom^dobbe. 

BOASCUJEN9  huwen,  trouwen,  ld.  12,  56.  Boasckjen^  het- 
zelfde, I  d.  5.  Verled»  Tijd  en  Deelw.  Boascke^  ld.?. 
fVaatze  Gribb,  bl.  5  9  9 ,  en  IVasfenb.  Bijdr.  I  16?, 
Booackjeny  doch  PFaalze  Gribb.  bl.  aJ  ook  Boostgen^  leest 
Boostgjen.  -  Boasch .  huwelij  k ,  I  d.  55 ,  36.  *  Boaack ,  1  d.  120,- 
Boaaie^  ld.  35 i  56.  58;  II  d.  82.  -  Eoafcherv^  I  d.  2. 
Zamengeih  Boasch^fersfe  een  huwelijks- vers.  Il  d.  57.  — 
Bonst'-forgearrin^'e .     huwelijk,  II  d»   8l«~  Boasch^jhrcn^ 


58  B  o. 

Imwbare  jaren,  II  d«  87«  —  Boaêcl^Betje ^  een  huwelijkf*ge« 
diclitje.   I  d.  4. 
BOAZ,  BOA.se,  boos,  booze,  kwaad,  kwade,  I   d«    59,  ^S^ 

§7,   102,  enz,-   Boaê^ieyte  f  DOosheid  ^  I   d.    gi,    201,    iL  d. 
7,  89,    enz.     Zamengeft.    Boaadtedej  misdaad,^  I  d«   9gf» -^ 
Boasdieder ^  kwaaddoener,  1  d,   loi. 

BOGK.E,  een  bok,  1  d.  207,  220.  Zie  Stien^bocle.  Vergel » 
Ypf^^  Geêch.  der  N.  T.  bl.  io4.  Zametigell.  Bocke^hloed^ 
bokkenblo^ed ,  I  d.  220. 

BOGKJEN,  bakken,  buigen,  I  d.  4i,  78,  i53,  222.  Verl.  Tijd 
en  Deelw.  Bocle,  —  BrederOf  heeft  ook  Boelen  j  meer  dan 
eens,    Kilinam  Boeien  u  e.  Builen^  inclinare  Te. 

BOCHT,  een  bogt,  kromte,  I  d.   161,    1 96. 

BOL),  bod,  ruimte,  I   d.   120« 

BÔO.  een  bed,  I  d,  168,  175,  i84,  210,  219.  II  d.  7i  ,  enz, 
Meervt ,  Bodden ,  II  d.  95 •  Zie  Bed,  V.  fa,  Bóddjenj  bedden  ^ 
neder-  of  te  bedde  leggen,  I  d.   216. 

COüOE,  (met  een  dofie  o)  arbeid,  zwaar  werk,  gedoof^  I  d. 
2o3.  —  Bodder ^  arbeider,  (laaf,  werk-ezel,  Il  d.  85«  — 
Boddrye^  werkzaamheid,  moeite,  arbeid,  II  d.  nj, — 
Boddjenj  (looven,  flaven ,  arbeiden,  I  d.  i55,  182,  II  d« 
5^,  85,  90,  99.    Vergel.  ÏV asfenbergh ^  Idiot.  in   Bodden. 

BOOE,   zie  Hijmmel'hode  ^  enz. 

BOECK,  ceo  boek,  I  d.  62,  96.  H  d.  44,  46,  98,  102.  ^ 
^'aamv.  Boecks  ^  II  d.  46.  Meerv.  Boecten  ^  II  d.  43,  47, 
enz.  Hiervoor  vindt  men  II  d.  11,  bij  den  Grammaticas, 
Boec*  en  *t  Verkleïnw.  Boeci/ce. —  Zamengell,  Boeck'-bledj 
eene  bladzij  van  een  boek;  een  bock,  i  d»  218.  —  BoecL^ 
leafy  een  blad  eens  boeks  ,  Meery,  Bocch-Ieaven,^  II  d.   107. 


I  d.  91. —  Boeck-fïoyinge  ^  de  fpelling  ,  Voorr. —  BoecL'^/loay^ 
mge ^  elk  geschrijf,  geschrift,  boek,  brief,  il  d,  43  ,  46,  68» 

BOELE ,  boedel.    Zie  IJnbocle. 

BOERRE,  een  buur,  gehuur,  nabuur,  I  d.  52,  172.  Zie  Ney^ 
boerre. —  Boerren^  buurt,  gebuurte,  I  d.  5i.  Maprlant  III 
aant,  21,  Buer ^  cafa.  Vcrgel.  kVasfenb.  Bijdr.  II,  bl.  25, 
Tolg,  —  Boertie j  hetzelfde,  I  d.  25,  107,  172.  Cais ,  l  J. 
125,  b.  en  25o  c,  Buerte.  ^—   Zamcngelu   Boer-IJiie ,   buur^ 


Bo.  ij 

•lieden}  ticÏDtt  l^.  4g$  65. .  A.   3«   Beorh-^leode^  popalare8«. 

*  Gebeor%  convïtftf  hospes,  Qeh^orfcipe  ^  coen»,  comriviumi  d« 
^   i.  zamenlevtng.   Verhel.  BUderdijk  ^  Gefïacht.  der  N.  bl.  255, 

•  In  Waattedribb.  bL  43  leeü  men  thans  JBuwrljoe^  'geheel 
legende  uitspraak  aan» —  jBo«r-77jai} » .  buurmaD ,  I  d.  67. 
Zie  Kétiaan  in  Buer,  BuerUeden^  Buernutfu 

BOERD,  een  boord,  bord,  berd, plank,  I  d.  74.  Eng.  Board ^ 
asfer,  tabola  feciUis.  A.  S.  Breed  ^  Bred^  ALexii*  Brei.  Zie 
Jutnus»     Kiliaanj  Berdy  Bord^  Bred»^  DeminuU  Boerdle^ 

'  plankje,  I  d.  76.  -*  ilfrzer/a/z^  gebruikt,  II  d.  5i4,  5,  Berdt 
Toor  Öchilderi) ,  ^  Scfailderbord ,  ook  nog  op  ondei'scheidene 
plaatsen  in  ons  Vaderland  cenvoodig  Bord  genoemd ,  om  dat 
men  oudtijds  op  een  plank  of  Bord  fchildjin'de.  Vs.  11  noemt 
hij  het  Barde.  Wegens  de  fpireek manier :  ie  borde  comen^ 
te  berde  brim^en.  Huydecoper  op  Melis  Stote^  VI,  933« 

BOERDE,  boord,  kant,  rand,  I  d.  io3 ,  iq5  ,  209.  II  d«  5i, 
Eng.  Border j  fitiis,  terminus,  extremitas.  lAt  Juniua.  Kili" 
aam  Boord  ^  margo,  ora.  Alelia  *S^a^e ,  .  l  V  ,  83o ,  jta  fijn 
bort  [Alkem.  boert)  hebben^  aan  zijne  zijde  hebben.  Zamen** 
geiV.  Boerde^folj  boorde- vol  I  d.  170,  dat  is,  toI  tot  aaa 
<leD  rand, 

BOESEME,  boea'mey  boezem,  I  d.  98«  A.  S.  Boforru  TAe  Ju^ 
nius.  Baardi^  Deugdenfp.  bl.  174,  en  587,  Éofenu  Komt 
hiervan  't  bekende  Frielche  woord  Boes/e ,  dat  men  in  de 
Sleden  uitfpreekt  Buife .  of  liever  Buis/e^  voor  zak?  of 
komt  dit  van  Biiafe  ^  pyxis?  Vergel.  Juniua  in  Box^  fVas^ 
fenb.  Idiot.  in  Buife  ^  en  tVeüand  in  Bu^^ 

BOETJEN,  boeten,  verbeteren,  hersteilen.  Zie  Forijeitel-' 
boetjen.  KiUaan :  Boeten ,  Boet/en ,  Butfen :  farcire.  Behoort 
tot  Bety  Bat^  Baet.  Zie  Juniua  in  Beate.  Maerlant  II  ^ 
17.^,  12,  gebruikt  Boeien  voor   ondersteuueu,  onderhouden, 

'    nooddruft  geven ,  Vergel.    Vs,    18.     Wegens   de    verdere    be- 

'  teekenbfen  zie  men  TV  eiland  ^en  anderen.  —  Boeie  ^  verbe- 
tering, berouw.  —  Zamengeft.  Boei^firddig ^  boetvaardig,  ge- 
reed en  geneigd  om  zich  te  beteren,  I  d.  112,  i84. -*  Buei^ 
firddiglieyte^  boetvaardigheid,  I  d,  160. 

BOET,  band,  kluister,  I  d.  111.  ZamengeU.  Boey^iried^  I  d» 
87,  Dijn  boey^tried  iz  folfpénne  ^  de  di*aad ,  waarmede  gij 
gekluisterd  zmt  worden ,  is  reeds  afgefponnen* 


6#  Ba. 

||OEUSSE-K.O\L,  ktbnis-kool,  brasGca  capiuu,  I  d.  66. 
Zie  Kiäaan  in  Kabuijê^iooL  Janiuê  in  Cabbage^  ctalis^ 
brasfica.  — *  Baarde^  bL  199 ^  INo  naal^cks^  foo  men  Crat^ 
de  ^e^tf  Tan  Btujê/e^iool  en  kennen.  BL  9989  fij  Tallea 
door  den  gorgel  Yueten  ,  gelijk  het  vqer  nyt  een  bevroiea 
Buii^pe^kooU  Van  der  reen ,  Raadê.  bl.  89  gebmikt  Buife^ 
hooU  Van  daar  noemt  men  den  bovenften  top  des  torene 
Tan  Deinum  wegens  de  gelqkheid :  Deinumer  BmekooL 
JVeUand  leidt  dit  woord  af  van  Kabuia ,  een  klein  Tcrtrek  ^ 
om  wat  voorraad  in  te  beiden.  Küiaan  en  Junitis  van  Gs** 
hoche  y  Cabefa^  cabo,  caput;  welke  hnüXe  afleiding  Termoe- 
delijk  meer  bnval  zal  Tinden,  wegens  de  gelijkheid ,  welke 
eciie  kool  heeft  met  het  hoofd. 

BOëYTöëN,  butfen^  boifen*  kloppen ,  (laan,  I  d.  5i.  Ki^ 
liaan  y  in  Boetfe^  u  e«  Bui/e^  taber:  Boocten^  Bohen^  tnn- 
dere«  pairai*e  :   Booten  ^   malleo  coDtiindere:     Bot/e  j   BtUje^ 

f^ulfatio:  Botfen^  Bat  pen  ^  puUare.     Vergel.  IVasfenb.  Bgdr. 
I  d.  'IK    Zie  BufPtJhn. 

BOEIJTTE,  Luiten,  zonder,  Td.  25, 57, 58,  59,7*.  Zie  Buutte. 

BOEYTTER,'  butler,  boter,  I  d.  65,  66.  't  Schijnt  rea^ 
boeytter  oone  beame,  Cats  I,  4^9,  b.  't  Is  al  bo/er  tot  den 
boom.  Een  algemeen  bekend  fprcekwooi'd.  Kamphuazen^ 
Pfalm.  bl.  161,  gebruikt  Bufler^  dat  in  Frieslanus  Steden 
zeer  gebruikelijk  is.  kVaatze  Gribb.  bl.  8  Buwtter;  doch 
bl.  56  B  uw  tin 

BOFFE»  een  bof,  pof,  flag,  val,  I  d.  2i5.  BoJ  yslu  vnand* 
lijkhcid,  Jlooft  N.  II.  (i656;  bl.  487.  Oj)  een  bof.  Hooft  ^ 
hl.  134,  en  Bredero,  Slomm.  Ridd.  bij  mg  bl.  458,  en  op 
de  wiäle  bof.  Hooft,  bl.  4S5,  Brede  10 ,  bl.  44i.  Vergeu 
Killaan,  in  Bq/,  Teutoniftfa  /\n  Buff,  Jtmius  j  \ï\  B'fjfet,  Pu/ f, 
Itebnjt,    en    Barman ,  aanmerk,  op  de  .V.   T.  Il  d.  bl.  28« 

BOL,  bol,  concavus  ,  ld,  Gj ,  77,  hól  oer  bóL  praeccps.  V. 
h.  het  VV.  W.  Bólfjen ,  dat  met  hól/jen  meermalen  is  vcrcc- 
nigd,  h.  V.  I  d.  7J,  i56,  Hóllje  in  Bôl!]e ,  holie-bollen, 
praecipitari.     Ktliaan^  Bollen,  volvere,  rota  re. 

BÔLE,  een  bol;  fchrandero  en  bckwaïiie  knaap,  I  d.  4.  Men 
gebruikt  dit  W.  ook  in  de  bcteekcnis  van  IKiltebrood.  Zïo 
tf^asfhnb,  Idiot.  in  Bol,  In  beide  beteokeuislen  behoort  het 
tot  liol,  kloot,  bal,  hoofd.  Kiliaan  ^  Bol,  —  Bolle,  globus- 
caput,     V,  h,  Bolle-lrolle  ^  boUe-krulle,  I  d.  54,  BoUe^kroUe 


holle ^  fcboone  UaDknabootfende  woorden.  Nog  z^t  men: 
Een  Irulle^boK  — *  O  Bole^  dy  gean  hoe!  heeft  een  fpreak^ 
acbtig   voorkomen  y   en  nvordt  faier^   zoo  'l  Ichijoiy   als   Tos* 


A.%. 


fchenwerplel  gebmikt, 

B6LLJEN,  bebagen,  bevalleny  wel  aanllftan,  I  cl.  97,  Br^de^» 
ro^  Klucht  van  Siimen  fonder  Joetigh.  Sou  ïitqn  dat  niet 
hotten?  Cata^  I  o.  bl.  435 1  b.  Acnl  des  voermans  bees 
gefchaly  Mt  den  minoaar  niet  met  al. 

BALLJEN,  bulken,  mugire»  boare,  1  d.  />7.  Voor  Bókhjerif 
betzelfde  met  Bdlchjen^  Bdlizen»  Zie  ald.  Hier  mede  Haan 
ook  in  verbind tenis  ons  00de  Baaien^  Bolderen^  Bulderen. 
Het  Lat.  Boare^  Baubaru  Het  Griekfcbc  iSo^f,  /Sotv^fiv: 
•Ue  klauknabootfendc  woorden,  van  Bo.  Vergel.  Junius^ 
in  Batp/e, 

BOLLE,  f  met  een  doffe  o)  een  buL  V.  b.  BoUe^beclf  .een 
bulle^bek ,  bek  van  eenen  bol,  ld.  67,  ons  BuüebaJk,  Bre^» 
dcro.  KJ.  van  Symen:  Fy  gbn  BuUe^bachl  BuUs'^fnan 
gebmikt  Calê  meermajien'  voor  Spoot.  Vergel.  Amiuêj  in 
Bult^  JVaMfenh.  Idiot.  in  Bolle.  Voeg  bn  de  daar  aange- 
voerde voorbeelden  nog  fVaatze  Gribö.  ÉrüL  bl.  63  9  Bol^ 
k»keal. 

BOL-WIRCKJEN,  met  een  bolwerk  voorzien;  Figanrl.  om- 
ringen, omgeven,  II  d.  66.  Gabbema^  gebruikt  Beboht>er'^ 
ten 9  in  KJioos  Iraanij  bl.  58.  KUiaani  BebolfPerclen  ^  ag- 
gere  five  vallo  nionire*  Verge/*  Juniua  in  BuUumrcl  ^  mu* 
nimentum,  en  Sconce^   idem. 

BONCK,  bonk,  been,  os,  I  d.  54»  Baardi^  bh  159,  Soo 
lang  dat  U  buijt,  foo  naukens  om  U  bonelen  fluit.  Voor 
been.  Jc/ienkely  crus,  vindt  men  bet  ook  elders. 

BONGE,  blaas,  pisblaas,  II  d.  106.  ^'aatze  Gribb.  bl.  4, 
65.  Xjille^p^plcrê-bonge  U  een  zakpijp,  doedelaak,  I  Î  1. 
Vergel.  Wasjenb.  Idiot.  in  Bonge. 

BON7JEN,  bonzen,   1  d.  88. 

BOORT,  boort.  II  d.  11.     Zie  Boerd. 

BOPPA,  boveu.  I  d.  i3,  19,  74,  enz.  Il  d.  69.  —  ^oppe^ 
idem,  i  d.  56,  48,  72,  enz.  In  fVasfenb.  Bijdr.  1  St. 
155«  1599  leest  men  bij  verkorting  Bop^  hoewel  men  er  ook 
Boppe  vindt,  b.  v.  bl.  i44,  i57,  162.  —  V.  d.  bij  onzen 
Oicbter^   Fkn  boppene^  van   boven.  I   d«   219,   222.    II  cL 


6f  Bo. 

889  9.1 9  ent.  Ney  boppen^  naaf  boven,  I  d.  ^i.  Boppe 
ndetie^  boven  mate,  1  d.  i49«  Bopper/ie^  bovenlte,  hoog- 
Ile,  II  d    54,  99.     Muwlh^bopperat ^  het  gehemelte,  ld.  94, 

fiORGL,  een  borg,  praes,  vas,  fponfor,  I  d,  210«  Junius  en 
KiÜaan^  in  Borge.  V.  h«  t^rborghen^  h^  Stohe  ^  VI,  1280, 
voor  Borg  ftehen. 

BOllGE,  burg,  flot,  kasteel,  Herktc,  I  d.  112,  ii5.  RUiaan^ 
Borgj  Borghty  arx,  SaJen  en  Borg/èen  vereenigt  Maerimt, 
I ,  i58,  37. 

BOttLLE,  een  borrel,  een  blaasje.  V.  d.  Borlt^M^  een 
blaasje,  of  belletje  op  het  water.  Figunrl.  i^agcluerij ^  ge^ 
poch,  gcsnoef,  I  d.  5o.  Van  hier  bij  Kiliaan^  liorkn^ 
clatiiarc,  vociferari.  Zie  Bel ^  fVetter^-borae  ^  fVijnborlk.  JBor-' 
telen  ^  voor  bullirc,  ebnllire,  b^  Cata  ^  Bredero  en  anderen  ^ 
is  ivekend. 

BORN-DOBBE.  een  born^put,  water-bron,  fontein,  I  d.  iqi. 
Vcrgel.  behalve  Klliaan  in  V.,  Ypey  ^  Gefclu  der  iV,  1\  bl. 
95.  Born  gebruikt  ook  C//*,  I  d.  573,  a.  Starter^  bL  98 , 
en  anderen.    Zie  Hoarne  en  Dobbe. 

BORDOKR-VVmCK,  borduurwerk,  borduurfrl,  I  d.  217.  Bc- 
hoort  tot  Boerdj  bord,  raam.  KiL  Borduereny  Borduer^ 
we  reten. 

B0U5T,  de  borst,  I  d.  25,  4i,  5i  ,  60,  enz.  Borsten  TOor 
manunae.    li^aatze  Gribb.  bl.  66. 

.BORbTJEN.  barsten,  fcbeuren,  fplljlen,  ld.  78,  90,  U  d. 
'^j  n  91.  Kiäaan.  Barsten^  bersten^  Borsten ^  rumpi.  Cats 
ook    Borsten^  I  d.  bi.   i5i,  b,  enz, 

BORTTJEIV,  cïg.  opfpringen;  dartelen;  Tpelen ,  gelijk  de  kin- 
deren. Zich  vlug  eu  luchtig  bewegen,  Il  d.  87,  90.  Voorts 
van  de  Jcu-^d,  i pelen,  boerteii ,  Jlocijen,  I  d.  2 ,  5x  J Vaatte 
Gribb.  bl.  5.  Met  is  hetzelfde  met  lioerten^  oulings  Boer" 
den  ^  iocari,  ludere :  met  Borten.  waarvan  het  voortdurend 
W.  VV,  Bor telen  ^  bij  Kiliaan^  vertaald  door  tumultuari ,  ae- 
Iliiare ,  agilaii.  Vergel,  l^'asfenb,  Bi/dr,  II,  4i  ,  die  het 
fchijiit  te  nemen  voor  Boruljen^  en  afleidt  van  Born.  bern, 
kind. —  V.  h.  Borllijch^  Ipeelzick,  boertig,  l  d.  7,  3o,  3i, 
54.  II  d.  61,  71. — ■  Bori-rrauive  ^  fpeelluig,  i'peelgoed  ,  cre- 
punJia,  Il  d,  91,,  V^erled.  Tijd  en  Dcclvv.  Borlte. 
BU^ïC ,  een  bosch ,  lylva ,  Il  d.  11.  Verkleinw.  Bo/cilce,  Bosck 
vindt  men,  I  d.  4'i,  62,  itïo,    120.     Voorts   Leteckent   het, 


Bo.  63 

uit  aanmerking  dnt  er  ia  een  bosdi  Tele  boontea  staan «  ook 
eene  menigte ^  eenen  hoop^  b»  y.  I  d.  55  9  76«  i8o.  V.  d. 
Gear^boscifen'-^  Qualfler-'hoscten -^  Stjonct^Jógfe'^boaclen^ 
Zie  ald.  Wat  voorts  de  uirgang  ilce  in  BofcUce  aangaat, 
deze  vindt  men  reeds  bij  de  Ouden,  Maerlant  b.  t.  il  d, 
bl.  118,  TS.  11,  Visjcelkine^  piseiculi. 

BOT«  bol,  dom,  I  d.  70,  98.  V,  li.  Bolt  jen  j  bot  noemen, 
Toor  dom  nitrcbelden,  ld.  70.  Voor  f  e  veeU  b.  v.  Dat  \a 
io  bot»  Ldbben  f  en  ji,  Yêbranta^  bU  68 ,  dat  is,  te  groj  ^  te 
erg„  88,  enz. 

BOTZIN,  een  boitje^  eene  mnnt  van  vier  duiten  waarde,'  II 
d.  4,  .11.    VergeL  IVaafenberh  Idiot.  in  V. 

BOÜN.  In  de  Ipreekwijze  Roun  ijn  V  boim^  waarvoor  de 
Oicbter,  ingevolge  zijne  gewone  Jpelling,  had  moeten  i'chrij- 
\cn  Ruwn  ijn  '/  buwn^  d.  1.  rond.  in  't  wild,  volkomen  in 
de  war,  als  een  dolleman,  ld.  4,  —  Dit  Boun^  of  Buwn 
behoort  vermoedeliik  tot  Boud^  w.  v.  Bonden  ^  Boufen^ 
Boiupen,  welk  laatAe ,  nog  in  Friesland  zeer  bekende,  woord 
gebezigd  wordt  van  runderen^  wanneer  dezelve,  door  mag- 
gen en  vliegen  geplaagd,  met  den  Ila<irt  om  boog,  door  het 
land  been  en  weder  loopen,  al  waren  zi)  dol  eu  worst.  In 
dit  geval  z^eggen  de  Frielche  Landlieden:  De  kv  boutpe ^  ook 
ik  Ky  habbe  de  bouw.  Dit  Bouwen  nu  is,  volgens  eene  ge« 
wone  zamentrekking  in  Friesland ,  Buu>n,  Hiertoe  breng  ik 
ook  het  woord  Bouwen,  een  Repende  tabberd,  vronwcn-rok, 
Cijclas,  veslis  longa ,  ipatioia,  Kil.  De  wortel  is  Bo,  waar-? 
van  ook  Booê^  H.  D.  Bald,  ook  ons  oude  Bald.  Kiliaan^ 
Bald^  vet.  i.  q.  Boude  j  audax.  —  Bïesbout  is  hij  KUiaafï 
fearabaens  alis  Itrepitans,  et  cum  maximo  ïmpetu  ac  iliïdore 
volans,  q.  d.  ürldulum   telum.    V.  d.   Blesbouten,  diseurrere 

.  cum  impetu  et  tlrcpitu.  Bies^  of  liever  B ij z^ bouwen ,  voor 
veel  leven ^  beweging,  geraas  malen ^  roerig  *ijn,  is,  meen 
ik,  nog  in  Friesland  in  gebruik.  Vergel.  verder  Kiliaan  ia 
Bout" gaten ,  Bout^aerfen.  Junius,  ia  Boun.  Dat  het  woord 
Bouw,  in  liolland  in  gebruik  was,  leert  Hooft,  N.  11.  bl, 
i56.  't  Was  in  den  bouw,  met  de  benis  en  den  filoedtraadt* 

BOUT,  een,  bout,  bot,  van  het  fchoudcrblad,  been;  Kiliaan 
vertaalt  het  door  caput  fcapulae —  en  fcmnr,  coxa.  V.  h. 
wordt  dit  woord  voor  den  arm  hij  menfvhen\  voor  een  voor 

-T   _  -  7- * A j    !•:    J--    j' 1 :!..  - ,1^     -./ /_       u;: 


6i  Bo.    Bb. 

▼ogelem  Voorts  wegens  de  fnelhiid  ook  Toor  een'  ftJdchi ^ 
pijU  Zie  Kiäaan^  in  Boui^  Bout'-pyL  Vergel.  PVnêfi-n'^ 
berghn  in  l'pecimine  PhiloL  Patr»  pag.  39.  EioJeliik  beiee- 
kent  het  ook  neg  een  getiefd  voonverp^  b.  v.  V'roiiw  of 
Meisje^  dat  men  in  zijne  armen  knelt.  Vergel.  Bilderdqk^ 
Gejlachtli/nt  der  N.  tiaamw.  in  tioat. —  Van  dit  alles  vindt 
men  voorbeelden  bij  onzen  Dichter.  Voor  arnt^  I  d.  8»  ll 
d.  71.  Voor  Boui^  wUdbraad^  caro  ferina ,  I  d.  87.  Voor 
JcMchi  ^  pi/1%  I  d.  5o.  100.  Voor  ecne  geliefde  %  äef%  I  d, 
3,89  35  9  29.  In  Noordholland  gebruikt  men  dit  laatstt 
niet  alleen  van  vroiuveüjhe  ^  maar  zelfs  ook  van  Tnanneli/he 
voortverpen  onzer  liefde.    Zie  Lij lle^  BoiUhjer. 

BOUWJEM,  boawen «  timmeren,  llichten,  I  d.  18,  iGlf  20i.« 
Zich  verlaten  op  iemand,  vertronwèn,  I  d.  46,  99,  ito« 
i44«  197,  229.  Verled.  Tijd  Bouu^Cy  Oeelw.  Bouwde  doth 
om  't  Rijm  Boud^  I  d.  95. —  Boiuve ^  een  gebouw,  gellicdity 
I  d.  24,  107,  110,  »22  y  enz.  Bouw  voor  bouwland ,  ^^^t 
I  d.  174. 

BOYEME,  de  bodem  van  een  vat,  II  d.  87.  Zie  Beame. — 
ZamengelU  Boyem^ leas ^hodemXoos ^  zonder  bodem «  II  d«  ii4. 

BRABIER,  een  barbier,  baardlckerer,  1  d.  6v^.  Slaat  in  ver- 
bindtcnis  met  het  Lat.  Barlm.  Onze  Dichter  laat  zijnen 
Landman  zoo  Iprcken,  voor  Barbier. 

BRiEGEMAN,  Bruidegom,  I  d.  2,  73.  II  d.  59.  Zie  fVei^ 
land^  Bilderdijh^  en  anderen. 

BR AGE ARJEN «  pronken,  pralen  over  Ilraat,  trotschelijk  daar 
heen  treden,  ld.  56.  Zie  de  Lijst  der  uiiheem/che  woorden* 

BRâN,  de  brand,  I  d.  33,  58,  123,  II  d.  56,  66,  enz. — 
Brdn-ceffer^  brandofl'er,  I  d.  i63.  Zie  Baern^cejffer.^* 
Brdnjen^  branden,  ardere,  I  d,  219,  zie  Baernen. 

BR  AVE  ARJEN,  braveren,  trotlercn,  zegepralen,  I  d.  2o5« 
Zïe  de  H]ét  der  U.  IV. 

BREA,  brood,  1  d.  110,  112,  129,  enz.  In  fVasfenb.  Bijdr. 
I  St.  bl.  i42 ,  en  IVaatze  Gribb.  bl.  43 ,  Brce.  VergeU 
Ypeij  Gefckied.  der  N.  T.  bl.  101 ,  Hoeujft^  Taalt.  Aan^ 
merk.  bt  9.  —  Zamengeft.  Brea-dronclenheyt  ^  brooddron- 
kenheiJ,  II  d*  83.  Dat  het  met  Braden^  Fricsch  Brieden ^ 
in  verbind tenis  Haat,  is  liekend. 

BREACKLE,  braak,  braaklaud,  1  d,  174,  229,  Behoort  (ot 
Breken.     Zie  Junius  in  Breake,  frangere,  en  Kiiiaan. 


«Ktbu  «Co 


BK£CKEN,  breken,  I  3.  lO,  St  9  <ft5,  $4,  et». 
Tijd  Brifl ,  I  d.  96 ,  86.  II  d.  66.  Deelw.  BrU/en ,  I  d, 
if8.  II  d.  69«  lil.  Brectjen ^  h(dtzel(óe^  I  d«  tta?»  VergèL 
Ypey^  Geloh.  der  N.  T.  hl.  laS,  Noot,  en  JVasfejA.  läsot^ 
in  Sr^L  Miertoe  bi^.hoort  ook  Bneojen^  lieirer  Êthzjén^ 
Jirijzekn*  A.  S«  Brecan.  V.  h.  Brectüjch ^  breekbaar^  on 
ori'-breckègk.  Zie  ald.  Breek  ^  cenc  breuJkj  ld,  78.^ —  öe- 
irffX*y  vitiuniy  I  d.  5i,  68.—^  gebrek^  be/wefte.^  nood^  b.  v« 
Breek  habbe^  noodig  hebben,  indigere,  II  d.  45.  Zao  -vindt 
men  het  reeds  bij  Maerlnnt ,  lfe/Ê>  Stohe^  en  afndere  Oaden*. 
Vei^eL  Cügr^ett^  Bi/dr.  tot  de  O.  N.  Letterk.  bl.  598,  Noot. 

BREEO ,  breeder ,  alderbreedat ,  II  d.  jj.     Zie  JSrze. 

BREED,  bruid,  fponfa,  no?B  nnpta,  ld.  3,  S,  7?,  II  d,  59« 
fVaatze  Gribb.  bL  i5,  Breydy  zoo  «Is  men  het  thans  nog 
nitforeekt.  Maerlant^  Bruut  ^  H,  3i5,  53«  Srudecleet  ^ 
brudoftskieed ,  dezelfde,  II  d,  i4i ,  53.  Vergel.  Junius  ia 
Bride.  —   ZamengeA:.    Breed^oiaedj  biniid skieed ,  I  d.  48« 

BR  EGGE,  een  brug,  II  d.  \\.  Maerlant^  H,  542,  5\f 
Brucgè.  Dit  pleit  voor  de  afleiding  van  Brt^kea.  Zie  fVei^ 
land.  BUdera^ky  in  zijne  Gejlachtlgêl  ^  neemt  het  als  ware 
bet  beruggingy  iodorfatio. 

BR  ET,  een  gebroed,  gebroedfel,  I  d.  61,  81,  96.  Waaferäi. 
Idiot.  in  Broed.  Men  vindt  ook  bij  onzen  Dichter  Brotf 
l  d.  i5i,  167.    Cägneft y  1.  1.  bl.  80,  170,  Noot, 

BREYDJEN,  breiden,  weven,  texere,  ncctere.  Flguurl.  ver- 
yafirdigen,  bereiden,  maken,  contexere^  conficere,  parare, 
I  d.  230.  Zoo  zegt  Kamphuijzen^  St.  Rgm.  IV.  d.  bl.  30 « 
Vallirik^breijdera.  Den  toom  bregden^  Hoojtf  Ged.  78. 
Melis  Stohe  gebruikt  het  woord  u>even  zoo  voor  bewerken  ^ 
'  be/ioken^  enz.  III,  ii87,  V,  449.  VI,  io56.  Hoqfi  Gei  Sap 
jSToodt  brei/den. 

BREYNE,  het  Brein,  I  d.  iS,  327.  Baardt  Deugdenfp.  bl. 
61,  54*.  Bragem.  Kiiiaan^  Bregh^^  Breghen\  Èreijne. 
Brijne.     jifegabuch^  bl.  194  Brin.  O.  P\  W,  Brein. 

BRIE,  breed  I  ld.   65,    72,    l57,   enz.     Brie  gean^  I  d.    73 
beleekcnt  trotsch ,  prachtig ,  weidsch  zgn  in  zijrC  flaat ,  U^ 
ven  f  kieeding  ;  een /chitterend  leven  poeren.  Cats  I  d«  569,  a. 
Hij  kreeg  verlies  ter  zee,  hij  (weeg  het  bitter  leet| 
Des  ffingfi  fijn  jonge  ttou  geduengb  even  breet. 


66  Bm. 

Waot  Btêêi  beteekent  op  zich  zelf  bii  Cats  en  anderea  ^ 
pmchtig^  weidêch^  tt^Uuêtig.  Zie  ouder  anderen,  Cdt9^  I 
d.  558 «  b  j  563 ,  e.  —  IJn  U  brie ,  Longe  lateqne ,  wijd  ea 
iqd,  I  d.  i57.  A.  S.  Brad^  Breed.  Juniuê  in  Braide. 
BRlËOti^N,  b roeden «  ai ib roeden,  I  d.  53,  66,  174,  183,  997« 
Braden,  ro^sien,  bedr.  Vf.  W.  II  d«  116,  frigere,  torrere; 
maar  ou^^-ijd.  voor  Braden  ^  lieet  zrjn^  ld.  31.  II  d^  6i. 
V«    11.-  Bri)d^pa,ntêe ^   braadpan,    fartago.      Voorr.   van  Gab" 

BRIf£F,  een  brief,  II  d,  67,  68,  enx.    Wegens  den   oorfprong 
van    dit    woord    van    't    IVlidden-eetiwrclie    Breve  ^    zie    men 
Ypeg,  Gelbh.  derN.  T.bl.  528,  Noot,  BiUlerdijh,  GeJladU-^ 
lyat^  en  fVeUand.    Ik  vind  het  in  andei*e  Fr.  Stukken  onzg*- 
dig  *t  Brief,  — >  Van  hier  Briejkjen ,  brieven  Ich rijven ,  II  o* 
52.     Kiliaan^    Brieuen^    literis  ügniücare.      Zie   de   Aanieek^ 
van  Sleenwinkel  op  Uaerlantj  III,  aant»  38. 
BRIESSCHJEN,  brielchen.  Dit  woord  wordt  bn  onze  O.  Sclmï- 
Ters   gebruikt   voor  elk  ftcrk  en  doordringena  geluid ;  geraas^ 
getier.   B.  v.  Maerlant  ^  II,  i55,  60,  Doe  gingen  fi  brieejeen 
en   ffaperiy   d.   i.    fcbreeuwen  en  razen.     II,    242,  126,   Die 
moer  brieste^   enz.     Dezelve   gebruikt    het   van    eenen  Stier ^ 
dus  voor  bullen.     I,  160,  23.     Onze  Dichter  voor  het  brul^ 
len  van  eenen  jongen  Leeuw,  I  d.    208.     TeutOiiièla^    Bree'» 
fclien^  ruglrc.     Aanverwant  is  Brinagjen.     Zie  ald. 
BnIËZJEN,  brijzelen ,  Terbri|zelen ,  vermorzelen,  I  d.gg,  i55^ 
Brijfeien    vindt  men  in    Broer  Cornelis    gefcli.   I  d.  281^  ea 
bq  Kamphuyzeriy  PJalnu  bl.  6.  Breyzeleriy  b^  Kamph.  t,  a« 
p.     bl.  10.  —  V.  d.  bg  CalSy  I  d.  53i,  a.  Niet  een  brijjel^ 
d.  L  niets      Sibijlla  van  Grleihuijfen  ^   in  Klioos  iraam^  bh 
309,  Te  briesP/en  on  te  branden.     Kiliaany  Breufelen^  i,  e» 
Brijfeien.  —  ilier  van  nog  in  Fr.  gebruikelijk  Brojeljen^  BrO'^ 
fehg.     Kihaany  Brofelen,     Zie  Br  eden  en  To-oriezele. 
finlL,  een  bril,  coufpicillum,  ld.   5i,  II  d.  m.     C4  Ham^ 
coniuê  in  FriJiUy  fol.  84  veiTo  vindt  mcw  B rollen.     Van   hier 
de  bekende   brug   in    Leeuwarden,    nog    heden    genoemd    de 
Brolj    wegens    de    gelijkheid,    welke    dez<,^lve    hccit  aan  eenen 
bril,    uil    hoofde    der    2   pijpen,    geweiven,    of  bogen,    welke 
loopen,    de    ecne    naar    het    Saauit^^   en   de    andere  naar  de 
JVcefe^     Zoo   eene   is   er  ook  in  Fraueker.     Belangrrik  en  vcJ 
waarheid  is  hel,  >yat  Hamconius  zegt  in  Frifiay  1.  1. 


B».  ^ 

■ '     ■    " Eratqne 

.    Porta  olim  et  rivis  et  pontibuê  inclnta  ftratiSf 
Quofl  vulgo  t  forma  Brolhê  dixere  Piposijxe\ 
^(amqao  ano  bi ,   binis  falgebant  arcuous  illï , 
Franekerae  quales  et  adbuc  Jjeoi^ardiae  babcntim 
ïVaêfenhergh  ia   IdioU   Toce  Brol  geeft  .eene   andere   aflei«* 
ding  op. 
BRINGEJN,  brengen,    ld.  53,   6«,    78,   85,   enz.      Verlcd. 
Tqd  Brocht^  I  d.  339  86,  191.  II  d.  65*  Deelwoord  BrociU^ 
'ld.  i4,    109.    n  d.   78,  |8o^     In  den   Zuidhoek    van  Frietl. 
zegt   men    brooiten   voor   hrochu      Zie    ff^asjenb.    Bgdr.   I, 
i58*   Ba  onze  Ouden ,  ja  zelfs  bq  de  latereo ,  leest  men  dik<» 
maals   Bringen^  en   Gliebringeru     In   de   Budn   van   fVaê^ 
Jenb,  I ,  i43  Bringen ,  bl«  1 63  Brijnge ,  welK  laaifte  in  Zee- 
land  nog  geboord   wordt.     Bringen  ormne   doden   (tbans  om 
^t  kif  en  5.)     Maerlanij  II,  .163,  4, 
BRINSGJEN,    briefcben«    liinuire,   ld.   S'j.     Figuurl.    tieren, 
razen ,  fcbreeuwen ,.  I  d»  78.     Bredero  in  Lucelte ,  En  bron» 
[ten  dies  te  blyer;    van   een  paard.     Halma  j    Bronfien;   van 
lierten  en  binden.     Zie  ^V eiland  in  Bronêt.  Kiliaan  ^  Brins-- 
/tf/2,  i.  e.  Briejclien^  binnire.    Dezelve,  kV renfclien\f  fVrin^ 
'Jc/ien^  binnire.     Zie  op  't  woord  Wrinsglen, 
BHOAR  en  BKOARE.   broeder,   I   d.    1,    18,   56,   61,   enz. 
II  d.  5o,  73,  enz.  Meerv.  Broarren^  L  d#  175.  Maerlant  en 
anderen,  Broder ^ Broderjcap.  —  Broar^mijn^  broeder-mijn, 
I   d.   53.      Hoewel    dit   bier    Ironisch   gebruikt    wordt,    be- 
teekent   bet  elders  zekere  gemcenzaambeid  •  zoo  dat  men  bet 
onderde  vkitvoorden  kan  rangfcbikken.     Ciignett ^  Bqdr.  tot 
de  O.  Holl.  Lettcrk.  Fab.  xr ,  vs.  3 ,  bl.  67  f 

God  boudi«  lieve  broeder  mijn! 
Van  der  Veen^  Sinneb,  bL  i44. 

Soo  trecken  vast  an  eene  lijn 
De  Icbijnende  krakeelders. 
En  naderband  is  't  Broeder  myny 
Geleek  de  Kamer  ipeelders. 
Dit   Broeder^mijn   blijft   nog   beden   in   gebruik.     TVasfenb. 
JJi/dr.  II,  33,    Wegens  bet  woord  zelf  zie  men  Ypeg  j  Gefch, 
der  N.  T.  bl.  96.  —  ZamengeR,  Broarre^Jree^    broedermin. 
vrpp/?i>  onder  hmpdfirs.  I  d.    1^7.^  -.*.  Braar»-' Conn ^    broftdppc 


69>  Jll. 

soon ,  neer«  anders  gratanid  Mgg^  l  d«  54»  •*-  Hfiofi  ge^ 
bmikt  in  zijno  Gedic/iien  bL  84»  aldot :     O  LandUen  mgnt 

BROËC!C,eeD  broek,  ld. 5i.   Vergel  tVcfpsnb.  Bgdr.  Il,  3». 

BROVIJEN,  brommen,  ld,  2069  van  bmifend  water.   Fi^^aaii» 

I,  337,  (van  God)  Ipreken  in  sijoeQ  toren,  grimmig  sqn. 
Teuioniêiaj  Brammen^  grqmen  als  een  lewe  off  heite«  xn* 
gire.  KUiaan.  Brammen^  Brummelen^  rugire,  mngire  — 
Aanverwant  Bremrnen^  binnire,  rogire«  mugtre  —  fonitani, 
edere.  In  't  Grieksch  jä^lutiy.  Lat.  fremere.  0[  bromi  dal 
niet  genoeg.    Hoq/i  ^   Gedichi.    bl.  12  5«    Bremnwa^  deielf* 

•  de,  bl«  333. 

BROÜVIR,  een  bronwer,  II  5. 

BRULLOFT,  bruiloft,  I  d.  1.  Maerlani,  n,  59,  18,  Äm- 
hc/ii.  II,  1089  5,  Bruluchi.  Vergelqk  CUgnett  ^  Bqdr.  tot 
de  O.  N.  Letterk.  bl.  48,  Noot.  ii^aatze  Gribö.  BnUofU^ 
V.  d«  Bniäoftjen^  bruiloft  houden,  I  d.  1. 

BRUWGK.EN,  gebruiken,  I  d.  30,  73,  89,  ii?»  enz.  Briupeh- 
jerij  hetzelfde,  I  d.  39.  II  tt.  56,  67,  100.  V«rled«  Tijd 
BruwcklCj   II  d.  73.     Oeelw.  BruwckL     Kiäaan^  Brullen  ^ 

februiten^  uti.  jyaafenb.  Idioi,  in  voce.  Briujcken  ^  «on- 
er  augmcut,  vindt  men  bij  Brederoj  Hooft ^  coz.  menigma- 
Icn.  —  Bruu^ler^  een  gebrtiikcr,  die  van  een  ander  iets 
gebruikt.  Il  d.  116,  alwaar  het  tegen  Eigenaar  overHaat.  — 
Bfuwckma^  het  gebruik,  I  d.  196.  Bruwctme^  II  d«  gSf 
iii.  —  BniwchVre  ^  gebruikbaar,    I  d.  330. 

BRÜVVZJEX,  brniien,  (van  een  fchip  dat  de  golven  doorklieft) 
I  d.  43.  (van  de  onnnimige  zee}  l  d.  i53,  i56.  Kitiaan^ 
Broefkn^  Bruijfen.  'L\q  Rtm^z^bruwz-gMirtjerif  en  //d/- 
hó'-oruwz. 

BRCIJÎCN,  liaan,  kloppen,  I  d.   5?»     Vergel.   Wasfenh.  Bijdr. 

II,  I2.  Wegens  de  overige  beteekcnisli'ii ,  die  menigvuldig 
zijn  ,  zie  men  VytiLand  eo  anderen.  Maar  men  vindt  dït 
woord  Ibms  zeldzaam  gebruikt.  Ik  zal  uit  IVaatze  (JribbtrlSi 
eenige  voorheeldcu  geven.  BI,  69,  Oat  bruijen  y  en  bU  6, 
dy  bruyy  dat  ding.  die  zaak,  dat  gehaspel ,  gemaal.  Bl.  i3  , 
Naet  yen  bruVy  met  met  al.  BI.  8i.  Het  for  bruyery  ^ 
(fic)  ding,  zaak,  goed.  Bl.  4i ,  immen  earne  niey  bruyèn^ 
ergens  mede  hweÜen^  plagen  y  /oppen  y  en  zoo  ook  bl,  48, 
54,  enz; 

BRÜIJN,  BRüHNE,  bruin,  furvus,  fuscas,  ld.  i5,  5-. 


tv.  69 

fiUFFLE  ^  een  bnflnel.  Figaurh  een  onbeA^hoft  xnensch  ^  II  d;  94« 

fiULT-SECK,  ecQ  bultsaky  fchecpsbed ;  in  't  alg.  een  bed^ 
II  d»  q5«     KUiaan^  BtUte. 

BURGhft,  oen  bnrger,  Woorr.  v,GabBema.  —  V.  d.  Burfferê^ 
leêi^  bargerlast,  burgerplîgt,  Id*.  65.  In  de  E^dr^  ▼•  Pf^aa-^ 
psnb.  I  Su  bl.  167«  1699  leest  men   ook    burger. 

BIJWCK,  de  boik,  I  d«  1 ,  4,  9  9  29,  cnas.  Hier  voor  leest 
men  II  d.  bl.  11,  BuCj  waarmede  wel  overecnHenU  Buhe 
bq  Maerhnt» '^  Zamengeft*  Buwck^J ruchle  ^  vruclildesbuiks; 
kinderen  y  I  d.  182« —  BiM^ch^laeper  ^  de  Bniklappcr,  I  d.  i. 
Bredero  ïn  JeroUmo^  De  Buijvk^fapper  die  is  doodu  — 
Buwck^terme^  bnikdarm,  bnarmoeder,  I  d.  217. 

BUWCKJEN»  benken,  kloppen,  hard  flaaii,  I  d.  169,  33^« 
I[  d.  64 ,  ^7.  Verled.  Tijd  Buwcke ,  I  d.  86.  Deelw.  BittPc 
/««  I  d.  2D0.  Teuionïêiay  Boeken^  cloppen,  Ilaen,  fm^ten^ 
iiiken,  bonwen.  En,  Boicken^  cloppen,  enz.  KitLaan^  Bóa^ 
ferij  Boffen^  Botten^  Jiuijen.  Vergel.  Juniué  in  BiUie. 
Hooft  ^  Botfen  ^  bl.  ^oS.  —  V.  b.  In  Buwde  ^  oone  Tiolle  y 
een  buide,  ontfe;  buil  of  deuk.  Vergel.  TVaaJenb.  Idiot^  m 
Buide^  Elders  vindt  men  bq  onzen  Dicbter  Buwtajen^  I  d, 
53,  99,  238,  II  d.  99«    Zie  Boeytsjen. 

BUWGwEN,  buigen,  1  d«  5^,  69,  98,  119*  128,  enz.  Ver- 
led. Tqd  én  Deelw.  Buwgge^  waarvau  men  echter  bï)  onzen 
Dichter  geen  voorbeelden  vindt.  —  M ae riant  ^  I,  182,  46, 
Bughen^  maar  ook  gebogen^  voor  movere 9  adducere,  II, 
99,  7«  Metiê  Stoke^  VI,  1088,  gheboglien.  Bij  CUgnett^ 
Bijdr.  tot  de  O-  Ned*  Let  ter k,  bl;  5^7,  Boeghen  j  en  in  de 
I^oot  Bogen.  Catê^  I  d.  177,  a,  Böogeny  ofecurvare,  de-» 
primero»  KiHaanj  Boogen^  Bogen  y  Buijgenf  Buegen^  flec- 
tere,  cnrvare.  Van  hier  Booghzaam.hj^Hoqft^  160,  426,  enz» 
In  JVaefenb.  Bijdr^  I ,  i52 ,  i65 ,  ook  Boegen.  Vergel.  ff^ei/and^ 

BÜWKE,  bond,  gebonden.  Verled.  T^d  en  Deelw.  van  Bij^ 
nen.  Zie  ald;  —  Butvncy  een  verbond,  I  d.  191,  220. 
Kiäaan^  Bond^  vinculum  —  foedns*  Kamp/iuijfen  ^  67.  Rijm. 
bl,   i63  y    Alle  banden ,   alle  bonden ,    die  men  onder   men- 

fchen  vind, 
Z^n    vergeefs,    als  ware    llefdö     d^ harten    niet    te 
zamcn  bind, 

"PtnJm^   bK  on^ .    Kn    'r    hnntl. .    tntf^f   \\^rt^    p#»tia    nnpprprlir        Al. 


^o  B  ü.    B  T. 

waarmen  ook  vindt  Hei  Bind^woord.  Dexelfde  gebraikt  Bond 

ook  voor  band^  P/alm     bl.    93,    Heeft  bq  bevalt  «Is  in  eea 

bond.  —    V.  Il*  Bjiiwnig ^    bondig,   krachtig,   ld.  108,   i56« 

II  d«   53.      Zie    iiruwmg^buwnig^  —    Buwne  ^   eene   bende, 

een  hoop,  menigte ,  ld.  11,  87.  TAe Fiunne-butvne ^  FjaetJu-* 

buwne.     KiUaan  y  Bande  ^    Bende  ^  turma*     Verf;cl.  Burman^ 

Aiinm,  op  de  N.  2\   I  d.  bl.  i5,   volgg.     Juniua  in   Band. 

Zie  Binde.  —  Bu^tnle^  ccn  handel,  bondel ,  I  d.  33o,     Ki^ 

liaan ,  Bendel  ^  bondel  ^  bund  L 

BUVVT,  een  buit,   prooi,    roof,  I  d.  78,   83,  i!^6,  166,  17?, 

enz.   —  Buwitej   hetzelfde,    I   d.    180.      H  d.    ii.S.      Eng, 

Boolle^   zie    Junius.     Kiliaan  ^   Buei  ^    Buijt.  —  Zamcngell, 

Biiwt^roaife j    II  d.   74,  —  Buuftgjen^   bnit  maken,   rooven, 

I  d,   Q07.     Vergel.   fortman  j  Taalk.  aannu  qp  zijne  DUJuL 

MenireL  hl.  58. 

BUWl'TE,  buiten;    zonder;    uitgezonderd,    I  d.  12,  i5,   i4, 

29,39,40,   enz.  II  d.  45   enz.     Fen  buwtlne ^  van   buiten, 

It  d,   io3.      Zie  Boeylte.    —    Zamengell,    BuMfite^doar^   de 

deur  van  't   koehuis    of  koeflal,    ld.    11.  —    Buwtte^fuiun,^ 

bet  koehuis,  de  kocHal,  llalling,  I  d.  2.-^  BuMftte^wircken j 

de  buitenwerken ,  vcrfchaniingen ,  I  d.  80. 

Bl)WZE-IMA.NMEN,    eigeul.  hooze  mannen;  vervolg«  fpooken; 

herfenrchimmen ,    II  d.  bl.  1 15,     Beus   voor  boos  vindt  men 

meermalen,  b.  v,    bij   Baardt.      Ook  is  het  nog  niet  buiten 

gebruik  in  Friesland, 

BUUE,  eene  bui,  een  onwecrsvlaag y  I  d.  86.     Kiliaan^  Buij^ 

de^  Buije.      Kamphuijzen  ^  Pfabn.  107,  279,  409,  Buydt. 

Deugde-buyden  y  Pfalm.  bl.  35« 

BY,   ecue   by ,  apis,    I  d.   175.      B5    Melis   Stole  en  anderen 

Bie.  H.  Ö,  Biene, 
BY,  bij,  Voorzels.  I  d.  3,  to,  55,  enz.  Zeer  bekend  is  het 
Frielche  By  gelijken  of  By  ge/ijlsj  d,  i.  bij  voorbeeld; 
even  eens ;  in  vergelijking  met.  Zoo  leest  men  hij  JUe^is 
Stoke^  I,  45 1  ,  Iii  manieren  en  bi  glieiike.  Ciigneit  ^  Bijdr. 
iót  de  O.  N,  TaalL  Voorber.  XLiii,  AI  foudmenre  bi/i/cx 
laten  Heken.  —  By  voor  door ^  b.  v  By  mij y  door  mij,  II  d. 
45,  r.  4.  Vergcl.  Cligneit^  d.  t.  pi.  fnleid.  bl.  7,  Noot.  — 
Bye ^  hij  de,  I  d.  55,  61,  enz.  By  er  hdnne  habbe ^  hn 
de  haiuf  hebben,  fecum  liabere  feu  ferre,  ad  nianum  ha- 
bcre,  II  d.  loj^    Bij  IVasfenb.  Bijdr.  I,  157,  By  de /mand 


Ca.  Ge.  Cu  Cu  71 

nemme^  ter  Innd  nemen,  ruscipere.  Zie  Ter.  —  By  Jo 
Jierj  in  loo  verre.  Zie  fVaafenb.  t.  a.  p,  166.  iïy  aldien^ 
t.  a.  p.  io5.  160,  i65.  —  Zamengeft,  jBy^cefter^  ten  ach- 
ter, jfîr  i>  by^aeftery  er  is  overig,  restat,  rellquam  eit, 
II  d.  io5.  —  By^cejter  blieiuve^  ten  achteren  blijven, 
wegblijven,  niet  komen,  II  d.  46.     By^blieiuven  j  bqblijven, 

I  d.  191.  —  By^geaiiy  biggnan,  nevensgaan,  b.  v,  By^gean^ 
de  rijniferake j  nevensgaande  gedichtje,  II  d.  44.  — -  Éy^tom'» 
men^  bijkomen;  gefchieden,  accidere,  I  91 9  Ho  komt  it  by^ 
hoe  komt  het,  wat  is  er  de  reden   van?  —  By^ney^   bijna^* 

II  d.  99,  106,  111.  By'-ney'^bdjn  ^  bijna  blind,  I  d.  \'jo. 
—  By-JchrieiM^en  ^  bijrehrijveny  II  d.  52.  —  By^flanne^ 
bqRancT,  hulp,  II  d.  76.  —  By-u^enjerij  bijwonen ^  tegen- 
woordig zijn ,  jnteresfe,  II  d.  yj.  —  By^wezzen^  bewezen  ^ 
tegenwoordigheid,  II  d.  68.  —  By^-ijen^  bij  een,  zamen, 
b.    V.  By-ijen  ïieVje/ij  bq   een  halen  ^   II  d.  48. 

C. 

CAANLIR,  de  kandelaar,  II  d«  5. 

CftEL,  CâELS,  kalf,  kalfs.  Il  d.  5.     Zie  Keaï. 

GAY,  GArS,   fleutel,   fleuiels.   Il  d.    lo.     Verkleinw.  Cayce^ 

ald.  Zie  fVcu/ènb.  Idiot  in  Kaai» 
CELOIR,  een  kelder,  II  d.  3,  4. 
CERL,  een  korrel,   II  d.   6.    Meerv.   cerkn.    Anders   Kern^ 

b^  Hooft  zelfs  kerren^  Vers.  Ged.  bh  564. 
GERPIR,  een  karper,  zekere  visch,  II  d.  3. 
GINGEL,  een  üogel,  laan,  buitenwal,   I  d.  79. 
GUS,  een  zijsje,  zeker  vogeltje ,  I  d.  69. 
GISTE,  eene  kist,  II  d.  5. 
CLUN,    eene  klink,  repagnlnm    yerfatile,  II  d.   11.    Zie  van 

dit  W.  Huijdecoper  op  MeUe  Stoke^  lil,  381. 
GLIRCK,  zie  KUrck. 
CLOG,  eene  klok,   II  d.  11. 
CLUIG,  II  d.    11.     Wat    dit   W«    beteckenen  moet,   weet   ik 

niet.     Misfchien   moet  men   er   voor   lezen    Cdnc  of  cling^ 

een    kling,    blanke    lemmer    van   een  degen;    vervolg ,    een 

heuvel.     Zie  Klinge. 

CLUWö'NER,  e^n  kluizenaar,  I  d,  35,  5& 


fm  Co.  Cb.  Cu.  Da« 

CNATE«  een  knoop.  Il  d.  5.    Zie  KniUe. 

COBC ,  koek ,  II-  d.   10.     Zie  Kutrcla. 

COUR,  eene  korf.  Il  d.  ii.     Zie  Koen 

CRAEGE,  een  kniak,  knik,  II  d.  ii.  — -  CrâecUng ^  een  luni« 

keling,  ald« 
CRAè^ÈR,  een  kramer.   Il  d.  n«    Zie  Kreamer, 
CRt:r,  een  kret,  krat,  II  é.  11. 
CRUUMTE,   de  kromte,   II   d.   5.     Waaryoor   S/ole^    VIII, 

546  heeft  cromme. 
(^U,  eene  koe.     Meerv.    Cvt   II   d.    5,    lo.    Verkleinw.    (uctf 

bucula,   II   ^    10.     3   5aamv.   cuuz   of  cuusj   U  d.   6f   8* 

Zie  Kuuf. 
CUPIRy  een  kuiper ,  II  d.  3.    Zie  Kuupper. 

D. 


DA,  doe,  of  zoo  als  men  thans  fchrijft,  toen  f  tune,  qanmy 
ld.  1,  2,  4,  5,  i5,  55,  enz.  Zoo  ook  in  de  Bijdr.  Tan 
fVaêfenb.  I,  i53,  169.  Kn  in  de  O.  F.  W,  Uoewcl  daar 
ook  gevonden  wordt  doe  ^  beide  in  de  bcteekenisfen  van  /)ma, 
o/jf,  wanneer ^  tenviji^  aldaar^  dochy  enz.  /^f^iäeramua f 
Tho  ^    wnarvan  ons  toen.     Zie  do» 

DA,  de,  bepalend  Lidwoord,  I  d.  46,  11  o.  II  d.  6,  65.  In 
de  O.  F.  VV.  ook  voor  rfie,  dezcj  deze/i^e»     Zie  De.    ' 

DAED  of  DAET ,  eene  daad ,  vindt  men  wel  in  de  Bi^dr.  viin 
PVasfenb.  I,  i65  (daady  en  bl.  i6o  ^daaden)  doch  niet  bij 
onzen  Dichter,  tlie  daarvoor  gebruikt  Z^/ec^e^.  Zie  ald.  IMaarhet 
afgeleide  Daetlijck ^  dadelijk,  terliond ,  leest  men  I  d.  2^, 
II  d.  49-1  79.  Waarvoor  men  bij  Tijdgenooten  vindt  Date^ 
lijck.  Ihans  wordt  dit  bij  verkorliag  uitgelproken  daelijvK 
Hooft  heelt  daeielijch  ^  actutiim,  Eu  De  daeteüjcke  Deiigfid j 
Vers,  Cred*  56q« 

DAEDJEN  oV  Da'eTJEN,  dooden,  I  d.  75,  96,  187,  sou 
II  d.  112.  Veiled,  Tijd  Daette  ^  1  d.  76 ,  want  daet  Haat 
aldaar  voor  daette,  Oeclw.  Duet.  Tegenwoordig  zegt  men 
Deadjen.  en  Deyen.  Zie  dit  elk  op  zijne  plaats.  In  de  O. 
F.  W.  is   het  Daeda  ^    hi  daeth^    (cloodt)  daedne  ^    (gedood.) 

DAEM,  een  dam,  I  d,  21.    Junius^  Danun.  V.  h.  zamengcH.- 


Da.  f7 

Dnem^Peegf  damflag,  Fignurl.  Rug,  hardaefckïg,  onverst** 
lelijk  9  I  d.  i5i  y  II  Ô2.  De  overdragt  is  genomen  van  een 
Bund ,  of  ander  beest ,  dat  luen  niet  dan  mei  geweld  over 
óen  dam  kan  krijgen.  Dit  wooi*d  zoowel  als  de  geheele  ge- 
dachte is  echt  Friesch. 
DAKT,  deeg,  fai'ina  labacta,  masfa,  I  d.  2i8.  Hier  voor 
leest  men ,  II  d.  1 1  ,  Day,  Kidaan ,  Deeg/u  Teulonieta  ^ 
Deych.  Eng.  Dougfu  Zie  Knetf^^daey^ktonte.  -^  Van  dit 
woord  hebben  fommigen ,  b.  v.  de  Uitgevers  der  O.  F.  W. 
in  pette  Noot,  op  bi.  162,  afgeleid  hel  Frielche  W.  W^ 
Daia  j  Daie^  o{  claija  ^  dayen^  zoo  als  het  in  de  O-  F.  W, 
wordt  gefpeld;  doch  die  afleiding  is  te  gekunfteld  ,  en  niet 
overeenkomende  met  de  eenvoudige  denkbeelden  der  Oudheid* 
Men  boude  bij  vervolg  üaeyen  en  doogerij  (bij  Kamphuij^ 
nen^  Pfabn.  bl.  190,  Hoojt ^  Gedic/uAi ,  en  anderen,  voor 

«edoogen  ^  duiden  j  ondergaan ,  ]9L  zelfs  onttfangen)  voor  één  ea 
etzelfde  woord,  maar  van  verschillend  Dialect.  Zoo  zegt 
men  (volgens  Hoeufft  ^  Taalk.  Aanmerk,  bl.  8  Noot)  in  de 
.  Saronie  van  Breda ,  /iraaijen  voor  Jirooijen.  De  I ,  D  en  G 
zijn  wisselletters.  Zoo  komt  van  léaaife^looge  (yXd^m.)  Daetjen^ 
of  daedjen ,  (bij  inkorting  Deyen)  is  ons  dooden ,  foms  ook 
dooien.  Naar  mijn  inzien  is  Doogen^  gedoogen^  hetzelfde 
met  Taugauj  ga^taagan^  in  't  Gloèsarium  van  Juniua  ver- 
taald door  Jacere.  De  eerste  beteekenis  is  dus  doen ,  de 
tweede  laten  doen^  toelaten ^  gedoogen»  En^  juist  deze  be-> 
teek^enissen  vindt  men  ook  in  bet  Laiijnsche  Facere^  bij  CV- 
cero^  Nepos  en  anderen;  vooral  in  de  Spreekwijze  Egó  ve-* 
To  Jacio  oï  faciam^  b.  v.  in  vita  Epaminondae,  alwaar  dit 
voor  permitto  of  pemättam  wordt  genomen.  Verder  in  de 
fpreekmanier  Faviamus  ^  hoc  ita  eese^  alwaar  het  voor  conce'» 
aamus'h*  i.  e.  staat.  Zoo  zeggen  wij.  li  zal  /iet  gedooq'en^ 
of  niet  gedoogen ,  voor  toelaten  j  laten  doen ,  of  niet.  Ja  wat 
meer  is,  ons  Friefche  D^'oen^  is  hetzelfde  met  Taugan: 
want  dwagen  is  bij  zamen trekking  dwaen^  v.  h.  duen^  doen. 
Het  praesens  Ind.  is  in  't  Friesch  Iet  dog  of  dogge  ^  M» 
6.  ik  tauga.  Van  dit  gevoelen  is  ook  Juniua  in  zijn  Gloa^ 
Jarium^  die  er  zeer  krachtige  redenen  voor  opgeeft,  äcd  ma- 
num  de  tabula. 

DftLLE<  een  daL  vallis.  I  d.  aao.   Reeds  bij  MeUa  StQke  vindt 

K 


Da.  Dk. 

men  op  en  dale.  Zie  Hufdecoper  in  eene  Noot ,  TX «  4o8.  ^ 
Kiäaan^  daei^  i  e.  da>\  val  lis.  StarUty  Fr.  lêuathof  ^  bl* 
i!^8,  gebruikt  het  Verkleïnw.  Dae/tje.  Eng.  Ua/e.  Zie  /u- 
niua,    Verd;el.    Deüe ^   Dof.     Dall^n^  valles.  Hooft  Ged.  5o, 

D\r,  dat,  iliud,  c£iiorl ,    Onzijdig  Voornaamwoord   vèn    T)y  ^  f 
d.   I  9  3,  !^,  4,  5,  enz,-  Zameugeft    Datte  ^  dat  de,  ld.  320^ 
Dafietf  voor  dat   het,  I  d.  ^o.    Daise ^  dat  zijt  I  d.  7,  4i^ 
Dat^a  o{  daf*s^  dat  is,  l  d.    4i.    DiUatu^  A^l   gij,  I    d»   43. 
Dat/Ie^  dat  fze.     l  d.  .5o.   Dmaie   (bij  samentr.)  i  d.   4t.    Dat 
dit  woori  doorgaans   thaus  voor    overtollig   befchoowd  woidt 
iu    vele  gezeglen,  is  bekend;    b.    v.   in    eer  dat ^    voor   datf 
ivaarom  dat  y  waardoor  dat  ^  waarmede  dat  ^  het  gene   dnt^ 
hf*t  ffene  wor  dai^  enz.,  waarvan  men  voorbeelden   in    over« 
Yioed    bij    de  Ouden    kan    viitdeii ,    meer    bepaald    bij    onsea 
Dichler,  en  in    de   Btjdr.    van   ff^aaflnlh,  I   bt.    van    bl.    i4o 
tot  1691.     Het  ware  echter  te  wenfchen,  dat  men  dit  niet  zoo 
gedacht,  en  er  zijne  rchrrjfwijze  uiet  naar  ingerigt  had;    wanf 
dit  dat  heeft  wezenlqke  en  onmiskenbare,    ja  onmisbare ,  be* 
teekenis   en    nadruk.      Vergel.    Jülderdijk  ^     Taal  en    Dichtt. 
VerpvJueidenh.  III,  49,  volfsg. 

DAUVVE,  de  (lauw,  I  d.  56,  73,  i75.  Zie  Bow4^.  —  V.  h. 
Dauw  jen  en  Dauwgjen  ^  dauwen,  onz.  De  Verled.  Tijd 
Daiiwge^  I  d.   i'^5.     Zie    Oer- Da  uw g jen. 

DAVEIUEN,  daveren.  V.  h.  Daver-^droanjeny  dichterlifk^ 
dreunen  dat  het  davert,  eenvoudig,  dreunen,  daveren,  1  d» 
i56.  Kampfiuijzen^  Pfabm.  bJ.  169,  üm^erj/neet  y  voor  da- 
Vering,  dreuning  Onze  Dichler  liemint,  Oiu  den  nudruk, 
de  zamenfieHing  van  twee  Si^iionijme  woorden  ,  foras  bi^  voor- 
keur,  b.  V.  irijz-gobbjen  ^  Ruwz-bruwz-guwzjen^  holie-bolk ;- 
Spijt'/pot-ratbjer ;  Gruwck'juwckjen;  Raeprjchraepy  enz. 
enz, 

)E,  de,  bepalend  Lidwoord,  I  d.  4,  18,  enz.  2de  Naamval 
des ^  I  d,  t7  ,  122.  Il  d.  loï,  io5 ,  lO"? ,  enz,  Der^  der, 
I  d.  43.  II  d.  69.  Doch  meermalen  Dtar^  I  d.  4o,  89, 
102,  2.^0.  II  d.  t3  ,  enz.  Ook  eeos  voor  fp'icnsy  II  é:.  S'j  ^ 
JJear  fersfen  ick  jearn  lez,  wiens  gediclilcn  ,  enz.  Het  On- 
zijtl.  Lidw.  is  Hel  ^  hit  y  et  y  it.  Zie  ald.  —  IJa  der  die  de  ^ 
inderdaad  ,  II  d.  81. 

lEA.,  de  dood,  I  d.  i55,  1^6,  enz.  Meermalen  vindt  roeu 
Deady  I  d,  3,   4o,   42,  43;.  71,  enz,  en  Ueadc  ^  i  d,  4^^ 


86,  180,  i84  ,  II  d.  83,  enz.  näe  Naamr.  Deadê,  I  â*  ij^ 
78«  1267  enz.  Meerv.  Deaderiy  mortes,  I  d.  3,  43.  —  Dea^ 
ëood.  niortuas,  overleden,  Id.  1 ,  i4,  i5,  38,  4i* —  Deade^ 
een  doode,  een  Iqk,  II  d.  78. —  Ueadfche^  doodfche,  doo* 
delqk:  (yau  eene  wonde)  I  d.  1^7.  Maar  meermalen  Dead-^ 
ivctj  b.  ▼.  I  d.  18,  34,  45,  44,  77,  98,  ûjj,  i46  — ■ 
jieadjeny  dooden,  I  d.  95.  A;  S.  ueadjea,  Zie  üaetjeiu 
•—  Zamengetl.  Deads" bannen^  banden  des  doods ,  Il  d.  j5^ 
•—  Dead'doa/m  zoo  dool  als  een  doode,  I  d.  g5.  —  Dead^ 
dolgCj  eeoe  doodwond«  doodcl^ke  wond,  I  d.  34.  —  Dead-^ 
fiinney  dood-vijand,  ld.  169,  170,  189.  II  d.  io5.  Meerv* 
Jjea-fijnnen^  II  d.  6q#  < —  Dea^gluwp^  dood-llrik,  doodeJqke 
Brik,  ld.  soi.  Kiaaan^  gi^pe^  i.  e.  gluype^  decipuiumf 
—  machina  irretiendis  avibus  apta.  —  Voor  't  overige  betee- 
ken t  dit  woord  ook  wel  eeDS  belaging  ^  verfirittmg  ^  heifneäj^ 
Ie  vcrrcuifing  en  oiferrompeling.  Zie  G/iupp,  —  Dea^/leck , 
dooditeek,  I  d.  i58  —  üeaa8''tosci''tuwt  ^  tand  volle  muil 
des  doods,  I  d.  167^  jinacreorij  x^rju'  '^iiilm.  Een  eigen- 
aardig denkbeeld  en  voorstelling  van  den  alles- verQindenden 
Dood.  -  Deads'toscken y  tanden  des  doods,  II  d«  69.  Wij 
noemen  dat  doorgaans  de  kaken  des  doods, 

DEAGEJV,  dageii,  dies,  I  d.  4o,  43,  43,  44,  68,  enz. 
Meerv.  van  /Jey^  zie  ald,  -  Deagena^  der  dagen,  I  d.  i33. 
F^iet  zelden   wordt  die    S «    in    het    Landfriesch ,    achter    dea 

^  uitgang  van  het  Meerv.  geplaatst.  Zoo  leest  men  in  de  Bijdr. 
Tan  JVasfenb.  I,  161,  Boetenê^  enz.  ook  in  den  omgang 
wordt  die  letter,  hier  en  elders,  uitgefproken.  '^  Dasgen^ 
n  d,  67,  68,  76,  94,  enz.  —  Daegen^  II  d.  5.  m  uitforaak 
hetzelfde  als  't  vorige  woord.  -  Doegel^ckfche  y  dagelij kfche^ 
n  d.  96.  -  Deagjenj  dagen,  provocare,  (eig,  dag  Hellen)  I 
d.  3o.  Verled.  Tijd,  Deagge,  Deelw.  deagge.  Zie  Oer^ 
deagjen^   Oph-deagjen. 

DE\L,  de  Duivel,  Diabolus,  I  d.  53,  Il  d.  90.  -  Deak y  I  d. 
310.  II  d.  Q3 ,  io5.  Verj^el.  fViêfenb.  Bgdr.  II,  33,  met 
wiens  gevoelen  ik  mij  volkomen  vereenig.  -  J.  v.  d.  Ve.en^ 
Over.  Gez.  bl.  44 1 ,  wat  Deel  roept  Abbe  Fries.  -  Dealfc/ie^ 
duivelfche,  I   d.   76,    i58#    Zie   Dijvel. 

DEA.R ,  daar,  in  onderfcheidene  beteekenisfen ,  ld.  3,  3,5"« 
i36,  i53  ,  i6i,  enz.    Voor  imar,  Voory.  en  U  d.  101,  uu.  - 

K  % 


Voor  diêy  qnï,  I  <l.  i,  Dfar  bleackerje  ijo  mqn  «tg  dü^ 
fchilteren.  -  tien  Ttudt  elders  ilaar  voor,  mUfchieii  beter,  dir 
of  der,  Iii  xameufl.  Déar  /or^  daarvoor.  Il  d.  46,  en  waar* 
Toor  n  d«  115,  init.  -  Dear  fen  dinne^  daarvaa  daan,  Taa 
daar 9  H  d.  65.  *  D^.nr  meyj  daarmede,  I  d.  5«  H  d*  ^O»  • 
Dear^ney^  daarna,  I  d.  iSi^  (?d  waarna  %  II  d«  89.*  I)ear^ 
om,  daai*om,  I  d.  37f  .^9.-  Dear^oer^  waarover,  ld,  iii, 
tnidd.  -  Dsar^oon^  waaraan,  II  d.  85.  -  Dpar-ooft'-io ^  daar 
aantoe,  II  cl,  78.  -  Dcar^op^  daarop,  I  d.  i4i.  •  Dear^lrogy 
daardoor,  II  d.  10!^  en  waardoor,  II  d«  Qi*  -  Dear-^to^ 
waartoe  y  II  d.  91.  •  Dear-^nn^  daarin ,  II  o,  98,  en  waar* 
ïn,  I  d.  8^.-  bpar^iiwtj   daaruit,  II  d.   87,    en».  «— 

DE\RK,  deeren ;  hinderen,  fcha'ie  doen,  I  d.  63,  99.  On* 
persoonlijk  voor  verdriet ^  deernis y  hebben,  ld.  âo.  Maer^ 
iant  gebraiki  dare/iy  I,  455,  52*  A.  S.  Dceranjen  Dtrian^ 
Zie  Derre* 

DECKJEN^dekken, (de tafel,  den  disch}Id.  125.  Dee\w. .Dii/en. 

DEELEN,  deeien,  II  d.  82.  Verl.  Tijd,  deelde.  Eng.  /Jeo/, 
Zie  Junius.     Vergel.    lyieien  ^    Uwt-dield.^    Deel^  een   dee), 

I  d.  49,  9^,  100,  -  II  d.  loi.  -  C^eeky  II  d.  lOJ.  -  Deel- 
luiltig^   deelachtig,   II  d.    87. 

DEL,  neder,  I  d.  i5,  4i,  7^,  'j^^  ^  cna.  Zie  ddlle ^  doL  - 
JJel^üz^  eene  nederlaas; ,  ncx ,  caedes,  I  d.  43.  Het  W,  W, 
Del'Uzze  y  in  de  beteekenis  vAn  nederleggen,  bijleggen  (een 
gefchil)  I  d.  70,  II  d.  72.  Voor  zich  nederwerpeu,  ^o<Nr 
iemands  voeten,  II  d.    81.     Zijne    heerfchappij    nederleggen, 

II  d.  97,  fin.  -  DeUey  een  dal,  I  d.  i51.  -  Del  en  Duijfü^ 
Bredero  in  Ant^eniet.  Hecmskerh  en  anderen  gebruiken  itel^ 
hn<re^  bij  v,  B.  A.  bl,  71.-  Bergft^deJling/ie^  Hooft,  N.  H. 
Verhel.  Kiliaariy  in  Deile  ^  Dellintre  y  B^rg-deUinge  ^  H'cilani^ 
in    Deihng"'     Uet^duwvljcn ^  voor  nederdalen,  I  d,   f^Q. 

DEMVIEN,  bezadigd,  zaclitniocdi^;,  bcfcheideii ,  ld,  229.  Ver- 
moedelijk behoort  dit  tot  het  A.  S.  Demman  domarc,  ob- 
Inrare .  oblïruere.  V.  h.  Demmcnhf^yt  ^  hc/iadigdhoid ,  I  d. 
83,  alwaar  het  met  noati^  en  nioet ^  lam,  mak,  wordt  yer- 
cenigd  ;  hetwelk  Ilerk  pleit   voor  de  gemelde  nllcidini;. 

DEN,  dan,  tune,  quam,  I  d,  1  ,  2,  enz.  II  d.  87,  enz.  wordt 
met  ah  [az)  wel  eens  Ver^visfeld ,  in  de  MSS.  B.  v.  bij 
JdeHs  Stohe  ,  1 , 2 1 6 ,  zie  Hi/ydf^coper.  O  ver  het  woord  zelf,  2?//- 
derdijk  Taaien  Dicktk.  Verjcheidenlu  III,  H 6,     Vcjgei.  Az^ 


^. 


Db.  77 

PENNE,  ©cn  Den,  denneboom ,  I  d.  207» 

DLlRKËy  deien,  befchadigen ,  beieeilîgeD,  kwaad  does,  I  d,  3, 
4,  27 1  3o,  181,  199,  Zie  üearen^  Tiiutoriisla^  deren  ^ -^ 
Tiocere.     Dtre  voor  ramp,  nadeel,  Mafirlant^  If ,  216,  6- 

DKllTEN  oi  DKRTTEN,  dariel,  wecldrig ;  onbezonnen,  on- 
bedaefat7.aani ,  dwaas,  ld.  2,  12,  54,  67,  65^  1.^9.  Dert^ne^ 
I  d«  228,  II  d.  106.  Behoort  vermoedelijk  lot  d<rren^  dar'* 
ren ,  andere ,  Kiliaan.  Teutoniaia ,  Darten.  —  petulans.  Bre-^ 
flero^  biomm.  Ridd,  liE>o  broot«dronckeu  A%  darten,  tiamp^ 
huizen  en  anderen    DerfeU 

DKS  TO.  voor  den  Comparativus,  b«  y.  Des  to  blijer^  I  d.  20^ 
n  d.  48,  ii4. 

DET,  doet,  I  d.  5,  i4,  52,  4o,  enz.  —  Deste  voor  detfle^ 
gij  doet,  ld.  10.    Zie  du^aen. 

DEUGD,  deagd,  I  d.  6i.  69,  101,  117,  enz*  V.  h.  Zamenge- 
ileld  Deugd^preaUe ,  dengdenpraai ,  I  d.  83,  —  Deiigd^Jpoare , 
deugdenfpoor,  I  d.  48.  —  ihugdinck j  dengdelijk,  deugd- 
zaam ,  II  d.  98*  Maerlant ,  II ,  4d2  ,  65 ,  deugedachlich. 
Hoof  t ,  Ged.  *36 ,   Deugdig. 

DEUNTJE,  —  Mingel^deunljea ^    Mengeldichten,    llt.   van    ^ 

I  deeL     Kiliaiin  ^   Done  ^    JDeune ,    touus,    modalo»-.     Hoe    de 
Heer  BiiderdyL   aan  het  Friefche  Tjune  komt,  iu  zijue  Ge^ 

Jtachtitf'st  y  op  *t  woord  Deun ,  weet  ik  niet*  Ik  bond  bel 
voor  een  e  drukfeil. 

DEWIJLLE,  dewijl,  om  dat,  II  d.  72.  Ik  twijfel,  of  dit 
wel  L-Friesch  is. 

DEY,  een  dag,  dies,  I  d.  S,  7,  9,  i5,  26,  enz.  3  Ndamv. 
Deysy  daags,  'sdaags,  I  d.  ii5,*  117,  i45.  H  d.  7.3,  76.  98, 
enz.  —  Dey  oon  dey ^  dag  aan  d^g,  dagelijks,  I  d.  56.  — • 
Dey  iiwi  dey  t/'/ij  van  dag  lot  dag,  I  d.  i?)o.  Eng.  Day^ 
Zie  Juniun.  TeulonUta^  Daïiijnck  ^  boijden,  buijdenmeer, 
bodie.  KUiaan^  Daliinck^  £a2,  fie.  r.  e.  beden,  hodie. 
Vcrgel.  %*an  HcufeÜ  ^  eu  de  door  bem  daar  aang«!Voerde 
K)cbrij\'ers«  De  Tpcliiug  van  den  Teuto/nsla  ^  is  beter  dan 
die  van  KUiaan  ^  en. mei  reden  zou  men  kunnen  vermoe- 
den, dat  bier  iets  menlcbeiijkscb  is  gebeurd,  —  Zamcugelh 
Dey-hiere  y  daghunr,  H  d.  ii4.  —  Dey^klear  ^  middag-kJaar^ 

II  d,  77  y  87.  —  Dey^ijeachle ^  bet  dag-licbt,  I  d,   86»     Maar 
^^i>*//6'ac/A/^  dae- klaar,    duideliik.   I    d.    124.    Uit   noemt   de 


78  Db.  Di.  D^ 

Dichter  in  zijn  Bertgt  (foor  den  Naauwh.  Nf^derl  bL  XX Vt  , 
dagh'üc/it.  —  Dey^Jium^ne  ^  dagdond,  het  uar  van  den  di«g^ 

I  d.    3i8. 

OtYEN,  doodcn,  I  d.  S ,  4,  4i ,  43,  72,  98.  tl  d-  ^4,  78, 
86,  1 15 ,  116.  Zie  deadjftn.  V.  h.  het  zamengol^,  ^/^*- 
dolctej  moord-dolk,  moord-priem,  I  d-  87,  190,  201.  ïu- 
äaan^  D(is[srhe^  fica,  Dcghen^  daeqhe.n^  machera.  Dese 
woorden  behooren  vermoedelijk  tot  den  wortel  Dag^  ^^g^ 
(day  dey)  waartoe  men  ook  kan  brenaen  (taedjeriy  {da^èh) 
deaJjen  {dfyen,)  Wegens  de  ver^isieling  van  D,  J  en  G« 
Zie  de  voorbeelden,  aangehnald  door  liüderdijk ^  Ge/lachten 
der  Naamw^  bl,  242.  Daey ^  deegy  Jaey  j  veeg;  dooden^ 
dooyen  euz* 

DICliT,  een  Gedicht,  ld.  48,  92.-    Dichter^   een   Dichter 

II  d.   62.    Van  Dichten^  maken,  vervaardigen ,  gelijk   Wêifium 
van  iroifM,  maken.      Vergel,  Ypey  Geich.  der  N.  T.  hu  527. 
En  Bilderdyk^  ^cJL  der  iVaamw.  bl.   109  en  i5i. 

DIK,  deed.  Verled.  Tijd  van  du^aen  ^  ld.  I,S,6,ia,  eni. 

IVlecrv.  diene^  deden,  I   d,    159,  i65,   II  d.  82.  Deelw.  dien^ 

gedaan,    verrigl  •    geëindigd,  I  d.   25 ,    i5o,    lóo,    160,  cn«» 

iVasfenbergk  Bijdr.   I    162    en    elders,  diend,  —   Maerlant^ 

II,  225,  i65,  Diet^  deed.    Baardt  üeugdenfp.  bl.  i5ii,  Dee. 

Zie  verder  dwaen.         V.  h.  Diede ,  eene  daacl,  I  d.  48,  100, 

10^,  110,  enz. —  d/ed^  I  d,  90.  —  IJn   der   diede  j    in   der 

daad,  11  d.  82.  —  De  diede   op   "t   wird^    dictiim   factum,   I 

d.  3o.     Hiervoor   heeft    Melis    Sloke  ^   III,    9^5,    Doe   hg  ^t 

feijdey  het  was  gedaan.     Kamphuijzen  PJhtm,  bl.   116,  Öe- 

dacht  gedaan.    Bl.    i47 ,    Gezegd    g^fchitcL     Bl.     i84,     zoo 

woord  zoo  daad.   Bl.  199,  zoo  haast  gedacht  ^  zoo  hoest  ge-^ 

daan.    Bl.  2o4,  Gedacht  volbracht.  -  Tweede  Naamv.    dieds 

I   d.   i6q.   Meerv.  dieden ^  I  d.    157.  -    Dieder ^   dader,    doe* 

ncr,  I  d.  181.-    Diedingh^    verrigting,    doening,  I  d.  218,  - 

Teutonisia^   Dedinge."  De-^en  -  Dl- en  -  do^en  (doen)  Do-g 

-en,  gelijk  De^g-en ^  da^g^en^  met  de  blaasJetter  dtt^a-g^en^ 

{divaen)    doo-gen  ^  M.  G.  taugan.    Zie  op  Daey. 

DIKLKN,  dcelen.    Zie   Vwi^dielen, 

DJIKP,  diep,  1  d.  i5  ,  55,  '^'j  ^  4/,  5i  ,  79,  enz.  Eng.  Deep^ 
Zie  Junius.  In  de  Bijdrag.  van  kVasjenb,  1,  i65,  Djecp.  - 
Djieplie,  dieplle,  ld.  19,  'jj.  Kaman,  Duyp.  -  Djiepte^ 
cjc  diepte,  eigrgiid,  I  d.    aoö,   225,   li   d.    6j.     TeutonisUip 


Du    Dn  f9 

Duypte.'^  D/pphn^  (diepjen)  diepen «  peilen,  (Fïgaurl.  drH>r« 
grondeu)  deppen,  doppcu «  doapen :  gieten,  oplieten;  doo« 
▼en,  I  d.  58,  32^,  ü  d«  62.  Zie  wegens  de  afleiding  op  '| 
wooi'd  Bedjupf:  Unfl^djiepjen ,  uiidooven.  -  In  ae  O.  F.  W, 
\indt  men  H^ape/depene  en  fVapeldjepinga ^  waarover,  be- 
halve anderen*  Idfinga^  Staatar.V^  sói.  -'  Zaroengeli,  Djiep^ 
grimne^  diep  in  den  grond «  I  d.  190.  Djiep^gruwnijgr/iy 
diepgrondig;  verborgen,  verfcholen,  I  a.  i48.  -  Djiep^ijeaf'» 
dijETj  teeder- lievend,  II  d.-Si.  Wani  diep  voor  zeer  is  be- 
kend, b.  V.  in   niep-bedruhtj  enx* 

DIJGK,  een  dqk,  I  o.  21. 

DJll'^R,  een  dier«  en  dieren  (als  ware  het  gedierte ^,   coIlective> 
I  d.  9,  55,    16,   57,  62,  65,    en»,    l^aatme    Gribb.    bl.    28 
Djeer^     Bi)  onzen  Dichter  vindt  men  ook,  Djear^  maar  in  de 
3    beteekeuis,    voor    een    Ucjje^   g^l^Jd^  j   Juvenca ,    i^«u«Xif 
I  d,  2.    In  welke  beteekenis  men  bet  vorige  Djier  ook  vindt  ^ 
I  d.  2,  11«  12,  16,  21,  II  d.  47«     Bi)  Afaer/a/it^  ly  252,4, 
leest  men   dterne  voor  eene  maaud ,   pnella ,  waar   voor   mea 
▼8*  i4  en  vervolg*  leest  jotic  wij/  of  wive^  l^eulo/iiaiai  Derne  ^ 
maget,    ancilla*     Kiliaan^    Deerne  ^  famnla,  puelU  -    Gemeija 
deerne^  i.  e,  hoere^  meretrix.    W*  v,  Dieragie ^  in  Friesl,    en 
elders  bekend.     Starter  ^  Fr.  LuathoJ j  bl.    90,    a,    van    een 
geliefd    meisje,  fiviete    dioer.     En    200    vindt   men    Dier   eo 
Deerne  bij  Cata  ^  Heemalerh  ^  Huijgens^  en   anderen  meer- 
Biafen»    Opmerkelijk  zijn   de  volgende  plaatlbu.     Heemskerk^ 
B.  A      bl.    28,     Het  Jott  onnofeL  dier  ^    dat    kort    te    voren 
Jonclvrouufe  genoemd  was.  BK  i34.    Uil  jonge  dier^  ook  voor^ 
been /o«itt/ro«/«>tf  genoemd.    HuijgenSy    bl.   86,  Borgerdeer ^ 
>roor  Burgers  Dochter.     Baaidt^  Deugden/p^  bl»  93» 
Ook   nocli  een  JuiTroas  Camenier» 
Een  leer  jong  fehaep,  een  nobei  dier. 
Meer  andere  voorbeelden  worden  door  andere  opgegeven,  b..v, 
dooi*  Steenwinkelo^  Maerlant ,  III,  3'j  t.  -  Daar  dit  woord  dan  niet 
alieeii  eene  Diensêmaagd ,  maar  ook  vooral  eene  Jordifiouiv  y 
elke  aanzienlijke  Dame  j    Koninga  dochter  y    ea    Prittcea    be^ 
teekeut,.  kan  liet  niet  anders  zqn,    dan    ons   eenvoudig  dier ^ 
▼oorhien    ook    dierne »   deerne    genoemd  ;    en    Kiiiaan y  die 
Oeernff   neemt  voor  dienerinne^    en  van  dienen  afleidt,   be^ 
gaat  eene  zonderlinge  dwaling,  en  doet  anderen  dwalen.    Het 
ïft  bekend^  dat^  gel^k  bel  Lat.  animal^.  zoo  ook  ons  Dier^ 


lo  Ds.  Dis.  Dn 

Toor  een  redelgl  xoowel  als  redehoB  rchq>rel  worfit  gébralkc.' 
Mq  heugt  een  oud  boek  gezien  te  hebben ,  ten  Tijtel  voeren- 
de :  yan  het  dierJben  Jelus ;  alwaar  dierten  Raat  yoor  kind 
of  kindeken.  Op  ifen  uitgang  ne  moet  men  niet  te  aerr  faech- 
len,  ^ant  deze  duidt  hier  alleen  het  Trouwelijke  geilacht  aan« 
Het  A.  8.  levert  hier  ook  gccnc  hulp  op«  Men  vindt  bi^  L^e 
wel  opgegeven :  !/%*e/w?/i ,  TAiz/tf/i  ♦  Thinene^  Thinnenne  ^  voor 
Ancim ;  waarvan  het  grondwoord  moet  zqn  'Fhienian  of 
Tliinian  ^  in  het  L  —  Fr.  Tjienjen;  maar  noch  Ttd^rnsr^ 
noch  Thiernerne.  En  deze  laatHe  woorden  konden  ook  niet 
worden  opgegeven ,  om  dat  ze  niet  bef  laan ,  noch  beftaaa 
hebben ,  noch  bcHaan  konden ,  in  gemelde  beteekenisfen. 
Men  hoade  das  bq  vervolg  Djier^  Djear  ^  Dier^  Dierne^ 
Deerne  voor  een  en  hctzeitde  woord,  in  vcrbindtenis  (laande 
met  het  Griekfche  9if'(  ,  en  het  Latijnfche  Fera^  en  in  be. 
teckcnis,  voor  een  gedeelte  althans,  overeenkomende  met  het 
Gr.  i^dfjuaXi^^  en  het  Lat.  Jvufenca.  Ik  heb  dit  meer  fteilig 
behandeld,  als  anders  mijae  gewoonte  is,  omdat  men  vefoa- 
derde  kwalen  wat  Uerkcr  moet  aantasten ;  doch  zonder  iemand 
te  hebben  willen  beleedigen,  Sapieuti  dictum  sat  est,  —  V, 
h.  Djerte^  gedierte,  diëten,  I  d.  220.  —  ZameugelL  Djier^ 
haed^minjche ^  de  mensch  het  hoofd  (heer)  der  dieren,  I  d. 
2o3.  —  Djier^dom^  zoo  dom  ols  de  dieren,  I  d.  ai4,  *— 
Djier-rijck^  vol  dieren,  dier- rijk,  I  d.  20. 

DJAGGELJEN,  faggelcn ,  fliugeren ,  I  d.  /ï.i.  Vergel.  Was^ 
fenb.  Bijdr*  II  d.  Sg.  In  Friesland  wordt  nog  heden  S)ag-- 
gfiljen ,  even  als  Rammelen ,  gebezigd  voor  langzncun  zich 
oewegen  9  en  Jlingerende  gaan.  Zie '  Schoeien.  V,  h.  vindt 
men  bij  Baardly  Deugden/p.  h\.  i^g^Joncker  Saggehbroeck» 
De  D  en  S  verwislelen  ook  zoo  in  Doek  en  Sock.  De  J  ia 
DJaggeljen  is  eenc  lilera  cpenthetica.  Vcrgcl,  Junius  in  Dag" 
gle  en  Dewlap.  Sjaggeljen  ^  drentelen.  Aagtje  Ysbranta  ^ 
libben^  bl.   ^7. 

DIJLGJEN,  delgen.  Zie  For-dijlgjen  —  Vwt^dijlgjen.  Teu^ 
ioyiiHta. ,  D(4ygen ,  en  Dil<ren.  Klliaan ,  Delghen  ,  DHghen^ 
Van  der  l^etti^    '/jinneb,  bl.   174,  Te   delgen  en  te  bannen, 

DUVEL,  duivel,  Diabolns  ,  I  d.  62,  61,  111,  i52.  Eng.  Di^ 
i>cL  Kiiraari  ^  DieveU  Duïji^elj  Diwel,  Maerlant^  II,  285, 
52,  Dievf'L  cldta-s  DuiweU  —  Vt  h,  Dij^eljc/ie ,  duivelfche , 
II  d.  90.     Zie  DeaU 


•i 


Dl,  On  6g 

DILDEN  f  dalden ,  verdragen «  zich  geduldig  en  Iqdtaam  ged^« 
pen,  I  d«  58|  6o*  Sch^t  met  tokrare  in  verbindienis  te 
Aaaii ,  zoo  als  bet  Eog.  Thole  en  het  A.S.  Tholian.  Zie  «/if* 
7ii£^#.  —  V.  h.  dildig^  geduldig.     Zie  AMV'^dildigBt, 

DING,  of  OINGCy  een  ding,  zaak,  I  d.^;  48,  62,  65«  ent. 
Het  wordt,  even  geluk  het  Lat.  ren  en  negoilum,  in  fchier 
oneindige    beteekenisicn   gevonden ,    die    uit   den    zamenhang 

"  nvorden  gekend.  CUgnett  en  Steenwinlel  oi^  Maerlant  II, 
Aauteek.  d1.  i25,  houden  %'an  't  W.  W.  dingen  j  voor  e^rfle 
htlttVtnis  ^  zeggen  ^  fpi^hen  %  waaruit  dien  van  pleiten  ^  canfas 
ttgere ,  enz.  zqn  afgdcid.  Dit  is  •  wat  het  gebruik  des  woordf 
aangaat,  voldoende;  maar 'de  allercerlte  grond beteekenis  zit 
dieper,  en  dient  hooger  opgehaald  te  worden.  Wij  zullen  dat 
bq  bet  woord  Tijg  jen  zoeken  te  doen.  -—  Ouder  de  zeldzame 
Letcekenislen  van  Düic  o{  ding  is  die  van  leifen  en  Jlervtn  bq 
Stoke  ^  I,  181.  —  Voor  oejening  ^  in  de  Da  dr.  van  fVae^ 
fenb.  I,  i57«  —  \ oov  nionfttr^  gedrocht^  alci.  bl.  i52,  enz. 
Vele  andere  beteekenisfen  z^n  overal  voor  de  hand.  Zie 
'Fing.     Goed. 

PINNl*!,  b.  V.  Dear /en  dlnne^  daar  van  daan,  Tan  daar,  U' 
d.  65*  —  Fen  dinne  blieuu^e ^  ergens  van  daan  blijven,  II  d« 
301.  —  ff^aatze  Gribb.  bl.  5i.  Feti  dinne  lomme.  Melis 
Stoke^  I,  571,  De  Nonnen  heeft  hy  danen  ghedaan,  d.  i. 
^ 'A/2  c/oar  genomen.  Ook  dan^  IV,  1067,  En  keerde  weder 
dan  hi  was  comen ,  d.  i.  van  waar.  Zoo  ook  dikmaab  u>anen  , 
en  want  voor  van  waar.  In  den  geest  der  Ouden  zegt  Kamp" 
îtui/ien^  Slic/Um  Hum.  bl.  261,  O  ver  van  dcMn;  en  zoo 
ook  bl.  99  &  149.  Vergel.  wegens  Danen,  daan  f  Fortman^ 
Taal  en  Dichtk.  jianmeri.  bl.  5l,  en  wegens  wanen  ^ 
CUgnett ,  Bijdr.,  tot  de  O.  N.  Lttterk.  bl.  294 »  Moot.  Thans 
.  Denne. 

DJOE,  (bij)  bij  den  dag,  dag  aan  dag,  al  den  dag,  dagelijks , 
I  d.  â.l,  90..  Daarvoor  vindt  men  Bij  djue^  I  174.  Waar- 
fclujnlqk  is  dit  woord  herkomliig  van  Dey^  dag;  en  hiervan 
ons  woord  Joed,  heden. 

DJ  OER,  dier,  duur^  van  hooge  waarde,  I  d.  21,  52«  66,  68  ^ 
125,  173.  n  d.  93^  —-  Dierbaar j  zeer  bemind,  I  d.  116« 
145,    162,   i659    191*     Eng.    Dear.     Kiäaan,   dier,   dugr. 

^     Teutonista,  Duijrf  Durber. —  Zaqiengeft,  Djoer^wird^  dunr 


Tan  waarde,  I  d.  48,  17$.  —  Djoer^wirddig ^  II  d.  gt.  -^ 
Het  Z — N.  üjoerie^  dierte,  daurte,  I  d.  110« 
}JOETEN.  Dit  woord  heeft  vele  beteekenUreo ,  waar  ran  de 
grondbeteckenis  fch^nt  te  zijn  die  yan  /pelen  f  boetten  ^  mal^ 
ien^  dartelen;  zich  vermaken^  verlustigen^  vennepen.  Ure 
Schijnt  een  en  hetzelfde  te  z^n  met  Jouen ^  een  ood  woord^ 
dat  door  KUiaan  vertaald  wordt  door  Jocari ,  delectari :  ve- 
xiere  delectari :  venerea  voluptale  frui.  Huijdecoper  op  Meba 
State  f  VI,  730,  noemt  Joiien  een  bekend  Fransch  woord, 
ook  in  't  Nederdaitsch  te  vinden.  Ba  Afaerltmt  leest  men ,  I , 
Si  9  18,  Vul  weelden,  feesten  en  Joijen.  —  Deze  hoofiba- 
teekenis  vindt  men  bij  onzen  Dichter  y  I  d.  54. 

Un   't   tuwl-wracgfeljcn,  gn  \  djoeyen^ 

Un  't  fnaep-fnobbjcn  y  Ijeaf , 
IJn  't   eal-lqlle-bortlijck  Rjoegen.  — 
VOOt  zich  vermaten  y  verheugen^  ld.   210. 

Hier  djoeyt  de  Deale,  ijn  prcane  nwt*lilt'ne. 
In  de  afgeleide  en  verdere  beteekenisfeu  ftraalt  vooral  door  die 
van  le^^n ,  zich  betvegen ,  Werkzaam  z^n ,  het  zg  dit  gefcfaie- 
de  op  aarde y  in  de  lucht  of  zeei  zfpeveny  zwieren^  mu^r^ 
veny  ztt^tteny  vdegeny  zu^enmieny  woelen y  wemelen^  wrie^^ 
rnelen ^  joelen  y  krix>elen  (waar  eehter  het  genoegen^  Termaak 
en  wellust  niet  uitgefloten  is)  b.  v.  I  d.  224» 

(De  wrâd)  Meg  't  jing  er  ea  dioeye  »f  kryoele» 
d.  i.  wat  ooit  op  aarde  gich  beweegae^  leejde^    (De  grond** 
tekst  heeft  i¥onen.)  — 
Van  de  xeCy  b.  v.  I  d.  110, 

Mej   't  jing  'er  qn  djoeyt  ïn  hicht. 
d.  i.  wat  er  in  lee/t  (zwemt)  en  adem  haalt»    (De  Grondtekst: 
H^at  in  dezei^  is.)  I  d.  208. 

Dear  duwckt,  ijim'  djiept',  dekt  djoeyt ,  Unz  Ilrftnne  in  ree  ^ 
Sc  foUerhânne  tisck. 
d.  u  Daar  wemelt  y  za^emt.  (De  grondtekst:  daarin  is  bet 
wriemelend  gedierte.)  Vooral  duidt  bet  aan  alle  ufoelige  Äe- 
drijf  en  wei  Ldadig  bejag  der  menjchen ;  werkzaam  y  bezig 
cjrVz,  flaveny  Jlocmeny  draven j  zwoegen*  en  wel  bepaaldelgk 
met  het  oogmerk  om  iets  te  bekooien ;  das  naar  iet»  flreven^ 
weken  te  bekomen ,  bejagen ,  beloopen.     B.  v.  I  d,  i8a« 

Hel  dat  me  bocldet ,  krilfct ,  djoeyt^, 
d»  u  Al  wat  men  werkt  en  flaaft  Qnjloofi. 


0«#  80 

l  A^  9St7.  —  Ibt  JkQtU%  bet  Imt,^  ImI  dfOêyi^  Dobt^  >«vl4^( 

en  wsez't 
(d.  Î.  W«l  ftMedt^  wat  broedt,  wal  atémegiy  flo<|ft|  awaU^ 

en  dvaafi* 

^U  d.  gou     Hy  ia  £>  di^eyende  j  d.  i.  aoo  fv«r<kzaani  ,l   beaig, 

onvermeeid  aorgcjicte*     (Tan  d€n  Gierigaart.)    II  d,  gi.    AUa 

.^egen    to    djoeyen^     om  jieitfi   /usger   to    Hoerden  9  d,   v 

«Ue  dagen  onafgeaiat  daar  naar  ftretma^  dat  men  nog  bpó* 

^  fer  kUmmeD^  nog  grooter  eer  en  aanaien  bekoB%^.(v^(iii  Ho- 
neUngep,)  'Van  Uer  Vjoey^  ▼ereenigd  met  Twt^  ld.,  i^G* 
J«  lisae  'er  Forbowcke  ijn  djoey  in  tinck^  gnod  doI«  Voor 
hejag ,  voornemen.  (In  den  Grondlakst  rnad-gedachten.)  I  d.  21 2« 
Al  tomm'let  wrads  djoey  hol  oer  böU 
'  d«  L  al  iuioielt  al  wat  zich  op  aai-de  roert,  beweegt,  leeft, 
«n  werkzaam  is,  hol  over  bol,  (Ji  onderst  boveo.)  £n  zoo 
ook  Gedjoey.  Zie  aldaar.  -<—  Djoey^be/idd ^  1  4«  7^  Wr&ds 
djoey'-'behód 9  A^j  Ub-teel-fwicte  Minn', 

d*û  De  zoete  leven- teelende  Min,  het  behoud  van  alles,  wat 
op  aarde  leeft,  zich  beweegt  en  is.  *-<•  Djo^d^wffU^  I  d, 
208,  het  door  de  bosfchen  bg  nacht  zwierende  wild  ge^* 
dierte.  Zie  Nacht^djoey'^ivgld.  ^-  Djoeyerye  (^fijne)  VL  d, 
gn,  Hatig  bejag,  fijn- uitgedachte  treken  (om  fchatten  te  ver-^ 
zamelen.)  Vergel.  over  't  oude  W.  «/ov^,  Cdgnett^  Bijdr. 
iot  de  O^  N.  Taalt»  bl.  543  $  Moot.  De  O  is  bier  ecne  Lï« 
tera  prostlietica. 

DIHE,  dooyer,  van  een  el,  II  d.  5.  Volgens  's  Dichters  (pei- 
ling zou  men  thans  dit  *woord  fchrijven  en  fpreken  JJjearre» 
De  Ouden  hadden  over  het  geheel  eene  gebrekkige  Ipelling, 
en  waren  zich  Z(»lven  ongeluk  in  dezelve, 

DISCK  en  DläCKE,  de  disch,  fpgsufel,  I.  d.  74»  laS.  O  d« 
112.     Zie  I/lr'disrl^    Juniua^   m  DeiSj  Dais^  Diah.     Teu^ 

.    toniata^  Dijsch.     Van  Discus. 

DITSEN,  Verled.  Dedw.  van  Deckjen^  dekken.  Zie  Be-dU^ 
fen^  Ont-'dilaen. 

DIZZE,  deze,  ld.  16,  a4,  35 ^  56 9  58,  enz«  Dizzejalme^ 
deze  zelf,  II  d.  106.  Onzqd.  Dii^  ld.  1,  85,  1^9 ,  191, 
enz.  Tweede  Naamv.  Meerv.  Dizzer^  II  d.  80,  8i.  In  de 
B^'dr.  van  fVaafenb.  I,  167,  x65,  166,  Deaje.  BI*  iSj^i 
des  f  en  bl*  i46,  Die    BL  i55,  1671  ena  Dit^ 


84  Do/ 

DO,   doe,    of  gelijk  wq   thans  fch rijven,  ioen^  I  d«  So,   ^^ 

i!>4,  enz,     Cats^   doen» 
DO  AF,  DO  AVE,  doof,  I  d.  i4,  34,  55.  —  Dood,  Termolad, 

I  d.  g.  Zie  Korie  Aanteek.  Hooft ^  dooif e  prikkel ^  bl«  i6o» 
O.  F.  W.  Daef^  doof.  Daifid^  doofheid.  Daifia^  doof  i^ 
of  worden,     'leutonista^  di^ffi     VergeL  Junius,  in   IJe€i/^ 

DOAR  en  DOARE,  eene  deur,  I  d.  3,  !{^,  49,  58,  ens, 
In  de  B^dr.  van  I'Vasfenb.  I  d.  i4o,  ook  doarm  KiSaan^ 
door,  Janua.  B9  Maerlant,  TÏndt  men  reeds  Dore^  Bq  .Var- 
nix  R.  B.  fol.  161 ,  DoortiKierder.  Bq  t/a/i  c2er  Veenj  Kamp^ 
hur/zen^  Bred'ro ^  en  anderen  Door.  VergcL  Junia»  in  V» 
en  Ypei/y  Cefchied.  der  N-  T.  bl.  101,  en  fVeilamU 

DOAREM,  durveo,  andere,  I  d.  160,  16 u  II  d.  45 ,  68, 
71,  91.  Verled.  Tijrl  üoaratj  I  d.  4i.  ÎI  d.  67.  iieüë 
Slote  en  Maerlant ^  Darren,  Dorren.  Kibiaan^  Dartfenm 
Derren^  Tmtonista ,  Doren  en  dort^n.  Zie  denselven  io 
Corne  ;  Junius  in  Dare.     Hoojt  cu   anderen  ook    Darren. 

DOAYTER,  dochter,  I  d.  42,  22^.  Dit  is  Hinfopersch.  Esg. 
Dau^/Uer  y  zie  Juniua.     Mccrv.   Doay teren.     Zie    Dochter.. 

DOBBb,  een  kuil,  put,  groeve;  bol;  graf.  I  d.  94.  tSS* 
168,  195,  cTiz.  iJiervoor  leest  men  Dob,  I  d.  230«  ifeerv. 
Dobben,  il  d.  qi,  g4.  Starter,  Fr.  Lusth.  bl.  29,  Ä,  Doä- 
pctjena,  voor  Kuiltjes  in  de  wangen.  Teuloniata,  Dobbe^ 
pegge,prop^  ca  villa.  KiRaan,  dobbe ,  i.  e.  tobbe,  labrum» 
Zie  Duivck'dobbe  ,  Yerd-dohbe ,  Schern^dobbe^  — ZamengeflL 
Düijbe-ig,  rvind  des  graft,  I  il.  i4.  —  Het  W,  VV,  Dubbjen, 
begraven  in  een*  kuil;  heftoppen,  verbergen,  I  d.  5o.  Ä/- 
Haan  j  Dubben  onder  ds  aerde ,  fuperjccla  humo  operire. 
Vergel.  I'V asfenb.  in  Lhot.  Zie  Beaobbjen.  —  TurJ^d'ibbe  ^ 
Hooft ,  N.  H.  558. 

DOCliT,  hjs  zy,  doet,  I  d.  169,  178,  209.  Van  Dipaen. 
IVasfenb.  Bij  dr.  1,  i55?  162,  enz.  Di^^eit ;  d\ie  dufeUt  ^ 
ibid.    1  io.      Dit  laallle  is    Hinlopersch. 

DOCHTER,  filia,  I  d.  5G,  H  d.  72,  8j.  Tweede  Naamv. 
Dochters^  II  d.  82.  Hiervoor  leest  men  bij  den  Grammaticus 
II  d.  4,  Dochtlr ,  Meerv.  D  trlUcren,  en  Doditvs.  VergeU 
Ypey,  Gefchkdder.  N.    T.   bl.   96. 

DOCK,  zulk,  I  d.  23,  26,  43,  5o,  enz.  —  Doekten  ^  zulken  » 
I  d.  3,  28 .  53,  61  9  enz.  BrederOj  Grmne^  IV  deel»  4 
Bodr.    Hoc  bin  ick  dusken  Loer?  cu  op  vele  an'lrri*   plaairea 


Hiter*  Bq  Siartery  Fr,  Luêi/io/y  bl.  47,  leèst  men  Duê/chen^ 
maar  in  Jan  Soetetau^  bl«  i?,  duaten.  Dit  Duaken  en 
J^EM/cAtf/twiafeh.  elkander  bq  Bredero  ook  gedurig  af.  Het 
sal  niemand  berouwen ,  hier  geraadpleegd  te  hebben  met 
Bilderd^h^  Taal  en  Dichtl.  Ver/cheid.  III,  io6,  107. 
Zie  ~Sock. 

DOD.   dut»  bedwelming,    fuffer^,   I    d.    gt.  —   üoddej   dnt 9 

'  Terlegenheid ,  nmmering,  bedwelming,  I  d.  5o,  170.  EigenL 
Slaperigheid  y  /laapzuc/ii.  VorgeK  fVosfenbergfiii  Specimeu 
PhiloL  Patri.  bL  5o,  —  Zamengeft.  dod-doafy  dut- duf ,  rer- 
Oagen,  I  d.  igS,  Zie  Doffjen;  dutte;  druivl^dod.  —  Het 
W.  W.  Doddjen^  dutten,  Tufl'en;  waggelen,  dobberen  ,  flin- 
geren  (op  zee)  I  d«  77,  Zoo  leest  men  in  onze  overzet- 
ting van  den  107  Pfalm ,  vs.  37 ,  Zij  danjen  ende  waggelen 
als  een  droncken  man.  Eng.  DotCy  delirare.  Zie  Juniue. 
KiUaany  Doten^  duiten  y  delirare.  Pi-of.  JVaafenbergh  gaf 
mi)  op  eenen  brief  deswege  dit  antwoord :  Dodajen^  nutare, 
dcorl'am  premi,  incbnari.  Een  aanverwant  W»W,  is  het  ge- 
wone dutten.^*     l^euionista^  Dody  geck.     Dodden,  gecken. 

DOECK,  DOEC&E,  een  doek,  doek,  I  d.  4,  5o,  53,  306« 
II    d.   n.     Vergel.    fVanfenb^  in  Idiot.     Zie  Uijnmieldoech. 

DOERJEN9  dnren,  voortduren,  beftendig  zqn  I  d.  io4,  118, 
i3i«  197»  II  94«  Deelw.  Doerjendcy  durende,  dnnrzaam, 
lid.  86,  88,  ïo3,  108,  110.  — Doerey  dnor,  geünorzaam- 
heid«  I  i45,  174.  Zie  IJrig-doere.  —  V.  h.  doerliej'tlg^ 
doerheftige  y  datirzaam.  II  d.  67,  68,  86«  88.     Kamphuijzen 

'   gebrnikt  in  zijne  PJalmeny  bl.  290  ^   Durentl^chy   voor  be* 

•    Rendig,  bq  voortduring. 

DOFFJEN ,  dulTen  ,  dof  of  vochtig  zijn ;  als  Rofregen  of  damp  ne- 
derdalen (van  den  dmuv)  I  d.  175«  Reeds  Meüe  Stohe  gebrnikt 
meermalen  het  W-W,  Dm^eny  hetwelk  ik  voor  eeiv  en  het- 
zelfde met  ons  doffen  ot  doff^jen  houd.  Vergel.  iJuijdecoper 
op  Boek  V,  vs.  1216,  alwaar  het  voor  doof  worden ;  fjer^ 
doofdy  bedfi^lmd  worden  y  voorkomt.  De  eerlle  beteekenis 
zoèke  men  in  het  A..  S.  Du/an^  bedekken,  ovcrdelpen; 
betzelfde  fchier  met  Dufiany  mergere,  immergere,  atqae  adeo 
mergendo  tegere.  Of  wil  men  Irever  in  Doffen y  hompen, 
Hooten ,  drukken  ?  Bq  (lot  van  rekening  komt  het  op  hetzelf- 
de uit.     Gefchiedt  nu  deze  ovcrndning  o^ct  water,  dan  i.s  het 

L  ?5 


86  DOb 

dooven^    uitdooven.      Wor^t  de  ttn^kiog  aan  de  ntt^gcm 
toegebragt,  dan  beteekenthei  eene  beroouing  .ol  verminäermgp 
door  dit  drukken  veroorzaakt.    Van  het  gehoor,  ia   \  Ugcon^ 
der,  dns  verdootfen^  beda^lmen.    Van  hier  Dof^   ook  Éfuft 
•ig.  doofy   nitgedoofd,  yervolgens  beteekenende  dke  tfardof^ 
fing^   en  bedwelming  j   eerst    der  iLintuigen^   daarna    figiMirL 
Tkn  het   verfiandy   en  den  j'tfM/.     Oe  kearige  Kcanphêfi/mm 
9al  ons  eenige  voorbeelden  opleveren.    Zoo  ^^ebroikt  h^  ver^ 
doft  in  fmart^   in  zijne  Pfalmen^   bL  33,  dl  i.  in  Tfiurt  ter 
neder^edruit  y  neerflachiig  ^  verflagen  door  fmart.     I^q^voor 
treurig ,  verfuft ,  bedrukt ,  ibid  bl«  5o.  De  geest  ia  dq/\  ibidlbU 
i53  9  d.  i.  nedergebogen ,  Do/ en  zot ,  ibid.  bl.  i57 1  voor  6e/effèm 
hoe ,  onvatbaar ,  &o/,   Ouaheijde  doffe  iqden ,  ibid.  bl.  t^ «  d« 
ï.  fuffende  jaren  des  onderdoms.  Doffigj  Sticht.  Hf'm.hLiij» 

't  Gelaten  hai*ty  niet  doffig 
(Zoo  weinig  als  ncerflachtig) 
Moet  vierig  en  aandachtig , 

In'  God-plicht  nooyt  zun  flofli^. 
Zoo  gebruikt  dezelve  fuf  in  laen^  lyaim.  1)1.  137,  d.  i.  on- 
der het  lijden  bezw^'iende.  Dit/uf  verlcfaiit  van  Duf  of  Ü^ 
'  in  beteekenis  niets  meer ,  dan  de  ü  en  S ,  die  dikmaals  ver* 
>visrelen.  Zie  Djaggeljen.  VergeL  voorts  nat  wq  eexegd  hdb-> 
ben    op   Bedjupty  en  Pf^eiiand  in  Dof  en  verdifferu 

DOG  (/c/r)  ik  doe.  I  d.  3.     II  d.  68.     Zie  Dtvaen. 

DOG  en  DOGGË  9  maar,  echter,  nogtans.  niettegenltaande; 
doch;  toch,  l  d.  8,  12,  i4 ,  aS,  4o,  43  —  129  —  2i3^ 
3i4,  enz.  In  de  Bqdr.  van  fVasJenb.  I  Su  i54,  1S6,  168, 
vindt  men  Doga ;  in  fVaatze  Griób»  BriÜ.  Dogaen  doggia» 
Wat  de  herkomst  en  beteekenis  aangaat,  zie  men  BUderduh^ 
Taal  en  Dicht k.  Ferfcfieidenh.  III,  66,  67. 

DOGEN ,  deugen ;  goed  gaan ;  goede  gevolgen  hebben ,  I  d.  37, 
Seft!  {Jey  wolck^ï  dat  u^e  naet  dogen.  Starter^  J'r,  Ijust/i. 
bl.  101.  Dit  wil  niet  dogen»  fVaatze  Gribb.  bl.  17,  So 
dogt  cr  neat,  der  doog ^  dal  goed  is,  (voor  doosrL)  lu  deze 
beteekenis  heeft  het  reeds  Meda  Stoke  j  VI,  228.  IX  ,  801 
enz.  Dogentachtigheden  y  virlu^es ,  iTie//^ ,  1 ,  602,  enz.  Deelw, 
(Jedogt^  CatSn  I  d.  ^gS,  a  Dit  is  in  *t  L-Fr.  Dogt.  Zoo 
vind  ik  elders  den  Verled.  Tijd  Dogte^  Hooft ,  A^.  H.  DocfU 
bl.  4!S3.     Vergel.  Juniusy  in  Docht  ^   Doughiie. 

DOt,  DOLLE,   dol,  dul,  furiolus,  furens,  ld.  55,  49,  5o, 


D4. 

"^^*  7^9  etis.  -^  IMhêylej  dolheid,  I  d.  ssow  -^'  DoJhoiSg^ 
'  dalhoofdig,  dtl  de  hoofden  op  hol  br^Bgt,  (▼•&  dca  wqn)  I 
d.  68.  —  Duilen^  verduUen^  OBzijd.  voor  doUianig  hande^ 
len,  onberaden  sijq,  vindt  men  b^  Melia  Sloie^  II ,  ifé^ 
Zie  Hugdeeoper.  -«  Kamphuifzên  gebruikt  Dutlen  na  ieis^ 
yoOTj  eene  cfoUe  begeerte  hebben ,  eenen  rasonden  hoageo 
hebben  j  naar  iets ,  b.  ▼•  Vleeseh ,  Siieht.  Rif'm.  bL  3^o» 
Gelijk  een  Leeuw «  die  duü  na  ^  vleeseh  van  andre  dieren. 
Zoo  ook  PJabn.  bh  60  —  Voor  in  de  war  hopen,  in  V  $4nld 
gaan^  Pfaim.  bl.  306. 

Schoon  het  alles  holt  en  dolt^ 
En  in  't  wiMo  beenen  rolti» 
Kiliaeuiy   Doüen,  in&nire.    Juniua,   m  Daläe,  dolf,   doUf 
duU. 
D6L,  een  dal,   I  d.  191,    i95. —  IMfe*    II  d.  102.  -^  Tn  ^e 
ctaly  Melia  Stoke,  II,  790,  d.  !•  op  den  grond,  sie  Huijde^ 
coper.    Idem  V  %    1 186 ,   van  boven  neder  tot  in  daie ,   IX  ^ ' 
io56,  van  den  feepe  neder  ie  daje*    Bredero^  in  ^ngeniét^ 
(bL  535.)     DaeU  neer ,  ten  datetvaeris^    Gabbema  j  in  Kêooa 
traamp  bl.  119,  gebrnikt  DelL 

Drinet  over  bosch ,  en  de//,  en  dnijnën, 
V.  d.  Oo/,  nederwaarla.  deorfam,  I  d.  3o,  5i ,  74«  87,  ens« 
fVaaJinb.  Bgdr.  1«  165»  i66.  Zie  dal,  deUe.  -^  Zamengefl, 
jyal^brechen,  afbreken.  Voorred,  der  q  üilg. —  Dol-bijnen^ 
Deelw.  dol^buwne,  nedergebonden ,  neergebogen,  I  d,  t55» 
— -  Dot*drietA$i^n ,  met  den  Aroom  afdrijven,  II  89.  —  Dql^ 
drum^tjenj  nederdrakken.  V*  d.  Dol^druwci'ne  ^  nederge:» 
drukt,  verdrukt)  I  d«  gt.  Dol^drtmml ,  nederdrukkiing,  ver^ 
drukking,  I  d.  189.  — .  Do^dutifcijen ,  nederbokken,  neder-* 
duiken,  I  d.  ii5,  3o3*  332,  233.  — •  Dol'-hompjen ^  neder* 
ftooten,  nederwerpen,  tl  d.  90. —  Dol^klieiuueny  nederklin* 
inen,  II  d.  98.  —  Dol^tommen^  nederkomen,  afiialen,  I  d. 
jqS.  —  Doi^rinnen.  nederloopen,  I  d.  175,  Veried.  Tgd 
ÏJol^roan.  —  üol^Jcieijen  ^  ncderzijgen^  nederdalen  ^  H  d« 
65..  —  Dol^/ea,  eene  diepte,  diepe  afgrond,  I  d«  233«  •— • 
DoUJincken^  nederzinken,  l  d«  319.  ^-^  Dol^/itien,  neder«» 
zitten,  I  d.  i47 —  D^Jblien,  nederzetten  ,  Deciw.  Dci^Jbt, 
I  d,  177,  Grondtekst,  niet  verheven.  —  Dol^Jmijtten,  ne- 
derwerpen,  Hd.93«  Dol^Jeijnjen ,  nederzenden,  Dcelir.  Do/« 
Jhwne,  a%fiondcn  >  Ji  -  d«  i^.-^  Doi^tongerjen^  nedesdoar 


B8  Oo. 

deren,   nedcrfmakkcn ,    I   d»  ^^,8.      uiitlvr»    Pal^töngm^   «^i» 
Dol^trieuwen^  nederdrukken ,  neder    ^pen,  i  d«      ^  ^.    Ver 
led,  Tnd,  Dol'treauw^  I  d.  i20.    I>t     \  ' Dol^ireauwn  ^  I  d« 
191.     V.   d«    lJ€U''irieuwey    verdi*ukkiu^ «   I  d.  I34«  —  Dol^ 
truti^zeT^en ,  ncderbuiie'  :d  ,  nedervallen  ,  II  cL  96. 

DOLLEr,  deUen,  graven,  II  d.  90,  Kiliaafi^  Dehcn^  Dol» 
^eriy  ^uniuê  in  Dil^e.  Verled.  Tijd  Dolde.  Dcelw.  DóU^ 
I  d.  1  s  —  Dolljen^  hetzelfde,  Il  d.  91.  Bij  Maeriani  vifnât 
men  d  Q  Verled.  Tijd  Dahe^  I,  89,  \^.  Behoort  tot  dol^ 
deL 

DOLGE,  eene  nvond,  I  d.  34«  —  Dolgen ^  wonden»  kwetfeo, 
I  <S.  ]  .  Figaurl.  het  hart  dolgen ,  een  hartewond  toebren-. 
£eu;  verdriet  aandoen.  —  Hiertoe  behoort  ook  Dokt  en 
Dolde ^  een  dolk.  pugio.  fica,  dolon,  ld.  87,  i59«  173« 
Tweede  Naamv.  Dolka^  I  d.  173.  KUiaan^  Dol^  DoicA^ 
Dolci.  —  O.  F.  fV.  Duig,  Dulge,  Dolch^  wonde:  Dol» 
Ff  wonden :  Dulginga ,  wonding.  Bij  Gaböema « Beachr.van 
p.  .i*^."i^a,  enz.  Kamphuijzen  gebruikt  Dolden,  Siichim 
lUinu  IV  dedi  bh  31,  Zal  men  de  wolven  (zegt  Gg)  .niet 
äo  '  1  —  Men  zegt  nog  Den  oz  dollen*  Teuionieta ,  ^^t 
Degfien,  Doknese.  —  V«  lu  Dolcljen,  met  den  dolk  Heken, 
Ïngulum  pugione petere ,  ld.  333.  Dol,  dollen;  dolge,  doldt. 
doUinga,  enz.  behooren  tot  denzelfden  Ilam.  Hiertoe,  of 
liever  tot  del,  behooren  de  Zeeuwfche  woorden.  Delven 
DUve,  Dulue,  fossa,  fcrobs ,  enz.  —  Men  vindt  in  de  EJo» 
pifilie  Fabelen,  Fab.  LXI  vs.  67,  Ghedelve  voor  graf»  "Zie 
^^npnett.  Bijdragen  enz.  op  bh  345,  Noot.  Ook  oe  Latijnen 
•e.  'uiken  Fodere  voor  wonden. 

DOiü,  DOMME,  dom,  obiusus,  ld.  i48.  218,  228.  lid. 
62.  Eng.  dump.  Melis  Slola.  Domp,  H'd.  i425,  en  zoo 
ook  MaerlanL  Waaruit  men  ziet  de  vcrbindienis  van  dit 
woord  met  dempen.  —  Zamengell.  Domme^LreJten^  domme* 
Jkrachten,    Figuurl.    I  d.    72.      Doinmekrachiig   bert.      Hooft 

DOMItx  ,  damp,  pv;i ,  II  d.  11 1.  Jonctïjs ^  JlofeL  Ooghjes, 
h*.  117,  **'  -Äic  een  droeven  domo  beluijcken.  Eng.  Damp. 
*  ergel,  Ji^  us.  Kiliaan^  Darr^  ,  Demp  ^  Domp.  -  Donip^m 
/2,  dempen,  fmoren,  Figuui'  vernietigen,  il  d.  69.  Vsr- 
l'd.  Tiid  ^n?nppe.  Baardt ,  De.ugdenfp.  bl.  4o,  Der  7.)nc' 
v.a//}  dc^ip^-in.     Kcmphuljzen,   S.    R.  hi    éig,   Gods   u 


hoi 


%.  Qttars«^id  l*  iftam  te  dew^m.  Pfcklm  JU,  97,  Vcrgetingf 
walk  dempt  *  hnreu  BAann.  Ibid,  oK  .^88  ^  deti  toorn  cZ^m- 
peru  Ibid.  bl.  Sit  Bedempi  in  daijsiernisaen.  Dampen 
voor  damp  uitwerpen^  dewlfde»  Ibid.  bL  5«  TeutonUta^ 
l^tmp^n —  vftrdêént/mn.  Kuiaan^  dampen^  dempen  dompen» 
Dompen  in  de  sorsh^u  Hoc^t^  GedicAl,  35«  Bedompte  logt  des 
moeda^   deieive,  bh  q^r* 

DONG,  mest:  vttiJigheid ;  1««  ^,  II  d.  91.  Maerlanf^  III ^ 
259 y.  99%  ileeje.  In  de  EibpiCche  Fabelen,  Fab.  XLIV, 
Tf«  18  y  Af^»  Zie  Cägneiij  Bijdr.  tot  de  O.  N.  Lette rl\ 
bl.  2.V*,  Noot.  Kiäaan^  Dungne.  —  Dongjen^  mesten,  be- 
mesten, vetmesten,  Hercorare,  ld.  66«  i45.  Deelw.  Dong^ 
re^  bemest,  I  d.  i64«  VergeK  J^VaaJefih.  Idiotie,  in  Dong. 
mgere.     Zïe  7^erck^hoaf "donkere» 

DONSSJEN,  danfen,  I  d.  53,  67,  88.  II  d.  10&  Gelijktij- 
cHge  ächnjvers,  Marnix^  Cate^  en  aiMlereii  gebruiken  in  di| 
W-W.  ook  tw^e  SS.  Vcrlcd.  Tijd  DoHffc  Marnix,  R. 
B.  fol.    136  verso  Danefede.  —  Don^^y  ecu  dans,   I  d.  159. 

DOPPE,  een  dop,  «eker  ligchaams*  ver  fier  fel ,  I  d.  48.  —  Etjeh" 
dop^  Schaal^  I  d.  183.  -^^  elk  uiterlijk  bckleedfel ,  om  er 
xich  in  te  verbeigen,  I  d.  229.  < —  Zameiigeft.  Doppe^u^aegs ^ 
dop-was,  I  d.  73.     Zie  Iluynig^doppe^waega. 

DORP^  een  dorp,   I  d.  58.     Zie  fVeUand. 

DOU*^  IÎ.  dedanw^ld.  i63«  KUiaanj  Dauw,  Douw.  Dau^ 
itf€ ,  Doiiwe.  Eng.  Dmv.  Teuionista,  Dowe  ^  ros*  Honich^ 
doutve^  rubigc.     Zie  Dauwe, 

DOZ ,  das,  aldus,  I  d.  1 ,  !>,  9^  16,  cns.  Zamenge^.  Dos^ 
dienigj  Doz^dienige ^  zoodanig,  II  d.  76. •  AJeüê  Stoke,  II, 
/»29.  Dusdaen,  voor  dua  gedaan.  Zie  fVeilandy  en  C/t- 
griett^  Bifdr.  tot  de  O.  Is .  Letterh.  bl.  2i5,  Noot.  Ook 
Hooft  kent  en  gebiiiikt  duêdune. 

DKiEGE-.MOLCKE,  drage-melk,  afgeroomde,  afgetapte  melk, 
1  d.  55.  Vcrgv'.  IVasfenhergh  j  Jdiot.  in  Draage  meit  j  eii 
Bïjdr.  II  St.  bl.  5o,  waar  ook  mijn  gevoJen  Avordt  geop- 
]>crd ,  waarvan  ik  nog  niet  ben  te  rug  gekomen.  Dit  Dreag" 
jen  of  Drasgjen^  eigenl.  droogen,  vervolgens  afgieien  af  00- 
men,  beeft  plaats  omtrent  zaken,  daar  vocht  bij  is,  en  wel 
door  een*  dook  of  teems ,  die  bij  Kiliaan  daarom  ook  genoemd 
wordt  Draglve^   i.  e.  Snghe\  colum,   qualus.     En  lulks  kan 


* 
é 


aardappekn ,  waarran  bet  thans  bqtonder  gezeg'd  worde.  Mitf 
met  het  afroomen  van  melk  gaat  men,  gelqk  bekend  is,  ui<- 
ders  te  werk.  De  Boerinnen  doen  dit,  in  de  M olten^ kamer ^ 
met  een  kleine  vlakke  fchaal,  die,  meen  ik,  de  Rjeam'^Jhhua^t^ 
iel  wordt  genoemd;  en  dat  is  dan  de  Drceger.  Het  W-W» 
Drccgjen  zal  dus  de  beteekenis    hebben  Tan  afroomen^  q^ 

DRAE/i  ,   een  draai,   wending,   I   d.   55«    van  een'   vogel,    diié 


%i¥acjcri  j     uiaiii|cu  ,     ^vciiiicu  ,    ^Wviii^v.    tt-yt./    au.    lio,   2^2, 

^—  vooral  wordt  dit  van  de  vo;^elen,  bepaald  van  dl»  kievi- 
ten ,  die  over  de  wiek  draaijcn ,  gezegd ,  I  d.  69«  Onze  Dich- 
ter noemt  het  daarom  ook  wjueck^draeyen  ^  I.  d.  6i.  — On* 
zijd.  voor  draaijen ,  wentelen ,  volvi ,  I  d«  1 13  ,  van  't  Hemelrond» 

DRÂ.GEN,  dragen,  voeren,  Î  d.  iq,  4t.  Hiervoor  ftaat />reo^- 
jenj  I  d,  i35,  i46,  II  d.  94.  Verled.  Ti}d  Droeg ^en  Dreigge^ 
I  d.  i34.  In  de  Bijdr.  van  Waèfenb.  leest  men  I  d.  bU  i5i  ^ 
i56,  i64,  167»  enz.  Dregge^  dreggen  j  en  het  Deelw, 
Dreggen^  bl.  160.  —  Het  Deelw.  Dreyn  vindt  men  bö  onzeu  ' 
Dichter,' II  d.  ii4.  — A.  S.  Dreogan.  Eng.  Drie^  Zie  Ja^ 
mus»  —  Voor  brengen ,  voeren ,  op  eenen  wagen ,  met  liicrcn 
bcfpannen,  Maerlanl  ^  II,  543,  i2#  Voor  voeren  ^  ven^oe'* 
ren^  b.  v.  tot  zonde,  dezelfde.  II,  45i  ,  5(^. 

DRAKE,  een  drank,  I  d.  i5o.     Van  't  Lat.  Draco.    Voor  een 
Väesrer.     Zie  fVaaft-Mh.  Idiot. 

DRANCK,  drank,  polio.  II  d.  91.     Zk;  Genez^dranck. 

DREGGE,  ecu  aiiker,  H  73.  Zamengeft.  üregge-touu*^  ctn 
anker-  of  dregge-louw,  ld.  78.  A.  S.  Drcege.  Küiaaa^ 
JJregge.  Vergcl.  Junins  in  Dragnet  cu  Tri.gger,  De  echic 
afleiding  is  van  Dreggen  j  dragen,  trekken,  reeds  opgegeven 
door  Bilderd^'k^  in  zijne  (reJlac/UliJal^  Trouwens  Dreggen ^ 
ire^i^en  en  trekken  zijn   één, 

DREtoEiV,    dreunen,    daveren,   I  d.  Gc),      V.  h.    Di^un^    bc-   , 
ving,    daveiing.      Fig.    Zang-loon,    I  *d.    io4,  —   Het  W-W. 
Droanjen^  dreunen  (van  de  harp)  ld.  73.    Zie  Dai>er-droan}€n^ 
V.  11.    üroane  ^  dreunend  gehiid  ,    Figuur),  zangloon  ,  gezang, 
I   d.  91,    io5.     Killaan ^   Dronen^  Dreunen,  i    e.  dateren ^ 

DRIEUWEN,  drijven,    aandrijven,  voorldrijvcn ,   I   d.    8.      Fi- 
guuil.  i\>eidtn^   I  d.  i24«  — •  Vau  den  wind  ^  II  d.  8j. — ^Voor 


Dju  *  91 

^  deri  ztpeep  vooridtpifên .  I  d.  6t.  —  *.)  \^andrgvên^  Tan  cle 
.    kracht  der   waarheid*  II  d»   lOO.    —   Van  de  razernij,  I  d« 
.    y6.  —  Van  eenen  geest,  II  d.  49,  88.  —  Van  het  hart,  ld* 
106  —  Van  God,  1  d,  107.  —  3.)  Verdrijven^  peilere,  b.  v« 
nit  het  land,   I  d.  gg,    1689    175«  174,  191,    II  d.  ii5.— « 
«   Baken  de  deur,  I  d.  £3»  -^  Van  den  hemel  de  duisternis,  II 
•   d.  71.  —  Uit  het  hart,  verwijderen,  II  d,  66.  —  4.)  Dri]^ 
tfen^d  i,  doen  f  verriglen^  (neering)  I  d.  71.  — 5.)  Laten  drg^^ 
pen^  (op  de  riemen)  vhUen^  ld.  9,  —  6.)  Onzqdig  "Drijifen^ 
op  eene  plank,  I  d«  74*     Op    de  lasten»   I   d*  'j'j.     Van  de 
fchepen,  zeilen  j  I  d.  208.  —  7.)  Dtguen^  uitloopen^  uilifloei^ 
jen,  van  honig ^  I  d.  7!?  —  Drijifen  in  tranen,  anders  z^pem-* 
.    men^  ld.  2o5<  — -  Op  vleugelen  des  winds,  anders  zweven^ 
vâegenjYA.^Q^.  — 8.)  Doordringen^  van  het  gezang,!  d.  i38« 
—    9.)  Drift  hebben^   begeerte^    trek  getfoelen^  ld.  92.  — 
Van    daar    het    Deelw.    Drieuwende^   driftig,    drgvend,    van 
dr^fxand,  I  d.  18.  -*  Van  hartsiogten ,  II  d.  79.  —  Z.  N.  W. 
Drieuwinge^    dr^ ving,   aandrang,   dwang,   II  d.    69.  —  Za- 
mengeft.    Drieutv^twange ^  aandrift,  aandrang,  dwang,  II   d« 
65.    'Lx^Twcmg^drieuwinge*  Herl8-dri€uu>inge%  Njue^'drieu^ 
winge.     Op'drieutvinge*     Enz. 
DRlJ^iJE,  dreigen,  beclreigen.  II  d.  11 5.     Maerhnt ^  D regen ^ 
1   d.   280,  29.     Èredero,  Driegen  en    Drggen.     Kamplimy* 
zen,  S,  R.  bL  425,  D  rif  gen.     Kiliaan,   ureegen  en  Dreg-^ 
gen:  ook  Drieslen*     Hoojt,  N.  H.  bL  074,  44o,  5o4,  enz. 
Driesfchen^  en  bl.  36i    Dricswoorden.    Weiland  noemt   de 
afkomst   van  dit  woord    duister.      En  w^    hebben  hier   niets 
anders  bijtevoegcn,  dan  alleen»  dat  het  met  het  oude  DreeU'* 
n^en  iu  verband  staat,     Killaan^  Dreewven,  d rouwen,  drO'* 
ten^  minari.     Gcrm.  Trawen  \   waarmede   instemt    het  L-Fr. 
Trieuwen*   A.   S     Dreatian ,    Tfireatan ,    urgcre  -  corrigere  • 
minari.  (Deze  hebben  wel  iets  gemeen  met  dralten,  drotlen" 
Tarten;    Tratten ,    Trolten n    enz.)    Met    een    woord ,   want 
wij  mogen  het  hier  niet  verder  nithalen ;  de  bron    zit    vooral 
in   de  DR  of  TR;  en  mij  dunkt,  dat  men  als  eerste  beteeke- 
DIS  zon  kunnen  opgeven ,  Dringen ,  Drukken*  Trouwens  schier 
alle  opgenoemde  woorden    met  o,   t  of  Th  wijzen    ons  der- 
waarts.   Van  Drijgen  komt,  met  de  inschuifletter  N,   drijn^ 
gen,  nu  dringen.  -  V.  h.  Drijgemint ,  bedreiging,  II  d,    ii>5» 
Hooft  ^  Gedicht.  bL  5)4.    Doch  bL  o4.  voor  driivenm 


94  Dtu 

DRIFT,  drift,  aandrift,  I  d.  92.  —  Ori/ifM,  idem,  I  d.  M&* 
—  l)nJi'8Jochim€y  aandoeniag,  affectiu,  II  d.  89.  Komt 
van  Dritutiferiy  drijven,  gelijk  van  Trieuié^fiy  Trijt^  dwaag^ 
aandrift. 

DRILUEN,  driHcn,  iriMen.     Zie  Tro^-drillen. 

OIlINCKENt  drink<*ny  I  d»  79;  doch  gemeenaamer  ia  Drineè^ 
jen^  I  d.  ó"^,  II  d.  91  ^  95,  ii4.  In  de  tiijdta^n  van  ff^as^ 
aenberg  I  i44^,  Drijnken^  dat  in  Zeeland  nog  in   gebfiiïk  ii; 
VrincLen  y  het  diiiiken,  de   drank ,  I   d.    i52«     Verled«    Tqd 
Droncty  Deelw.   üroncteriy  dat  als  een  Pijvoegl.  N-W»  voor- 
komt ld.  4,  II  d.  Sg,  op  welke  bl.  het  ook  tevens  als  Oedw. 
vooriiomt.-  MeÜa   Stoke  gebruikt    Drinken    VIII,  563,    S79» 
als  een   verbnai   praegoans   live   gravidnm,    voor   verdrinken^ 
A.  S,  Drenoany  pot  are;   Drincan^   bibcre*  Verge).  Juniuê  Vk 
Drench  •    Drink ,    Drunk.  - '  Voor  verdrinken  vindt   men  h\\ 
onzen  Dichter  Drinsfen^  dat  nog  in   dagelijkscb  gebmik   is, 
en  waarvan  het  deelw»    Drinat  Raat    I   d.    90   en   H  d«    ii5f 
FiguurK    voor  vernietigd .    gel'utdigd^     Doch  Qnsijd,    vindc 
men  drinsjen  y   verdrinken,  I  d.    3t8*  *    In    tFaatze   GrMu 
bl.  76,  leest    men    uit  drinfe  y   (lees    uwt-'drinafé)    ebibere^ 
Staat  met  Dringen  \xi  verbindtenis.    Het  Gr.  sriVtif  van  intiv^ 
drukken  «  dringen^ 

DKIPPEN,  druipen  t  afdruipen,  onzijd.  ld.  Sj  ^  i68*  Als  Be-» 
drijv.  W.  W.  I  d,  73,  doen  druipen ,  d,  û  droope$t\  Wj 
Cols  en  anderen  zoo  gebruikelijk,  A//.  Droopeny  Unippeny 
Druijpen ,  ftillarc.  •  Drutvppen  (cigenl.  Droopen)  voor  't  on- 
zijd.  Druipen y  I  d.  laS,  waarvan  Drnupy  de  drop,  drup^ 
II  d.  5.  Tenvijl  van  *t  eerftc  W-VV.  komt  Drippe ^  aen 
drop^  droppel,  I  d,    io5,   125,  127.     Zie  Eag-drippe^ 

DROAF.  DROAVE.  droef,  droevig,  I  d.  3  •  42  .  45  „  'i4  enr. 
Men  vindt  eens  Drói^e ^  I  d.  39.  fJrn-^e^  vindt  men  ook  bij- 
MacrlarU  en  Melis  Stoke  ^  zoo  wel  als  I ) roeide  ^  bij  iit^n  eer- 
ften  I,  3^^  39;  bij  den  laatHen,  IX,  9>6,  in  Noot.  - 
V.  h,  Droai^ig  ^  droavige  ^  hetzelfde.  II  d.  'j'j  ^  vo8 ;  doch 
dróyigy  I  d.  i5,  17.-  zamcngelU  Z>ronj7>»*-/»//er,  droef- vrolijk, 
II  d,  62.  Waarmeilc  men  vergelijke  het  zoo  bekende 
Jxx^úoe»  rgAflM-«<rct  bij  Homerus^  en  cTatK^JagK  yfÄowv  Wj  f>/*- 
pheus, —  droaf'scfiaed ^  droevige  d.  i  akelicje  schaduw,  Fi- 
guur!, voor  droef lieid  y  I  d.  170.  —  Droaf^pvart ,  het  frcu- 
ïige  zwart,    (rouwgewaad^  l   d,    ijj  ,    i55. —  DroaJ-herUg^ 


Or.  g3 

heytj  ^roefgaestigheicl ,  Il  d.  70.-—  Verder  Droaffeniê/i^ 
droefnis,  droefheid,  I  d.  170.  it  d.  7S.  —  Draaf tme^  I  d, 
»o3  —  Oroafte.^  I  d.  2i4,  —  üroajiiegte ^  1  d.  4i,  42,  44^ 
II  d  ÂQ,  68\  81«  enz. 
DBOAGiEN,  flapen,  nuiineren ;  droomen ,  f  d.4,  8,  6g.  106^ 
11 5,  210.  IL  7i,  Onperfoonlijk:  Hiin  droaget  dear^t  lyjay^^ 
kcber^LAifij  hij  droomt  dnar  van  't  Lai- uekli er-land ,  1  d» 
70.  Zoa  zegt  ook  Maertantj  Hem  droemde^  II  24,  7«  Ver** 
gel.  I.  11a,  4. 
DROAMK^  een  droom ,  Il  d.  71  ,  m.  Ene.  Dream. 
DROAStiEYO,  eigenK  ftaapzivchU  Figaari.  komt  bet  Toor  I 
d.  94^  voor  kwciadaardiqlieid  ^  huelziic/ity  oi^ermoed^  van 
Droaê  y  of  Droes ,  door  Kiliaan ,  vertaald  door  GSgas ,  homo 
Baembriff  et  mobs  valeos.  Doch  eigeol.  is  ^t  een  Jpool ,  een  geest , 
DuiveL  Zie  ff^eéland»  Van  daar  hel  W.  W.  Droasjen^  door 
Kiliaan  y  in  Droojen^  vertaald  dormitai*e  dormifcere.  Nog  is 
bekend  Droafig^  flaperig,  (luig,  voorla  ongesteld*  Weiland 
in  Droes  %  geen  op  een  droezig  paard ;  d»t  is  in  Friesland  » 
m  Droejig^  of  liever  mei  de  T,  Tr^efig  hijn/er.  Bq  Brede^^ 
roj  in  y4ngeniei  ^  V  hand.  5  uilk«  komt  Droes  aeer  nadruk- 
kelijk voor.  Angeniet  Tvas  op  een  wolk  al  zin^nde  ten  He- 
.nel  gevoerd:  Jupiter  haar  vernemende  vraagt  aah  Saturnust 

Wat  vreemdighejdi  i^dit  ?  wie  flcijgert  in  mgn  throon  , 

Dien  de  verbargen  hei  jdt  bekci>t  is  van  de  Goon? 

Ons  nochtans  onbekent?  Fsl  ijemandt  trrn  de  Reufen  p 

Dien  ick  met  blixem  liet  den  kop  aan  flucken  knenfen  ? 

Neen,  die  zijn  wei  bekent:  ist  dan  de  Uroes?  nn  f  preekt» 
Sülurnus  antw.  Neen  Jupiler,  hoewel  daar  weijnigh  aan  ont«* 

breekt , 

S*ïs  anders  />ro^»g«noeg  om  mannen  te  vertoornen» 
Jupiter  Wel  wat  ontbreekt  haar  dan  ?  Saiurnus.     Niet  aa-* 

ders  ais  de  hoornen , 

Die  fet  fij  in  ^t  gemeen  de  mannen  op  ^e  kap» 
Jupiter  öoo  is  het  dan  een  Vrouw? 
In  *l  eer  Re  gevai  ftaat  de  Droes  voor  den  diuivel^  in  't  twee- 
de heeft  het  de    verhouding  Tan   een    bijvotgl.  N.  W«    b.    v« 
boosn  heischj  kufaadaardig. 

Dit   woord  heeft    met  de    twee    vörïgcn    vermoedelijk    een  en 
ooiip^oiig»    De  beteekenis  van  fpook^  éooze  geest  ^  Haat  mei 


g4  Dk. 

droomen  f  eer  goed  in  yerbindtcois :  Een  /bhriibeeld  in  den 
droom.     Aan  Drnfuè  is  hier  niet  te  denken. 
DROCK.,  druk,  bezig,  I  d«  35,  57.    Hooft ^  Gedicht.  bU  117^ 

liet  is  er  drang  en  drok.     Drollieid^  bl.  i5i. 
DRUWCKJEiN ,   drukken;     prangen »    Anart   veroorzaken,    ld. 
113,    H   d*    101.     V^eried.    Tijd,   Druwcke ^  I   d.    120«     Fi« 
guurh  Mey    ^ntiern'    druwctjen  fen  hert-gruwns /xiei/,    d.  L 
met  een   hartehjken  kus  op  de  lippen  te  drukken,  kort:  har* 
tclijk  kusl'en  ,  I  d.  999.  —  Zamenged.  Nead^ruwchjen.    Zie 
ald*  —  üruwck^  druk,  drukkerij,  ld.  91,   alwaar  men  ook 
^    vindt  Ûruwckerye.  —  Voor  druk  ^  f  mart  ^  I  d.  44,   gi,   99, 
121,   enz.      Tweede   N-.V.    Drnwcks^   1   d.  ia4,    i49,    Aj. 
Zamengcll.     Druwck-droaf^  bedroefd  van  druk,    I   d.  91.— 
Druwck-psrnfey  de  drukpers,  I  d.  gi.  —  Drutt^ck^plU ^arxïk'^ 
plas,  drukpocl,  I  d.  i55.  —  Vnut^ck^poe/le ^  drukpoel,  I  d. 
iQi«  ot  jammerpoel. 
^DRUWG,  DRUWGE,  droog,  I  d.  48,  55,  56,  64;  90,  cnx  — 
JJruwgte^  droogte,  ld.  i5o,    2i5.  —  Zamengeft.    DruiPge^ 
tveij j  wegdrooger,  (een  bijnaam  van  de    zon)   I  d,    56«  —In 
de  Bijdrag.    van    Wasftnb.   I,    i5^ ,    i65,   Drug^   drugge. 
Elders   vind    ik    ook    het   W,-W.    Druwgjen^    droogcn^   dat 
thans  veelal  bij  inkorting  is  Druije.  A»  S,  ürugan.  Eog  DrU* 
Zie  Jurdua. 
DR  UWEN,  druiven,  uvac,  I  d,  67.    Figmul.  zweeren ,  blaanwe 
puisten.     Ia  de  Bijdrag.    van    PVasJenh»    (bij    zamentrekking) 
droen  ^  wijndroen^  I   167. 
DRUWL-DOD,    TuiTende,   duttende,    cigcni.    met    lange    ban* 
gendc  ooren,  gelijk  de  honddn .   I  d,  91.     Starter  Fr.  L.  Jbh 
116,  b.     Dat  ghij  nu  dus  fpraekloos   en    Druloorlgh  fit.     Het 
W,-W.  Druijlen  leest  men  onder  anderen  bij  p^an  der  VeeUy 
Overz,  Gez.  bl.  080,  Als  Midas   fitten   druijlen.    En    drugtea 
in  den  hoeck ,  a!cl.  —  Drulooren  bij   Brediio^   in  't  Moortje» 
Wel  hoe  Dru/^oorje  dus?  lloe  dus    verbaest  van   wezen ,   en 
preutelt  binnens  monts,  enz.     In  JeroämOj  Ay  lieve  (iet  Jan 
Knol  eens  Druijboren^  hij  ilaat  of  hij  lot    is.     Druif  ten  ^   in 
Stornm.  Ridd,  Ay  liet  hem  eens  gaan  Druijlen.    Spel  op  V  O. 
Léiedt    Het   daget    u.    d.   o ,    om    een    gang    i'oo    kibbelen  en 
druijlen.     Hooft  gebruikt  Druilen  ,  enz.  meermalen. 
DU,  du,  gij,   lu,  I  d.   2,  6,  24^,  4o,  enz.    lu  de  Bijdrag,  vaa 
I^VasJenb.  I,  i4o,  Doe.    Bg  anderen  Dou,     Vergel.  Jüat/lu^ 
dcitjle^  in  dat  j  eii8# 


Dü.  95 

DÜCHTGJEN,  DUCHTJEN,  clachteii,  Treezen,  II  d.  49.  95. 
Ducht  y  voor  vreef.  Melis  Stote  j  IX  ^  79^9  ^^^» 

DUTTEN  9  dalteo ,  ruffen ,  mqmeren ,  treuren ,  het  hoofd  lafen 
hangen,  I  d.  91.  Van  een  flapenden,  beteekent  het  kniHc^ 
bollen. —  üuiheyte^  treurigheid ,  I,d«  91.  Baerdt^  Deug* 
denip.  hl»  00,  Hy  duty  bij  Ihft.  — *  Bedut  bij  Kamphugzen^ 
Su  B.  bl.  546 ,  't  Hart  is  angflig  en  bedut.  Pi'alm ,  bl.  3Ü7  ^ 
Het  hert ,  benert ,  is  angftig  en  bedut.  —  Dut ,  f^cui  der  Veen  y 
Overz.fiez.  bl.aoS,  EKep  in  dut  raecken,  Niclerjp.  bl.  iSS^ 
^  U  zaken  zijn  in  den  dut.  Kampk,  Pfabn.  bl.  9,  ontleegt 
Tan  allen  dut.  Cata^  I,  189,  b,  In  dut  Ctlcn» —  Zaroen^efU 
BrederOj  in  Rodd.  en  Alphons.  En  dudd'oorigh  viniiiLs  hulp 
verwaarloost  en  vcrfugmt.  In  Griane  ^  De- vensters  van  mijn 
hert  dudd'oorigh  fijn  bedoten.  Minnebr.  aan  M,  Ö.  Dud*-* 
oorige  fuffcrijen,  —  Hooft  gebruikt  ook  dut  nieeimalen  in 
zijne  N*  H«  o.  v.  bh  3.  U^n  kloekflen  hopluiden  —  docht 
dit  wel  een  dut  van  hem.  Uijt  den  dut  helpen,  bl«  i23f 
enz«     Zie  Dodde^  Doddjen. 

DUW,  eene  duif,  I  d.  69.  —  Du^  genii.  duuzj  plur.  duenp 
Deminnt.     duce ,  II  d.  5 ,  6  ,  8 ,   io«     Mnerlanl ,  Duue. 

DUWBBELD,  dubbel,  tweemaal,  tweevoudig,  Fig.  valsch,  on- 
oprecht I  d.  16,  52,  2i4.  II  d,  52,  —  Ook  Duwbbel^ 
Vutpbbeley  I  d.  Jg^  61  •  219,  23i. —  ZamengdU  Njueggen^ 
duwbbeld^  negen-dubbeld ,  d.  i.  veelmalen,  I  d.  4.  —  Duepb'- 
bel^duwbbeld  hert.  I  d.  101 ,  hetzelfde  uict  Duwhbel^lter-^ 
iigheyt^  I  d.  i5o.  Il  d.  6a«  —  Dubbelheit  gebruikt  Hooft ^ 
N.  H.  17,  53,  36«  enz.  en  dubbeld  yoor  valsch,  gcd*  j5o,-* 
Kamphugzeny  Pfalm.  bl.  29,  Pluijmnrijkery ,  ib bij  11,  dubbel^ 

,  hartigheden.  Idem,  ibid.  i23,  Dubbeld  in  zijn  huijd.  Maar 
Dubbel^dubbel  zalig.  Idem,  St.  R.  bl.  28,'  voor  hoogslge^ 
luLkig.  -—  Dubbelen  (voor  verdubbelen)  eu  tergrooicn ,  Fan 
d^r  yeen^   198,  euz. 

DUWCKLE,  boos,  veikeerd,  I  d.  102.  Eij^cnl.  cluilendfj^ 
sich  verlehuilende :  dat  aan  du  boozen  eigen  is.  Vap  het  W* 
"W  DuuH^le.  —  Men  gebruikt  in  Friesland  nog  Duivctel-» 
halfigy  van  iemand  die  met  het  hoofd  voor  over  gebukt  gaat. 
Veelmalen  boort  men  daar  ook :  In  duwcktige  Jleat ,  een 
modderige  Qoot,   waarin  de   pols  duikt   en   diep  ingaat. 

DUWCKJEN.  DUWCKEN,  duiken,  onder  't  water  gaan,  (vaa 
d«  visfchen)  I  d.   io8f*2oS«— ^  Dal«u^  nederdalen ,  ûnkca 


96  y  Du.  Dw« 

(meestnl  Pignitrl.)  I  â^  5^«  99,  101 9  216^  2^0.  -—  iVMfei\fig-^' 
len  ^  oiirIcrgft»n  (v»n  de  Zon)  I  d.  39,  5q%  207.  —  siiJlen  , 
Tergaan^  verloren  gaan^  oplu)uden ,  Fd.  c^o^  90, —  Bakken^ 
onderdoen,  zwïgien«  I  d.  37«  61  • —  Zich  verlchoilen ,  Tcr- 
Lerj^en,  I  d.  it»,  160. —  Verled,  Tijd  Dau^cire.  Deelw.  ook 
Dawvke ,  gedoken  ^  uedergedruki ,  I  d.  1  !{^,  In  alle  dete 
Letcekenisfèn  viiidt  men  dit  W.-W.  bq  gelijktijdige  Sclurij* 
vers,  Ho^Jt ^  Caia.  lïnygensy  Kamphoven ^  Siarter^  Kruif 
Jonctija  en  anderen ,  ivaarvan  ik  echter  de  voorbeeldea  hier 
niet  mag  aanhalen. —  Vergel.  Jtiniuê  in  Doute^  Duem»  Ki^ 
liaan  ^  Ducken^  Dugchea.  In  't  Geute  Licdb.  fol«  j$  ook 
Ducleru —  Za mengelt,  IJuwcL-buwffje/i  ^  ncderbukken«  ae* 
derhurken,  I  d.  98,  —  Duwck^dobbe  j  een  zinkgat,  diopte, 
afgrond,  I  d.  195. 

OUWEN,'  (dat  even  als  ons  Avoord  Douwen  wordt  uitgefprokm) 
/looien^  druilen  j  ld.  3  o.  —  Kt' liaan  ^  Douufen,  preoMre^ 
preslare.  Melis  Stole^  VI,  896,  Toficler-duswfn ^  ouderwer- 
pen,  vertrappen.  V.  d.  Kerduwen^  voor  verdrukken^  ver- 
volgen, Maerlanij  II,  355,  7.  —  ont/erduwetf  onveramkc, 
Me/ f 8  Slole,  VII,  1175. 

DÜIJN,  het  duin,  llrand,  I  d.  i5.  —  Ypey,  gffch.  der  JV.  Ti 
1)1.  joi^Dtiiny  Gr.  /Sowroy  ,  Acol.  A^'v^cr,  ook  CiV'  cf. 
iSlinnnefct  Juniuê  in  Dou-^nes.  —  Gahbema^  in  KUooê  Krmmi^ 
bl.   168,  De  dui^n-rots^top.    Zie  verder  kï^eilcmd^ 

DUIJN,  vol,  zad,  belbhonkeQ,  bezopen,  I  d.  79,  Boordt 
Dcugdenfp.  bJ.  288. 

Een  voickjen,  dat  figli  in  de  klnïjn 
Suipt  alle  dagen  dil  en  ditijn. 
vermoedelijk  behoort  dit  lot  het  voljrcnde    W-W.    Duynien  ^ 
wijl  lleike   drank  de   mcnfclicn   veelal  dol  en  razende  mavbt. 

DUïJNJli^N,  razen,  tieren,  woeden,  I  d.  79.  Bijzoirder  wordt 
dit  iii  Friesland  van  de  nnujcrcn  fïc*zet:a ,  wanneer  dezelve 
toehlij;  door  het  land  loopen  en  reniicn.  Vcrgcl.  It' aafenh* 
Idiol.  iu  üuinsch.—^  A.  S.  Dijnart  ^  Jlrcperc,  Innarc?.  ATi/i- 
aan  ,  donen^  lonare,  ibnare  ,  relonare.  Tat  torn  sta  ^  Doenen^ 
iiollen,  iuijden  ,  inlonare,  inlbnare,  ])dronai'e.  Junius  \n 
Dinn.  Aanverwanten  zijn.  Donder y  Donderen ^  tonare^  tin* 
rJire^  tin- tin»    Zie  ald. 

DWAKIJEN  ,  dwalen.  Verlcd.  Tijd  ,  Dtvaell^  .{on^dfunalde)  Id^ 
ij4,  A.  ö,  Vi^elian,  Vergcl,  Ju/uus  iu  Di^'aule»   Zie  Dfutjijtn. 


DWAËN,  doen,  ï  d.  i,  S,  6,  17,  21,  25,  en».  Als  Z-N-W. 
Iieef t  het  den  Genit.  Dtiment.^  I  d.  i84 ,  191 ,  309 ,  enz. 
Staat  in  Verbiadtenis ,  of  liever  is  hetzelfde ,  met  het  M.  G, 
Taugan^  Gataugan.  Zie  op  Daey.  Van  Taugan  komt  bij 
omzetting  yan  letteren  twagen^  dtvagen^  dwaen.  —  En  luan^ 
titonj  duoHj  €loen.  Zoo  komt  Tan  JJwaekn^  dwelen^  dolen  ^ 
enz. —  Men  vindt  hij  onzen  Dichter,  II  d*  79,  Dizze  dtpaen^ 
yooT  dit  doen.  <—  Zamengeft.  DtwienS'^dwerz^earêUng  j  ave« 
rechts  en  verkeerd  in  al  zijn  doen.  I  d.  2oi«  -^  Dwaenlijck ^ 
doenlijk,  II  d*  7^2.  Men  viodt  ook  Dwean^  zie  Oon^dwean. 
Van  der  Veenj  Overz.  Gez^  hl  376,  en  Baardi^  Deugden/p. 
bl.  ^5 7  en  373,  gebruiken  doente^  doent^  voor  bedrijf,  ge- 
VYOonte*  f^eei  gedoeriêy  Heemskerk  ^  B.  A.  bi.  1.39.  Gtf- 
doente  is  in  Friesland,  in  onderfcheidene  beteekenisfen ,  nog 
in  gebruik. 

DWARLL'-PâD,  kronkel-pad,  I  d«  102,  dwarspad.  St^at  ia 
Terbindtenis  met  Dwars  ^  dwerz» 

DWELMJEN,  dwelmen,  bedwelmen,  van  z^n  Huk  raken;  On- 
zijd*  I  d«  128,  222«  —  y.\y.Dwebne^  bedwelming,  verwarring ^ 
I  d.  34,  II  d.  86.  —  Zamengeft*  Dwelm^goe  goed^  goederen  ^ 
gefchikt  om  ons  te  bedwelmen,  onze  verbeelding  op  te  wek* 
ken,  met  een  woord,  ingebeelde  goederen^  zoo  als  alle  roof* 
goederen  zijn,  I  d.  2i4.  —  Dwelni'-Jinnig ^  zinnen-bedwel- 
mend, II  d.  86,  100.  KampluUïzen  ^  S.  iï;  bl.  174,  Dwebn-^ 
luk^  ingebeeld  geluk,  bednegelijk-  of  rchijn*geluk,  Baardt ^ 
Deugdenjp.  bh  210,  Ichijnt,  D*afi-geconterfeiite  dwebn^ 
te  nemen  voor  den  bedrogen*  afgejchitderden ,  cue  in  zijnen 
waan  meent,  dat  het  afbéeldfel  hem  wonder  wel  gelijkt.  Zio 
Dufijljen. 

DWERZ,  dwars,  fchuins,  fcheef,  I  d.  118,  2o4,  2x9.  In  't 
Geuse  Liedb.  vindt  men  Dufers  en  Dweers,  Bij  Kiliaan^ 
Dfpoerêf  Dtpeers  en  Dweersch.  Bij  MeU^  Sloke^  Dtvers. 
En  zoo  ook|bij  de  Lateren,  en  Tijdgenooten  van  onzen  Dich- 
ter. Maar  bij  den  TeutonUta^  Twars^  verkeert,  obliquus* 
Hiermede  Remt  wel  overeen,  Twes  ooê  (lees  Twers  oars) 
geheel  anders ,  in  de  Bijdragen  van  tVasJfenb.  I ,  i55 ,  160. 
£n  Twos  (lees  Twors)  en  lelk^  dwarsdrijvig  en  boos,  bl« 
i56*  Oök  nu  hoort  men  in  Friesland  zeer  vaak  Twars.  A* 
S.  ThwijrU  Engelsch ,  Thwart.  —  Twars ,  Haat  voor  To  Ufarg , 

N 


geliik  T^/in  Toor  7b  jin^  ens.    Het  grovdwoord  ïf  /iFkw/f^ 
Waamn  dwareny  dtêfareh/im  oontr.  aufarkn^   L-Fr«   IVttr- 
jr>/i,  Tu^ierljen^  eni.    Zie  Twterre.    Vergel.  BiUerdijk^  6e- 
JlachiUjêt  in   D$¥arL    Zamengeft.   Du^rM-^drieuipen  ^  dwin« 
draven ,  tegenwerken ,  zicb  aankanten ,  II  d«  loi»  -«•  Z)^iwz« 
dneuipe^  dwai*sd  rij  ving,   tegenkanting,   I  d.   166.  -«  Dmerz^» 
drieniPêch^  dwarsdr^rig^  vijandig,  I  d»  i6i« -^  üwerm-^flim^ 
een  dwars-Reen,  lieen  dwars  over  den  weg,  I  d.  t4&  — -Bg 
Honfi  vindt  men  Duftsrê'^r^'ifen  ^    Du^n^dri/i ^  JV.  JST*  bL 
a63.     Ot^erdiP^rs^drütfen  ^   N.  H.   bL  i65.      Ën  DêêmrêkBid 
^an  het  Lot.  FërfcL   G^d.   h\.  366*     Zie    Oer^duw^z.    De 
Ouden   seiden   ook  u^der'-'drqpen  Jmfeder^dri'^en).     Zie  oen 
Toorbedd  hiervan  bij  Bilderdai ,  Tao/  e/j  Dichii.  VerfiJmi-- 
denh.  KI,  bL  166,  Coll,  bl.  173. 

DWIJLJEN,  nien,  bazen,  in  den  Raap,  allena  loqni,  II  ^1. 
-->  Zamengeft.  l^ghkAty  Wartaal.  T  d.  »37.  —  DtmH^  m 
dwebn^/innig  ^  door  7>/2  Aa^  junior  vertaald  door  Thtvmf 
en  dufebn^zmniff,  II  d.  86.  — «-  Het  grondiroord  b  ^r^fia»  Eio 
JSaljen.  —  TeiUoniêta^  Bafen^  du^kn^  '^  DtUkn^  doehUf 
dwBkn»  —  Errenj  dt^hn.  -^  SrrefMen^  dweOén^  "^^  99f 
h.  —  Bqfiren^  dm^kn^  erreoi  balen ,  dolen,  TerwUden, 
wiltloopen ,  ene. 

DWlRa-IVIA.NKR,    een   dwerf^je,    II  d.   95.      Zie  Juniuê  in 
Du^nrf^  en  fVeiland  in  Duferg. 


DY,  U,  tibi,  te,  I  d.  1,  3,  ^,  6,  8,  9«  enz.  •-•  Dfn^  nw, 
tuus.  I  d.  3,  6  —  76  —  i46,  cQz.  Zie  fVasJenb.  Idiotie. 
en  hl.  i4o,  enz. 

DY,  de.  Lidwoord»     B^na  op  elke  bladz.     Zie  De. 

DY,  die,  welke,  qui,  (juae,  I  d«  1,  3,  4,  7,  enz,  Df-Jkj 
die  Gij  j  I  d.  44. 

DY,  dio^  dezelve,  is,  idem,  ld»  5,  10,  enz.  ZTy  /abne^  II 
d.  q!^.  m.     Wy  /ctfe,  ibid,  (in. 

DY  DEKERS  YEÏVS I  ecne  Interjectie,  1  d.  1.  flier  voor 
vindt  men  Duijckerl  Bij  Bredero  ^  Klucht  v,  d.  Koe  ^  Jf^Ht 
duijcterl  O  duycker  in  Griane ,  IV  deel ,  4  Bedr»  De  Dnigc^ 
Ier  baelt  d'oawè  Meer,  in  SchiJnheiUfr ^  (V  Bedr, ,  5  Toon» 
Gans  diiijCent  DiJjckers^  ibid,  lil  Bcdr.  10  Toon.  —  Hug- 
gerui ,  Klucht ,  bl.  6o5  9  VVaet  Duijricr  bleef  Glaés  óock.  — 
Duy^enier  viiult  men  b^  Brede ro  ^  Stomïru  Ridd.  Wie 
JDujvenler   of  het  heur  inflccckt,  — .    Dat  ook  in  Fritsla/èd 


Bpg  in  gebruik  if,  D^ifeler^  (in,  wat  Daiml^r  n$g  f  o)  fifs- 
fsh^e  Dg^ktUêr^  (Dy  Dffekater)  weet  elk  Fries.  DU  |^t« 
fte,  waavvMi  de  orerigen  verfcartingeq  ^n,  feti^pii  oqs  den 
oorfproag  aan  ce  wijzen.  .  Dêmuehater^  dat  men  viD4t  bq 
Brewtro^  in  ^/  Moortje ,  V  d.,  B  Bedr*  En  alle  Dri^-Kppia* 
Mn  Haarde  Ty  ona  een  mo^e  Dëut^eiater;  dit  wordt  dpor 
AiUnan  verklaavd^  in  Duijuen-'later  ^  door  Libi  geniiSf  quod 
flrenae  loco  datar,  etc  Én  gaarae  ontleende  man  de  Inter- 
jectien  van  ieta  aanf;enaama,  b.  v.  ipgsen.  Zie  O  Jomt/^rer^ 
groatl  —  In  ii  lifAen  f  en  Aagtie  Yêbraniw^  bK  6  jU^t 
men  Dy  Dgkerl  En  bl.  7;  Het  Difker  nou\ 
DY  EN,  d^en,  dijgen.  Zie  Bedyen»  -^  Tiîgjen^  TJ0W9 
2'jutpgjen. 

EA;  ooit,  jnimer;  altijd,  ld.  89,  9o8,  918,  924.  Zie  AE^ 
EACK,  ook,  L  d.  1,  8,  11,  i4,  .enz«  Zie  jEeL  /lu^ue 
in  Eac  ,  eai ,  eie.  Biidèrdiik ,  Taal  en  Dicht k.  f^erjchei^ 
denh.  '111,  46,  leidt  oek^  ook^  af  van  'i  oude  Oejkenp  ver- 
meerderen, en  zegt,  d.  t  p.  bl.  33,  daA  o/^  in  de  vroegere 
taal  00^  Och  en  Ocht^  met  ona  ooit  AamenbangU  Oeken^ 
Lat.  Au^ere  ftaan  in  .v«ri>indLeDÏs, 
EAtir,  oog,  1  d.  9f  S,  i5,  i5,  118,  enz.  Ypeij j  Gefch.  der 
N.  2\  bl,  *99«  —  Genit.  eags^  I  d.  121.  IVleejrr.  eagen^  I 
d.  5,  90,  97,  f>o,  ens.  >«*  Demiuat,  Eaghje^  oogje ^  I  d. 
5i.  -*  'Zameogeft.  Eag^^ippe^  een  oogdrop,  traan,  I  d» 
59.  —  Eag^drippe^/Urtreijne f  een  vloed  van  tranen,  I  d. 
i84*  '^  Eag-dol^^oeriea  j  het  nedersien ;  toevendgt,  bewa« 
riiig,  I  d.  197.  —  Eag'^éoaytwp  de  aanfchoawiDg ,  biet  aan«- 
ziea,  I  d.  911.  «—  Eag^Ieage^  bet  vnur  der  oogen,  vlam- 
mend oog,  I  d.  997.  -«  Eag-^merckj  oogmerk,  ld.  49  — • 
Eag-mitke^  opmei4iin^,  opsigt,  toeverzigt,  I  d.  917»  — 
Mag^pincke ,  oog-pioking ,  bet  pinken  met  de  oogen ,  I  d. 
^79"  "^  Eag^pinckjen j  eig»  pinken  met  de  oogen;  figuorl. 
liet  rchönen  en  flikkeren  van  maan  en  fterren  ,1  4*  iQO*  — 
Eag^/cn^ne ,  oogenfcbijn ,  I  d.  906.  —  Eag^eieaabjck  ^  00- 
genzienlijk,  zigtbaar^  I  d«  ii54«  (Occhfienlih  ^  Maerlant^  I, 
101,   VS.  69.)  —  Eag'-trien^  een  traan»  I  d.  igS    :—  E^g^ 

N  9 


too  Ea. 

trienjend/!  ^  fchreijende.  ld.  16 1.  (Moêrlanif  II»  45Sj  fii  ^ 
Xraen-offe^  (rnanoogende,  met  trtnen  in  de  oogen.)  —  Eag'-^ 
Ufeijdjeny  de  oogen  laten  weiden;  overzien 9  I  d.  gi»-—  Eag" 
fveijljèj  oogwake,  oogen-wacht^  I  d.  119.  — >  Eag^wiet^ 
oognat,  tranen,  I  d.  i64.  '^-  Eagen-Jinne^fjoerf  oogan- 
ronnevunr,  \  fchiUerend  Tnur  der  oogen,  I  d.  33«  —  Hel 
W-W.  Ea^jfin^  ongen,  beoogen,  de  oogen  op  iets  Tesiigen, 
1  d.  43,  46,  127,  208.     Zie  JEgjen. 

EAUEN,  ijlen;  mallen,  raaskallen,  I  d.  20,  53.  V*  h*  u- 
inengeR.  Eol-Ujile^borllijck^  dartel  |  ipeelziek,  I  d«  54*-  Zie 
Dwi'jl'jen.     For^etüdm 

EANG,  EA^NGPi,  ang.  bang,  beangst,  I  d.  167,  i8!f.  *• 
Eangfie ^  angst,  vrees,  I  d.  4i,  86,  lOi ,  iiS,  enz.  — 
Eangftig^  angliigy  vreeslijk,  I  d.  3o,  —  Eangfle^leas  y  «on- 
der vrees,  I  d.  192.  —  Eangfte-'iril-tdd y  bevend  kond, 
trillende,  van  angst',  I  d.   i55.     Zie  JEng. 

EA.NSICHT,  EANSICHTE,  aanzigt,  aangezigt ,  I  d.  S9,  4i, 
106,  121,  iSg,  i4o,  enz.  —  Genit.  Ein/lchtêj  1  d.  i54, 
i65«  enz.  --  ZamengeA^  Eanfichte^glante ^  de  glana  deaaange- 
zigts,  1  d.  i64  — Ean lichte- f  oer  ^  znurgezigt,  ftuursch  gelaat, 

I  d.  222.  7Ae  jEn/icfU y  dat  in  Zeeland  nog  zoo  gehoord  wordu 
EAR  en  EARE,   het  oor,   ld.  2i,  68,  69,    99,   enz,     Ypeij^ 

Ge/ch.  dfr  N.  T.  bl.   100.     Zie  JEer. 

EARSlen  EARME,  een  arm,  brachiam,  ld.  66,  99  f  lid.  86.  In 
de  Bijdr.  van  H'anfen'^p.rgh^  I,  bl.  i5û,  162,  ierm.  (waar 
de  I  eenc  litera  Prostheiica  is.)  O.  i'.  TV^  Eemi.  Melis 
Stole  ^  II,  912,  Afrm,  Vergel.  Huijdecoper^  inXoL  fVai^' 
Jenbergh^  Bi/dr.  II,  24.  —  Genit.  EarmSy  brachü,  ld. 
167.  —  Zamengefl.  Eerm^boogJie ^  armboog,  elleboog,  II  d, 
11.  —  Earm^^klrmme^  omarming,  omvatting,  orahelzïn»  ld. 
224.  —  liet  W-W.  Earmkerij  omarmen,  omhelzen.  Ia.  172. 

EARM,  EARME,  arm,  pauper,  I  d.  2,  9,  12,  4i,  55,  enz. 
Melis  Stol-e j  Cats^  en  anderen,  Erm,  l\e  Janiiis  in  Earnu 
V.  h.  zameugeft.  Earmoed  en  Earmned^^  armoede,  I  d,  128. 

II  d,  91  ♦  102.  ihjdr,  van  IVasfenb.  bl.  i5i,  Eermo?.  — 
Earmheriiff ^  armbariig,  barmhartig,  I  d.  4o,  126.  Il  d. 
73,  80.  Voor  armza/fcr^  ongeluk  Li  ir  ^  II  A.  112.  Compar. 
Earm-hert'/ger ^  barmhartiger,  H  63.  Schoon  is  de  fpeling 
h^  Honft  ^  N.  /ƒ.  bl,  568,  uil  armhaiUgheyl  of  uit  barm^ 
hartig/ieyt. 


Ea.  loj 

EARNE,  een  trend,  I  d.ii7.  ZtiVtiengeR.  Earnê^ibere  ^  arends- 
.  klaauw»  I  d«  8&  Zie  fVa/f/knb»  Bijdr.  II  ^  bl.  ^i,  A.  S« 
Eorrn.  Eng.  J&ts.  TeutoiUMta^  Arn^  in  Adtler.  Maer^ 
lantj  I9  963«.  2^,  Ea^q  Aren;  Ibid*  264-,  8,  twee  Aernen. 
Wegens  de  afleiding  en  beteekenis  van  dit  W.  zie  men  fVei'* 
land ,  Synwiym.  I  f  go ,  die  Adelaar  houdt  Toor  uit  Adel  en 
Aar  samengeRéld.  Bilderdijk^  GeflacfUL  die  Arend  afleidt 
van  Aren  oi  Erren%  zweven,  zwieren* 

EARMJEN,  zeggen,  /preken,  praten,  met  zekeren  ernst.  Voorts 
▼ermanen ,  onder  het  oog  brengen.  Ook  behartigen ,  (oud<^ 
tqds  benaaril^en)  met  erust  najagen.  I  dL  5.3,  53,  102,  117» 
122,  enz.  Den  vrede  najagen  j  I  d.  200.  —  Teutaw'sta  ^ 
Merenden  f  in  Baiifcliappen^  bl.  19,  b.  A«  S.  JErénd\ 
nnntium,  mandatum.  YeigeL  Juniua  in  Errand,  Jf^assenb. 
Büdr.  II,  36. 

EARNSTE.  ernst,  I  d.  ii3,  162.  —  Zamengeft.  Edrnet^hef^ 
tig^  ernsthaftig,  I  d.  200,  II  d.  88. —  Meliê  Sloie^  Eernfte\ 
1X9  682«  Zie  Huijdecoper  ald.  —  Kiliaan^  Eernatj  ErnBL 
Bredere ,  Aerntt ,  in  '/  Moortje.  Vergel.  Juniua  in  Earneat. 
—  Kamphuizen  ^  ErruiachtigJieyd  ^  P/aan»  bl«207.  —  Ernat^ 
moedig  y  ibid    bl.  157. 

EARSË,  EARZ,  de  aars,  I  d.  74,  8u  A.  S.  Eara^  Eng. 
Arje.  Teuloniêtan  Ara.  —  V.  h.  Earaling^  aarfling,  ave- 
regtsch,  verkeerd,  I  d.  4,  i4,  2o3,  2o4.  Vergel.  iVaafen^ 
bergh^  IdioU  in  Aarfelinga.  —  Kiliaan^  Aerjelen^  Ar  fei- 
len «  retrogredi.  Zijne  fchreden  aerjeha  zegt  Hooft ,  Verjch. 
Ged.  bl.  35 1. 

EARTJLN,  afweiden,  afvreten,  I  d.  i65.  Zie  On-^asJ-earte. 
Dpeh  bier  fchqnt  de  Dichter  in  de  f  pelling  een  e  feil  te  heb- 
ben begaan,  voortkomende  uit  de  Fiielche  uitfpraak,  waarin 
de  R.  foms  flechts  flaauw,  l'oms  geheel  niet  gehoord  wordt. 
Men  behoorde  te  lezen:  Eattjen  of  Ettjen^  en  On^cef^ 
eatte^  of  on-^as frette.  In  de  O.  F.  IV.  bl.  33o  leest  men 
Eth  voor  weiding.  In  de  Aanteekeningen  ald.  wordt  dit 
woord  afgeleid  van  *t  A.  S.  Elte^  cibus,  en  er  bijgevoegd 
Ettan^  herbidum  foium,  en  uit  Kiliaany  Etteuj  pascere  pc- 
cus,  in  arvb  aut  pratis,  en  Etfinghe^  pascna.*'  Hierbij  kaït 
men  nog  voegen,  Etgroen^  uit  Jonctija^  R*  O.  bl.  37,  en 
nit  Kiaaan^  Eetgroen  ^  nacweyde,  focnuiu  cordum  et  feio- 


nr    «r 


1Ô9  Ea.  Eb.  Ec.  Ed.  Eb. 

tiniim.  VergeL  JVeUand.  Hier  mede  fcliq nl  Terwend  tm 
zijn  Ea%^  i^of^^  •><•  eica.  Vergel.  Bilde rdgk^  GeflaehtL 
in  jiaê.  Thans  fpreekt  men  dit  in  Friesl.  uit»  als  waro  bet 
ien  of  vet ,  waanran  iefin ,  axen ,  oer-'iejen «  Teraien.  Ab- 
mede  iJtten^  eten,  Ter  led.  Tqd  Ye/,  ae/  {Baardi^  bi.  35) 
nu  c^  Eat'-grien  {let^grien)  en  Ney^eat «  xï|n  in  Friesland 
beide  nog  gebruïkelijiu  Bq  Kiliaan^  Achter^maeym  j  L  e» 
nae^weydem 

EASE,  ÉA.Z,  aas,  esea,  I  d.  loo,  i8o«  KiUaan^  jieê^metu 
Aet.  Ësca,  cibus. 

£ ASE ,  oozen ,  hooien ,  gieten  «  Horten ,  I  d.  58«  Waejinb. 
Idiot.  in  Oofen.     JuniuB  in  Ooze. 

EAST,  het  Oost 9  Oosten,  I  d.  69»  118,  i58,  3i5,  337*  — 
Eoêien^  II  d.  go.  ZamengeR.  Jiaat^Mn^  het  Oosten,  I  d. 
68.  —  Bredero^  in  Griane:  In  't  rijke  Oosien^kmdt ^  in  't 
heete  Westen  mèe.  Broer  Cornelia  Hisi.  bl.  8 17«  Ooet* 
lont.    Zie  JEai. 

EBBENE ,  Ebben ,  Tan  Ebbenhout ,  I  d.  48.   Jumus ,  Ehen  tree. 

ECIR,  ECEZEN  en  ECIRS,  akker,  akkers.  Il  d.  4. 

EEO,  een  eed;  I  d.  58.    Ook  in  de  Bedrag,  van  fVnefevh. 

I.  162. 

EDEL,  EDELE,  edel,  nobilis,  I  d.  38,  4o,  4!f,  5),  98.  Hï 
samentrekking  JSe/,  I  d.  gi.  —  Edelheyt^  edelheid,  (een 
Ecrctijtel)  II  d.  55,  56,  58.  —  Edel^ljue^  Edel-lieden,  I  d. 
174.  —  Edel^man,  II  d.  85. 

EER,  eer,  Toordat,  antcqnam,  I  d.  17,  18,  43,  6s ,  65^  gSy 
enz. —  JSere^  eerder,  vroeger,  II  d.  101.  -^  Eerend  eer^n^ 
I  d,  3o,  45,  79,  85,  85,  enz,  te  voren.  —  Eertude^  Kt  Te- 
ren, I  d.  91»  —  Eere^  eerder,  liever,  potius,  ld.  54,  Sg, 
4 o.  —  Eerst ^  eerst,    voornf,  voorheen,  primum,  ante,  I  d« 

II,  12,  29 ,  70  ,  enz,  —  Eerjle  ,  eerst ,  de  eerlle ,  primas ,  1  d. 
4,  12,  ^5^  Qi  ,  109,  enz,  —  Zamengell.  Eerst-^berne y  eerst- 
geboren, I  d,  187.  —  Eersi^kommene  y  eerstkomende,  II 
d.  107,     Zie  Aerfie. 

EERE,  EER,  de  eer.  honor,  I  d.  t^5 y  78,  82,  91,  92,  onz. 
A.  ö.  Are.  O.  F.  JV.  Era.  Vergel.  Junius,  in  ore.  — 
IJn  deugd  in  eeren^  ld,  122.  Fol  eeren.  vol  eer,  eervol, 
I  d,  i5o.  —  Zamengell.  Ecr'^aernpt y  eerambt,  II  d.  90.  — 
Eer^bewerrtng y  bewaring  der  kuischlieid,  Il  d.  78.  —  Eer^ 
biedinge^   eerbiediging,  ecrbcwijziug,  II  d,  gS,  94*  —  Eer^. 


I 


E  F.,  Eg.  Eu  1^3 


gierighf  eergierif«  eerznchtig,  II  d.  9g.  —  Eergierge^  de 
cergierige,  eenachtige,  II  <L  99 ,  io6.  «-  Eer^gierigfwyie ^ 
1  d.  39»  II  d.  92,  99,  io3«  '-^  Mer^grittigheytj  eersuchl, 
bejag  van  grooie  eer,  II  d.  90«  -^  Eere^glanze'^precUle  ^  Ra* 
teiqke  eeiepraal ,  T  d.  235.  --«•  Eer^gtoarje^  eerepraai,  I  d. 
83.«-  Eer^ttefiig^  eerbaar,  II  d.  8o«  ^  JSer^lranzgjen ^  met 
eer  bekrooiien,  I  d.  io8«  «*  Eer^-^iranze  j  een  eerekrans^ 
cei*ekiK>oa,  I  d.  85,  II  d.  54.  ^^Eer^ieas,  eerloos,  I  d.  9.3 o* 
—  Eer^ljeafjende  f  eerlievende,  I  d«  336.  —  Eet'^ljue^  Ter* 
«erders,  I  d.  326*  —  ii?er-/7rea/,  eerepraal,  luister,  ld.  91  ^ 
•Q  Eer-prealle^  I  d,  236  ^  II  d.  93«  107.  —  Eer^fclwfne^ 
fydf  met  fchendiiig  der  eer,  Bijw.  I  d.  318.  —  Eer^fjang^* 
)en^  ter  eere  zingen,  I  d,  32&  -<-  Eer^flyppe^  «ereltoet, 
ttoetf  r  d.  175«  Hoojt^  GedU  bh  70,  ^  Eer-^tjienfle ^' eer-- 
dienst,  I  d.  S32,  II  d.  loo*  -«•  Eer'-tuwn^  eere-tntn,  I  d« 
83.  —  Een'wirddigj  eerwaardig,  I  d.  92.  II  d,  58.  -^  Het 
W^W.  Eerien^  eeren,  vereeren,  ld.  117,  230 1  221.    II  d» 

?3.    Verled.  Tqd  en  Deelw.  JSere,  eer^ncy  vereerd ,  te  eeren  , 
d.  236«    n  d«  92 ,  q4» 
EFTER,  aebier,  na,  ld.  5o,  5it   56 1  74.    Zie  JE/ier.    Ki^ 


, ^,  Eftéfj  iteriun.     Baardty  hL  236 9  voor  achterna,  na« 

derhand.  Bredero^  «Kkniaals  Âfter^  voor  achter.  Vergelak 
BUderdift^  Taal  en  Diehtk.  Kerfcheidenh.  ID,  76.  —  Vau 
daar  Fen  eftre ,  van  achteren ,  II  d.  88.  —  Zamengeft.  EJier" 
iecif  achter  over,  ruggelings,  te  rag,  ld.  t4o«  Zie  Oer^ 
beet.  -^  Efl^teamerie  y  achterkamertje,  II  d.  io3.  ~  EJ^ 
terfte ,  Superlat,  de  acluerfte ,  htujie.  Tytel  v.  't  I  deel ,  en 
I  d.  193.  Schier /Ie  voor  laalfte  ook  bj  CUgneUy  Bjfdrag. 
toi  d»  O.  Letterl.  bh  270. 
E6ENJEN,  eigenen,   toeëieeoen.     Deelir.   Eeg'ne^  i  d.   120. 


ELBâST,  albast,  alabast,  I  d.  48.  V.  d.  li&aêfre,  alabaa<- 
ten,  van  albast,  i  d.  5.  -»  EAoêter^hbVne^  van  levendig 
albast,  I  d«  3i. 

£LCK.,  ELCKE»  elk,  ieder,  quis^e,  I  d.  t «  2|  5,  S2,  48, 
eni.  Gentt.  E/cx,  {  d.  170,  190.  EleJk^ijen^  een  ie- 
der, ieder  een,  1  d.  i33,  2i4.  II  d.  93,  04,  io5.-  E/ctom, 
fodtt  eeOi  I  4«  33«     U  d.   78,  ens.     Éhhimy   I  d.  6.  --« 


\ai  Ek.  Er. 

Voor  E/ct  vindt  men  ook  bij  anderen  E/is^  t.  d.  Elijum^ 
elk,  I  d.  2-^1.  —  Eickoar^  elkander^  ld.  63,  71,  117,  Mey 
e/ctoar,  met  elkanderen,  I  d.  227.  •—  E/cioarrne^  elkander, 
I  d.  6,  55,  io5,  172«  212,  en8«  Van  dit  woord  vindt  mm 
jneDÏgc  verbastering*  b.  v.  in  de  Bedrag,  van  IVaêfenb.  I, 
157,  enz.  Meien  tonn  —  bij  en  iorni  —  onderen  iorm,  In 
ti^aatze  Gribb.  Br.  bl.  74  EUjemes ,  eik.  BL  55 ,  7*  Elt^ 
joor  ^  elkander.  BrederOj  met  metaar  of  menJtaan  *• 
j^fter  menkaar,  —  Afler  anmenlaar  ^  enz.  In  de  O.  JT, 
W.  vindt  men  il/irz/i/iicit,  allermannick  ^  aUer^mannalijk ^  tdkr^ 
manlikwn.  Voorts  Alicrlijck  ^  a/lereeck^  elite  ^  elta^  eiterl^c^ 
elkcrlifck  oreni  ^  /li/arern  elckerlijck  ^  eornm  amsi^e^^^  Elüch 
man.  Bij  Gabbema ,  f^er/uxlen  van  I^etat^.  Elck  man^  elkwn^ 
Elk  niey  oemen^  elk  oemenj  enz.  Elk  oedemen^  elcoderem^ 
Elk  mey  orem^  menUken  mey  niankorum^  eni.  enz.  ■ 
lu  *t  Aiegabuch  Elk  ^  el\  —  Ja  zelis  Melis  Sloke  beeft  mal* 
lic  meermalen.  Elck,  ellic^  fingulï,  is  zamenge trokken  uit 
.  Eenlijk.  Malck  in  ( Malkander  uit  Manlijck. —  Vei^eL  fVaêfenb. 
IdioL  in  Mank.  De  Heer  Bilderdijk  gaat  eenen  anderen  gang 
in  zijne  Taaien  Dicht kund.  Verfcheidenlu  III,  io4,  io5. 
EiVy  en«  et.     Zie  //2,  dat  meer  gebruikelijk  is.     De  Grammati- 

cus,  II  d.  bl.  11,  noemt  en  Brabandsch. 

ER,  er,  ld.  2,  5,  12,   i4»  enz.     Bij  ïukonlng  V,  b.  ▼.  d^V, 

die  er,  I  d.  19!).  —  Er^   voor  hy ^    vindt  men  dikmaals,  b. 

V.  I  d.  09,  4o,  73,  79,  QÎ),  96,  enz.     11.  D.  er  ^  TeutoniS'^ 

ta^  He^JJyj  Er.     Verhel.  Bilderdijk^  t.  a.  p,  bl.  99. 

ERGERJEN,    ergeren,    aaulloot  geven,  I  d.  160.     Verled.  Tgd 

en   Deelw.    Ergere,     Van   Erg^    kwaad.      Zie   Ypeij^    Ge/clu 

der  N.  T»  bl.  3.')2.  Bii  l^Vas/enbergh^  Bgdrag.  I,  i55,  166, 

leest  men  Argerjen,  —  In  de  O.  I'\  JF.  vindt  men  Eer  ge ,  kwade :' 

Era ,  erger  :  Arra  ,  kwade  :  Ara  ,  verzwakt ,  gekrenkt :  Eergena 

en  Eergenfe  en  Ergens^    verzwakking:    Evrgera  en  Ergera  ^ 

verzwakt,  eigenl.  Erger:  Junius  in  addcnd.  Ar^  cicatrix.  — 

"Bl]  Melis  Sloke ^  Erre j  kwaad,  gram,  erger,  op  menige  plaats; 

voor  droet^ig  ook.    Maerlant y  I,  2ji  ,  55,  Ergerde  en  bcrnde 

met  ghewelt,    verdelgde   en    verl)randde.     Confer.    Junius  in 

Erke  y    kï'^eilandy    in  deszelfs  1  Voorde uboek  ^    en    Synonym.  I 

d.  08,  59.  —  Van  hier  Ergerlij ck  ^  aannoolelijk,  IÎ  d.   69. 

ERVE,    erve,    erf,    erfenis,    I  d.   io5,    182,    228.     O.    F.  fV. 

JÈrV/vfa,  erfj  erlgenaamj  land,  bczilling,     Eerjnama  en  Er/r, 


E$iEv.  Et.  löf 

*  näma^  erfgenaam «  {Uaerhnt\  I,  171 »  ä8,  jirfnam^' Bw^ 
ipedf    (tan  Eerwen)  ge-erfd.  —  Landr.   van  fVedds^   etfz. 

'  jirve^  land«   hoia,'  en    het  er  l^qbehoorehde  Land:  Arjeit^ 
erfzate    «-  A.  S«  O//9  pecus*  bona,  facahates»     [behoort  lot 

:  jiivum.    Biiderdi/k,   Gt/lachtl.  ^   Hei  W-W.  Brvjen,  Er- 

■  ven,  I  d.  i48.  —  Eivems,  erfenis,  I  d,  166,  196.  —  Èrvc 

"  eyndâmme^  door  erf  Terkregen,  (erflgk)  eigendom ,  I  d.  188» 

'  w  Erve-'êyn^  heizelfile*  I  d.  i8g. 
ESEL,  ESELE,  een  Ezel,  Il  d.  gi.   VergeL  Juniua  in  Mfe. 

[Büderdgk^  GealachtL 

ET  voor  Het.    I  d.  2,  5,  4,  enz.    Zie  It. 
£VEN,  Eiren,    I  d,   6,   22.  -  Evencpoi^  evenwel»   nogtans,    I 

^  d.  i35.  Il  d.  45  9  65.     Zie  LifcketPoL 
ÈÏ,  ei,  ai,  ach.   I  i  8,  9,  23,  24,  49,  64,  ï63.    II  d.  55, 

waar  men  leest  Eyl  Gy!  Zie  korte  Aan  teek. 
£ir,  een  ooi,  ooilam.    I  d.  21.    Juniua  in  Eg^  ^SS*  Büder-^ 

'  dgk^  Geêhchtl.  O.  F.  W.  Ey. 
EtuJEN,  EYDGJEN,    ecgen,  I  d.   5^.    Figaarl.   benadeelen, 

*  fchelden,  lasteren,  II  d.  5o.   Van  Ei/de ^  een  Egge,  dat  men 

*  leest,  I  d,  72.     Vergel.   Huijdecoper  op   MeKs   Stoke ^  Deel 
III  ♦  284.    Wasfenbergh  IdioU  -  Zie  Igge.,  -  Zamengel^.  jByrf- 

*  tanjen^   Eig.    met  'de    tanden    der    egge   het   land    flechten^ 

*  tigunri.    beriepen  9   wraken  ^   hekelen^    Voorr.    Dit  woord   is 
samengesteld    uit   Eyde   en    l^^njen^   welk   laatste  komt   van 

'Tijne^  tand.     Zoo  gebruikt  men  het  nog  meermalen  in  Fries<^ 
land ,  b,  v.  De  Tijnnen  jenne  forcke.  Vergel.  Juniua  in  2ï* 
"  nes.     En  CUgnètt ,  Bi/dr.  lol  de  O.  LetU  356. 
ET-LaN,   Eiland,  II  d.  63,  73,  82 ,  98.  -  Eyldrme,  I  d.  221. 
'  De  afleiding  van  dit  woord   is  ondcrfcheiden  :  fommigen   lei* 
den  het  af,  van  ey ^  oog,  en  daar  onder  A.de  Rooy  ^  Meh'-^ 
gelfl.  in  V.   oogfiej  Biiderdijk    GeJlachiL  en  anderen;    doch 
eenigen  van  ey^   dat  opdt^ds    water  beteekende,   en    onder 
déze  laatHen  telt  'men  WeHand^  en  reeds  voor  hem  Janius 
in    Ibndj  en  KiUaan.    Nog    een    derde    gevoelen    is  er  ge- 
opperd door  Hamconius^  die    het  in    Frifia^    fol.    go,  af- 
leiat  van  ei^  ovum.     Elk  kieze  hier.     Ik  houd  het  niet  Ki^ 
'  liaan  voor  ^jTerra ,  /aio  aut  aquis  inchisa»    Infula ,  qualT  ia 

falo.     Vossius  in  ÈtymoL 
ETH,  EYNE,  eigen,  I  d.  2,  i4,  18,   52,  enz.    V.  d.  Ey/i^ 

•  .     O-  -    .     .      .         .  ..        ••* 


to(  Et,    • 

dom 9  Eyndomntêf  eigendom ,  I  d,  63,  64,  177 ,  938.— Zii<« 
mengell.  Eyn^berne^  eigen-geborea ,  echt,  I  d*  36»  -—  £773- 
deekj  het  eigea  deel,  loon,  I  d«  loo.  —  Eyn^deel^erve ^ 
toegedeelde  erfenis,  I  d.  io5«  —  Eyn^d^jen^  zóo  deelea 
dat  elk  zijn  eigen  deel  krqge,  rerdeelen,  I  d«  320,  II  d.  ioi« 
—  Eyn-fierts^bloed j  zijn  eigen  bloed,  uit  harteliike  liefde 
Toor  ons  geRort,  I  d.  175*  —  Eyn^-^lAn^  ons  eigen  land,  I  d. 
23i.  —  Eyn-mynjen^  voor  zich  zei  ven  mijnen;    zich    toeei- 

Ïenen,  verkrijgen,  I  d.  87,  196.    {Eygenen  voor  gewinnen^ 
iredero ,  LoJ  ^.  d.  jJrnu  —  Mgnnen ,  Van  der  Peen  O,  G» 
555.)  —  Eyn-fcUme^  eigen,  haar  eigen,  I  d.  35,  II  d«  TO»- 

'  Eyn^^tinck'-ffreat j  eigendunkelijk  groot,  I  d.  139.  —  Èg^ 
Jcldldige  Dey-'dolct  ^  zelf-fchuldige  moorddolk  ,  d*  L  de 
moorddolk,  waarmede  hg  zich  schuldig  had  gemaakt  door  er 
Tooraf  anderen  mede  te  doodcn,  I  d.  301.  —  Eyn^witieri^ 
eigen-wijze.  3  Sncid.  vooraan.  — *  Eyn-yerdjen $  als  eigea 
grond  bebouwen,  1  d.  i48.  —  Van  Eynjen^  Verled.  T^* 
Jiynne  j  Deelw.  Eyne.  —  komt  van  't  A/S.  agan^  posfidere, 
van  waar  agan^  eigen  ^  proprius.  In  de  O.  F.  W*  ۊn%  ayn^ 
eigen.  Verwant  met  f;^f «r ,  habere ,  Imperf*  ^i%m»  Zie 
To'-eynjen. 

EYN,  een  Endvogel,  Eend,  I  d.  57,  72,  17*.  Teulaniêia^ 
Ant^  End.  A  at  f  o  gel  ^  Entjogel.  hlarnix  ^  R.  B.  fol.  i85, 
verfo  Eynt-voglieU  *  Kiaaariy  Endle  y    Endt^voghelf   a^aa. 

EYN,  ETINE,  een  einde,  1  d.  4,  i4,  \5  ^  18,  en*. 
Meerv.  Eynen^  fines,  I  d.  ijj.  —  Het  W-W.  Eynjen^  en 
Eyngjen,  eindigen,  I  d.  39,  43,  4t,  45,  enz.  Verled« 
Tijd,  EynnCf  1  d.  17,  91,  157.  Deelw.  Eynge^  I  d.  i4it 
Il  d.  67,  97,  enz.  In  de  Bgdr.  van  TV aajenoergh ^  I,  i56, 
l63,  enz.  Eindigje.  Vcrgel.  Oenzelven ,  Idiot.  in  Einden. 
Heemskerk  en  anderen  Eynden.  —  Zamengell.  Eyn-leaêf 
eindeloos «  I  d.  48,  g^i,  iiÖ,  enz.  —  Eynlinge^  eindelijk «  I 
d.  36,  42,  90,  324,  enz.  —  Eyndlinge  ^  Il  d.  52.  —  Eyn^» 
oere  y  b.  v.  liuw/lc  eyn^oere  ^  zonder  einda,  oneindig «  eeu- 
Vfig»  I  d.  106.  —  Eyn^pealle^  eindpaal,  I  d.  238.  —  Eynel* 
peaUcy  II  d.  85.  —  Eyn^uwtterjen  ^  {it)  het  eindigen,  hel 
dndc,  II  d.  109.  —  O.  l\  TV.  E'uiy  Eind  f  finis.  Einda^ 
eindige  y  ûuiri. 

jyNSEH,  een  unller,  Ilatera,  ld.  2i4.  — Eynferjen ^ mei eeú  on-^ 
ftcr  wegen  5  wegen ,  opwegen ,  II  d.  107.  Verled,  Tijd,  Eynftre. 


F. 

FAAirrZIN,  een  vierdedeel ;  (tegenwoordig  Feanije.)  II  d.  4^ 
11.  Deminat.  Tan  Fèan^  waarvoor  men  in  de  lieden  z^ 
Varl^  (voor  Vardeel)  verl  {verdeel)  varndeelj  vsrndeeU  In 
de  O.  F,  fV.  Fiarendeelj  Fiaerndeel^  en  FiarndeeL  Ba 
Gabbema^  Fiaerndel.  Landt,  van  TVeddey  enz,  VerendwU 
Vergcl.  fPasfenberffh  TdioU  in  Fandeltjem 

FâD,  een  voogd,  beftuurdcr,  verzorger,  I  d.  56,  Sü,  i4i«  Ik 
leid  dit  woord,  niet  den  heer  Bilde rdgk^  G^JtacfUen  der 
Ntuimw.  bU  i53,  zoo  wel  als  Fader^  af  van  Fa^en^  {va-^en) 
aannemen  t  verzorgen ,  onderhouden ,  voeden  ;  als  zijnde  di% 
de  eigenaardigRe  en  natuurlijkfte  afleiding,  VergeL  ook  Ten 
Kate ^  II,  8,  9  y^htFaddyey  voogdq,  beftuur,  imperiunu 
Zie  WréjdrfAadye.  —  Fda-'Jchippe  ^  Voögdijrchap ,  heer- 
fchappq,  I  d,  i86*  Hooft  ^  N.  //.  a65,  en  Kamphugzen  f 
P/alnu  bl«  5o,  Bet>oogden^  befturen,  beliieren*  *-  Üooft^ 
JN.  H.  54  9  Kamphugzen  ^  ibid.  i83,  en  reeds  MeUa  Stohe^ 
I,  ii63,  veruoogden^  in  dezelfde  beteekenis.  Bn  Hooft  ^  78 
ia  de  beteekenis  wat  krachtiger,  en  helt  over  tot  betieerfchen ^ 
ooerheerjchen ,  den  meeêter  fpehn.    De  overgang  van  't  eene 

-    tot  bet  andere  zit  in  de  menfchelijke  natuur. 

FâDEy  eene  vonw,  piooi,  plica.  Il  d«  47,  Unne  jamckAe 
Jade  tojkten^  figuurl,  voor  ten  beste  op  te  nemen  ^  optimi 
confulere.  Mae  riant  y  II,  466,  45,  Dat  keert  foe  m  de 
beate  vonde.  TeiUoniata^  faalde.  Eng.  Fold.  TAe  Juniue 
en  fVeUctnd.  In  zamenllell ing  is  dit  woord  zeer  gebruikelijk^ 
b.  V.  Yen^Jdde^  Sdn^fdde^  TuMffend-JAde  ^  enz.  —  Fadjen^ 
Vouwen.  —  Deelw.  Fâden^  fâd^ne^  I  d,  a5« 

FAEGK,  vaak.  dikmaals,  I  d.  71,  (S6,  io4|  sSi,  enz.  jil 
to  Jaecke ,  II  d«  47. 

FAEM,  maagd,  meisje,  jongvrouw,  I  d.  5,  5,  12,  i5,  56^ 
5o,  enz.  In  het  U  d.  bl.  4  &  7,  met  twee  AA  Faam^ 
Genit«  FaamM^  mecrv.  Famnen^  ald.  en  I  d.  1 ,  52 ,  53^ 
76 ,  81.  Uier  voor  leest  men  in  de  Bgdr.  van  Waafenb.  I , 
162,  Vaanen^  verkort  voor  Vaamnen.  Waaize  Cribb,  bl. 
^8,  ook  eenige  malen  Famnin^  doch  bh  5,  5o,  ^5 ^  (b^ 
misdrak  Fammin^  dat  eerst  in  lateren  t^d 'is  in  gebruik  ge- 
komen.   VergeL  PFaafenbergh  ^  Bijdr.  II  t  xu    Ia  de   O.  i\ 


THBi  'xnik« 

fV.  leest  men   Fafnna  voor  maagd  ^   meid*  iongvroiuQ.  -^ 
Vcrklciiiw.  Famcke ,    I  d.  2 ,  5 ,   33 ,  S8 ,  II  d.  63.  -    jtVim- 

-  cke'4^rn «.  maagd  ,  dochter ,  I  d.  85«  Thans  zegt  men  Fonk^ 
dat  ik  ook  in  eenige  linkjes  vind,  b,  t,  ïn  de  Burlery.  ««> 
ZamcngelU  Famne^bedf  maagdebed,  ld.  i6*  —  Famne^' 
buuffi  9  eene  hcndc,  (menigte)  van  meisjes,  I  d.  1 1 «  — >  JFVimittf* 
pronckjeh^  vrouwen-pponk.  lA.Su-^Famne^raeyB^mML^Aèn^ 

'    rcye,  I  d.  it4,  —  Famnc^trAycr ^  een  loonep  naar  de  meisjes, 
-  een  vrijer,  II  d.  62«      De  iierkomst  is  gemakkelijk  op  ie  malen* 

FAER,  (zamenget rokken  voor  Fader)  een  vader,  I  d.  4,    35ï 

.  69,  181  •  VcrgeJ.  Ypeij ^  Gejchied.  der  .V.  T.  bl  97,  Ten 
Kate  ^  11%  Cï-  —  V.  h.  Faderlijch  ^  I  d,  .19.  —  Fader^lân^ 
Vaderland,  II   d.  53,  86,  iii,  iif^    Zie   FAd. 

FâL,  een  val,  lapFus,  interltns,  pernicics,  ld.  16^^  Toonvel, 
melodia,  kadans,  cadcncc,  I  d.  83.  — Welgevallen.,  I  d.  56 
Hooft ^  Ged.  bl.  178.  —  Fâllen^  vallen,  b,  T.  in  handeii  I 
d.  80.  II  d.  og.  —  Door  de  vingeren  vallen^  IL  d,  99.  — 
Gevallen,  acciaere,  II  d.  64»  —  Vervallen,  ia  verbgftering, 
II  d,  Q3.  —  Zuur,  lastig,  zwaar  vallen,  II  d«  74,  109,  ii6, 

—  Vafien,  zijn,  b.  v,  traag  vallen,  I  d.  64.  —  Aan  iels  vol- 
len, aanvallen,  beginnen,  I  d.  8o.  —  Verled.  Tqd  jPoe/,IId, 
74.  üeelw.  jpV///ï,  lid.  99.  Maerkint^  V^erled.  Tijd  (Jhet^I^  I  d. 
1(vj3,  1209.  —  In  ^t  APffrabiuh.  bl.  263,  264,  FaUa%  vel- 
len ,  dooden.  Zoo  is  bij  ons  Vellen  nog  bekend*  Ver^^ 
behalve  anderen,  Juriiiis  in  Felle*  Stoke^  VIII,  7i5,  Zie 
Pyk-felljen. 

FALÖCK,^FALSCICR,  valsch,  bedriegelijk,  ld.  16 ♦  5q,  128, 
160,  2o3,  20K  II  d.  77,  91.  Men  vindt  ook  Falfche^  b. 
V.  Fa/fvhe  min  ten  ^  vallche  munten,  üsnuri.  Valschhrid, 
arglîstîgheid ,  I  d.  100. 

FANGEN,  vangen,  I  d.  10.  Zie  Fean.  O.  F.  IV.  Fax-Jang^ 
Ketel' fangy   enz. 

FâNLJEN,  vandelen,  gedurig  bezoeken;  inziuK len ,  vergade-" 
ren,  b.  v.  Foeckery/dnlje ,  I  d.  76.  Fanlte  vindi  men  II  d. 
\5.  Dit  Werkw.  is  een  demimuivum  van  Fanden^  txindeny 
vilitare,  c.  gr.  aCgrum,  Kiliaan,  Vergel.  den  Teutonista, 
de  O.  F.  W  260,  35 1.  JVasfcnhcr^h,  Idiot  iu  Fande- 
ten,    en   Cdgneit  ,    ïiijdr.  iot  dè  O.  Sed.  I^tlerk    bl.    iS-, 

c  ^oot,    Vanden    is    van   den   Vcrled.  Tijd  v^u  Vinden,    icer 
naarfchgalijk  hcx-k-omRig.  - 


HPEkhy  W,  l  ^.'So.     Cf  Junius f  In   P4&,    ptllidoiiv -ca 

)FEAN ,   ▼•Dgw yx  l  d    76      KiUaan ,  fcU  Vaen^  L  c.  vingen, 
■    capere.    Maerian^^   !•  326,    49«   heelt  ici  va;  en  sie   daar 
/de  bron  van  vaten ^  vatten^  va4enf  vadem j  vademen^  van^^ 
gen ,   enz,      Vci^el.    Bilderdijk ,    Geflachtl.  der  Naamw.   bU  ' 
'   x33.     Clrgneiij  1.  1.  173,  Noou.  Hoeujfïy  bl.  2i,  J 

tEARJEN,  varen;  overgaan,  Il  d    iia     JuniuBin  Ferrie.   Zïe 
/Vrrtf.  -  V. h. /%ar/ ,  de  vaart,  loon,  ld.  4i.  Figuarl,  voor  im- 
^  pe/if a ,  meyejeart  %  iinpeta ,  vi.  Iii  het  AJegahuch ,  bl,  304 »  25i  , 
«    ^erd^  ytiu   Fera^    voor   handeling,   ding,    zaak,   ons   oade 
vocrc.     Zie  Hu^'decoper  op   Stoke,     Wegens   Varen ,  •  voor 
gaan^  rie   men  CUgnelt^  Èddr.   tot  de  O.  A^.  Letterh.    bK 
'     138 ♦   Noot,   en   anderen.      Varen ^    {Feren)  w.   v.  Voeren^ 
V    Daat  in  verbindlcnis   roet    Ferre^   Ferriy    0£pfiv    en    0i^^ïiv  ^ 
en  duidt  fchier   elke   beweging   aan ,  gelijk   in   het   Laiqn  en 
;    Grieksch*  —  YAn  Fearjen  komt  Fearokjen^  freqaentat.  vooi? 
,    varen  met  eene  Jchuit^   enz.  navicnlari,  ld.  jb^  'jj^     II  d, 
10.3,  in  welke  laaille  plaats  het  Figuurl.  (laat:  ^9^  Jearckje  aU 
tijd   ^nne  fchuwtte   mey   uwz ,   d,  i.    zij  verzeilen  ons  overal , 
en  alt^d.    .Kibaan^  Verckelen^  met  een/chuyte^   Navicnl^ri, 
FECK,    bet  vak,    ruimte;   Fignurl.   I  d.   i4o,    Flucbtjend    £^ 
/  leek  romje^  al  vlagtende  het  veld  ruimen. 
FEL,    het  vel,    peliis,    catis,   I   d.    i5,   loi.     Vergel*    Ypeif\ 

Gejch.  der  N.  T.  bl.  100. 
FEN,  van,  VoorzelH  I.  d.  1,  2,  4,  5,  enz.  Fenne ^  van  de, 
.    ld,  3,   3,    11,    17,    enz.    JFV/i/,   van  het,   II  d.  65.     Fen 
,    u^ieFf  van  waar?   II  d.  Ü6.     Bij  anderen   vindt  men  hiervoor 

•  jPi/i,  z^nde  de  E  en  I  in   vele  talen  wisfelbaar,    wegens   het 

•  geringe  onderfcheid,  dat  men  h^  derzelver  nitfpraak  in  vele 
,  wooitJen  opmerkt  Zoo  vindt  men  b.  v.  El  en  ƒ/,•  Hem 
,  en  Uim^  Famnen  en  Famnin^  en  zoo  in  alie  Meervouden: 
'^  Alreuê^  en  Alriue;  Bena^olui^  BenivoLuUy  eaz. 
FENUN,  venqn,  vergift,  I  d.  46,  Il  d.  gS.  —  V.  d  Fenijn^ 
i  jen^  Oeelw.  Fengnrw.^^  vergiftigd,  1  di  210.  Fenijnnig}en\ 
.  Deelw,  Fenijnnigdj  I  d,  100.  Maer/ant  gebruikt  Verunen^ 
^  Fig.  II,  45*7,  60. 

FERGJEN,  vergen,  I  d.  98.     Zie   JEJ-ferg]en. 

FEÄREN,   varen 9  I  i  4^,  navïgare.     V,   h.    Figunrl.  Ferte^ 


$aoII  Taarwel.  I  A.  4.^,  44.  IT  d.  46«  S09  Sy^  68  ^  76.  fn 
lV€tatte  Gnbb.  BrilL  h\.  76.  Farre--tvoU  Junius  in  JPore* 
In  de  O.  JF".  /^.  is  Fera^  Feren  inee»ul  oo^.  yoor  tioereit, 
dragen  •  vervoeren ;  doch  men  vindt  hel  ook  Neuir.  vooral 
bij  Gabhema  en  iMartena^  Feren  j  Faeren^  Ferren^  n&vi* 
gare.     Zie  Fearjen. 

P1':RS«  FbLRSSE,  een  vers,  rijmvers;  gedieht«  I  d.  8&«  Il  d« 
41,  46,  47,  eni.  DemiiiuU  Fersle,  II  d.  45,  54.  —  Fers^ 
#/«,  II  d.  56.  Zamengeil.  Fersfe^meyiaie  ^  gedichten  op« 
Hellen,  Voorr.  —  Ferafe^leaa^  rijmeloos,  II  d.  53.  — /^erM« 
in^rijtne^lon/le j  dichl-en-rijni-kuost,  II  d.  45.  —  Fersê^ 
wircJt^  dichtwerk,  II  d.  45,  47. 

FEKSCK,  FERSCKE,  versch,  recens,  l  d.  36,  ia4,  1S7. 
VcrgeL  Juniua  in  Freah.  Waarvoor  wq  na  met  omzetting 
Tan  letteren  zeggen  Ver  ach  ^  teruql  ^q  d«n  rang  der  letteren 
bewaren  in  Friach.     Hooft  ^    Verf  rea  f  dien. 

FERVE,  verw,  verf,  I  d.  72.  W-W.  Ferujen ^  vf.  v.  het 
Deelw.  Ferve  ^  geverwd,  II  d.  74.  Zamengeil,  Ferue^nueOer ^ 
een  fchilder,  II  d.  loS. 

FKST,  FEbTE,  vast,  llerk,  I  d.  5,  12.  16,  47,  68,  cni, 
V.  d.  Featlievt^  vastheid,  I  d.  3i4.  Feailgchj  vast,  vtste- 
Iqk,  zeker,  I  d.  02.  i43 ,  i55.  i54,  enz.  —  ZamengeR* 
Feat'buwne^  vastgebonden,  verbonden,  vereentgd «  II  d. 
4g,    —   Feat'Jijttfire^    verbonden,    vastgebonden,    II   d.  58^ 


gcre,  munire.  hiliaan  en  Teutonista^  Vesten^  Veaiigen. 
Maerlant  en  Melia  Stoke  gebruiken  Vesten  ^  in  onderfcbeidene 
betcekenisfen ,  voor  bevestigen^  bekrachtigen;  ver/lerten; 
zich  vasthechten  ^  aankleifen^  dikmaals.  Cats^  Kamphuizen ^ 
en  anderen,  gebruiken  Vesten  ook  meer  dan  vestige.ru  Hooft ^ 
N»  H,  275 ,  de  iH)et/lappen  vestigen ,  het  Lalgiilbhe  firmare 
vestigia. 
FEST,  de  vuist,  I  d.  86,  100,  i5o,  i85,  enz.  Bi/derdgh  in 
zijne  QeflachtU  leidt  Vuist  af  van  vouu^en.  Ik  zou  ons 
woord  liever  afleiden  van  Fest ^  vast,  en  zoo  hetzelve  aan- 
merken als  beteekenende  de  gejlotene  /landj  manus  clausa,  in 
condylos  collecta.  Zoo  komt  Pugnus  ^  van  ^vxvos*,  denfus^ 
fpisiusy   condeuTatusi  en  dit    van  ;rvzftf,  waarvan   tv;^.    Het 


.  h.  S;  Fyèt  ^  en. bet  Eng.   Fiat  "tyi  TOOr  ^leze  afleiding ^b^-» 

"Xonder  gnnftig.     VergeL   Junius  m  FUt^    die  daartoe    ook 

meest  overhelt*  Thans  zegt  men  in  Frieêkmd  Fuwslol  Foeêtf 

naar  bet  Aienu  Fuslf  waarvan  ook  ona  Nederlandsche  f^uiêii 

Hamconiuê  in  Fria^  f«  76,  Foèt^  Fest.    de  E  in  het  woord 

Feêij  in  beide  beteekenisfeD  •  zoo  wel  firmiÂSn  ais  puffnuë^ 

laat  zicb  bg  de  oitforaak  hooren »  als  de  Griekrche  H.     Oere^ 

Joeêt  wezze»  het  iemand  afwinnen*    LMh  Jen  ,  Aagt  je  Ye^ 

brante^  bl.  58* 

FF/r,  een  yat,  I  d.   118,  II  d.  ii4,    ^leerv.  Fetteri»  vaten ^ 

1  d,  126«     yat  gebruikt  Maerlanty  II,  3oq,    29,   voor  Ug^^ 
chaami  en  zoo  doen  de  L- Friezen  nog  heden* 

FET,  FETTE,  vet,   pioguis,  I  d.  159,  1/5.  —  Fet,   voor 

,  vetheid,  pingaedo,  I  d.  65,  66 ♦  2o3.  —  Fettjen^  vet  ma- 
ken;   voeden,   opvoeden,    I  d,  56,   47,  167%  1769  222.    II 

^d.  gi.  Hooft  ^  JV.  H.  258,  Ge(^et  bij  't  bloedt  en  gocdt  der 
onnopfelen*    Zie  Fieden. 

FET,  bevatting,  I  d,  i3,  d«  i,  verjîand^  intelleetns*  —  Het 
W-W.  Fettjen^  vatten,  bevatten t  I  d,  33,  36,  98,  100, 
enz.    Verled.  Tqd,  Feite ^  I  d,  i4,  Sg.     II  d.  71, 

FETSOEN,  fatzoen,  gedaante,  vorm,  ld.  91,  II  d.  45.     Mey 

Jet/oen j  behoorlek «    ter  dege.   naar  regt,    jure  ac  merito,'! 

,d«  i45,   in  welke  beteekenit  het   nog  heden  zeer  gebruikelqk 

is,  —  V,  b,  Fet/oenearjen f  eene  gedaante  geven,  Voorr.  der 

2  üiig. 

FET^N,  vegen,  nitwisfehen;  wegnemen,  vernietigen,  I  d.  gSf 
i62»    Zie  Uu^t'/even. 

FEIJLLJEN,  beveiligen,  I  d«  2o4.  yeyligen  Qok  Kamphug''^ 
zen^  Pfabn.  bl  28* 

FEYNT,  vent,  jongman;  knecht,  I  d.  1,  2,  4,  5o.  II  d  3. 
—  Zamengefl.  Feynte'^buwn ^  een  hoop  jongelieden,  Î  d.  ii* 
^^  Feynte^Jieate  y  de  ongehuwde  ftaat,  coelibatus,  II  d.  87« 
Met  komt  veel  overeen  met  ons  hnaap»  Cügnett ,  Budr.  1.  1« 
354.  Men  vindt  het  in  eenen  goedenen  kwaden  zin.  In  Fries- 
land  meestal  in  eenen  goeden.  In  zamennelling  met  Hyz^ 
(Bifz^fegnt)  is  het  echter  in  eenen  kwaden  zin.  In  de  Bgdr. 
van  TVaêfenb.  I,  162,  leest  men  Vynten  en  Vannen  y  in  de 
beteekenis  van  zonen  en  dochters.  Vergel.  Denzelven ,  in 
Jdiot.\nVeint^  enBgdn  II,  12.  Hoefft^  Oud  Fr.  Spreet$4f. 
W.   99;   en  Register»    Juniun  in   Stpain.    Kitiaan  in  yent^ 


iM  Vb.  Vu 

-  i.'e.  vèijn  en  Sofent.  -<*  Starter ^  Pr.  £•  M.'itdi  b\  ge« 

.  bruïkt  Feyntje  Toor  Cupido»    JiUderdft  leidt  het  af  tfto  *^( 

Deenibhe  ^e^/,  vriend. 
ITëTNZJEN,  Teinsea,  voorirenden.   Eigenl.  ali  een  vriend  zieli 
voordoen,  fimulare,  II  d.  43,  o^f  ii5«  •—  Feynzeiye^  vein* 

.   ierij«  geveiosdheid,  I  d«  79.  11  d«  68. 
tlEDEN,.  voeden,  I  d.  ai^    \Si ,   i6't.  —  Fiedjen^  I  d.   4S» 

'  2o3.    lu  de  Bedragen  van  Ivaêfenb.  I,  i55 ,  /^,  voeden, 
bl«  i44,  ^^a,  voedt.    Vcrpei.   Juniu9  ïn  J'feerf  en    Fo9ter^ 

,  ~  V.  h.  Fied/kt,  voedfel,  II  d.  70.    Fièd/ele^  II  d.  79,  81*^ 
—  Fied/bm^  voedzaam,  I  d.  i24.  •  Zamengelh  Fiedfifl^reit ^ 
voed  fel- brood,   icvens-onderhond ,   I   d.    189.  —   Fieil-fet^ 
voed- vet,  vet  vocdfel  opleverende,  I  d.  190.  —  Fied^Jwiet ^ 
voed-Eoet,  Bqw.  d.  L  liuakclijk  en  ter  vcrKadi{>ïi]g .  t  d.  178. 

1  —  Fied^wiet^  voed-uat,  d.  i.  voedzaam  vocht,  1  d.  175. 
Zie  Fâd, 

IIKLEN,  voelen,  gevoelen,  I  d.  16,  37,  39,   4o,  eni.    Verl^ 
Tijd.  Fielde^  I  d.  24,  124.    II  d.    64,   68,  enz.  —  Deelw. 

.   Field j  II  d.  64,  69,  108,    enz.     V.    h.   Fiek ^   bet  gevoel, 

I  d.  63  ,  Il  d.  60,  106,  enz. —  Fiellijck  ^  gevoelig,  II  d.  64.^ 
Comparat*  FietiycLer^  II  d.  66.  Jiredero,  on^voel^ck,  in- 
Griane.  Hooft  en  anderen.     Fiel^rijck ^  gevoelvol,  gevoelig, 

II  d.  80.     Conf.    Janiusy  in   FeeL      Teutontsta   in    Voikn^ 
.  lasten»  —  gevoiluk^  enz. 

FIER,  ver,  procal,  lou^inquus,    I    d.    21.    29,    32,    42,    enz.. 

Î  Li  fiere  reyje^  ccn  verre  reis,  II  d.  ^5.  —  om  fiere .  om' 
ver,  d.  Î.  wijd  en  zijd,  II  d.  52,  lotigc  laleqnc  ^  Ftn-'Jiere^ 
van  verre,  ld.  1  ,  21J,  216,  228.  Hiervoor  heeft  Kcmp^ 
Juiijzeriy  S.  R.  Li.  21,  van  veerens*^  dat  in  Friesland  nu 
nog  zeer  hekend  is.  -—  Fen  fiere  weagcn ,  vari  vcrwege ,  vau 
ver,  I  d.  75.  —  Fier  woy ^  hij  den  Coüij>nrat.  longe,  molto, 
venveg,  d.  i.   veel,  II  d.  io5.  — Fiere^  verder,  d.  i.  later, 

.  inlerius,  I  d.  102.  —  Ficrer  noag ^  ver  genoeg,  II  d.  lo*'  — 
Fierst j  verst,  meest-verwijderd .  I  d.  io4.  -  Kamphuijzen 
beeft    Verd,    S.    R.    hl.    \o5.     Veer,   ihid.    ifïo,    166.     Om 

.pcer^  ter   neder,    ibid.    hl.    192,    Aardiclie    grootheij<l   moet 

■  om  ueer,  delenda  est,  eruenda  est;   in   wdke    heteekenis  het 

■  in  Friesland  en  elders  ook,  nop  zeer  gebruikelijk  is.  Compa- 
«rat.  f'eerder  ^  ihxd.  hl.  160.  t^cr  van  daen  ^  Iloo/t^ij^^» 
^  246  ,  ^nz.   Zie  JJinne. 


.i«* 


Fi.  Fd.  ix% 

HEREN  9  toertn»  ««nroercD,  Il  d»  64.  Vtried.  Tijd  Fierde^ 
geleidde 9  I  d.  187«  —  voerde ^  vervoerde^  II  d.  75.  —  oa/i* 
voerde^  II  d.  73.  Fieren  voor  ftooten^  dat  in  Friesland  bij« 
Boader  eigenaardig  it.  Zie  bi)  tV<ufenh.  IdioU  in  V9eren. 

FIERDE»  de  vierde,  qaartns,  Il  d.  19,  54.  —  Fiertien ^  veer* 
tien.»  II  d«  \\ ^ FieriMMnde y  veertiende,  ,  ld.  139.  II  d.  50, 
53.  «->  Fiertiertflê^  idem,  II  d.  i3.^—  Fieriigj  veertig,  II  d. 
i^.-^FierttgHe^  veertigfte,  I  d.  109,  i53,  enz.  Zie  Fjouwer. 

VUF,  v^f,  ld.  53,i8i,eBs.  n  d.  ii,4ä.  Fjg/cfef  de  vijfde^ 
n  d.  98;  doch  Fäfaie^  II  d.  u.  —  Fäfitan,  U  d«  ik  — . 
Fff  tiende  cf  Fj/tÏenfèe^  I  d.  io3.  H  d.  13.  .  Fj/^Vt 
n  d.  55,  ii3.  -—  Fifftigfle^  I  d.  iSa,  i58,  161  •  eai. 

FUGE,  een  y^»  «»  F^ge-^^eam^  een  vijgeboom,  I  d,  71^ 

FULJErN,  (bq  aamentrekking  Toor  F^deljen)  vedelen,  op  een 
firyk-inftmnient  fpelen,  I  d,  3.  Van  V edele  ^  komt  rebi 
van  fiedel ^Feels  van  Fidele^  Fioele;  Ykn  fiedelen ^  Veekn^ 
of  liever^  van  Fidelen^  Fg^eru  Zie  Kitiaan^  JVeOand  ea 
anderen. 

FIJNNEN,  vinden,  bevinden,  I  d.  3,  lo^  3o,  63,  83,  90, 
i56,  eni.  De  vervoeging  ia  deze:  lek  fijn  (Gabbema  in 
KMoae  Kraam  ^  bL  545,  icifc  vin)  —  Verleden  Tqd,  Fimmy 
I  d,  4i,  67,  68,  enz.  Baardt^  bl.  167  y6n$  fVaefenb. 
Bgdr.  I,  168,  yuruL)  —  Oeelw.  Fuwn^  I  d«  3,  73,  yS^ 
fiy  enz.  {M.  Siobe^  VIII,  955,  Vonden;  Bredero.  hiimi^ 
A.  6,  ghetnmnen.)  -^  Vijnden^  (de  aitTpraak  hier  ia  Zee* 
laod)  vindt  men,  bêhâlvo  b^  den  Teutonisla^  bij  H^aeferAm 
Bgdr.  1«  163,  166,  Hoojt  en  Starter.  --  Vgnen  b^  iBre* 
i/«ro,  bl.  175,  187,  Kamp/iugzen^  S.  R.  bl.  i48,  Pfabn. 
bl,  187,  f^innen  hif  Bredero  f  bf  6  en  i4o,  Huif  gene  j  Jaooft^ 
Starter  en  anderen.  Vergel.  Büderdyk^  Gefl.  der  Naamw. 
1«  üitg.,  bl.  i55,  3«  Uitg.,  bh  330.  Hoeufft^  Oud  Lr. 
Spreeku^.  bl.  i4.  —  Fgnnen^  als  Z-N-W.  gebezigd,  heeft 
in  den  s  Maamv.  Fgnnena^  ld.  i5i  ,  gel^k  lAbben^  Libbene  ^ 
enz.  -^  Zamengeti.  Fgn^wolj  vind-wel,  I  d.  331.  Uier  is 
eene  aardige  fpeling  in  de  fpreokachtige  aitdrukking.  Het 
eerlle  Fgn-^wol  beteekent  met  eene  regte  begeerte  om  te 
vinden i  het  tweede  en  derde,  een  groot  geluk j  taligheid p 
(in  den  Grond -tekst  heiL) 

FUM,  FlJMEy  ijn^  ttnois.    B.  v.  Fgne  kotoke^  II  d.  59/-« 


li 


ti4  P". 

Fig.  zuiver,  bij  T.  i^'/i  goune  jier^  jaar  TâH  xniver  goiul^ 
d.  i.  gelukkig  jaar,  I  d.  4.  —  J^tigj  Slim^  II  d.  93, 
FIJNNE,  eeu  vqand,  I  d,  19,  5o,  56,  63,  enz.     Meerr.  Fjfn- 
nen^    I  d.    i4g,    i85.  —   Zamcngeft.   Fgm^^eag^   oog  mnu 
Tijands,  I  d.  laS.  —  Fyime^Jjoer^   T^ands  Tuur,   ir^andâUk 
Tuur,  I  d.  iGSy  Hostica  flamma,  Ovid.  —  F^nne^nun^  \Sm^ 
.  de  tot   een  ander   meisje,    dat  de  fpreekfter  befchoawde  ÚM 
bare  vijandin ,  I  d.  i5 ,  reeds  te  voren  genoemd  Freeunde  min. 
^  Fünne-ruufÈler^  vqands  ruiterij,  I  d.  i^4«  '^  Fgn/chUipe ^ 
vijanafchap,  il  d.  gi.     Hét  komt   van  Fgen^  Fien^  i^^^f 
"Fien.)      Van  F  tinne   komt   weder  F^nnig  ^    v^aadïg,    voortf 
hits ,  fcherp.     Cf,  Junuia  in  Vinrvf.     Men  zegt  nog  ia  Fries« 
land:  hy  fjocht  er  Jo  fijnnig  uwt.     Thans  zegt  men   ia  de 

{ewone  Dïalect  f^ümig*  Misfchien  moet  men  er  ook  toe 
rengen  Fin  {yi^  it^  Bloed^uin^  enz.  Op  vele  plaatfen  is 
echter  ook  in  Friesland  in  gebruik  geweest ,  en  liog  op  heden 
FgandU  Zie  fVaafenb.  Bij  dr.  I,  155,  i56,  i58,  en  diUar 
in  't  IVIeerv,  Vijanden  j  thans  ook  uitgerproken  wordende 
Fijannen. 

FIJT!  FIJT!  Eene  uitroep  van  verbazing,  een  gevoel  Tin 
droefheid  ten  grond  hebbende.  I  d.  ö,  36,  Ss,  5o,  79» 
Vergel.  tVaafenb.  Büdr.  il,  i4.  Misfchien  naat  bet  voor 
Fij  7 ,  q.  d.  Foei  het !     Zoo  als  Ja  het ,  en  Neen  het^  enz. 

FIJTTER,  een  veter,  I  d.  aS,  97.     Meerv.  FijierB^  I  d.  55. 
Nin  Filter  acht  jen  ^  d.  i.   niets  achten.     Baarde  f  507,  Dan 
is   't  geloof  geen    Veter  weert.  —   Hier    voor  vindt    men  II 
d.    5,    FUer.   —   Van    hier   Fij Uer jen ^    binden,    kluisteren, 
(want  Veter  beleekent  bij  Kiliaanj  catena,  -— .  pedicae,   com* 
pedes;   en    Fêteren  is    bij     hem    catenare,    religare    catena.) 
Fig,  aan  zicli  verbinden,  II  d.  63.  —  Deelw,   Fijt  tere  ^  ver- 
bonden,   vereenigd,     il   d.    49,    58.  —    Fijtter^knoaftjen^ 
verbinden ,    vcreenigen ,     U    d.    54.      Zie    Los-ontfijttre.    — 
IJnne  finzenisfe    jïjiterjey    is,    in    de    {,'evangenis    gebonden 
opQuiten,    d.   1.    werpen,    11    d.    11 5.    —    Van   de   beteekenis 
van   biiiden  komt  die  van  met  een  touw  ^  .-ïT^^A/?  ziveep  flaan^ 
en    daar  door  aö>idrijifen ^    aanzetten.      Wij    zouden    zeggen, 
voortzwppen^    voor  den  zweep    uitdriji^cn.      De  O verd ragt  is 
hier  genomen  van  Jlave.n  exv  bedienden  ^  die  door  middel  van 
een  lederen   riem  of  geefel   tot  werken  worden  aangezet.     Zie 
JVeiland  in  zweep   en  anderen.      Zoo   vindt   men   iu  zjeker 


Fi.  Fi.  ii5 

Gejprêhf  op  den  t  jipril  f  7 369  tuèfkhen  iwêê  burgere  ge-* 
houden :  Ivey  de  Grónt^ergadering  Jijiierjen,  In  de  Tand'* 
hre  Boererjoon^  bh  9,  leest  men;  Der  bin  li  wakier  te 
fiitter  weet.  En  in  H  Libbm  Jen  A.  Yebrante ,  bl«  45 ,  BUtu 
Ja  ie  fijiter  weet;  kort  te  Toren  uitgedrukt  door  te  pal  west. 
Wq  louden  nu  neggen :  Daar  ben  ik  voor  de  zweep  geweest  ^ 

.  of,  voor  het  touwetje ;  gevolgeL  in  den  Jlag.  In  oe  betee*- 
kenis  Tan  binden  leest  men  het  woord  veteren  b^  f^an  Der 
Veen^  b.  56o,  De  box  f  en  bet  op  veteren  y  overd*  gelijk  wj 
nu  zouden  zeggen ,  de  broek  opbinden ,  d.  i*  ftrdffen ,  een 
pak  geven*  rosfen*  Bij  Bredero  vindt  men  het  ook  zoo^ 
maar  in  den  fmaak  van  't  lage  gemeen ,  bL  116,  Hij  veterde 
hem  na  fyn  kom.  BL  566 1  lek  fel  hem  met  dat  mee  najijn 
gat  veteren.  BI.  788 ,  Hoe  Jou  ickje  na  jou  gat  veteren ! 
Waarop  Trgn  antwoordt:  Kanje  wat  veteren^  vetert  jou 
wgfjjou  Itef^  jou  brui/t.  Alles  figuurlqk;  maar  ftraattaaU 
VergeK  H^aêfenb.  Idiot.  in  Veteren.  Juniue   in  Fetterm 

FJILD ,  veld ,  net  veld ,  het  land ,  I  d«  i5  9  ig ,  46 ,  56 1 63  »  65, 
69 y  70,  enz.  To  Jjildej  te  velde,  I.d.  72«  Fjild  in  Sted 
worden,  zoowel  als  Ldn  in  Stedy^Aoov  onzen  Dichter,  te- 
gen elkander  overgeplaatst ,  I  d.  70 ,  75.  --  In  de  Birdr.  van 
ff^asfenb.  1,  i46,  i53,  le.estmen  l^jold.  —  Zamenffeft.  Fjiid^ 
bârge^  een  wild  varken,  aper,  I  d^  aOQ.  ^m^ Fjüde^bouwer ^ 
een  Landbouwer ,  I  d.  54 ,  i58* 

FILLEN,  villen,  het  vel  afstroopen.  Deelw.  Füd^  II  d.  91* 
Juniue  j  FelL 

FINGER,  een  vinger,  I  d.  48,  95.  Meerv.  Fingren^  II  d, 
9^.  Teutoniata ,  F.gnger,  Dit  is  nog  de  Zeeuwrcbe  uiifpraak* 
Zie  ftoan^finger.  —  Zamengell*  i^Z/zgrc- ji'/rcit,  vingeren- werk, 
het  werk  van  Gods  vinger,  d.  L  het  gelchapendom ,  res  ere« 
atae,  I  d.  io8.     Kort  daarna  wordt  bet  Hân^wirck  genoemd» 

FINNE,  Een  feu,  fenne;  ven,  venne,  I  d.  64.  II  d.  6,  11, 
waar  men  ook  het  Verkleinw.  Fince^  Meerv«  Finciz^  vindt. 
Het  tegenovergellelde  is  Miedde.  Zie  iJd.  Wat  Venne 
eigenL  is,  zie  men  bij  Weiland  in  Veen;  fVasfenb.  Idiot  in 
Fenne  ^  Juniue  in   Fenn. 

HNSTER,  nNSTERE,  FINSTRE,  een  venfter,  H  i  ^i ,  7^, 
99*,  Teutoniata  9  Vijnflen  Maerlant^  VeinfirCf  b.  y,  I|  7*1 
éa,    11/^91,  So^ 

Fa 


ii6  Fr. 

FINZEN,  geTAngeii.  (Deelw.  vtn  Fean  af  lleTer  FangM,)  I  â. 
69  f  7^9  9^>  ^06»  ®°**  Thaos  segt  «Q  fchraft  meo  Jrooifd^ 
—  De  Fmzene^  de  geyangene,  capüvua,  I  a.  111 9  167»  ll 
d.  95,  —  FuiMerdêfe^  geTaogeois,  geTaD|;enlittU «  I  dL  Sii»  II 
d.  699  74,  76«  ent.  «-  Fin^en^huufx f  idem,  U  d.  769  g4» 
Bredero  gebruikt  meer  dan  eens  Fiuigenhuifê.  Hci^i^  £f^ 
H.  21X9  FanhenU «  elders  yangh^nU.  MaerbuU  ea  Si^ie  p 
P^ancneèfe^  Vangnet  f €. 

FJOER,  vier,  vuiir,  igais,  I  d»  5^  9S,  96,  ene.  In  d«  Bif^ 
drag.  Tan  kVoêfenb.  I,  160,  163 1  leest  men  f^n  Teuio* 
nisUï  Fijur;  bl.  94i ,  midd.  MasrkuU^fier^  en  t^irr^  I,  609 
6.  1«  62,  5o.  VergeL  Junius  in  JFïrv.  ^Q^»  Ge/câ.  der 
N.  T.  bl.  io6. —  ▼•  b.  Fjoerigy  nu-ig,  arift%,  beceerigy 
bartelijk,  (Bgvoegl»  N.  en  Bijvr.)  I  d.  55 »  43.  U  cU  99, 
lOi.  — Zamengell.  Fioer^flanmie  ^  raarvlaiii,  Tlam  des  ?ttnrs| 
brandftapel;  Turige  liefide,  I  d,  45«  II  d«  669  70,  'j^  ^  79  ^ 
8o«  —  Fjoer*fi(unme^kage  9  de  loog  der  Tuurvlain;  Lran- 
dend  Yunr ,  I  d.  ^26.  ^  Fjoer^hiet ,  vaar  heet ,  aoa  heet  au 
Taur ,  I  d.  97»  — >  Fjoer^/ueiiene ,  de  bette  des  vanrs  ^  I  d. 
311.  —  Fjoer^ghede  ^  Taargloed,  II  d.  71.  —  Fjoer^mint^ 
Tuurwerk,  vuur,  I  d.  62. 

FJOUWER9  vier,  quataor.  I  d.  7 ,  i3o,  176,  enz.  Hiervoor 
leest  men  bij  den  Grammalicas ,  Il  cJ,  12«  Fiomiun  A«  S. 
Feor.  Juniusn  Foun  —  ZamengeK.  FJoun^r^m^tryiiig  ^ 
vierendertig «  II  d.    3oi,  enz. 

FIRDDIO,  FIRDDIGE,  vaardig,  Tnel,  ras,  gereed,  geneigd , 
gewillig,  I  d»  43,  86«  ii5,  119,123,  enz. —  SuperUt.  Fmi^ 
digfle^  II  d.  11 3.  Maerlant^  Fardlch^  b.  v.  Kardich  roei  f 
eoorilium  cclerc,  I,  218,  19.  —  W-W.  Flrddjen  en  Firddg^ 
jen ,  vaardig  d.  i.  gereed  maken ;  zich  fpoeden ;  vervaarai- 
gcn,  bereiden;  zenden,  afzenden.  I  d.  109,  178,  i83.  2o3, 
Verled,  Tijd,  Firdde  ^  bereidde,  vervaardigde,  II  d,  '^^m 
Deelw.  Firdcle ,  vervaardigd,  gezonden ,  geleid,  I  d.  i34. 
TVaatze  G-ribb.  bl.  2 ,  lek  mot  my  ney  huu^ê  to  firdgje , 
(fic)  naar  huis  Ipoeden,  ('chielijk  begeven.  • —  ZamengelU 
Firdd/'firddlgj  bereid  vaardig,  ld.  195.     Thans  Feerdig^  enz. 

nSCK.,  visch,  een  visch,  I  a.  73,  90,  108,  20S.  Meerr, 
Fischeriy  en  FiaPchen^  I  d.  67  ,  75,  77.  —  W-W.  Fisekien ^ 
visfchen,  piscari ,  I  d.  j6.  —  Fiscir^  een  visfclier,  II  d. 
5.—  Maerlant^  I,    16»,    ii>  V^mfcen  en   Comaalcap    varen. 


Vergel.  Ype¥f  Ge/ch.    der  N.   T.  \A.  io&   Jimiuê^  Fish. 

FJUEGHTEN,  FJUËCHTJEN,  en  FJUECHTGJEN,  Techten^ 
üri)deD«  1  d«  76,  79,  QOy  ao2.  II  d.  69 f  73»  88,  io5«  «• 
Mefiê  Stole^  X,  Sg^,  Plichten.  CS.  Juniuê  in  Fight.  —  y« 
11.  Fiuechi^  een  Ilri)d«  gevecht,  (in  Fjuechiê^hyer^ploaijt'^ 
/e/2)  krijg,  oorlog,  I  d.  174.  —  Fju6chi''bu$€me ^  een  leger ^ 
I  d.  67.  -^  Fjuechi^fjild,  Hrijdveld,  I  d.  86.  -7  Fiuecht^ 
Hoed 9  een  ft^dkleed,  haroas,  I  d«  i7!S«  •—  Fjuecht^ljue  ^ 
luijgskeden,  I  d.  91«  —  Fjuecht*ridderfi  ^  een  Krijgs- rid- 
der, held,  I  d.  48.  —  Fjuecht^9jeack j  ftrijdziek,  twistiiek^ 
Fisuarl.  toornige  verbolgen,  I  d«  91 1.  —  Fjuechi-'ftoarme  j 
benorming,  aanval,  II  d«  69.  *-  Fieucht-^fefn/e^  de  ovemvin- 
ning,  I  d.  197.  —  FjuecJU'^winste ,  idem,  ld,  3o,  86,  910, 
226.  —  Fjuèc/U'-weyn  j  een  ftrijdwagen,  I  d.  157.  —  Fjuech^ 
tetj  Fiuechtere^  een  Vechter,  Strijder,  I  d«  i45,  107.  — -• 
Fjuechtinge^  (bngd,  aanvechling,  II  d.  103.     Zie  fVeiiand» 

FLAEBBUTTJEN,  kwaad  fpreken,  lasteren,  bijtende  woorden 
nilQaan,  Kngua  nuiedica  morderc,  calnmniari,  I  d«  320» 
Dit  woord  fchïjnt  zamengefteld  te  %\\u  oit  Flaehbjeit^  (dat 
Dl  et  laebbjen  fchier  hetxeltde  is)  en  bultje n  ,  bijten ,  mordere. 
!)«#  Priercne  Landtaal  bemint  aulke  woordkop])eKngen ,  waar- 
\au  de  beide  leden  bijna  hetzellde  beteekenen,  bij  uitftek. 
Zoo  vindt  men  Kanêg^büiêgjen  ^  StéUrJormjen  ^  gloarre^ 
glanzjefif  —  glinfler^gToarjen j  glanz-^gloarjerij  grijni'^grou^ 
weljen  ,*  ruwz^bru4Pz»guwzjtn ,  gux^gobbjen  ,*  gdt-^janckjen^ 
gdl^gunzjen  ^  guu^A*juu>cnjen^jmcied'huynfenf  enz.'^  Het 
eerste  gedeelte  Jchijnt  te  komen  van  Ixiebbjenj  met  vooriet- 
ting  der  F.  soo  komt  van  Lap^  Flap;  van  Niezen j  Fme^ 
z/en;  van  Rigere^  Frigere^  enz.  Het  woord  Fktebjerij  met 
ééne  B ,  koaot  soo  voor  I  d«  168 ,  alwaar  men  in  dezelfde 
beteekenis  leest  wi^t^Jlaebje  in /locè-pf^ifiêcije.  Enld^igohet 
Z-N- W.  Fhebjér ,  \vtjlmfne^uwt''Jlaeb)era.  Zie  op  die  woorden* 

FLAEGS,  vlas,  ld.  5i.  337.  Pl^aatze  Gribb^  bh  49,  ook 
Flaege.  Anderen  fckrifven  Fhaisf  b«  v.  in  de  Burkery^ 
bl«  34»  Vergel.  Juniusn  in  Flax  De  GS>  voor  KS,  en 
deze  voor  X,  gebratkt  de  Dichter  ook  in  de  woorden  Ogjh 
en  Fogje.  De  Grielen  deden  wel  met  het  aannemen  van 
een  afzonderlek  letlerbeeld ,  h  <  hier  in  gevolgd  door  de  La-» 
fynen ,  die  de  X  daarvoor  gebruikten ,  vvelkc  ivij  l?cl  badden 
mogen  behoodcn.  P  S 


ii8  Tu 

FLiELE,  een  \l<!gel,  dorsch vlegel,  flagellnm  f rnmentiiTiam «  I 
d.  73.  Cf.  Jtiniuê  in  FlaUe^  en  wegens  de  Annverwante 
woorden  en  afkomst ,  fVeUand  en  BMtrdijk^  die  leer  wel 
met  clkanderen  xijn  overeen  te  brengen.  In  Aeeiand  noemt 
men  het  Flui  of  ViuU  Zie  SiPingM.  LM.  Jen  A.  y«. 
brantSy  bl.  96,  Flealje. 

FLA^ESCK  en  FL/^EäCH,  vleesch,  I  d.  iSü,  189,  II  d.  63» 
899  91  f  lO-^f  ens.  Zamengeil.  Fkiesck^khmpe  ^  Vteetch- 
klomu.  Voorr«  voor  den  9  üruk.  -^  Flae9ck^iuêien^  lostea 
\an  het  vleescb,  vleescheliike  lusten*  II  d.  87,  88«  *—  Meer- 
malen vindt  men  F/escè ^  ld.  aS ^  66,  106/  120>  135 ,  i64^ 
183,  220,  enz.  Genit.  Flescks  ^  I  d.  179.  —  Zamengeft. 
Fkack^bejear ^  vleeschclijke  begeerte,  lust,  I  p.  94,— *i%«ci« 
luêl-Jchern^  het  vuile  en  verachtelijke  der  Vleescheliike  1qs« 
ten ,  I  d.  95.  —  Flesck^fortorre ,  van  vleesch  beroofd ,  ont- 
bloot ,  I  d.  54.  In  PVaatze  Gnbb, ,  bl.  43 ,  leest  men  ook 
Fleak;  in  de  Bijdrag.  van  fVaafenb.  1«  i65,  T^le^elu  Ver- 
gcL  Den  zei  ven  II,  49:  Juniua  \\\  Fleêfi. 

FLA.EYKN,  vleijen,  I  d.  101.  Hooft  N.  H.  gebruikt  fTfa«- 
jen  meermalen.     Starter  in  Jan  Soetekaaw4f  Flayen. 

FLAMME,  de  vlam,  I  d.  325.  II  d.  77,  78,  80,  ens.  <  Za- 
mengeR.  F/amme^Jiedfeie  ^  vlammen -voedlel ,  II  d«  81.— 
Het  W-W.  Flamjeny  vlammen,  branden,  ontbranden,  I  d« 
17  «  1^7  ,  206. 

FLA.PPJEN,  flappen;  vangen,  t.  w.  met  een  net,  I  d.  3o5. 
Vergcl.  Pf^ eiland  en  Juniua  in  Flapp.  —  Baardt^  Deug^' 
denfp.  bl.  29!>,  Daer  fchenkt  me»  dat  de  Kanne  flapt.  V« 
d.  Flap- kan  nog  bekend.  Flapjcn  is  in  Friesland  nog  «eer 
bekend  voor  nf*derflaan^  toeflaan  ^  b.  v.  F  kip  de  daar  tOf 
fla  of  fluit  de  deur  toe.  Ook  Onzijd.  Het  flapt  de  doar^ 
%vat  Ilaat  de  douil  —  Flap!  dear  leyt  het,  enz.  enx.  Twa 
miggen  ^n  yen  flap,  Libben  Jen  ji.  Yabranta  ^  bl«  4l« 
Vox  licta  a  Ibno. 

FLAUrMK,  flaauwte,  flaauwheid;  onmagt,  I  d.  i36.  Zie 
For-Jlauwjen. 

FLEAG,  eene  vlaag,  vliegende  bui,  I  d.  5,  62,  77.  Over- 
dragt.  A'i/diff^  /leagcn^  I  d.  127,  vlagen  van  nijd,  d.  U 
aanvallen,  vervoerini^en  van  nijd.  —  Het  W-W.  Fleagjen^ 
(als  Z-N-W,  gebruikt  I  d.  1.^6,  voor  benaaut^d/ieid  ^  vreoê  f 
verflagenlieid  ^)  betcekcnt  vlagen  kri/gen*  — 


Fu  119 

Voor  hiim^  gril,  leest  men  het  in  Waatse  Gnbb.  BrüL  bl, 
70,  Der  kaam  faim  ien  mak  flcegh  oon.  Ook  aldaar,  bL 
91,  81,  Toor  eene  jjoos^  b.  v.  ien  langhe  fleeg.  In  nvelke 
beteekenis  het  ook  gebruikt  wordt  door  Kamphuizen  ^  S.R. 
bK  46  en  i32  bif  vlagen  j  euz.^ —  Het  komt  af  yan  den  Verg- 
led. Tqd  (Fieag»)  van  Fkan.  Zoo  komt  yan  vloog  j  den 
Verled.  T^d  van  väegen^  vloge^  voor  vlagt,  bij  Cügneti^ 
Bedrag,  tot  de  O.  N.  Lettert .  bl.  85#  Zie  Swiere  fleag^ 
Twierre  fleag.  ^      - 

FLEAN,  vliegen;  vlieden,  vlugten,  I  d.  8f  i4,  87,  9if  108« 
enz.  Het  Deelw,  Fleande ,  met  het  Onzqd.  Lidwoord,  't 
Fleemde j  vindt  men  voor  het  gevogelte,  I  d.  207.  Waar- 
voor men  bij  Kamphuüzen ,  Pfalm  bl.  i48  leest  '/  Vluch^ 
.  iig^  en  bq  Van  der  Veen,  Overz.  Gez.  bl.  201,  vlugqe 
dieren.  —  Bij  Maerlant  en  Slole  vindt  men  Vtien,  Veiled, 
Tijd  .v/o,  vloe  en  vÜe.  CL  Juniua  in  Flaine^  Flea,  Füe. 
Teatonista  in  Vèyehen.  De  vervoeging  is  deze:  Jck  fljueg^ 
du  f^uegfte^  en  yjleane^  hij  fljueclit.  Meerv.  wy ,  jiemme^ 
jcB  Jleane ,  coutr.  ƒ lea,  Verled.  Tijd:  ick /leag,  du  fleag^ 
fie^  en  y  J kagen,  hy  fleag ^  enz.  Verled.  Deelw.  Jkyn.  De 
bewijzen  zijn  ibij  onzen  Dichter^  op  vele  plaatfen ,  te  vin- 
'  den';  maar  ik  mag  hier  niet  meer  allchr^ven*  In  de  Inki-^ 
ding ,  D.  V. ,  doe  ik  iets  meer. 

FLEÓHTE,  vlngt.  der  vogelen,  I  d.  55.  Schijnt  te  (laan  voor 
Fkachief  van  oen  Verled.  Tqd  Fkag,  gelijk  Jluchte,  (dat 
men  ook  vindt)  voor  Flochte^  van  den  Verled.  Tijd  Floge. 
liij  Kiiiaan  viudt  men  ook  Vleughe,  Vloghe  en  Vlucht.  — 
Figuurl.  komt  dit  woord  veelmalen  voor,  b.  v.  To  f  leekte  ^ 
ter  vlugt,  in  der  ql,  II  d.  47,  49.  5o,  5i.  ^-  De  /kchte 
nimme ,  de  vlugt  nemen,  II  d.  76,  iii.  Eens  vindt  men 
De  f  lucht  ninvne,  I  d.  4i.  --  V.  h.  Flechtjen,  vlugtcn,  II 
d.  88,  101.  —  Fbic/ttjen,  I  d.  63,  iSg,  i4o,  i55.  II  d, 
108,  116.  —  Fljueg,  Bijv.  N.  Vlug.  b.  v.  Fljuegge  jieren. 
Jeugdige  jaren,  I  d.  11,  KiUaan ,  Vlugglie,  pubeiis,  pube- 
fcens.  -  Fljueg^  vlug,  fluks,  glings,  Bijw.  I  d.  i23.  Bre^ 
dero^  Fluchs  State',  Vluchta^  enz.     Zie  meer  bij    JVeiland 


Gouverneur y  Jonkh.  var$Üumctlda^  dezelfde   zijn,   als   die 


Tan  Talen  Tel^  keiigt  drukt  ras;  die  men  ook  befpeiirt 
in  7 e/t  Telde  j  Telner^  eaaas  tolatarius,  een  fnelloopcnd 
paard.  Zoo  loa  men  het  Kannen  Tertalen  door  väegend^ 
/taasiiff,  in  vliegenden  hcuut^fpoed^  voortvarendheid,  drift  $ 
en  deze  beteekenis  is  volkomen  gepast  Toor  de   opgenoemde 

S laats.    Vergelqk    hier     Bäderdi/t,    Gejlachitijet  ^     in    Tetp 
ïartifiii  Lexicon^  en  Vos/U  EtymoL  in  voee  TobUarduêm 

PLEEG K.Ët  eeo  vleckt  vlerk,  wiek,  vleoselt  i  d.  i45«  Voor- 
beelden van  Fleecty  voor  Flerck  {vleet  ^  vkrk)  sie  men  ia 
den  K-  en  L-Bode,  van  1813«  N^  10 ,  bl.  i56t  waarbil 
uien  voege  Cats^  I  d.  bl«  533 1  ^*  ^^^  ^^^^  hy  met  de  vèe^ 
ten.  Men  hoort  het  hier  in  Zeeland^  bijna  dageiijka.  £a 
hierin  ftemmen  dus   Friezen  en  Zeeuwen  alweder  overeen* 

PLERECiJM,  vliegende  jicht  en  vocteuveit  ld.,  61«  VergdU 
KiUaarij  in  Ftedercijn.  Mr.  AdrUian  Koerbagh^  in  s^aea 
tijd  Regtsgeleerde  en  Geneesmeester  te  Amft.  in  sijn  icM^ 
zaam  voorkomende  Woordeuboek ,  dat  hij  op  den  Tntel  noemt 
Een  Bloemliof  van  ailerley  deflgtlieid  foncLer  veratriei^  ens* 
in  klein  S""»  gedrukt  te  Amil.  166a  t  verklaart  Fierecfn  of 
Fledercijn  aldus:  ledeneuvel,  jigt,  ledenwee^  ledenfagt,  of 
ledenfïektet  word  veroorzaakt  door  overvloedige  t  Icherpe 
^veyachtige  vogtïghedeut  dewelke  door  ai  de  leden  vloetjent 
waüixloor  dezelve  uitgefpannen  worden;  en  van  df  fcher* 
pightid  der  vogtighcden  worden  de  vliezen ,  peefea  ^  en  fe*» 
nuwen  als  gcprikkdt  en  gelieekcn.  Verder:  Fkrectfn  in  de 
handen,  handeuvel,  jigt  in  de  handen.  Fierecfn  in  de 
voeten t  voeteuvel,  jigt  in  de  voeten."  liet  lot  van  dezen 
man  was»  uit  hoofde  van  de  zonderlinge  gevoelens ,  die  kq 
in  dat  Boek  openlijk  te  kennen  geeft «  zeer  treurig;  maar 
het  verhaal  hiervan  behoort  hier  uiet.  VergeL  ook  BUder» 
dijk,  Gejlachtl.  in  V. 

FLJ  UEN  t  een  vlies ,  vluïs.  Meerv.  Fljuenen ,  II  d.  1 1 1.  Fan 
der  Veen  gebruikt  Vluie  herhaalde  malen,  b.  v«  Zinnéb.  bL 
48,   i35.     En   Bewluijfen,  bl.   106. 

Mits  't  Luk,  dat  hare  dwaesheyt  teeldt, 
Beifluuet  haer  oogen  in  de  weeldt. 
Vergel.  lyaajenb.  Idiot  in  VLuia,  die  meer  andere  voorbeel* 
den  opgeeft,  ook  uit  Van  Der  Veen.     Ook  de  Eerwaarde  JE. 
M.    Engelbertê^   dien    ik   in    Hoorn   heb   leeren    kennen   ta 
liooKacbten,  gebfuikte  Vluisy  in  zijne  Redevoering y  ler  vit* 


ring  Tm  liet  hS  faar  d«r  Oftriétiag  Iran  dM  Oreon^  T(ik« 
bl.  44  9  Op  het  kvcrmi  van  «  fi)«fte  t^^k^ari^  wof  warde» 
^arli^  pvaemi»  ^efodd.*"  Ia  Ffitêkmi  is  bet  wwrd  l'^Vi^ 
ook  aoff  beden  gebruüieKik. 
FLINCKEN,  kwade  ontwerpen,  fleehte  bedoeKngeat  boóze 
ODderaettingen ,  I  d.  79.    ff^aa^mt  GriblK  bl«   91«  FUwihen 

Sie  een  faabbe^  kwade  vooraeaMne  in  den  ûa  hebben, 
n  segt  nog  in  Fmêland  en  eUers,  Dat  iêJHni^  in  eenen 
5 «den  si»«  voor  «iW  omêfPorpen «  M«e/  g^iaan,  fV^i/oMd  in 
i^it  leidt  het  af  Tan' 't  aode  Fünken^  k.  S,  Ftifégtuê  ^fé^r-^ 
€?/»,  fchieUn.  CX  JunuLs  in  Fäng^  oootovqnece,  pcoiicere. 
00  dat  Flkicken^  wt^  feei  souden  weaen*  aU  bet  g/Mn  "w^ 
wel  eens ,  meloen  Ondnilicb  woord»  noemen  Frojacêe^  Ver-» 
geL  echter  de  Aanteektningen  op  fVciatze  Gtttblh  h  L 
FLIJMME , eene  vKja[i,oq;eiiL  een- beetmoesters  wecktuig«  Tooitg 
al  watr  fdterp  en  pnndg  ia»  H  d.  S6.  J[mmphui^9em ^  PJh^i 
ni*  19^ 

Orii)4  een  ti/^'m  tor  Inedo  ftaat  f 
Zoo  ook  nw  tang  tot  ^aad« 
I>etclTe  galreirikt»  bL  i\S  %/vämÊtêea  toov  vinnen  f 
Gij  Walvisch,  die  de  diepe  bayeu 
Met  lonqw  vlinmnen  komt  door-varen. 
BfFederoy  Spet  Het  Dagei^  wvg..  IV  Bedr.  »  Uilk^  heeft  Jny^ 
dtnde  vSmmenr  uk  de    eerfte  beteelMiiicu    De   TentonUtm.^ 
vfyem.    Juniue.  Jkau    YergeL   fVeikmL    Zio  IJnr-Jt^nan^ 
jen^  TVeg^iiiimn^em^ 
FUTSJBN.  rdbceten,  een  p^l  afsobielep*    Verkd.  Tqd  Fäife^ 
hi)    fehoof,  ïaciüabatnr,   teio  peiebal.   I  d.   5e^     Cf»   Wae^ 
Jenbergh^  IWeeinu  pag.  aa,  IdioL  in  FJUze^boog.    Fiiie^  voor 
pgl,  ^f^MTuSkt  jBaardif  u.  64^  Starter^  hL  lüf  Bredero^ 
en  anderen» 
FLOCK«  een  vloek »  I  d.  9i5.  ~  Zamengeft.  Fh€i^4iaaü\  bet 

vloek*hoat,  kraiff,  I  d«  aio, 
FLOCKEN,  FLOCKJEN,  vloekev,  verwenTchen,  I  d.  61,  79^ 
98,  21 S»  ZamengelL  JPVocit-^MAFiaci/e  y  den  vloek  toewenfcheny 
al  vloekende  verwenfchen,  I  d«  i68» 
FLOEDE.  een  vloed,  I  d*  200«  Meerv?  Flûeden^  vloeden, 
rivieren,  I  d,  190,  Fig.  toe* vloed ^  ovetvloed»  «»  Flû^n^ 
c[.  d.  Fbedenf  no  Oer^floeyen. 


Fl.  Fii.':Fo. 

FLOER,  de  vloer,  grond^  ld.  lög*  '    '       •       \: 

FLOOTE,  eene  vloot ,  Tan  fchepen,  I  d.  75* 

FLOUWHEFTIG,  leagenachtig ,  Voorr.  des  9  Dntki.  Van 
Flouwen^  liegen,  jokken.  PV aèjenbergh ^  Bijdr.  I,  157  ,  ea 
Idiot.  in  ^oiifpe/i,  fVeilandf  in  y/out»^  rekent  het  Teiw 
want  aan  Flumf  en  Flauwen  ,  Floiiwn  en  Fhuwfen^  dat  (1^ 
luj ,  en  te  regt)  in  Friesland  en  elders  zachte  benamingen  ¥aii 
een  éeuffen  en  iiegen  aqn,''  In  Noordhoiland  legt  men* 
/7a/  iêjleeuw^  en  nier  in  Zeeland^  Dat  ia  flauw  ^  wanneer 
iemand  iets  zegt,  waaraan  men  geen  geloof  flaat,  als  of  meneer 
mede  te  kennen  gave ,  dat  het  aangevoerde  op  flaaius^^  d« 
i.  zuHilke  gronden  imst.  Dat  Flauwen  ook  in  Frieêêmd 
bekend  is,  en  gefproken  wordt ,  leert  ons  het  woord  Fiaui» 
me*     Zie  ald. 

FLOYTE,  een  flait,  tibia,  ld.  16,  T70,  176.  fVaatM€  Ghbbk 
bl.  61^  ook  Floyte.  Cf.  Juniua  in  FkAU.  —  Zamengeft. 
Floyte^liout  ^  eene  flnit,  fluithont,  I  d.  22.  Het  ^uitBe  ge- 
deelte des  woords  geeft  het  genus ,  het  eerfte  de  Ipecies ,  a«n« 
Zie  Adderjlange.  Zoo  is  het  met  Riei^fiabn^  Bbaa-^pyp^ 
Ldlle-fecb ,  Doedel^eai ,  enz*  Maar  in  Biet^fluit  is  het  e^ 
He  de  materies,  enz. 

FLYEN,  vlqen,  voegen,  fchikken,  pasfen,  I  d.  61 9  63,  IE 
d.  6t.  —  Fesl-Jlyen,  vasthechten,  aanvoegen,  I  d.  i8ow 

FNUWCKJEN,  fnuiken,  kortwieken.  FlgnorU  verzwakken ^  de 
krachten  benemen;  vernederen*  ld.  307,  935* 

FOAR,  voor,  in  de  onderfcheidene  bcteekenisfen  des  woords^ 

'  1  d.  2 ,  4i ,  42,  4^,  enz.  —  Foare  in  ney  j  voor  en  na^ 
ante  et  post,  I  d.  5i.  —  Foare j  voordat,  ante^am,  I  A. 
5i ,  ün.  —  Foare n  voor  de,    I  d.  69.  —  Foarjle^  de  voor- 

•  fte,  eeille,  I  d.  73,  86,  96,  enz.  —  Foaria^  voorts,  II  d« 
98«  —  Zamengeft.  Foar^fjuechtjen^  zich  verzetten «  verdedi- 
gen, ftri^den  tegen—  II  d.  117.  De  beteekenis  van  dit  woord 
leert  men  kennen  uit  Maerlantj  I,  i44,  7,  Die  y/erifacht  fine 

'    viande  en  brochtfe  onder  üne   handen«     Hier  is  het  onferwin^ 

'  nen^  onderbrengen.  Dezelfde  I,  192*  24,  Droufheit  van 
finnen  vervecht ,  verzet  u  tegen  de  droefheid .  en    zoek  ze  te 

'  overwinnen.  —  Foar^geande^  voorgaande,  II  d.  74,   100.— 

1  Foar-^jier^  bet  voorjaar,  ld.  29.  —  Foarjier^moanne ,  voor- 
jaarsmaand ,  Maart,  II  d.  46.  —  Foar-homme  ^  voorkomen  ^ 
I  d«  xGf,  —  Foar^mieljen p  aiQjaalcn,  voor  den^eest  brengen^ 


,  H  d.  7f.  '  Verled.  Tul  Foar^ndette.  -^  Föar^fúmme^  Toor- 
.  nemen  ^  beQuiten,  Il  d.  74«  —  Foar^pkatê^  eerfte  plaats  ^ 

— '  Füor^Jiz^gaeêt  ^   iroorzeggin^-gcesc  t   geest  van   Tporrpel* 

:  Kng,  I  d.  191. , —  Foar^Jorge^  voorzorg,  II  d.8i*  —  Foar^^ 
JpoedCf   vooiTpoed,    II  d,    109«   —  Jiers^/oar^moanne  ^  d% 

K  eerfla  maand  aes  {aars,  U,  ^5*.    Zie  Fon 

FOCHT9  vochty  nat,  water»  I  d.  i53,  334.  —  V*  h.  Fochigjen^ 
-  vochtig  maken,  bevochtigeo,  I  d,  175»    Verled,  Tj^A  Fochtge. 

FODDERYEt  eeae  vodderg,  Ueini^heid,  prul»  II  d.  99.     B^ 
.  'Sredero^   Broer  Cornelis  «  van  disr  Veen^   en  anderen  komt, 

.  dit  woord  herhaalde  malen  voor.  Het  komt  van  Fodde ;  {een 
vodde  van  de  flraat^  zoo  als  Bredero  bet  noemt.)  ^o/a  der 
Veen  verkort  dit  tot  Vod*  en  gebrnikt  het  als  een  fcheld- 
woord,  O  flouie  vugle  Vod.  Giild.  en  gz.  eeuw%  bL  135« 
Cf.  Jumaa  in  Fade.  Huif  gene  gebrnikt  bl.  88  Voddenkas ; 
^s  werelds  voddenkas.  In  /Tzes^i/jcl  gebruikt  men  Fodde  nog 
als  fcheld woord,  ^el^k  Skt^Jletfuik %  en  anderen*  En  hu  de 
vodden  krggen^  is  aantasten,  aanranden.  Zie  voorts  PVei-^ 
tand.     En  wegens  de  herkomst   Bdderdgk. 

FOEGKE,  ecne  fuik,  «cker  viscbluig,  vischnet,  I  d.  82«  V. 
b,  Foecken-'fânljen.    TAg  Fdtdjen. 

FOEY,    foei!    Interj.  I  d.    i65,    166.    Zie  Foy!  JPy /  ~  V.- 
fa.  Foeyen^   verfoeijen^   II  d«  fS  j  onperf.     In  H  Joeyde  oer 
her  licht-leauwigheyt. 

FOEL,    viel.    Verled.   T^d   van  FaOen.    Zie  ald.    Men  vindt 
Foeln  viel,  ook  bij  TVaatze  Gribb.  bU  65,   67.     Bij  Brede-* 
ro^   Catê^  en  anderen,   ia  zelfs  bn  onze  Ouden,  leest  mea 
.  VU.  VeL 

FOER,  voeder,  voedfel,  I  d.  9?,  96,  207,  ao8.  —  V.  d* 
Foerjenj  voederen;  weiden;  in  de  wcüde  dry'i^ny  1  d.  8» 
Dit  woord  is  nog  in  Friesland  beflendig  in  gebroik ;  maar 
voor  IJe  beesten  *s  winters  op  /tal  voeder  geven.  V.  d« 
,  Forr^tgd^  voeder^^tifd.  Voorts  voor  ^oecfer,  fpjj^j  geven  y 
in  *t  algemeen ,  zegt  men  Foerjen. 

FOET^  een  voet,  I  d«  09,  108,  111,  i45,  i46»  enz.  Meerv» 
Foetleny  I  d.  74,  Il  d.  67,  81,  99,  enz.  Vergel.  Ypey^ 
Gefch.  der  N.  T.  bL  100.  —  Zamengeft.  Foet-fdlle^  eea 
iroetTd.  I  d.  z6i«  «^  Foet^folck.  voet-volk.  peditatus.  I  d» 


T^etTchabd,  ToeÜHiDk,  U  d.  71«  —  ToelftAl,  voetftak^  ImJu» 
n  d.  96.  (De  KL  ea  B  wordeo  ia  da  Calea  Terwisfddy  Sca^ 
èeaumf  mn  Scamnum^  Schabel^  Scheamek.) ^-^  Fimi^Jbmkp 
voei^zool^  II  d.   91«  -*-  Féet^Uaeppe  ^  voet-tnp^   ttap  niet 
dea   voel,  I  d.  ió3, 
FóGSE,  eea  Vos.  ^  V.  A.  tamengeft.  Fógfe^boêfchm^  hmko 
.    'Van  VosCen,  I  d.  i8o.     Men   leest  ook  Fúxe.    Zie    ü/cmj^, 
Oodfr.  Spreekw.  bU  !20(    ea  deie  fpeUing  verdient  de  niee 
keur.     Zie  Piaegê. 
POL,  FOLLE,  vol,  volle,  pleims,  I  d«  1,4,7^  99^  41^  SS. 
ens*  —  FolhmU ,  velheid ,   I  d.    9^0.    Ook   is  in   Prieel— d 


45,  eos.  Verled.  Tijd  Folde^  l  A.  i64.  Oeelm  IVi^  II 
d.  94t  lil ,  ens.  en  JPoflb,  I  d.  95.  KcunjlmijmBn ^  &  ït.  bl« 
€9,  en  anderen,  gebruiken  ook  voUenm  —  Voor  vat^  viadl 
men  bij  Maerkmt  twAa  l^ul^  b.  v.  I,  9»,  9k  Tb  mÎAmi^ 
in  overvloed,  ibid.  I,  39,  94.  Cf.  Juniuê  te  JPiiiZy  eolL 
Fe/,  FeAl  Iq  fVaêJenb.  Bhdr.  I,  i64,  I^doI.  ^Zuam§A. 
Fol^bringen ^  volbrengen,  II  d.  90.  —  Fol'-dierjen ^  vallm 
met  dieren  (runderen;  I  d«    i73.  — *  Fol*doérjen^   voldnreiiy 

I  d.  147.  —  Foi^tfHêen ,  voldoen ,  Voorr.  en  I  d«  54#  — 
Fol-fiereny  volvoeren,  II  d.  78.  —  Fol^eyngitn ^  ToieiMÜ* 
gen,  II  d.  85,  90«  —  Fol-Jirdciigjen^  volvaaraigen,  nit^oe» 
ren,  II  d.  73.  -  Fol^hirddjen ^  volharden «  II  d.  58*«»« 
Fol^hirddigj    voiHandig,    beHendig,  I   d.    99,    126« —   1%/- 

Jochtigjeriy  met  vocht  vullen,  I  d.  i25.  —  Fot-iammeH^ 
volkomen,  II  d.  66,  89«  1  ii.  —  Fol^ homlij cke ,  volkomen* 
lijk,  II  d.  111.  —  Foi^äbbjen^  volleven,  voortleven^  II  d. 
109.—  Fol^meyUjen j  volmaken:  II  d.  11 4,  Deelw,  /Trf- 
meckej  vofninakt,  I  d.  4,  63,  71,  eni.  Compar.  Föl'^me-' 
ckerj  volmaakter,    Voorr.  — Fol^mechenJieyi ^   volmaaktheid, 

II  d.  67.  —  Fol-nuickenheyt  y  II  d.  io5.  —  Fol^mieitig  ^  vol- 
matig;,  genoegzaam,  II  d.  71.  —  Fol-nuwgjen^  volnocgen, 
vergenoegen,  ld.  i55 ,  207.  Deelw.  FoUnnwge  ^  vergeno^d, 
ld.  S8,  54,  i4i,  ena.  Fol-fpónne^  afgefponnen,  I  d.  Sf. 
Fol'fwietfieäyck^  zeer  gevoelig  aangerraaut,  II  d»  ö4.  i*ol 
[volj  beteekent  &eer:  vol-billijh  ^  Kamph. 


Fa  iiä 

IDLLE9  ^'^U  I  d«  i3,  6^f  iSif  900,  fO^y  èiiB.    V«  h,  ^1 

/o//^,  al  vseliijdiy  pi^ruflDqaii,  I  d.  0.  -^   Falk^tydÈ^  veel-- 

.   tiids,  n  d.  95»  a4.  -^  Faüerhânftef  velerhande,  1  d.  30&<« 

.  FoOB-jadig^  vte^oodïgy  H  d.  80.  •«  FoUe^mielüg  ^  veelma** 

lig,  li  d.  ii4.    Van  ooifprong  is  dit  lietselide  uiec  hei  vo-» 

rige  wo<xrd.  •-  Bg  Woêfenb.  Éifdra^.  I  i54 ,  vulb  voor  t/ee/^ 

en  elders.    Te  t/iêlb ,  ie  veel ,  nimram ,  ibid.    i65«    Bij  dea 

CknnjMraU  FuUeJbêrerf  laètiger^  ibidU    JSaai  vutk  eergie^ 

2gj  niet  leer  eergierig,  ibid.  bL  68«  Vdh  voor  s^r,  ook 
ooft  N.  H.  bh  960 ,  volle  fpade ,  seer  fpade«  Breng  hiertoe 
eok  te  tmUenn  in  overtloedfi  (vui  Èberlant^)  reede  boven 
ontgeven,  enz*,  enz.  -* 

FOLCk,  het  volk,  I  d*  49,  59,  6!»«  78,  enz.—  Genii,  FoMe 
en  Fo*cx^  I  d.  73,  i3i,  enz.  Meerv«  Folcten,  1  d.  1S7.  — 
Verkleinw.  Foltjhn^  voickje,  volk,  I  d.  177«  181,  191,  196. 

.  ThiHs  zegt  men  Folckje.    U  Folck  bye  Lijae^  zeer  bekende 

F6LE,  een  veolen,  verwint  aan  ^Jao^,  |mUas,  veolen,  Cf. 
Juniuê  in  Filtie^  Fohy  Pole.  —V.  d.  Fókynchij  een  veu- 
len-jagt,  I  d.  5i.   Zie  daarvan  JVaaJknb.  Bgdr.  II  d.  bl«  ^7. 

VOLGJEN,  volgen,  I  d.  33,  4o,  4i,  81,  90,  enz.  Veried* 
Tgd  en  Deehr.  Folge^  I  d.  ia,  95,  enz.  V.  h.  Folgjer^ 
een  volger.  Zie  8lyppe^jolg)er.  -«  Zamengeff.  Folg^jieren^ 
volg- jaren,   opvolgende  f  aren,  II  d»  8r* 

FONNIS,  het  Vonnis,  I  d.  69. 

FOR,  voor,  (hetzelfde  als  Foar)  I  d.  5,  4»  37,  43,  44,  enz, 
Forey  voor  dat,  I  d.  133.  II  d.  53«  -^  Forêj  foor  de,  1  d» 
Sn  7f  €1,  99,  enib  -^  Fen  Jote^  van  voren,  I  d.  ii»  «-^ 
Zamengeft.  tor^by^  voorbij,  1  d.  7,  i3i,  i45,  enz.  --  jPor- 
by^^eande^  voorbij  gaande,  ld  sHo. '->  JPbr-ö^/of,  voorbeeld  ^ 
Il  o.  65 ,  74.  —  FoT'^gean ,  voorgaan ,  II  d.  8o«  —  Fore-* 
geandef  vooreiande,  11  d.  81,  io5,  loG.  — *  ÏFore-mng^ 
voorgang,  II  d.  101 .  «—  Fore^hinne^  voorheen.  Il  d.  ûo« 
Voomit,  I  d.  193,  Hooft  y  Ged.  ^3.  Fore^hinne^geartM ^ 
Toorgaande,  II  d.  io5^^  Fore-'W^n^  een  voorwind*  gttn« 
Rige  wiod,  II  d.  64,  ti6.  —  Verder  zijn  hiervan  afkdEfdiig  de 
voegende  zamengefteldewooitlen,  met  For^  y  Fer--  {tom%voaf.) 

FDRACHTJEN,  verachten,  I  d.  4<v,  45,  55,  ii3,  33i,  eaz. 
Verled.  TifA  For^acAiie  ^  Il  d.  67,  68.  Declw.  Far^achte^ 
la.  i33»  ^  For^achtinge^  verachting,  U  d.  /g. 


ïa6  PCV  • 

FOR-1 

■   i5.1 

FOR 

—  VerleJ.    Tijd,    Ver^andere^  I  d.   g6t>II  d«   79,     Deèbr^ 

•  For^andere  en  For^aftdre^  I  d.  1989  U  d.  8i.  -  For^tm^ 
dering/iuf  verandering,  I  d.  éi»  43.  For^iindringe .  II  iL 
68.    For^ânringe^  Il  d.  io4.  ^—   For^^and^rlgck  ^    Terandflr* 

,  lijky  I  d.  4^«  Oit  woord  Tchijnt  uit  den  Zuidhoek  herkom*- 
liigy  elders  overal  thans  For^oarjen.  Wanneer  Starter ^  bU 
90 ,  a  gebruikt  Fercetidre ,  moet  men  het  aanmerken  als  eene 
mislukte  poging:  Zoo  iets  noemt  men  knoeien  en  bedcr* 
Ten,  dat  nij  meermalen  doet. 

FOA-BANJNElV,  verbannen.  V*  h.  Zamenged.  ForhAn-Jmeriéi 
cene  imartelijke  verbanning,  ballingfchap ,  I[  d«  107,  Ver^ 
bant.  verkettert»  IVaafenb.  Bijdr.    I,  i57« 

FOR -B^ERNEN,  verbranden,  Il  d.  74,  110,  ii6,  Deeliv* 
For^baernd.  Meliê  Siote  gebruikt  ook  op  meer  dan  ééoa 
plaats  Ferbaernerim  Hoojt ,  iV,  7/.  Verbarneru  VergeL 
CUgneit^  Bij  dr.  tot  de  O.  N.  Lettert,  bl.  49«  5o^  Noot» 
Wanneer  men  in  de  Bijdr.  van  I^Va^fenb.^  I,  160,  en  mii«* 
fchieu  elders,  leest  f^erbanne ^  voor  yer-baerne^  dan  moet 
men  zulks  voor  eenen  misflag  houden,  die  alle  duidelqkheid 
in  de  rpelling  verbant.  Vergel.  For^bannen^  en  het  daar 
aangrhanldc  \oovbecld. 

FOR-BF.TTERJEN ,  verbeteren,  II  d.  101.  Om  U  Rgm  ooL 
For^betlren^  I  d.  lai. 

FOR- BIEDEN,  verbieden,   I   d.   42.    Verlcd.   Tqd    For^bw^ 

.  II  d.    68.     Deelw.   For^bean  ^   Il   d.    »^5^    in   de   Bgdr.   van 

fVaBpenb,  168  ,  Verbodden.  Y.  h.  For^bod^  een  verbod,  Id«4o« 

FOR-ClJNNEN,  yeibindcn.  ld.  16,  4o.  II  d.  56,  69,  68, 
79.  Verled.  Tijd  en  Deelw.  For-buwn^  en  For-buwne^ 
Sf.  h.  For-buwne  ^  ev.n  verbond,  ld.   119,  i49 ,  19^,  ^19. 

FOR.BIJTTEN,  verbijten;  arealuii.  Zie  On-for-bijtten.  In 
deze  bcteekcnis  is  het  mij   van  elders  nicL  bekend,    f^erbiten^ 

.bij  Maerlant  y  I,  3o ,  10,  Dood  bijlen,  verrcheuicn.  En  in 
dezelfde  beteekenis  bij  Clignelt%  Bijdr.  Li.  289,  Noot  Voor 
Ombrengen  y  Dooden  ^  Maerlant^  i.  127,  26.  1 ,  267  ,  24.'. 
Hooft^  iV.  H.  27,  De  vrijheid  der  Land  zaten  verbijten^ 
oh  bewroegen.  Ook  Kamphuijzen  volgt  de  Ouden  ^  b«  V» 
Ff  alm  bl.  3x6  >  verbeten  van  d^n  Nijd.     l'iguurl. 


FQR-BJUESTEIUEN,  verbasteren,  in  TervrarriDg  bren^n^  t 
d,  44,  Il  d.  74.  —  Ooz.  Tan  den  weg  afdwalen,  I  d,  147« 
Veried,    Tgd,    JForbjuesiere.      Deehr.   For'^bjuesire  ^    ^H^r 

:.  dwaald,  Tan  den  weg  af,  het  fpoor  bqster,  I  d.  i54^  II  d^ 
q5«  101  •  —  For'^bjueëteringe  j  Terbnstering,  II  d.  69,  o)* 

FOR-BUEUWEN  en  FOR-BLIEÜ WENE ,  Terblgven,  Ter- 
nachten,  II  d,  70;—  ForbüeuWy  een  Terbiijl^  Terblqfplaats^ 

n,  68,  73-' 

FOR-BLYEUy,  act»  Tcrblij'len,   Terhengen;   wederk,    sich  Ter- 

,  bligden,  I  d.  24,  124»  180,  209,  21 1,  —  For^bfyingy  Ter- 
heaging,  II  d.  88.  Onzifd.  Mede  Stote^  UI,  1 485,  De  Go- 
ninc  verbüde  icre.  Zie  Huydecoper  ^  ald.  Zoo  ook  VIII,  4i& 

FOR-BOLGNE,  Terbdgen,  I  d.  i25.  Zie  Toarn-Jorbolgne ^ 
en  Oer^bolgne»  Komt  Tan  *t  onde  Belgjen.  Maerlfint  ge- 
bruikt Beigen ,  Verbelghen ,  Toor  vertoornen ,  vergrammen.  B.  v^ 
II ,  177  ,  12 ,  Bidt  Gode ,  dien  du  verbolgen  fware  Voor  kwalijh 
afnemen^   eupel  opnemen^   Dezelve  II,    i25,    .^6,    Hieromme 

'  fo  bolgen  fi  liem  das.  I,  108,  28,  Sidi-nt  bolgen  fi  up  hem. 
1 ,  175  f79  Die  li^en  balgen  omme  *t  gone.  Zoo  ook  II  ^ 
ai5,  62,  enz.  BehalTe  den  Verled.  Tigd  J3a^,  Tindt  men 
ook  Baichj  b.  t.  I,  5o8,  27«  Alexander  Balch  (belgde  zich) 
omme  dit  doen.  Op  eenige  piaatlen  is  't  een  Wederk.  W-W, 
Wegens  den  wortel  Tan  dit  woord  zie  meu  Pf^eiland. 

FOR-BORGENHËYT,  Terborgeuheid ,  I  d.  i48.  Van  JFor- 
bergjen^    Deelw.  For^-borgen. 

FOR-BRECKEN,  Terbreken,  I  d.  96.  VcrJed.  Tnd  Por-bryi. 
Deelw.  For^britfen^  Terbroken,  geknakt,  I  d.  101,  II  d.  76'> 
89.    fVaafenb.  Bgdr.  I,  162,  Verbrekkeru 

FOR-BRETDJEN,   Tcrbreiden,  ld.  109,  celebirare,  landare. 

FOR-BUWGKJEN ,  Terbenken,  Tcrflaan ,  Temederen ,  ld. 299, 
Verled.  Tqd  en  Deelw.  For^buwcke.  ld.  i?IS,  196,  211,  229W 

FORDEABREN,  TerderTen,  bederven,  I  «d.  66.  II  d.  lou 
Onzijd.    W-W.   verloren  gaan^  ld.    89,    160,    i4o.       Als 

.  Z-N-W.  li  for^dearren^  Terderf,  ondergang,  I  d.  59»  171. 
—  For-'dear^  hetzelfde,  I  d. '97 ,  117,  i42,  i43,  «nz.  — 
For^dearringe  j  TerderTÏng,  II d.  101.  Verled. Tqd  ,  For-doar  ^ 
Deelw.  Far^doarn  ld.  60,  97.  lid.  88,  102,  10%  Zamengefu 
i'Wrfoarw-ÄÄrd^Terdorvenaard,  ld. 96,  11 6.-  Onzqd.  Moer-- 
lant^  If  i46,  9,  NiniTe  verdaerfj  ging  Terloren,  werd  ver- 
.  woes^»    MeiU  oioke^  IX ,  609  ^  Én  verdorven  een  deel  Ucde» 


m8  Fo. 

i.  i.  T«rguHW,  ^üdvonlMu  fVkê/enb.  Bgdr^  1^144«  Oe» 
ib  <l«  Mot  ia  de  Rott  t/aardarft.  ktu  —  ZamengvlL  JFbr- 
tUar-êjeaci  ^  Y^rderf^^mk,  yerdaHelij^,  I  d.  »45» 

FOR-DEGENJEN»  vcfd^digeny  TOorv«cJiten ,  imi  h«ft  Uo*te 
l^raard  belbheroien ;  TetYolgens  in  hel  ftlgem.  befiBberiawi  ^ 
ircrdedig«Q«  Verlod.  Tif|d  Formdegene ,  I  d.  qo.  Van  't  o«d« 
jPegBn^  ecQ  holdf  dapper  luröniiuni  uaderliand  «ok  ¥00r 
een  geweer  gebraikt.     Ik   vind  dit  woord  nergens  ddort, 

FOROERUJCK^  befonlQrUjk,  nuttig,  iK>oyd«eUg,  II  d.  ax 
Want  Forderen  bet/eekeot  ondar  anderen  ook  nailig  wipky 
prodesff»  U  T«  Kamphuizen  ^  S.  IL  b\.  ds.l,  ssi. 

FOR-EUE,  verdMd,  delebal,  I  d.  18,  Vcried.  Tiid  en^  JPor- 
dien  f  Terdaan.  déletns.  I  d,  i4|«  Daelw.  yan  jFor^^twoênm 
Zie  aki. 

FQR-DULGJEN,  verdelgen,  ld.  iii,  \t6,  i4i.  U  d.  fQ. 
Verled «  T^d  en  Deelw.  Fordglge.  TûuâomUtif  FerdeUgtn. 
Zie  Dalgien. 

FOR-OIIdIGHETT,   gednldigheid,   I  d.  iu    Zie  Om^gedi/^. 

l^R-DQAPJEN,  yerdooven.  II  d.  75.  Dedw.  Foe^oQëe, 
verdoofd*  Il  d.  89«  Misrchien  heeft  de  Qtchter  doar  dit 
W-W.  ons  Verduffen  iwiUon  uitdrukken.  Zie  Doffjmtu  ümd'- 
doaf.     Verduffkn^  Hooft  ^  N.  H.  bl.  190. 

FOR-DODOJEN,  verdtitten,  vergaan,  ld.  136,  i44,  i56. 
AU  een  fitdr.  W^W.  wordt  hel  gebraikt  do^r  tAOMi  dei 
Feen^  Cherz  Gez.  bU  543«  VerdtU  lija  ganfche  wtfian, 
verderf,   vernietig,   zqn  geheel  be(taan.     Zie  Hed,    Dutkn^ 

FOR^DOIViJEN,  verdoemen,  veroordecbn,  I  d.  181,  U  d. 
loi.  Yeiled»  T^d  en  Deelw.  For-^domme^  I  d«  \6x*  HSêUm 
Stote  en  Maerkint  gdbruikcn  ook  Fetdomett^  xoo  ivel  ab 
Verdoemen*^  jéfhgmbuch ,  bi,  54 ,  Demon ,  dammen ,  duoffiom 

FOR-E>Oï\IJEN,  verdommen,  Bedr.  en  Oaziid.  W-W.  Ver- 
lod.  Tijd  en  Deelw.  For-damme  y  I  cl.  78,  Jh  djiapjor^ 
domme ^  verdomd,  d.  i.  zoo  dom  als  diereu,  met  één  W€iord 
uerbeesty  welk  woord  door  Kamphuizen  y  Pfalm.  bU  »«7, 
wordt  gebruikt, 

Weest  (o!)  weest  niet  aoo  verteest y 
Niet  zoo  onhezmt  van  zin. 
Terwiil  hij  ook  ald.  bl.  210,  verbeestigt^  gebrntke. 

FOK-DO.\UEN,  verdompen,  verilompen,  verfnffön ,  vaidiit- 
lOD,     Verkd.   Tifd  en  Declw,   Fov-domme^    1  d*    igS^  Dj 


f  o.  f  af 

'  liei*ne  JUoaf t  900  'tjaestre  blifii ,  911  äekis  HA  fcliaecl »  dod«» 
doaf  yor-dûmme,  rerdat,  Yerloft,  wezenloos» 

Dexe  twee  laatfte  W-W.  zijn   althans  uit  ecnè   bron  ge- 
irloeid»  (misTchien  zvlfs  ook  het  dcrdé.)    Ik  mag  het  hiei*  niet 

*  te  diep  ophalen.  Ons  Dom^  het  A.  S.  Dumb^  het  Eng. 
Dwnp^  Damp  (Meiis  Siolc}  obtaTos,  ons  üompy-en  Damp 
fchqneo  allen  gebragt  te  moeten  worden  tol  het  ^mde  Dc'* 
pen  f  waarvan  Dempen^  (door  invoeging  der  M)  Verled.  Ti^d 
Damp  en  domp^  v.  h.  dampen  f  dompen  f  enz.  Vergel.  een 
gedeelte  van  't  geen  wq  zeiden  bq  Be-'djoept  p  Dom  en  Dom^ 
pe^  en  Bilderdgh  in  Roerdomp, 

FUR-DOMPJEN»  uitdempen,  uitdompen,  verdooven,  nitblas- 
fchen,  lid. 97.  Trb^  in  onwaer  fea  droafheyte —  H  forllân 
in  de  CBestJordompje  in  /ortjueëterje.  Alles  Overdrachtig  en 
Figuuiiqk  fcboon.  Wij  hebben  deze  plaats,  hier  gepast « 
aigeichreven ,  ter  bevestiging  van  't  vorenftaande. 

FOll-0R£GEN,  verdragen  Verled.  Tijd  For-droeg.  Deelw, 
For^dreynf  II  d.  iis.  In  de  Bgdra^.  van  tVaaJ'enb,  1,156 
en  160,  leest  men  Verdreggen^  dat  in  uitTpraak  bijna  nieta 
Tan  For^drasgenj  verfchilt ,  *en  waar  van  gemakkelqk  komt 
Fordregny  (G  met  Y  vcrwisfeld)  Jordrejn.  Zie  Dragen 
( Drtcgen)  Dregge.    Iii  dragen  is  reeds  verloop 

FOR-ÜlUEUWErf,  verdreven,  wegnemen,  doen  ophoaden,  I 
d.  3,  118.  II  d.  81,  07*  101.  Verled.  Tijd,  Fordreaup^. 
Dcelw.  For^drecuwny  II  d.  91,  102.  V.  h.  For'-drieuwinge ^ 
Terdrijving,  H  d.  107.     Zie  Drieuufen  ^  Tneuwen. 

POR-DRlNCkEN,  met  drinken  doorbrengen,  verteeren.  Oeelw* 
For^dronchen  9  ld.  12.  Bredero^  in  de  KL  van  de  Koe^ 
Hij  verdronh  ïi\xï  wijis  ringhen  en  rocken.  fVaatze  Gribb. 
bl.  57,  Dat  jild  hab  ik  lordronchen  ijn  baarnewijn  en  bjeer. 
Baardif  Deugden/p.  bl.  4o,  Hoe  Tjaerd-ooms  Jan  en  Pan* 
teltje,  verdronken  rock  en  manteltje.  De  Teutonista  en 
Kiliaan  kennen  ook  deze  beteekenis.  De  overige  sie  men 
bq  tv  eiland  %  en  anderen  — Maar  For^drinafen  j  verdrinken, 
in  't  water  verfmoren,  I  d.  42.  V.  h.  't  Deelw.  For-drinat^ 
enectus  «quaf  I  ^*  67.  II   d.  72. 

FOK-DROYEN.  verdroegen,  opdrogen,  droog  worden,  I  d. 
42.  (van  tranen.)  bij  zamentrenking  voor  For^droegje.  El- 
ders vind  ik.  For'-druyen  f  en  dil   is   de  teganwoordigt  tiit- 


i5a  Vp. 


fpTääk   op   tqI«  plaAtrcB  ia  Friesiufd^  —  Muur    het   Act. 

For^driuifgjeny  verdroogen,  droog  mtketi,  II  d.  ii6*  Hier 
voor  loest  men  bij  l^VoMfinh.  B^dr.  l»  i65t  Ferdnêgjen. 
Zie  DrtüQî^. 

FOR-ORUWCKJEN»  yerdrukkeii,  VA.  6j,  90,  1:^4.  H  d.  99. 
Verled.  Ocelw.   For^druM^che ^  verdrukt «  verllooUn»  ld,  iio» 

FOR-ÜWAEN,  verdoen.    I  d.  338.     Il  d,  ii4. 

FOR-DWUNNKN,  verdwijueo,  e«n  eiode  nemen »  alle  besuan 
verliezen  y  I  d.  46,  6!f«  ii3,  127.  —  Verled*  Deelw.  JFor- 
dwijne^  verdwenen «  II  d.  76.  Maerlant  gebruikl  scift  bet 
Eenvoudige  W*W«  Du^Uien.  voor  c^nemen^  nunderen^  ió 
niei  gaan^  II  d,  87,  4i. 

Scoenheit  es  cranc  toeverlaeU 
So  Toe  meer  ter  ouden  gaet» 
So  Toe  meer  breet  en  dtvijnt. 
Alwaar  men  voor  Breet  lezen  moet  Breci^  breeklf  knaie^ 
verloren  gaat.  In  dezelfde  bcieckcnia  viiidi  mca  bet  b^ 
CUgnetty  Bydr.  tot  de  O.  N.  Ijelterl.  bl,  570,  —  Voor 
verdipifnen^  /ieroen j  Maerlant^  I9  7^,  46.  -  Het  sohifat  met 
Toorzettiog  der  versterkende  D,  te  komen  van  Wgnen^ 
(vooral  niet  IVienen^  gelijk  PVeiJand  in  H^inden^  sc«r  ver- 
keerd opgeeFt,  om  misichicn  voor  de  Hollanders  daar  door 
verftaan  baard  er  te  zijn)  dat  in  Friesland  nog  de  oude  be- 
teekenis  heeft  Lehouden  in  Onv^wqnen^  b.  v.  Ajr  wgnt  €tt 
hier  en  dcar  om^  hq  loopt  ^  zwerft  hier  en  daar  «oi ,  in  de 
eenzaamheid  vooral,  om  niet  gezien  te  worden;  maili  zieA 
Boels.  Hier  mede  liaan  in  verbindtcnis  IV^n^n  «n  PVeinsa^ 
ons  winden  en  ipenden.  TAq  aid.  en  ff'eiiamL  Ook  is  in 
Friesland  nog  zeer  bekend  Ont-wijne^  voor  Ofktiomen^  otU^ 
gaan^  zich  van  iels  afmaken^  door  lieen  te  gKuim  Zoo 
.segt  eene  Moeder  tot  een  Pluggen  Vn^dii^^  fijhfte  het  mu  wer 
to  ont^wijnen'i  enz.  Dat  hier  toe  behoort  Quifnenf  (thans 
lufijnen)  IS  bekend.  Zie  aldaar.  Alsmede  ons  fi^i/nen  ^  Jlufin-^ 
den  (nu  zwinden)  w.  v.  gezwind^  enz»  Zúî  H^eiJnnd  en  an- 
deren. Verdwijnen  wordt  als  een  bedrijvend  W-W,  ge- 
bruikt door  Iloo/t  N.  IL  56'i. 

FOR-EA.LD,  verzot;  verliefd,  amore  capUifï ,  I  d.  o.  11  d» 
6i«  Van  Ealjen*  Zïc  ald.  Hiervoor  georuikt  van  der  Veen^ 
Vergold^  in  zijne   Raets,  bl.  3. 

Hoe  't  vrouw-volk  meer  op  ralj  i^rgeht.    Zïc  For-JoUc^ 


fDR^EERJEIf  9  ynm^i  khmAmk  ter  vwteritigi  I  d.  8K. 

Deelw.  For^eerd. 
FOB*FALLEN,  Tenpvlleti,  oveigüan,  II  d,  68  ^  DciJw.  Fur^ 
/näbMt.  «*  Venrâllen,  neclerAorten  t  U  d*  8i«  Oeelw.  Jbr« 
JAlne^  bn  yerkorting.  Matr  Toor  vawvxUmn^  gebeuren  ^  î^oor^ 
komen  f  II  A.S^m^y^^For^Jâüej  «en  Toonmi,  Toorkomeode 
gelegenheid,  II  d    8o«  -*  Voor  venfaUen^  afweken   (van  het 

*  fpoor)  Wme/Mh  Bifdn  I  i55«  •*  verMÜen ,  {tot  ietê)  b,  t.  cpift/i- 
/ioo/i,  ibid.  *  verpcäkn^{mdehamkn\  kkuiwvenYxhiA.  bl»  i63. 

yoR-FALSCUJEN ,  vmaireheii.  Deetw.  For-Jalfchê.  Zie  C^^ 
for^falfche. 

ÏOR-PIERKN,  Terroércii^  I  d.  49,  Deelw.  Fór^fitrd^  ttar^ 
Toerd  door  H  Lijden «  d.  i.  overnmeateréU 

FOR^-FIEftElllf ,  toor  yermjderen^  reoiOTere,  repamre,'  alfe«. 
nare,  I  d.  *i3i ,  Fen  God  for^jSere y  (Deeiw.)  rèrwijdetd  tan 
G<id ,  abalieuaius.  De  kenri^  KJampfiufzêM  gébraikt  dit  woord 
dikmâab ,  en  op  lijne  manier.  Bedrifv.  f^er^erren  t  voor  ver« 
wi)d«ren,  (Deelw.  vetvêréU)  b*  ▼,  Sticht.  RftAên^  bl.  £4, 
Van  boffl  verperd.  Bl.  507.  Die  njn  hert  ran  God  -^  ioo 
is  vfifvert.  Dit  is  't  wat  onze  Dichter  segtt  Fen  Ood 
f ot'^ fiere.  Pfatm  bl.  "ïSy ,  van  kennis  Gods  veivert.  BLiâg^ 
<>Drl«  die  0B8«  reheoraiid,  hebt  vereert 0  BI.  aol,  waarom, 
o-Grodt  zijt  Gij  ran  ons  vereert*  Onsijd.  als  Z«  M.  ibid. 
bit  7  9  in  mijfi  geIok«  ^mr-^verren^  d*  i.  het  f  erdwijneo  Tan 
mijn  gelttk.  Wederk.  Ibid»  bl.  1.^2,  Ach!  wili  u  niet  verver-- 

\,  ?•«/?:  Ibid.  bl.  34<9,  Vereert  tich  uwegunsu  Van  /^er.  Zie  Fier, 

FOR-FIRDDIGJËN,  vervaardigen,  bereiden:  verhaasten.  Ver- 
ihellen,  i'poedeo.  Bedrqv.  1  cl.  4»  For^firddif^je  mgn  fchip'* 
hretky  verhaast  tnq'ne  fchipbrenk,  d.  i.  dood: doet  rngfchieJ^k 

.    t>mkomen.     n»d.  5i  9  fijn  reief.y  x^ne  reis   verhaasten.     II 

*  d.  82  9  £y  her  boaitê  foriirdd^^e^  die  baar  faawel^k  verhaastte 
d.  i.  gaarne,  hoe  e^  hoe  liever,  tnet  haar  wenscLte  te 
hnwcn.  II  d.  85,  eb  tin  f  enne  finne^  den  loop  der  zon  ver- 
haMten,  d.  i,  wenfchen,  dat  dezelve  fchielt|k  naar  't  einde 
fucllc^  II  d.  87,  /ijn  peren ^  z^ne  >aren  verhaasten,  d.  i* 
woiifchen,  dat  dezelve  rcbidqk  verloopen.  Men  ziet  uit  dek» 
voorbeelden ,  dat  het  een  verbnin  praegnans  aut  gravidtun  is. 
^  VVederk.  II  d  49  ♦  lek  liab  mg  jorfirdge ,  ik  heb  m^ 
gehaast,  alfen  fpoed  gebmikt.  II  d.  88  9  Him  ior^firddigjer^ 
to  in  gefju0chl^  zich  beraden ,  gereed  maken  tot  cengevefihtt 


FOR«FLAUWJENf  terflaiawen;  Terflatttwen  ^oeo'(b«  ▼«  lA 
moed)  Bedrnr*  I  d.  126. 

FOR-FLEANfc,  yervliegeo.   fnel  ▼crloopcn,  IJL  57  j  66,  iiS» 
IId«7i.  Op  bl.  66  komt  eea  zonderlÎDge  cafas  abfolatof  Toors 
H9  wic  jon  rjaecht  fo  krom  lo  t^zjeo. 
Dal ,  jon  rta-rflinderB  Jckien  Jor  fl^yn  y 
Y  witte  fea  nm  placht) en  eyn. 
Zie  Korte  Aanieeh.    En  vergelgk,  onder  anderen ,  lriemitd« 

.     CUgnett^  Budr.  tot  de  O.  N.  lettert.  ^  bl.-üéjt  rolg. 

FOR-FLOCKJbNy  vervloeken ,  verwenfchen ,  Terfoeqen^  I  dU 
96,     II  d.  98. 

F0R.F0LG3EN,  vervolgen,  I  d.  49,  61,  97.  H  d.  47,  68^^ 
enz.     Verled.  Tqd  en  Oeelw.  For^folge. 

FOR-FOLIJEN,  vervullen.  Deelw.  For-JoUe^ll  d.  10&  t,. 
d.  For^/ol/üiffe  f   vervulling,  II  d.  55. 

FOR-FRIESCHJEN,  uit  eeue  andere  taal  in  de  Friefebe  OT«r- 
brengen.  Il  d.  54,  65,  85.  Zoo  leest  men  bg  Bredero^ 
Verengeht  en  Verfranscht ,  maar  in  een  e  andere  en  sedelijke 
beteekenis*  Ferduil/cJien  voor  Interpretari  Germinioep  ver* 
tere  Teutonïce,  Kiliaan. 

FOR-GCAN^,   vergaan,   omkomen,  flcrven ;  ophonden,  eindi* 

.  gen;  verloren  gaan,  verderven,  I  d*  64,  68,  H>6y  i45y 
168,  en«*  Vcrled.  Tijd  Foi^giu^.  Deelw  For^gien^  I  d. 
2o8*  «»  Dat  ick  forgongh^  dal  ik  verga,  I  d.  4^3«  Meliê 
Sfole  9  yerganghe  mi  als  *t  magh  vergaen,  VI,  i55.  — 
Vergaen  foor  ajloopen^  PFaatze  Gribb.  bl.  49,  Ho  is  *t  dj 
ti\  Jorgce// ^  ^lees  /orgiën)  Stoke ^  I,  i8i.  II.  1  v88,  VI t 
i*^.!,  Maerlant^  I,  109,  5o,  Dus  eisl  hem  metter  dood  ver^ 
gean.  Bildcrdi/h ^  Taaien  Dichth.  Verfvh.^  III,  i4j«  — ^ 
Forgoncklijch ^Jorgonchlijhe ^  vergankelijk,  II  d,  89,  91,  11», 

FOR-GEARJEN,  vergaderen,  verzamelen;  verwerven,  ver* 
krijgen,  krijgen,  I  d.  169,  219,  II  d.  90,  91,  99,  111. 
116.  Ónz.  vergaderen,  bijeenkomen,  (van  den  Raad)  lid, 
74*  T7*  V.  d.  For-gearringe ^  vergadering,  vereeniging,  II 
d.  81.     Zie   Boast-forgearringe. 

FOR-GISSJEN,  Wederk.  zich  vergisren ,  al  g!9rende  bedriegen  « 
I  d.  66.  Hooft  gebruikt  hel  aU  een  Bedrijv.  W-W#  Den  tifd 
vergisjen  ^  Gedicht,  bl.  149. 

FOR-GNIïSSJEiV,  verfieren,  oppronken,  opfchïkken.  Deelw^ 
For-gnUtf  Fig.  vereerd,   met  iels  in  zgnqa  Tchik,  I  d^  67. 


/Zoo  gebnÜLten    Cäiê^    Bredero^  en   anderen,    VerlméchU 
,    BrederOy  b.  n  ia  Griane^  I  d,   i  bedr. 

Wg  binnen  niet  verkugst  met  jon  respen» 
Klucht  V.  o.  Koe.    lek  ben  er  niet  mee  verJtu^'st. 
Het  eenvonJ.  Gniêêjen^  vooral  Op^gnisêjen^  voor  oppronken, 
opfchikl^en ,  betere  kleeriei  en  aantrekken ,  i^  nog  dagelijks  in 
gebruik      Men  gebruikt  ook  >^el  eens  Opgnapjen,  opknappen^ 
.  in  deselfde  beteekenis,  als  mede  For^gnapjen  y  enz, 
FOR-GRÂMJEN ,  vergi-ammen.     Als  Z-W-W.  H  For-gramjpn^ 
.   TOor  gramfchap,  I   d.   1^7,    i83«     Baardt  ^  h\.  869    Gg  ver^ 

«rimmen.     Hooft  ^    Ged.    i58.    Jnpön    vergrimt    met  raad* 
^och  Vergrammen  y  Ouz*  Dezelve,  a«  U  p*.  bl«  i66. 

FOR-GREATJEN^  vergrooten,  vermeerderen ,  I  d.  44,  io4. 
Onz,  .1  d«  4a 

FOR-GRÜVVZJEN ,  vergmizen,  tot  Rof,  I  d.   laa. 

FOR-GULTJÉN  y  vergalden,  met  goud  beleggen.  Fig.  boog« 
fchatten^  auro  contra  acstimare,  II  d.  47.  —  Café  f  1  d« 
177  f  ^*  ^  vveet  baer  walgchel^ke  pïl/en  Wer degelijk  te  t/er* 
giUderiy  d,  i»  bare  aanloklelen  een  fraa^en  glimp  te  geven« 
Jtlooft  N.  JJ.  bl.  67,  zoekende  zich  te  vergukten  met  hel 
bloed  der  Landfateru  —  Ergens  mede  verguld  ayVi*  Hug^ 
,  gensy  bl,  i4!^,  Oaer  by  fns  mé  verguit  is,  Bredero^  bq  mi) 
d1,  16,  Jemy,  jy  bint  toch  non  i^cl  vergul/,  fil,  33 1,  lly 
is  wel  verguü  met  dat  geweer, 

FOR-GUNJEN.   vergaanen,  toefiaan.   IF  d.   7T,  80,  -  Voor 

miêgunnen^  benaden  j  vindt  men  bet  in  de  Bgdr.  van  ffas'- 

.JènS,  ïf  ÈÓSf  id5.    En  in  deze  laatfle  beteekenis  hoort  mea 

.  m  Friesland  bet  woord  nog  dagelijks, 

FOR-HAESTIGJEN,  verhaasten,  vervroegen,  I  d,  43. 

FOR-HiEGJEN,  FOR-HEAGJEN,  en  POR-HEEGJEN,  (on- 
deifcheiden  dialecten)  verboogen,  ld.  118,  i5t.  II  d,  111. • 
ForAcegmoedigyen  j  verhoovaardigen ,  II  d.  63. 

FOR-HINNEUEN,    verhandelen.     Veiled,    Tijd     en    Declw. 
Forhdnle.    Met   iemand    ergens    over    fpreken ,   II  d.  65.  - 
,  V,  b,  Forhdiüinge ,  eene  vei'bandeling ,  een  opflel  ,11  d,  60  9 
85,  eni. 

FOR-HEARJEN,   iemands   bede   verhooren,  I    d,    99,    121, 
i43  9  i46t  170»  i84,  -  Voor  kwalijk   hooren^ 
moÉMe  Griib.  bl  Sa. 

R3 


i!»  Fa 

F0R-HE:ERLIJCKJEN,  Tereeren,  verheffen,  reA^^öftk,  tf  d. 
8o»  VVederlu  zich  ergens  in  beroemen ,  I  d,  Sg»  tsrgens 
mede  ingenomen  sijn. 

FOa-HELLJËN»  rerbalen,  yertellen,  I  d.  45,  Ud.  63,  65, 
66 1  enz. 

FOR-HIRDDJEN,  Terharden,  (het  hart)  I  d.  saS.  Derfw« 
jFbr-Aw-rf,   I  d.  97« 

F0R-H0H:DJEN,  verhoeden.  V.  A.  For^hoedinge^  Terfaoe« 
ding,  voorzorg,  bewaring,  (tegen  iets)  II  d«  loi. 

FOR-HOOPJEN,  verhopen,  hopen,  II  d.  4;.  Zie  On^ór^ 
/toope. 

FOR-HUWGJEN,  verhengen,  opbeuren,  verbinden,  ld.  i55, 
16.^,  207.  II  d.  76,  8a,  86.  Veried.  Tv^A  For-^utê^gge.  — 
Deelw  For-huwge^  I  d.  67,  i43,  II  d.  80.  JHeZrf  Siole^ 
V,  282.  VII,  1161,  Verhoghen.  Kiaaan^  Verho^iin^  u  c. 
verheughen.  —  FerlteugenU ,  Hooft  N.  H.  869.  Kamphuä'^ 
Ken^  Pfalm.  bl.  101.  —  V.  h.  For^huwgtijck  ^  verft^ugimëe  ^ 
gsnoeglij'lj  I  d.  19»  i5o.  —  De  wortel  van  dit  woord  ia 
Hustn  zin.     Zie  Behasgen.     Hutpgjen. 

FOR-llUWZJEN,  verhuizen,  Fig.  uil  dit  leven  verfairiWDp 
llcrven  .  I   d.   i23* 

FOR-HUYINJEN,  met  hoon  bejegenen,  honen.  Oedw.  For^ 
huynd*  vcrfmaad,  ld.  iSi,  23k 

FOR-JAEN,  vergeven,  ïgnofcere,  I  d,  55^  71,  91,  l6l ,  e«8. 
—  For-jearij  om  't  Rijm,  ld.  11 4.  —  Vergeven,  foUere  ve— 
ïicno,  I  d.  fï,  46  Verled.  Trid  i^or-/e>«,  I  d.  i5i.  DeelVr* 
For-juwrij  I  d,  ii4,  iSo.  Gemed.  Wijze  For^jotM^.  *Sn^* 
ice,  I  d.  i48,  II  d.  68,  enz.  Hiervoor  leest  men  in  de 
Bijdr.  van  Waafenb.  Vorjoe^  I,  i42. 

FOR-JEUGDJEN,  verjongen,  jeagdig  worden,  I!  rf.  ro6. 

FOR-JEYEN,  verjagen.  —  V.  Ii.  For^jeyer  ^  een  verfv||er, 
verdrijver,  I  d.   56.  —  Wasfcnb.  Bijdrag.  I,  i65,  f^erjafe. 

FOR-JIETTEN,  verstieten.  Zie  Jietten.  Onze  Dichter  maakt 
in  den  Tegenw.  Tijd  ondcrfcheid  tusfchen  dit  en  het  volg* 
W-W.  Doch  in  úq  Bydr.  van  Wasfenb.  I,  159,  vindt  mca 
ver  jet  ten  voor  vergieten^  en  bl.  i65  voor  vergeten.  -^  Verl. 
Tijd   For-^eat  -  Dcehv.  For-gette/i. 

FOR-JITTEN  ,  vergeten,  I  d.  i5,  42,  g4,  9^ .  enz.  II  d.  46^ 
70,  io4.  Verled.  Tijd  For-geat,  Dcclw.  For- fitten^  I  ti, 
55,  74,  108,  i43,  i53.     II  d.  82.     fVaatze   Gnbó,  bi.  85, 


s 


Fc^  lis 

H  b  wii^Jórjitien^  bL  84,  H  wier  mij  forgèitéfh  BI.  59 1  lek 
kab  't  JorjUien.  -  li  JorjUien  als  Z-N-W,  de  rergetelheid , 
I  A..  170«  Gebied,  wijze  Far^Utj  I  d.  117»  Bij  Maerkinij 
II 9  472 ,  70 ,  Forgei.  -  V.  d.  Forjüielj  vei^etel ,  Ycrgclelqk , 
I  d.  170.  MaerUmi^  ü,  31J»,  ti,  vergeteL  ^  For^jittekaz^ 
iFergeteloos,  EOnder  vergeten,  I  d.  i42«  -  For-nttertvfje ^  ver- 
ge  tclbeïd,  vcrgelenheld ,  I  d.  i84.  -  For^jiitenheid  ^  H  J.  5*«^» 
70.  ^  Kamphuijzen^  PfahnïA.  81.  Vergetenhegd.  Ibid.  bl. 
7,  vergetmgy  en  ibid.  bl.  Sîîo,  en  .^71  V  vergeet.  -  In  de 
.  F.  W,  J^VK^r/eZ/rr,  bij  Gabbema^  Forjeiien.  Uil  bel  b«- 
TCBllaande  ziet  men,  dat  er,  betrekkelijk  deze  twee  laatfte 
W-W.,  bij  onderfcbeiden  fchr^vers,  onderfchriden  fpelling 
is,  en  telkens  eene  onderlinge  verwarring.  Indien  deze  alleen 
op  het  papier  plaats  had ,  dan  zon  men  dezelve  aan  achtr*^ 
loosheid  kannen  toercbrijven  ;  naar  in  dagelijkfchen  omgang 
worden  dezelve  woorden  ook  door  elkander  gebniikt,  al- 
thans in  verfcheidene  tijden.  Zoo  wordt  For^geai  voor 
vergat  en  vergoot  gebezigd :  Forgfften  voor  vergeien  en 
vergoten.  Hier  is  derhalve  een  verloop  ingehomen  ^  door  den 
tija;  oi  vergeten  en  vergieten  zijn  uil  eene  bron  gevloeid, 
en  wel  zoodanig,  dat  vergieten  ei^enl.  gezegd  werd,  doch 
vergeten  f  Figuurl.  op  deze  wijze:  Tck  fyr^jit  ol  Jor^jiet^  ik 
vergiet  f  b.  v.  eenig  vocht,  water  of  bloed.  Ovcrdr.  ik  ver- 
giet bet  aandenken  aan  eenise  zaak ,  zoo  dat  dezelve  uit  mij- 
ne  gebengenisfe  als  nitgewischt  is.  £n  zoo  voorts.  De  Ror 
meinen  hebben  zoo  ook  hnn  obUpiècor^  oblllua  Jum^  van  het 
verbuBi  LdnOy  obiino^  obüpi^  obtitum  afgeleid.  Dat  de  ond- 
fie  en  oorfpronkelijke  beteekenis  van  Una  is  geweest ,  /poC'* 
ien^  gieten  j  leert  ons  lilus^  hrt  Rrand ,  waar  de  golven  te« 
gen  aanfpoden,  en  meer  andere  woorden.  Toen  ik  zoo  ver 
gefchreven  had,  raadpleegde  ik  de  Lexicographi,  en  be^ 
vond,  dat  Martinins  deze  zelfde  gedachte  had  omhelsd,  ja 
dat  bij  nog  verder  vras  gegaan ,  en  het  H.  D.  verges fen  af« 
leide  van  gieajen^  nt  esfet  qaali  effundere^  ver^ieslen.  Zoo 
Terklarenzichde  verfchillende  nitdrnkkingen  ,  //  ia  mij  fjrget-^ 
ten  f  en,  iet  hab  ït  Jorgeiiem  Het  eerfte  is  res*ea  mihi  effufa 
est,  five  e  memoria  niea  effluxit.  Het  andere,  rem  eam  arti- 
mo  meo  effudi.  Dat  men  bq  den  oudRen  oorfprong  der  ta** 
Irn  zoo  eenvoudig   moest  denken,  is  natuurlijk,  en  door  al* 


156  Fo. 

ne  gedachte  aan  het  oordeel  Tan  mifne  lezert  oiiJlerw«rpefi<« 
de.  CL  Juniuê^  in  Forget^  et,  Yei^  Yeiea.  A..  S.  JFor^ 
getan  —  For^-giian  —  For^gylan ,  to  forget,  Vericd.  Tqd  , 
For^geat^  Deelw,  Forgiten.  Geoian.  fondere.  Verled. 
Tijd  Geat.  Hier  ziet  tneo  dos  ook,  dat  de  VerL  Tiid  ia 
beide  deze  woorden  een  en  dei«»Ude  is»  Sed  manuBH  de  tM^ 
bula.  Vergel.  fVeiland  en  anderen, 
FOR-JO\GJEN,  verjongen,  I  d.  89. 

FOR.-K&DJCN,   vet  kouden,    koud    worden;    rerkoelen,   Terr 

flaauwen,    refrigelcere ,    Hg*   van   de   yriendfchap,    I   d»  99» 

Brederoj  in  Griane.  5  deel,  5   bedr.     Eer    dat  mija  lia&le 

Tal  verkoelen  of  verkoiÂwen.     Zie  For-^hhnijen. 

FOR-KEAPJRN,    verkoopen,  I    d.   68.    In  de  Bgdtag.   Tin 

PVaafenb.    I,    163,    Men   verhepen  ^    men    Terkocht,      Oiise 

Dichter  zou  zeggen  For-keappe.     En  ik  geloof,  dat  men   in 

de  Bijdrag.  ook  beter  zou    lezen    Verkeepen.     Men^  wordt 

in   dat  Huk  meermalen    met    een    verbum    plurale  Tereenigd« 

FOll-KEEREN,   vcrkeeren,  Terlari,   moraii,   I   d.   i?5.     Het 

Deelw.  Fnr^keerd ^  vindt  men  meeruiaien   als  B^voegl,  N-W» 

voor  aifere^ta^  b.  v.  In  de  Bijdr.  van   fVasJenb,   I,  iSo. 

FOa-KlKTTJEN,  verkorten,   I    d.   43.    lid.   92,    iiS»     116. 

Verled.  Tijd  en   Deelw.  For-X/r/Ze,  I  d.  i67» 
FOR-KLEÂ.RJEN, verklaren*  uiten,  te  kennen  geven,  I  d*  44, 
223.     II  d.  76.  —  uitleggen,  interpretari ,  II  d.  69.  —   f^er* 
darren   voor  verachten ,   Mae  riant  9  li ,  2 1  q  •  Sg. 
FOR-KLO.VUEiN,  verkleumen.     Verled.    Tijd  eu  Deelw.    JPor- 
ktOinme^  I  d.  53,  60.     II  d.  48,  S*;^     CatSy  I  d.  189,  a«    . 
Ferl'leumen  van  de  vorst,  doch  branden  van  de  min. 
FOR-KNOiiTTJEN,    verknochten,    verbinden,    ld.    4o,   45. 
Verl.  Tijd  en  Deelw.  For-lnoatte,    De  keurige   Kampliuijsea 
heelt  ook  l/'er-hnechten  j  P/alm  bl.  35. 

Die  ist,  die,   vasL  aan  deugd  verhnecht^ 
Door  geenig  ding   zich   laat    verrukten. 
Bl.  33o»     Mij  ,   wiens  gemoed   aan   LJ  verknechtet  is. 
En  op  meer  plaalfen.     Zoo  ook  verknoopen  ^  Pfalm  bU    SSa» 

Noch  't  hart  verknoop*  aan  leer  die  niet  en  doog. 
Dit  laaifte   W-W.   gebruikt  ook  Hoojt^   N.   //.  bl.  46o,   en 
elders. 
FOR-KNOEYEN,  verknoeyen,  verbrodden,  I  d.  182.     Deelw« 
jFor^knoejd. 


F o,  iSy 

fOR*KOARNE»  verkoren,  uitTerkoren «  f  d.  63 9  t^9-  Stoie 
VUU  i33i  f  Fercoren  j  äef  j  dilectiuti  Maerlanij  II,  3i5f  82, 
uwl-vercorne»  JVaBfenlK  Bijdr.  J ,  i5^  ,  Verkiejen^  voor  verko^ 
meiij  MâitgêioMen»  Zie  7^iejs;>/?«  O.  jP.  /^*  Túefa^  Tziefen. 
Tegenwoordig  hoort  mea  mental  For-'liBpien%  For^heas. 
Maar  Kiejin  ea  Kleren  is  beide  gebruikelijk  geweest;  vaa 
dit  batfte  heeft  men  vele  voorbeelden  in  de  O*  jP.  /^.b.  v» 
itfr,  ierre^  ierren^  ter  den  ^  voor  i(oo«,  kozen  ^  en  verkoren. 
Ker  voor  Ï^o^^  en  voor  ieiir.  Hamconiua  foK  88  verfo ,  i(e/*- 
re/i|  electa^  feu  electiones.  —  Van  Keja  of  Kejhn^  komt 
Keëi  y  keuze ,  in  de  O.  F,  IV.  zoo  bekend ,  mi  v.  h.  ons  /« 
^/i«/  e/l  ie  keur.  Hamconiue^  L  1«  kesten^  indulta  vulgo* 
Vergel.  de  Noten,  op  de  O.  F.  TV.  b,  v,  bl.  121. 

FOR-KREFTJEN ,  verkiachten,  fchenden,  I  d«  90»  Deelw. 
For^kreft. 

VOR-K.RTEII,  verkrijgen,  II  d«^o,  gi,  99,  ii3«  Verl.  Tijd 
Forkriggey  I  d.  67.  Deelw.  Forkrigge  en  For^kriigge  ^  II 
d.  87  •  90 ,  107,     Bydr.  van  fVasfenb»  I  d«  i64 ,  /r  v&rkreû 

FOK-KRnMJElIf «  verkrommen,  krom  .maken*  Deelw.  For-^ 
kromme^  II  d«    iii.  Ten  Kate  Junior y  ineengedoken. 

FOR-KUNDGJEN,  en  FOR-KÜNDJEN,  verkondigen  en  ver* 
konden;  bekend  maken ,  I  d«  lé?,  i63.  Ons  Oorkonden. 
Hooft y  Gedicht,  bh  56.    Zie  Kundigjen. 

FOR-L/VNGJEN,  verlangen,  verlengen,  extendere,  II  d.  ioo«<« 
Verlangen,  uitzien,  exfpectare,  II  d.  io6.  Deelw.  For^lan'» 
ge  j  fVaatze  Gribb  bl.  49. —  On  pers.  my  verlangt  ^  Hooft  ^ 
N.  U.  bl.  275,  358.  Kamphugzen,  Pfalm  hl  236,  548.  • 
For'iangat ,  het  verlangen ,  t^Vaatze  Gribb.  bl»  78, 

FOK-LE\ZJE(N,  verfchalken,  verArikken,  I  d.  i83. 

FOR-LEEGINGE,  vernedering,  II  d.  98.    Van  leeg.    Zie  ald. 

FOR-LETTE,  het  verlet,  II  d.  49. 

FOR-LICHTJEN,  veriigten,  levare,  fublevare,  I  d.  4i. 

FOR-UEACHTJEN,  verlichten,  illustrare,  illuminare,  I  d. 
193*  170,  II  d,  44,  For-ljeacht y  als  Bijv.  N.  W.  —  For^ 
Ijwchtjen^  idem,  I  d.  4o,  43,  45.  —  Èijdr.  van  Waafenb. 
I,  bl.  i44,  vorliugten^  verlicht,  Deelw. 

FOR-UEÄ.FJEN  ,  verlieven.  Deelw.  For-ljeafd,  verliefd, 
II  d.  66. 

FOR-LIENJES,  verlcenen,  I  d.  183,  x85.    II  d.  63.    Deelw. 


tJ8  *"<>. 

TOR^IäEZEîh  f  verUezen  ^  l  d.  4i,  Il  cL  9^?  9^9  99*  ^«^* 
.  Bgdr,  vaa  fyaafenb.  I ,  \Si  f  verkêfen.  —  Verled,  ïqd  For^ 
kar  f  I  d.  4i.  Deelw.  Forkrn^  I  a.  ai»  43»  77,  110,  enz. 
Maerlant  en  Sioie^  verhfiê.  Verloren  yoov  yergeefschy  van 
geene  waarde,  Sloke^  VlIIy  11. i8*  -*-  V.  b.  For^äee^  het 
*  Terlies,  I  d.  3^,  II  d.  xoi.  For^Ueze^  idem,  II  d«  70 ^  9? 
(Men  erkent  hier  den  Innniu) —  Zamengeft,  Forkm^gean^ 
Terloren  gaan  ^  II  d«>  5i ,   70»     Cf.    Juniue ,   in   Forlorn  en 

jjfifi  ff* 

FOR-UJCKJEN,  vêrpeltjken,  Deelw.  JPor-i^cite , H d.  96,  ii5. 

Ï'OR-LIJNNE',  Terleden,  afgeloopen,  Torige,  ld.  3i  ^  55.  II 
d.  6.^,  71«  79,  80,  enz.  Van  For^lyen^  voorbiigaan.  Ter- 
loopen.     IVaatze  (irlhb.  Forlijne  wûche^  bl.  9Ï5. 

tOR-LITTEN,  verlaten,  relinquere,  I  d.  5 ,  19,  4o»  4i ,  4^^ 
enz.  lid.  64«  65,  102.  enz.  Veil.  Tijd  For-liei^  I  d.  42. 
Deelw.  For-lUtenj  I  d.  43,  i42.  II  d.  70,  76,  en».  In 
ÛC  Bi/dr*  van  TVaifenb.  For^ktten^  I,  i58,  i66.  Mcnerlant 
gcbiiiikt  dit  woord,  vprkieten^  voor  vergeven^  remittere  poe- 
nnra,  I,  112,  45.  en  I,  ii3,  76.  En  veriaet  \oor  q/iaai f 
ablólaiio,   II,    i?>9,  29.     Zie  JEf-tiiteru 

FOR-LOFTJEN,  [füm)  wederk  zich  vcriucblen,  verluelitigeli , 
II  d.  'jS.  —  Jonctga ,  i?.  O.  bi.  96  ,  Verlof  ten ,  ifoo/t »  O'e^. 
l42  .  trorhichten. 

FOR-LOSSJEN.  verlosrcn,  bevrijden,  I  d.  lig,  162,  i64. 
lï  d.   60,   7.3,  78,  79,  enz.     Verled.   Tijd  en  Ueelw.   For^ 


hs/e,  Il    d.    102,    111.     For^bstj   II    d.    yS^    78. —    V.   d. 


goni.    overwinning  ter   verlosflng.     ï  d.  192. 

FOR-MEERJEN,  vermeerderen,  I  d.  4,3,  125. 

FOR-MEYTSJEIV,  vermaken,  veranderen,  verflellen  ;  I  d.  ^10. 
—  leinand  vermaken^  vermaak  aandoen^  ld.  58.  — •  We- 
derk. zich  vermaken,  vcriusligen,  I  d.  4 ,  7,  18,  22t»  II 
d.  77,  91.  Verled.  Tijd  en  Deelw.  Formecle.  (ff^aatee 
CrLbb.  49,  For-macke,)  V,  d.  For-meyts ^  hel  vermaak.  I 
d.  io5,  i63.  II  d.  47,  48,  5a,  5i  ,  enz.  —  For^meytfe ^ 
I  d.  \r\,  II  d.  68»  106,  112.  —  For-mejtfen^  Î  d.  29^^ 
44,  95.  Elk  ziet  dat  dit  de  Onbep.  Wijze  is,  liet  een  bij  ki* 
koj'tinjj^  het  audcre  volledig.  —  For-nieytjinge  ^  H  d.  lOj,  w-. 


'  'Zamengen.  Formeyiê^mijld j  Termaal-Tol ,  I  cL  ig4f  II  d. 
56. —  Formeytë^rifch  ^  II  dt  ii6,  —  Formeytê^wiUe  ^  ver- 
maak, genoegen,  I  d.  3o5.  — -  Formeylè^iri'^uwtjlagge  uwre^ 
Termaak-  en  uitfpannings-aary  Voorr*  der  q  Uitg.  Veel  beter 
is  Uwt^Jleyne-^uM^re  ^  zie  ald,  —  In  de  Bgdr»  van  Waèfenb. 
bL  i54  en  162 ,  leest  men  vermaak  ^  en  dit  is  thans ,  bq  ver- 
loop ,  vraalgemeen  in  Friesland. 

FOR-MlETTEN,  zich  vermeten ^  aanmatigen,  zich  laten  voor- 
Aaan.  V.  d.  Deelvr.  als  Bqv.  N-W.  gebrnikt,  For^mietten^ 
vermeten ,  vermetel ,  verwaand  j  I  d»  180.  —  For^nüeitne^ 
Termetelheid ,  Il  d.  09,  -*  Forrmettenheyt  ^  II  d»  66,  6g.  «— 
Den  Verled.  Tijd  yermai  Haat  bq  Meüs  Siole  ^  lU,  1299« 
Zie  PVeikind. 

FOR*MI!NDERJEN,  verminderen,  ld.  43,  ^^. 

FOR-MOANJEN,  vermanen,  voorhouden,  bevelen,  II  d«  64. 
Verled.  Tgd  en  Det-lw  For^moanne;  doch  For-mónen^  (nit 
den  Zuidhoek)  zij  vermaanden. 

FOR-MOARDJÊN,  vermoorden.  Verled,  Tqd  en  Deelw.  JFbr- 
moardde^  II  d«  58* 

TOR-MOGGEN,  het  vermogen,  I  d.  2i4,  II  d.  70.  In  d« 
Bij  dr.  van  Waafenb.  I,  168,  Vermogen.  En  zoo  ipreekt  men 
thans  in  Friesl.  vrg  algemeen.  —  Komt  van  *i  W-W.  Formey^-- 
en  —  For-mocht. 

FOR-MORFJEN,  vermnrven.  Il  d.  65,  67.  —  Morwen^  vindt 
men  bij  Hooft ,  iV.  /f.  aSo.  Vermorwen  meermalen ,  b.  v» 
bl.  175,  194.  —  Vermjorifen^  Kamph^  S.  R.  428.  Kitiaant, 
en  Teutoniata ,  Alorwe.  De  laatlte  ook  Bemonpen  ^  enz.  Zie 
en  vergeL  Juniua  in  Mellow^ 

FOR-MYEN,  vermqden,  II  d.  100. 

FOR-NACHTJEN,  vernachten,  I  d.  i44,  i48t  197, 

FOR-NAETIGJEN ,  vernietigen,  II  d.  96,  116. 

FOR-NEAMSTE,  de  voornaamfte.  Il  d.  73,  75,  97.  Voorm 
neemfie^  buiten  Friesland,  toen  in  gebruik. 

FOR-MESTJEN,  vernestcn,  vernestelen,  Onz.  Flg,  van  plaats 
verwisfelen ,  het  land  ruimen ,  I  d.  81. 

FOR-NlELJEMf  vernielen,  vergruizen,  vernietigen,  I  d.   aaS. 

II  d.  109.  — Verdrnven,  v^egnemen,   II  d.  86.     V.  d.  For^ 

mei ^  At  vernieling,  I  d,  i45.  —  En  Baardt^  Deugd.  bl.  5o« 

'FOR-.NIuMIVIEN/ vernemen  y  veriUan,  gewaar  worden.     11  d« 

S2 


54,  63t  ^5.     Veficd,  T9d   For-^vfMifit  II  i;  >S>.^77f'  «a 
For^naem^  II  d.  75,  79,  welk  Ualfte  thans  niet  miader  in 

.  gebruik  is,  dan  het  eerlte.  «-»  Oeelw.  For^nómrC .  Il  d.  6.^»  «• 
BUderdijk^  Taal  en  Dichih.  Verfcheid.  III,  i55,  Oi^eme^ 
men  V  geen  men  voordraagL**  Zoo  zeggen  de  Latenen  even 
fchoon  accipere^  pro  inteliigere^  iiddijcere.  —  Maar  ifoor 
voornemen j  inciperei  inftitnere,  conlUtnere,  en  alt  Z-N-W* 
Let  voornemen j  opzet  ^  confiliuniy  I  d.  éi^  43*  Il  d.  Sfy 
64,  enz.   -  Deelw.  Fornimdj  II  d«  ii4. 

FOR-MOETEN  ,  vergenoegen,  I  d*  79.  II  d,  io5«  <»  For^no^^ 
ne ,  idem.  II  d.  Gq.  —  Fornoey ,  het  vergenoegen ,  vermaak* 
verlastiging,  I  d.  o4.  — ;-  For^noeyen^  idem,  I  d.  69,  70  lf 
d  95,  98.  —  For^noeyinge  j  vergenoeging,  vemoeging,  II  d, 
56«  68,  74,  81,  ^9,  enz.  ^^  For^noeyigche^  verpenoe^iijk, 
lid.  loi,  —  Men  vindt  ook  For^nuwgjen ^  Verled^  Tod,  Pkw^ 
nuwgge^  I  d.  43,  Deciw.  Fornuwge  ^  alt  Bijv.  N-W.  verge* 
noegd,  te  vrede,  I  d.  5.  62,  II  d  99  —  KamphugKen^ 
Pe.  bl.  56,  Verneugen;  maar  vernoegen^  ibid.  bl.  547 1  voor 
genoegen  nemen  aan  iets,  Onz.  Die  niet  vernoegt aan  Jckgn 
of  keijlig  pr^aten*  Vemoeging^  vernoegd^  onuernoegd^  vindt 
men  bq  oe  Tijdgcnooten ,  zonder  het  angment  Ge. 

FOR-NYtN,  vernieuwen,  novaie,  renovare,  I  d.  117*  i6i.  — 
Voor  Verwijten,  te  laste  l  gqen  is  het  W-W.  ook  lecr  ge- 
bruikelijk, eu  zoo  vindt  men  het  in  *t  labb.  fen  A.  Yebranlm^ 

,    bl.  59. 

FO^-OERJEN",  veroveren,  overwinnen,  (de  geheele  aarde) 
bemagtigcn ,  II  d.  99  — Bekomen*  beloopen,  bereiken  ^de 
haven.)  ld.  116.     Verled.  Tij'i  en  Deelw.  For-oere. 

FOR-ONTSCHILDÏGJEiV,  veronirdmldigen ,    II  d.  5o. 

FOR-OON-GENAMJEN,  veraangenamen.  Deelw.  For^oon^ 
genamme,   voor   aangenaam   verklaard,    gehouden,    II  d.  48. 

FOR-OON-TOGHTTE,  de  voor-aantogt ,  de  voortogt,  voor- 
hoede, II  d.  72, 

FOR-OORSiCGK JEN ,  en  FOR-OORS AECKJEN ,  veroorzaken , 
te  wege  brengen,  I  d.  4i,  44  Het  eenvond.  Oorzaelen^ 
vindt  men  bij  Krul^   Wegwijz,  BL   io5,   107. 

FOR-PLETTJEN,  verpletten,  verpletteren,  ld.  c^8. 

FOR-PLICIITJEN,  verpli^ten,  II  d  5o,  79.  VcrleJ.  T^d  en 
Dcchv.  For-pbchtge  ^  11  d.  70.  In  de  B^dn  van  Wasfenb^ 
I,   iSg,  162,  i6i,  Verpligty  maar  bl.  i56,  VerpUkt^ 


Fa'  ^il 

|^R*PBOPPJEN,  wegproppen ,  Tenverpen ,  terHooten  ^  1  â. i^u 

FOR-QinCKJEN,  Tcrkwikkea,  I  d.  ii5,  Verled.  Tqd en Deelir« 
For-quicke. 

FOR-QUISTGJEN,  verkwisten  ^  eigenl  FeruHïeëten  j  U  A.  9(1. 
Verkd*  TgU  en  Deetw.  For^quUige.  M-G.  Fra^quistgan. 
Cf.  Jiutiuê  in  fVoëte.     Teutonuta  in   Qub'ëten. 

FOR-REISGJEN,  verrei«en,  Il  d.  72. 

FOR*RIEOKN,   verraden,    proJere,    I  d.   i6.       Verled.   Tijd 

.  For^riedde.  Dcelw.  For-^ret.  —  V.  d.  For^ried^  bet  ver- 
raafl,  I  (L  58,  6i*  (Eigenl.  de  Infiuit.)  —  Maerlant^  II.  5.^3  ^ 
57 ,  Verraneafe  ••  II »  432 ,11,  Ferraetneafe.  —  Forrieder  | 
een  verrader,  ld.  i8i. 

FOR-RIEREN,  verroeren,  beweiden,  (zich^  Il  d.  99« 

FOR-RIiCKJEN,  verreken,   rqk  worden,  I  d.  82. 

FOR-RIN?iEN,  verloopen,  afloopen,  (van  den  Tqd)  I  d.  ii, 
^6*     Verled.  Tnd  en  Deelw.  I'or-^rónj  I  d.  11 5. 

FOR-RORELEAi^JEN,  verroekeloozcn ,  veronachtzamen,  I  d, 
2o3  De  verled*  Tqd  is  For-rokeleaze  y  Deelw.  For^roteleasd, 
Jloeken  is  acIUen^  acht  getfen^  en  komt  zeer  dikmaals  bq 
.  onze  Ouden  voor.  De  Verled.  Tnd  bij  Stoke^  I,  486  is 
Mocht  y  en  zoo  ook  b^  Clignett^  Buar.  tot  de  O.  N.  Lftterk. 
LI.  28.  Oe  fpelling  is  zeer  onderlcnciden.  Bq  Hooft^  N.  //• 
LI.  35,  Jiaukelooa.  Bq  Bredero^  Roocketooa.  Bq  Baardi^ 
bl.  i45,  Verrakel  iofen  y  bl.  io6,  Rakelooa^  bl.  246,  Aaec'» 
leliyos.  Doch  bq  ilaerlant  en  Stoke  doorgaans  Boeken^ 
.  Boekeloea^  ook  Roukelooa  en  Rokelooa^  enz.  De  wortel  vaa 
dit  woord  fchgnt  mq  toe  geweest  te  zqn  Regen  of  Rigen^ 
.  d.  i.  rieten,  fchieten,  treffen;  uitRrekken ,  bereiken,  raken. 
De  Verled  Tqd  hiervan  is  /iach ,  Rech  en  Roch.  Van  Rach 
liomthetgelqkvI.W-W.  Raken  ^  Raakte  ^Geraakt.  Van  Roch^ 
Rochen^  rochte^  getocht.  Van  Rech  ^  Rekken  jRekle^  Gerekte 
In  *l  L-Fr.  heeft  men  Regtfen^  (treffen ,  raken)  Verled.  Tqd 
JleckCf  w.  V.  weder  Recken^  extendere,  Verled.  Tgd  Recke 
€n  Rectt^f  Deelw,  Reckt  en  Rit/en.  Maar  voor  reiken^ 
bereiken  heeft  men  daar  ook  Rieken  of  Rickjen.  Voor 
Re^tfttn  (Reijckjen)  heeft  men  in  den  ZuI.lhoeK  Raaikjen^ 
ons  raken.  Indien  men  nn  hier  nog  bq voegt  Rocken^  (Ruk- 
ken) en  de  afgeleide  van  Bjuecht^  Rjocht  (mei  de  I  Epen^ 
thetica)  ons  Regi^  enz.  En  Rekken^  Trekken j  Strekken^ 
fraarvan  het  één  w«t  krachtiger  is  dan  h«t  andere  |  w^i  ai 


derzelver  Afstammelingen ,  dan  zal  dit  getal  Tan  Woorden  zoö 

•  menigvuldig  z^n,  als  van  eenig  ander  grondwoord  Toortkomea 
kunnen.  Vergel.  Huydecoper  op  Stokcy  t.  a.p.  en  in  deazelfs 
Proeve.     Janius  in  Âackj    Reache,  Roei»     En  JVeiiand  in 

•  Raken  j  Reiken^  Rekken j  enz.  Roken  nf  Roeken^  is  doM 
het  doei,  dat  men  treffen  moet^  bereiken  ^  Fig.  opletten  ^  iichi 
geven  ^  opmerkzaam  zijn.  —  Rochtte  en  Rocht^  voor  Raakt 
en  geraakt  ^  is  in  Zeeland  nog  in  gebruik. 

FOR-SCHAPJCN«    verfchaffen,  bezoi*gen,  doen  toekomen ,  (h. 

T.  geluk)  II  d.  80. 
FOR-SCHVLCKJEN,  verfcbalken,  bedriegen,  H  d.  44.     V«rK 

Tnd  en  Deelw  For^fclialcke. 
FOR-SCHIEOEN,    verfcbeiden,    onderfcheidcn  ign,   verArhiU 
len,    I  d.    io5.      Verled.    Tml  en    Deelw.   For-jcJiaet,    welk 
laatlle  zoo  voorkomt  voor  aj gedeeld ^  verdeeld  ^  op  den  T^lel 
des  1   Deels;    voor  afgefvlietden^    afgebragt.  ver/undf^rd ^  H 
d.  79.     Doch  als  Bxjvoegl.  N-W.  leest  men  For-fi/iaete  voor 
verjc/ieidene f  ver/chillende ^  I  d.  35,  4's  7i»     II  d.  44«  58» 
60,  enz.    E>ns  treft  mea  For^fdiirdene  aan  ,  II  d.  4!>.     Stoke 
gebruikt    Verfchieden    voor    verfclieiden  ^    afscheid  nemen  ^ 
fierifen^  I.  186  en  789. 
FOR-SCHIJNEN,  verlchgnen,  I  d.  219,  II  d.  59.    VcrI.  Tjqd 
For-fchunne^  II  d.  71.     V.  d.  'Fo  for-J.chijne^  te  voorfcbÊiii, 
voor  't  licht,  II  d.  63. 
FOR-SCHILDINGE,  verfchuldigheid ,  verpligtiog,  II  d.  71.  — 
Verfckuldlgen  gebruikt  Hooit  voor  belalen ,  N.  H.  bl.  564 , 
en  Gedicht.  ï54.  —  Voor  Verphgten  (door   bewezen  welda- 
den) van  der  Feen^   Zmneb.   bl,    170,  —  Voor   verdienen^ 
zich  fohuldig    maken ^    (door   mistiiijt)     Kamphuizen^    Fê^ 
bl.    28. 
FOR-SCHODDJEN,  altrekken,  berooven  .  I  d.  126.    Verfvhud-- 
den  is  cigcnl.  verroeren «  van  plaats  doen  veranderen ;  ver- 
volg,   alleen   beufegen^    fchudden       Zie    KUiaan.      Zoo    zegt 
Jiaardt  9    bl,  274,  Ver  fchudden  en   bewegen.      Starter  ^    bU 
169,  Jupiter  ver/chudde  (ij  11  hayren,  —  Wederk.  iCaw/jAa^*- 
zeny  P/abn.  bl.  43,  't  Gebergt  heeft  zich  vcrfchudd^t  lot   ia 
zqn  laagHen  groi)d.     Maerlant  zelfs  gebruikt  het  ook,  II,  45 » 
61 ,  On  zijd.  Dat  beeld  e  verjchudde, 
FOR-SCllUERREN,    verfcheuren,    I  d.  86,   166,  227^     V.  d. 
't  Deelw.  For-fchoerrende  ^   als  Bijvocgl.  N-W.  II  d.  gS.    lm 


'de  B^'dr.  yvtk  Woèjenb.  1,  i6d  leest  men  Verfchufrtn^  en 
zoo  ook  elders  y  zonde  de  U  aldaar  zooveel  als  OEI. 

FOR-SGHREALJENy  verlchraleDf  verdorven,  fchraal  en  dor 
worden,  I  d.  i25. 

FOR-»GHRICKJEN,  verrebrikken ,  doen  beven,  I  d.  338.  On« 
7nd.  tY%^x\%  voor  fchrikken,  II  d*  io8* 

FOll-SCHUWLLJEN ,  verfehoilen,  verlteLen,  verbergen ,  II  d.  go. 
Wederk.  üvk  verfcTuUlen  •  II  d.  79 « 100 ,  102,  Hooft ,  Gedichi» 
1 4o , '/  ticht  verfclimkru  Zoo  ook  Oni^fchuden,  Zie  Schun^lljen. 

FOR-SEFTJEN  en  FOR-SEFTGJEN,  verzachten,  zachter 
maken «  vermurwen,  II  d.  67«  78.  Verdreven,  Il  d.  gi. 
V»  d.  For^fefïinge^  verzachting,  il  d.  70.  Stoie^  O,  aio. 
Das  lieten  U  hem  bede /bch/en ^  verzachten,  d«  u  bevredigen. 
Ifaerüutt^  I,  ig3,  75,  die  wrëetheit  fachien.  «*  Zocht  voob 
lutcht  is  nog  in  Zeeland  in  gebruik.  —  Hoojt^  Gedic/it.  bL 
4?,  Leed  zachten  voor  verzachten. 

FOR-SJEA.N ,  voorzien,  (eigens  mede)  verzorgen ,  donare  aliqua  re,  * 
iullruere  aliqaa  re ,  I  d«  55 ,  li  d.  60 ,  73 ,  73.  —  Voorzien  voorhe-* 
fchikken,  voorzorg  gebruiken,  verhoeden, I  d.  i6.  Stoke^^W^ 
275,  God  verfaglist  bi  iynre  ehenade.  In  onzen  Stalenb^^ 
Lel,  Genes.  J^XIt,  vs.  8,  God  fal  liem  feh*en  een  Lam  ten 
brandoffer  verzien^  en  vs.  i4.  De  Heere  fal  *t  verzien^ 
Zich  een  Lam  verzien  is  voor  zich  een  lam  uitzien ,  en  dus 
tferzorgen^  er  in  tmorzien.  Verzïen  voor  't  Een  vond.  Ziefi  ^ 
Clignett^  Bgdr.  tot  de  O.  N.  Lettert.  h\.  lag.  —  V.  h. 
For^ajochiig ^  voorzigtig  (om  't  Bi^m,  zoo  ^t  fchijat)  I  d.  lOg, 
anders  is  *t  For^fidUig .  geJnk  men  althans  nu  zegt. 
FOR-SILDGJEH  en  FJOR-SIEDIOJEN ,  verzadigen,  I  d.  308. 
Verkd.  T^d.  en  Deelw.  Forjiedge^  II  d.  gi ,  ii4.  Zich 
verzadigen,  I  d.  44.  Melie  Stole  j  III ^  i303,  Saden.  f^an 
der  Veeny  Zinneb.  bU  56,  Lust  te  zoetten.  JCamph^  S. 
R.  bL  53.  Verzaden. 
FOR-SIERJEN,  verficren,  opfchikken,  omare,  fingere.  Ver- 
lei  Tqd  For-Jierrey  Deelw.  Forfierd^  I  d.  317.  Voor  ver- 
lieren,  verdichten,  vei*zinnen«  lirigere,  I  d.  .^g,  II  cl»  65, 
;t5.  Deze  laatRe  beteekenrs  toch  verfchilt  van  de  ceille  niet, 
dan  door  de  figuurL  opvatting.  Een»  zaak,  die  men  verzint,. 
Terfiert   en    fcbtkt   men   op,    om    ze  aannemelijker  te  maken.. 

^Sapienti   dictuoi.     In    beide   deze  beteekenisfcn  houd  ik  ver-^ 

Jieren^  met  de  S,  voor  de  beste  fpellin; 


'£• 


i44  Vo. 

FOR-SJIE0E?7 ,    rei  koken  9  kokende  terteeren*    Yecled*  T^ 

For^lea  (mnn  Tap)  Tcrdroogde,  I  d«  i3o.    Deelw*  FfKt^Jwru 

FOR-SJIëTTIlN^   verrchieten ,  (ralen)  I  d.  So,   Oeeltr.   Fkh^ 

Jclietten.     Hooft  ^   Gedidit.   bL  157,   De  wind  ver/hhiet  de 
'loten.  —  Onz^d.   Terbleeken^  onülellen,  I  d*  59«     Vcried» 
Tqd  For-fcheat. 

FOR-SIJCKER  ,  voorzeker,  Bijw.  I  d.  4.  —  For^föcketjm^ 
verzekeren ,  I  d*  4i ,  44«  II  d.  97.  —  For^/ijckeringe ^  ver- 
zekering, lid. 69,  70.  8t.  For-Jijck^rearjen^  Id,i07,  IId«4g, 

FOR^SIJKJEN,  verzoeken,  vragen,  Il  d.  43,  ii5.  -—  Beproe-- 
ven,  tentarCf  II  d*  103  (van  een  boozen  geest.) —  Bezoe- 
ken, visitare,  invisere.  Men  vindt  deze  beteekenif ,  behalve 
anderen,  ook  in  *t  Libben  fen  A.  YêbrantSy  bl*  74,  95» 
Verl.  Tijd  eu  Declw.  For/ijke.  —  Versoehen  voor  beproe- 
ven, ondernemen,  Hoojt^  N.  H.  bL  69,  4o9,  die  ook  twr^ 
zochiheid  voor  ezperienlia,  heeft,  ibid.  55i* 

FOR-SILSCHIPPEN,  vergezellen,  coroitari.  Verled.  Tijd  ca 
Deelw.  Fórfilfchippe  ^  II  d.  95,  io5. 

FOR-SINNËN,  verzinnen,  met  de  zinnen  nagaan,  bedenken, 
overwegen,  I  d.  i44«  Zie  Fortman  (weleer  mijn  Ond-ambt- 
genoot  te  UoorrC^  Aanmerk,  bl.  i4,  i5.  —  Wederk.  voor 
zich  verzinnen^  verdiepen ^  MeUê  Stoicy  ViII,  90?),  en  Jing" 
decopör^  in  eene  Noot  op  VII,  1081,  bL  69,  en  verzin^ 
ningj  bl.  70. 

FORE-SIZZEN,  voorzeggen,  II  d,  io4.  Deelw.  For^feyd. 
voornoemd  ,  I  d,  q8  ,  300* 

FOR-SLEAlN,  voorÜaan,  voordellen,  verhalen,  II  d.  66.  Zoo 
ook  Uooft^  Gedicht.  bL  356.  Bredero^  bL  .lo3,  342,  enz. - 
Verdaan,  vellen,  overwinnen,  1  d.  i4o,  Deelw.  ForfLyn^ 
als  BijvoegL  N-VV.  en  Bijw.  verflagen,  neeiHagtig,  bedrukt, 
enlfleld,  I  d.  i4o,  161,  i63,  201,  2o3.  Ook  zoo  l^Vaatzfi 
Gribb.  bl.  65.  —  V.  h.  Forjlenntieiit^  verOagenheid ,  II  d.  73 ,  70. 

POR-SLIJNiNEX,  vcrdinden,  I  d*  76  Zoo  ook  Hooft^  Ged. 
87,  89  •  Bredero^  bL  577  ^  ver/linnen.  Verled  Tijd  For-- 
/hiwn.  I  d.  137.  Hooft^  rerahn.  Deelw.  Forsliuvn.  Bre^ 
dero^  Vershnnen.     Zie  SUfnnen. 

FOR-SLIJTJEN,  vcrdijten,  doorbrengen  (den  tgtl)  II  d.  ^5 ^ 
92.  VerL  Tgd  ForsUet.  Deelw.  Forsiijtten^  ^Ae  geest)  af- 
gebeuld, II  d.  92.  —  y^raliten  voor  vergaan^    Maerkint  I, 


FOR*SMACRTJEN,  verrcnachten ,  in  H  alg.  fmachtende  om« 
komen  9  I  A»  909«    Deelw.   For^fmotchtge  ^   van   Dorst  ver* 

fmachty  I  d.  i53« 
FOR-bMâED;ENenF0R-SUA.ED6JEN,  verrmaden^  bonen, 
Terachten,  gerin jachten ,  I  cl«  167«  II  d.  66  ^  96*  Deelw* 
For^fmaed^ge^  té.  i36.  For^fmaede^l  d.  i?52.  —  V.  h. 
For^fmced^chene  f  op  eene  fmadel^ke  wqze,  II  d  8o.  -« 
Kamphu^'tenf  S.  IL  dU  599»  en  tjabn.  \A.  61 ,  ook  ver^ 

FOR-Si\ilJTTEN,  Bedr.  Tan  de  eene  naar  de  andere  plaats 
verzetten 9  verplaatfèn,  I  d«  i56.  —  Verdrijven,  van  zich 
verwijderen 9  II  d.  67.  —  Verwerpen,  gering  achten ,  ver- 
achten, ld.  io4,  i33.  i?)Q,  11  d.  8i.  VerL  Tvfii  For-frrdtt. 
Deelw.  For-^JmgUen.  Noot  verwerpen^  verwgderen  ook 
Kamph.Pê.h\m  i53*    Voor  verachten^  dezelfde,  bU  149,  216. 

FOR-äAlOA.RJEN,  verlboioren;  verstikken,  verdoen,  verdel- 
gen (door  vunr)  I  d.  6o,  (in  wijn)  I  d.  67.  (het  aandenken 
aan  gevaar)  II  d*  76.  Verled.  Tqd  en  Deelw.  For^fmoarre. 
Men  Bioet  hier  en  elders  niet  te  zeer  hechten  op  die  Oèl» 
Zie  Inleiding. 

FOR-SOBJEN,  verzoren,  verzenren,  verdorren,  verdroogen, 
uitteeren,  I  d.  8o.  -^  Verteeren ,  branden  (van  liefde)  II  d. 
6i«  Xit  Soar^  Sorjen»  Kiäaan^  Verf  oren  ^  i.  e.  verdorren^ 
Fris.  Gabbema  gebruikt  Ver^zooren^  in  K/ioos  Kraam  ^  1)« 
^99»  voor  verloren  gaan^  verderven,  —  Verfoorde  lui  — 
^berjoorde  blUideman^  big  BrederOj  zgn  fcheldnamen.  In 
Friesland  wordt  dit  woord  nog  vaak  gebrnikt,  b*  v.  It  wetter 
b  ver-^forre^  door  koken  verdampt;  verkookt, 

FOR-SÖTTE,  verzot,  met  eene  zotte  genegenheid  ergens  op 
verOingerd,  I  d,  129,  Van  For-foUjen*  Ver  gel  t^  gebruikt 
Hooft ^  Kamphuizen^  Pê.  bl  65«  en  anderen.     Zie For^eald. 

FOR-SOTTEN,  verzetten,  verplaatfen;  ontzetten,  II  d«  92. 
Uit  den  Zuidhoek  van  FriesU  voor  For^-fetten. 

FOR«SPULLJEM,  verfpelen,  met  fpelen  doorbrengen,  VerU 
Tijd  en  Dcelw.  For-Jpblk,  I  d.  12. 

FOR-SPOEDIG,  voorfpoedig,  lid.  82* 

FOR-SPRECKEN,  verfprckeu,  verwijten,  kwaad  fpreken ,  I 
d.  10,  i64^     Reeds   zoo  gebruikten  het  Stoke  en    Mae  riant. 

Deze  l,  38o,  74.    Stolcj  III,  1399  ®°  ^^^9>  ^»  9^^"    ^^^^^ 

T 


ii6  Fo. 

andere  plaatfen  geeft  Cligneit^   Bgdrag.  bl.  961 1  i^n  Was^ 

Jenb,     ïdiot.   in    verjpreeken.     Onse   Ouden  gebroikten    het 

▼ooru  in  andere  beteekeaisfea ,  b.  t.  Maetlani^  ll^  44 ,  ao^ 

voerf preken^   en  II,  i33f  5 f   vorfprehen^  voor  voorzeggen^ 

rraedicere. —  Vor f  preken^  voor  belooven,  toezeggen  9  hfaerL 
y  66 «  20 ,  —  yoerfpreken ,  afspreken ,  bepalen ,  Meü^  Sio^ 
kcy  IX,  370.   —   Voor  afzweren^   versaken ^  Maeriani^  f^ 
224,  58.  —  Voor  verzoeken^  Hoo/i  N.  H.  54,  82,  Gedicht. 
547.  —  Voor  te  woord  karnen^  afspreken ^   Gedichl.  bL  564« 
Dezelfde  beeft  verjprek  voor  vermoe k^  N,  //•  bl.  96,  enz. 
FOR-äTftLLJ£N,  verftellen,  omzetten,  veranderen,  I  d.  211. 
In  Frietland   wordt  dit  nog  gebruikt  van  het  verplaatfen  der 
beesten  van   den  eenen   op  den  andereu  Aal.    ^ie  H^eiiand 
en  For^ufeidjen 
FOR-STaN,  verftand,  ld.  i5,  61,  70,  186,  2o4,  enz.    Voor 
jaren  van  onderfcheid^   II  d.  87.     Men  vindt  For^fldnne.    I 
d.  216.  —  V.  h.  For^/idnnig^  II  d.  94,  io5. —  For^flännig^ 
/Zff,  II  d.  101.     Maerimtfll^  4a5,  64,  P^er/lanneê/e. 
FOR-STEAN,   verfiaan,  ïntelligere,   1  d.  34,  221      lid.  66, 
94,  101,  enz.     Verl. Tijd i'br-yfoc ,  lid.  72,  77 ^  81.     Deelw. 
Forjloen^  II  d.  49,  maar  meermalen  For^jiieny  II  d.  5&,  £9, 
7"^%  81.     Verftanty  verfta  (Imperau)  Mae  riant  ^  II,  596,  35, 
van    y erflanden.     Voor,   zich  er  gene  op  verflaan^    ff^aatze 
Gribb.  bl.  66. 
FOR-STEA.RRKN,    verfierven,    overlijden,    II   d.   107.      VcrI. 
Tqd  For-floary  {MaerL  Verflaerf)  Deeiw.  For^ftoarn^  II  d. 
ii5,  Fig.  voor  vernietigd,    weggenomen.     Hooft ^   PJaim.  bU 
462  verflensen  voor  ophouden,   eindigen. 
rOI\-STECKEN,    verReken,   verbergen.     Verl,  Tgd  For-Jlgk. 

Deciw.  For~fliifen.  I  d.  42. 
FOR-STICKJEN,    verUikken.  —  V.  d.  For-fUckjinge  ^    verflik- 

king.     Ten  Kate^  uitbhujing  (van  den  geest)  II  d.   io4. 
FORbTIETTEN,  verRooien,  I  d.  43,  i54.     Dcelw.  For^flaet^ 
I  d.  62,    23 1.     fVasfenb.  Bifdr.  I,    i58,    P^orêtjitten  ^  zou- 
der E;  misfchien  beter. 

FOR-STIRTTEN,  wegllorten,  vergieten.     Hysykt 'tfrom- 

me  bloed-forjiirt  ^  I  d.  i42,    d    i.  het  vergieten  van  *t  bhed 
der  vroomen.    Grond- tekst :   Hy  zoekt  de  bloedflortingen. 
FOR-SrOAREN,    verlloren ,    verwoesten,     verdelgen.      Deelw. 
For-floardj   als   Bijv.   N-Vi^.   verftoord,  vergramd,  lid,    77. 
Zie  iitoaren^ 


Fa  14/ 

F0H«STOMiEVf  ▼érRoauiieii  •  Rom  s^  of  worden »  I  d«  igt, 
FOR-STOUTJENyFORSTOUTGJEN,  sich  Terftoateii ,  onder- 
'  nemen,  fiistinere»  II  d.  58,    Deelw»  For^ftouige. 
FOR*STOWEN|  doen  TeifluTen,  als  kaf  TerOrooqen .  I  d«209* 

4.  53  9  in  de  F^  beteekenis  Tan  verfdekn;  uernederenm  De 

tJ  ftaat  Uer  voor  OU. 
FOR-SWACKIEN»  verzwakken ,  swakker  worden,  I  d.  44. 
FOR-SWIETJEN ,  Tenoeten,  veraangenamen,  vergoeden*    Dê 

wmpne  /ar-Jiufietjenf  het  fmartel^ke  der  wonde  wegnemen  ^ 

I  d.  34.    De   vreese  verzachten,  I  d.  Hq»    VerL  Tijd  For^ 
fwimi^ge^  de  wraugheid  verzoette,  I  d«  Sg. 

FOR-SWIJMMEUEN,  verzw^melen,  verzwinden,  verdwijnen^ 
ld.  ii6.  Kampkuf^en^  S.  IL  bL  43o,  de  fcludnw  is  ver» 
/Uferwtfu 

FÓR-SWINGKJEN ,  verzwinden ,  verzwenken^  vervliegen,  II 
d.  iio. 

FOR«.SWTEN«  verzwijgen,  ld.  3q,  i3o. 

FOR-TEA^EN,  vertoonen.    V.  cU  Fw^-ieaninge  ^  vertOoning^ 

II  d.  77,  8i« 

FÜR-TEA.RREN,  en  FOR-TERREN ,  ^erteeren ,  vcrQinden, 
verzwelgen  (van  de  zee)  I  d.  yS*  (van  't  vuur)  vernielen, 
verbranden,  ld.  319«  (van  't  graf)  I  d.  35i,  —  Onzqd* 
verteeren,  verbranden,  (^  van 't  offer)  IcUi65.  Deelw.  For^terd^ 
II  d.  ii4.  Tbans  zegt  men,  met  de  A,  For^tarren^  en  zoo 
vind  ik  het  in  de  Burherij^  bL  aS*  —  Verteren  ^  (verteri) 
confamere  (confamit)  MaerL  II,  4 17,  55.  Verterden^  ver« 
flonHen,  Dezelfde,  I9  54,  57«  Te  verterne ^  yooT  verterene ^ 
confamere,  Dezelfde,  I,   13,  aS. 

FOR- TELLEN,  verhalen,  I  d.  167.  Budr.  van  Waêfenb.  I, 
i65»  Verioüen^  w«  v*  ons  vertolken.  Stoke  gebmikt  hiervoor 
'e  eenvoud,  tellen ,  I,  109?  ^  en  iiSo.  II,  87,  enz,  VergeU 
Kiääanm 

FORTJE&IT,  vertrekken,  proficisci,  I  d.  39,  4o,  62.  lid. 
59.  VerL  Tgd  For-teag^  II  d.  71.  Deelw.  For^teyn^  I  d. 
61  >  II  d.  44,  76,  enz.  —  V.  d.  For^fjog^  bet.  vertrek,  ab- 
itns,  I  d«  39,  II  d.^5*  Vertrek,  barg,  vrqbarg,  ld  146^ 
i57f  ai 3.  —  Fer^tien  voor  verhalen^  Metie  Stoke ^  VIII, 
1373#    Zoo  is  ons  vertrekken  ^  voor  verhalen  f  uit  Hooft  ^  Cate 

T  3 


s48  Fo. 

en  anderen,  belend.  — -  Vertgen^  900r  t>erliûÂehiÊn ^  ver-^ 
Beggen  y  is  bn  Hooft  meniguialea  te  vindea.  Voor  afzien  ^ 
varen  laten  j  b^  Maeriant^  V  d.  j5  %  7  ^  Vertygenf  docb  ver^^ 

Îenj  1,  5g,  3«     Zie  MooL    Nog  zegt  men:   Dat  For'^ty  ,ot 
or-dy  ik.  —  De  vervoeg! ag  is  deze:  lek  For^ijog^  y  Jor^ 
tjeane ,  bij   inkorting  Jortjea ,  of  du  /ortjogfie ,   Ay  forijogt^ 
Pf^ü^   jiemme^  jas  Jor tjeane.    Verled.  Tgd  iel  forteagy  enz. 

FORTJETTEL-BOETJEN,  Terketelboeten ,  FÏg.  toop  verhak- 
Uukken,  verll ellen,  vermaken,  II  d.  66.  Kiäaan^  Verietel^ 
boeten  f  reticere,  reparare.  Marnix  ^  IL  B.  fol»  100,  Daar- 
omme  heeft  fij  (de  n.  Kercke)  dit  een  wevnig  verheteibit^irt^ 

FOR-TIIlRMJEIN,  verteeren  9  vergaan,  II  d«  iio.  Dcelvv. 
For^tiermd^  Il  d,  111.     Zie   Tiermjen,  *  * 

FOR-TJIENJEN,  verdienipn.  Il  d.  So,  56.  In  de  Bydr.  van 
JVaèJenb.  I,  i56,  en  fVaatze  Gribb.  bL  71,  FortjeHJe^  zol- 
der de  L  —  Verlcd.  T^d,  For^tjiennê^  en  zoo  ook  het 
Deelw.  —  IFaatze  Gribb.  bh  45,  Fortjinnty  zonder  de  E.-^. 
V.  d.  For^tjienfle^  vcrdïcniie,  Il  d.  4!^,  48,  54.,  64,. enz. 

FOR-TIJZJEN,  verteeren,  verwarren,  in  vem arriog  brengen; 
Deelw.  For-tqzd^  I  d«  63,  i45. —  Baardt^  bh  3)9,  Eeu 
flechtaert  die  vertgst  er  in.     Zie  Tgzjen. 

FOR-TJUESTERJEN,  verduisteren,  I  d.  147,  Il  d.  97,   ïo6. 

FOR-TOAFJEN,  vertoeven,  I  cl.  4o,  160,  II  d.  70,  116. 
Vcrled.  Tijd  en  Deelw.  For^toave^  verwachtte,  vertoefde; 
verwacht,  vertoefd,  II  d.  58.  —  V.  d.  For^tooi^e^  het  ver- 
toef, II  d.  65. 

FC)R-TOARSTJEN,  verfmachtea  van  dorst,  hevige  dorst  heb- 
ben.    Fïg.  begeerte,  trek,  lust  hebben,  I  d.  59. 

FOK-TOLCKJEN,  vertolken,  vertalen,  uit  de  eene  ïn  de  an- 
dere taal  overbrengen,  II  d.  6?>. —  Verhalen,  hoo|^  opha- 
len, vertellen,  I  d.  i45.  II  d,  82*  Van  For-ioUen^  zie  For- 
tellen* 

FOR-TORJEN,  verdorren,  verteeren,  vergaan;  verdrooffen  ,  I 
d,  25,  12^.  Deelw.  For-torre ,  I  d.  5ï,  106.  Baar.  van 
JVasfenb.  I,  i44,  i64  ,  Vertorren»  Het  grondwoord  is  Dor  ^ 
Tor,     Zie   Torjen. 

FOR-TRAPPJEN,  vertrappen,  I  d.  98. 

FOR-TREASTJEN,  vertroosten,  II  d.  47,  95.  —  V.  d.  For^ 
treastln^e ^  vertroosting,   II  d.  67,   76,  110. 

FOR-TRÉDDEN,  vmrcdcnj   vertrappen,  ld.  io6. 


Fo.  i4i 

FQR-tRIET»  Tfrdriet,  1  A.7f  S3t  53.  47«  €9»  cdk.  Mecrr 
For^tnetten  j  verdrietelqkhedea ,  oogemakkeo,  II  d.  869  88, 

80.  — -  V.  d.  For^iheitig^  Terdrietig,  lastige  I  d.  4?»  U  d 
5»  io6*  Comymu  JFor'trieiii^r^  II  d.  11 5*  —  For^triei' 
Igck^  TtTdrieteli^ky  I  d*  318«  Il  d.  55»  107,  io8.  -^  For- 
irieitjerif  Terdrietem  Verled.  Tq[d  For^ireaij  doch  bij  an- 
deren 'Fér^irieiie  9  b.  v.  ff^aaizé  Grtbb.  bl  8i.  Ueelw 
For^ireilen  — •  Fortrei»  Staat  in  verbindtenis  met  Terten 
Dretten^  troiieny  iroi/en;  tarten^  trailerif  eiii.  Zie  ald 
en  Weikinä. 

FOR-^TRIEUWENt  Terdrakken,  ld.  i49.  Deelw.  For-treauum 
Siohe  gebruikt  hiervoor,  IV^.  6]>9t~Aen/u««e/i« 

FOR-TROÜWEN,  en  FOR-TROUW4KN ,  vertrouwen,  toe- 
vertroavren  (aan  iemand)  I  d.  i5o.  ^—  Vertroowen,  z^n  ver- 
trouwen op  Hellen y  I  d.  i43,  144,  i54,  enz*  ^  Vertrouwen 
verwachten,  geiooven,  II  d»  46«  For-^trouiven  als  Z-N-W 
is  zeer  bekeod. 

FOR-TSEA6JEN,   verfagen,    ontdellen,  bevreead  worden, 
d.    i36.     Oeelw.  Fof'^iêmge ,  Il  d^  io8#  -*-  Het  Bedi^v.  V^r* 
fngen^  tervere,  heeft   Maeriant^   I,  1^7 ,  5o.     Meiia   Stoke 
Verjaghttiy    verfaagd  (bloode)  VII,    889.  —  Kamphugzen 
F /alm.  bl    .^i5,  f^erUagen^  vreezen* 

FOH-TSINGERJEN ,  verzengen,  verbraden»  verbranden,  ld 
1.Î0.  Vooridur,  W-W.  vao  For^'t/ingen.  Kihaan^  F  er/en- 
ghen,  urere,  adui*ere,  nstulare.  Verled,  Tqd  For^iêing^re 
Zie  '1  siiige.rjen. 

FOR-TWIËRJEN,  verdwarlcn,  verwaaijen;  vervolg.  vervUegen 
verdwenen,  verloren  gaan.  Zie  Twierjen»  V.  d.  For^lwier- 
ringe  {des  gaesta)  II  d.  100,  weifeling,  onzekerheid  der  ziele 
Ten  Knie:  TegenHr^igheid  en  verwarring. 

FOR-TWIIVEUEN,  vertwgfelen,  wanhopen.  Deélw.  Fon 
tii^pybj  als  Bigv.  N-VV.  wanhopige  II  d.  8^  —  V.  d.  For- 
twyif^Unge^  vertwijfeling,  ld.  76,  II  d.  68  •  106,  116.  .- 
Zamengeft.   Fortwgi'Ue'-moard^dobbe  ^    wanhoops    moordkuil 

I  d.  i6o.     Vergel.  Fortman  ^  Aanmerk,  bl.  18  en  19. 
FOR-WACHTJEN,  verwachten,  verbeiden,  ld.  62,  14*^,  197 

II  d.  46,  57  j  79,  enz.     Vérled.  Tijd   For^unicktte  ^  U  d.  81 
FOR-WARMJEN",  verwarmen,  I  d.  192.    II  d.  6q. 
FOR-W ARREN ^  Terweren,  tegenwcren,    V.  d*  hor^tvar^  ver 

T3 


&5o  Fo* 

weriog,  tegenweer.  Il  d,  88.  — >   FenPêren  Toor  afm^erenp 
M.  Siote,  11^  aiS.    Zie /For,  ff^er. 

FOR-WEIJDJEN,   Terwdden^  de  niodereii  Tan  de  eeneinde 
'  «odere  weide  brengen  t  I  d.  £7  9   96  ^    Fig.  Baardi ,  Ltedenfl. 
bl.   t6f  Om  n  herte  te  verwegden  in  de  Ichoonheyt  van  een 
Tronw,  d.  i,  te  Termaken,  te  vernoegen* 

FOR-WJE4LDJER  9  verweelden  y  door  weelde  bederven*  Deelw. 
For^wjealäe^  I  d,  199* 

FOR-WIER,  voorwaar,  II  d«  ii5. 

FOR*WIGSEIJEN ,  verwisfelent  I  d.  i68.  Il  d«  66»  M.  Zoo 
leest  men  ook  in  de  Bijdr.  van  fVaaJerA.  I9  i55y  rerung^ 
feäen.     Qocb  verwiêting^  ald.  bl.  i6^.     Lees  VerwigëUng. 

FOR-WIJLDJEN,  verwilden,  wild  maken,  I  d.  79.  Deelw. 
For'-wolde,    Maar 

FOR-WIJ  LDERJEN ,  verwilderen ,  wilder  maken ,  Voortd.  W  W. 
II  d.  io4.  Deelw.  For^wgldre.  Hooji.  Gedichi.  hL  187, 
Waarmede  dat  w^  't  al  veruH>eêten  en  verwildren. 

FOR-WIJLLGJEN 9  Bedr^v.  verk welen;  doen  verdwijnen 9  ver* 
gaan,  ld.  126,  i4i.  Onz^d.  Terkwelen,  verwelen,  Terwel- 
ken  ,  verflenfchen ,  verleppen ;  Fig.  verdwqnen  ,  venmaan  ,  I 
d.  95,  a5o.  Deelw.  For^wf/r ge  ^  l  d.  aoQ.  —  Dit  W-W.ishet 
zoo  bekende  Verqueien ,  voor  verpmilen  ,  kwellen ,  bq  Catë ,  I  d« 
189, b.  welke  plaats  reeds  is  bi^gebragt  in  de  K.  enL-B.  voor 
181 2 , N®,  10 ,  bl.  i52.  — Bredero^  Rodd*  en  uilph,  f^ergueknxi 
ontrouwe,  d.  i.  mü  kwellen  over  uwe  ontrouw,  uwe  ontronw 
bewecnen.  Het  Ónz^d.  {yerkwekn)  verquelen  heed  en  in 
beteekenis  en  in  berkomst  zeer  veel  overeenkomst  met  t/er*- 
quenen,  dat  men  bq  Cats  leest,  1  d,  284,  a. 
Als  naderhand  haar  bloegfel  fpeent, 
Sij  ftaet  terliond  geheel  verqueent. 
wegens  het  meer  bekende  Eenvoud.  Queelen  of  quelen ,  sïe 
op  fVijlljen^  waar  wij  ook  meer  zeggen  van  de  herkomst 
van  dit  woord. 

FOR-WIJTTJEN  ♦  verwnten ,  te  laste  leggen.  Voorr.  voor  de 
2  Uitg.  I  d.  43.  Verl.  Tijd  For^wieU  Dit  heeft  reeds  Maev 
ianty  I9  i3,  55,  Dien  God  felve  verwiet  daaraf.  —  Melis 
Slohcj  VII,  999,  verwiteru  M.  G.  Fra-quitan^  of  liever 
Fra-witan. 

FOR-WIJZGJEN,  verwijzen,  veroordelen,  I  d.  42.  Verlcd. 
Tjd  en  Deelw.  For^wgzge^ 


FOR- WINNEN  9  Tenmmen,  orerwbiien^  yoor  sicli  doen  bak« 
ken,  swigten,  I  d«  ii5*-^  Verled«  Tijd  en  Deelw.  For^ptn^n* 
For^wómm^  Id^S/*  —  \.A.For^winner^  overwinnaar,  ld.  43 
—  Voor  te  boffen  tomen  f   Libben  f  en  A.  Yêbranta^  bl.  5i 

FOR-WOASTGJEN  en  FOR-WOASTJKN  ,  verwoesten ,  Voorr 
der  3  Uitg.  ld.  i4i.  Deelw  Forwoaete^  ld  loi.  In  d< 
Voorr.  der  i  lïïlg,  For^woestjen.  —  On  zijd.  For^HHxtêtjen 
Toor  verwoest  worden,   of  woest  liggen^  I  d.  8i.  —  Zamen- 

ieft,  For^woaai^gr^mme  f  —  eig.  de  verwoeêt^Jpool  ^  geesi 
er  verwoesting,  vervolg*  de  verwoesting  zelve,  (gelqk  in  d( 
grondtekst  Haat)  I  d.  2o3* —  Fonpoaêt-êjeaci  ^  verwoest- 
siek,  die  lost  tot  verwoesten  heeft,  verwoestend.  I  d.  167.  — 
Het  voortd.  W-W*  tVoealeren  [woeêterde)  vindt  men  bij 
Maerlani^Iy  a3i,  10. 

FOR-WOLKOIVIJEN,  verwelkomen,  I  d.  399.  In  den  Gronde 
tekst  is  het  kunfen^  en  dit  is  het  Griekfche  *  ken  iTtvb^^i. 

FOR- WONDER  JEN,  zich  verwonderen,  II  d.  67,  80,  85,  97, 

111.     Deelw.    For^tvondre^    verwonderd,    waarvan    lei    oin 

Jorupondre^  Il  d«  77,  79.  —  V.  b.  For^wondringe ^  II  d.  57, 

67.   —  Af.  Stoke^  m,  599,   Dié    Hertoghe-fPQ/iicfercto ,   d.  i, 

verwonderde  zich,  was  verwonderd. 

FOR-WRâDJEN,  een  ander  wereld  worden ^  I  d.  48.  Zk 
•Ont'Wrädjen. 

FOR-WRICKJEN,  verwrikken j  verwrikt  worden,  wankelen j 
I  d.  07 «  106. 

FOR-WRIGGELJEN,  het  voortd.  W-W.  van  For-wriggjen^ 
hetzelfde  met  het  vorige  W-W.  Forwrickjen  (C,  G  en  K 
zqn  wisfelletters)  verwnggelen ,  van  zijne  plaats  bewegen ,  ver- 
zetten, I  d.  4o,  Bedrijv. ;  doch  onzijd.  van  z^ne  plaats  bewo- 
gen worden,  verplaatst  worden,  wankelen (gelqk  de  grondtekst 
heeft)  I  d.  306.  Zoo  vindt  men  elders  On^/or^ufriggjende ^ 
onbeweegiqk.  Zie  aldaar.  —  Het  behoort  tot  wreken  ^  (fper^ 
ken)  wnkken^  waarvan  Wrigge^  een  moiifter.  eig*  iels  dat 
geheel   verwrikt   is  en  verwrongen,    (Zie  ald.)  Van  daar 

FOR-WRIGGJEN,  een  monfler  woitlen,  I  d.  48.  Deelw.  jFor- 
^ri^e.  —  Zie  fVrigf^e^  fVriggeljen. 

FOR-iENJEN,  vereenigen;  zich  vereenigen,  eens  worden,  I 
d.  8.  81. 

FORCKE,  een  vork,  I  d.  ya.  Il  d«  11  Force^  alwaar  de  C 
ala  K  wordt  genomen» 


FORD,  Tôort,  I  cl.  67,  89 1  121,  175.    Eens  Pori^  I  d.  laS, 

—  Voor  /"oorisy  I  d.  1,  5it  53»  61 9  73«  ent,  Uitmco* 
mus^  in  h^rifîa^  Fol.  4o  FoorcL  Cf.  Jumuê  ia  Forih.  — 
i'V/  matte  y  voor  /iercen  moeten  ^  eene  manier  ?an  fpreken 
bq  de  Frie7cn  nog  gebrarkelijk ,  b.  ▼•  In  't  Libben  f  en  jt. 
Yahntniny  bl.  87  9  en  «riders.-^  Van  hier  de  vols.  tamengeft, 

FORD-BKINGEW,  voortbrengen,  I  d.  lai.  Verled.  Tqd Ärrf- 
bringe^  voor  Ford'broctU^  I  d«  157.  (zie  korte  Aanteek») 
Deelw,  Ford^brocht  f  II  d«  66« 

FOrü-FËftRIIN,  voortvaren ,  voortgaan ,  ld.  99,  IIA.^^^%1. 

loRD-FLEAN,  voortvliegen I  ld.  119«  Deelw.  Ford-^fleande ^ 
ras  verloo pende. 

FORO-GFAN ,  voortgaan ,  I  d.  98.  II  d.  78.  —  Ford^gong^ 
voortgang,  II  d.  43,  47,  Sy* 

FORÜ-HLNNE,  vervolgens,  voorts,  I  d.  i63.  —  Hiervan  ver- 
Ichilt  weinig  of  niets  Ford^oon^  voorts,  in  vervolg  van  tijd, 
ens.  I  d.  44,  73,  io5,  enz.  -*  Maerlant  gebruikt  utl  nodi 
vortariy  I[.  2^7,  2i5.  —  Fortan  II,  429,  42,  —  JVa  meer 
nj^rt  van  de/en  daghen «  Il ,  236 , 1 92.  —  yort  meer^  ao6 ,  72«  — 
yoert  meer  heeft  ook  Stohe  ^  V,  606.    CÄ.  Juniuêin  Fortene» 

FORD-LUWCKEN,  voorttrekken,  I  d.  206. 

FORD-ÖCHÜWEN,  (de  E  is  hier  OU)  voortfchuiven ,  voor- 
waarts Ichuiven,  of  dringen,  protrudere«  (van  de  golven ^ 
waarvan  de  eene  de  andere  verdringt)  II  d.  107. 

FORGE,  eene  voor,  akkervoor,  fulcus;  een  greppel ,  gmppel , 
laciina,  fosfa,  ld.  ii5,  229.  Cf.  Jumu8  in  Furrow^  PVqb^ 
Jenb.  in  Idiote  v.  Leie  ^  verklaart  het  te  i'egt  door  voerig  of 
voering^  aqaaeductus,  van  voeren  ^  ducere.  Men  vindt  het  ook 
Forge  gcfpeld  in  de  Burhern  ^  bl,  17.  Bij  Kamphuizen  ^  Pe^ 
bi.    178,    Akher^voorne.     Voortjen.  Hooft.  (Jtd.  288.     Fig. 

FORME.     Zie  Stâl-forme. 

FORlNDEEi^E,  voordeil,  II  d,  11 5. 

FOFIST,  een  vorst,  princens,  I  d.  i8t  173.  Meerv.  I  d*  227. 
II  d.  97.  —  Forstne^  vorllen,  van  eencn  vorst,  I  d.  83 ,  85« 

—  Forstlijf  ky  I  d.  83,  vorstelijk. 

FORWIEL.  fluweel,  I  d.  52.  —  ForwieUe ,  H  d.  gS.  ---  For^ 
u>iph^ne^  flijwrelen ,  van  fluweel,  I  d.  5o,  174.  JVaatze 
Grtbb,  bl.  29,  Forwielne  mouwen.  Dezelve  bl.  42,  FirufieU 
Sfarter^    Boert.  hl.    2 ,   Ferwiekn  kin.  —  Broer    Corneliê , 


■^  I     p»- 


Fo.  Eä.  j5J 


FORZ^  FORZE^  foneh,  geivddig,  t  é.  iS^.  Waatxe  GräA. 
BL  53  9  fo  Jan  asfe  Jtoe^  zoq  norsch  als  «|  koa.  Baar4i% 
bU  aOf  wreelbejl,  ongedolty  Jortfe  en  ODbefcbaemtheyt ,  d« 
U  geêâ^ki^  waart^en  ald.  vr^  wordl  OTergefteld.  — -  Zie 
fVeäa/td.  •-  Junius  in  JPo/t^e.  KiUaan^  Forife^  Fortje^ 
ren.  — >  V.  d«  U  W-*W«  Forzjen^  diiogeB,  drokkca,  prangen* 
Voorts  van  allei,  wat  met  drift  «a, aandrang  werkt,  k»T.  Fwr» 
Mjend  bloede  gadCmd,  firoomend,  bloed  ,1  d.  i66. 


POYt  foei,I  d«  4:;,  QO^iSot  310.    ZÂe  Foeyl  Fy! 

FR  ACUTE  f^  Tracht;  nier  voor  allea^  dat,  op  welke  wqza  dan 
ook 9  Tertoerbaar  is;  in  *t  bijzonder  eeuJoêtf  upaarte^  far- 
cina,  onoSy  I  d.  334.     Zie  Pf^eüand. 

FRAENJEN^  franjen,  fimbriae,  I  d.  5o. 

FBAETf  Icboon,  fraai*  I  d.  4.  Men  vindt  dil  woord  foms  ia 
sonderlinge  beteekenisfen.  In  fVaat^e  Gribb*-  Br  UI.  bl.  â» 
is  fo  fray^  xoo  wel,  xoo  goed«  BI  56,  Spy  Jraay  ijne  hwi^ 
MBBii^  alwaar  bet  ons  vrff  is,  het  Franfche  urai^  bet  Eug, 
!very.  Zoo  vindt  men  bet  reeds  b^  onze  Quden.  Maerkmt^ 
jDy  S719  53 1  0at  bi  vHMy  God  en  menfce  ware.  Hier  ge*- 
.bmikt  men^  8^^  elders^  dit  vry  en  fraey  ook  Ier  verfter* 
king  der  beteekenis ,  bq  voorb.  fraey  veeij  of  vr^'  veeh  zeer 
veen  En  dan  is  het  het  km  S«  FrcBj  dat  zoo,  even  gelqk  het 
^Latijnfche  p^^^r  ^^^^  Adjectiva  wordt  gevoegd ,  als  Frcemiek  ^ 
praemagnos*  Zie  Fry.  Voor  echi^  waar,  vindt  rocn  het 
toch  op  vele  plaatTen,  Mae  riante  III,  Aauu  JCXXVI,  vs, 
536,  vrayer  jeeêten.    Dezelfde,  II,   474«  54,  Bechie  vraya 

•  tranep*  Ook  worden  vray  en  vri  bij  Maerlant  vereenigd^ 
n,  5q5,  88,  Gerecht  vonnesfe  vray  en  vrL 

FREAÂID9  FREAMDE,  vreemd,  vreemde,  I  A.  i5,  i6,  35« 
5o,  8t,  94,  95,  enz.  —  Superlat.  Freamdfie ^  II  d.  73.  -^ 
Freamdeängf  een  vreemdeling,  H  d.  7.^,  '/5.  In  de  B^dr. 
van  fVasfenh.  I,  i58|  166,  vremdcy  (menfchen)  vreemde- 
lingen. 

FREE,  vrede,  I  d«  18,  35,  53,  56,  Sj ^  58,  enz.  In  de 
l^dr.  van  fVaepenb.  I,  i56,  159,  i64,  t/ree «» De  3  Naamv. 
Fre'eê^  I  d.  loS.  —  Men  vindt  ook  Freed^  I  d.  i58,  171  ^ 
en  Fredej  I  cl.  173.  —  V.d.  To  free^  Ie  vrede,  vergenoegd ^ 
IId«  98,  iiS.  ^^  Fredig^  vreedzaam,  I  d.  73,  II  d.  98.  — 
.Zemengcft.  Free-^beaj  gebed  om  vrede,  I  d«  171«  —  Free^ 

V 


€54  .  Fr. 

/orêi^  de  Tredevom^  I  d.  i^li.  Free^God^  I  d.  171.  -^ 
Free'^ljeaf^  Tredelievend  1  I  d.  1 75.  -^  Free^i/eave ,  I  d. 
17^.  —  Free'-fPêy  ^  de  weg  det  Tredet»  I  d.  loS.  Dit  woord  , 
even  gelijk  het  GriekTche  Utfnvn^  keC  Let.  jT/up,  beteeként 
alle  heiif  geluk ,  u^t^aari.  Zoo  gebruikt  het  //<x>/if ,  Gecf«  57« 
j^/oitf  voor  ru9t^  VlIIy  1902«  VergeL  Clignett^  Bfdr.  toê 
de  O.  JV«  Ijetiert^  bl«  loi.  Noot,  waar  men  meer  voor* 
beelden  aantreft  —  In  de  O.  F.  fV.  leest  men  Freda ,  Fr^^ 
de^  Freedf  (Freed^eed)  en  bij  omzetting  der  R,  Ferda^ 
Ferde^  Ferd^  (Ferd^eed)  ^  ook  Maerlani  gebmikt  Verde^ 
I,  3^3  y  44,  Pafê  no  veiue.  Vergel.  Cügneii^  1.  I.  bh  loS* 
^oou  —  Van  dXl.Ferd  komt  in  de  O.  F.  fV.  vervolgens  voor 
Ferdiertf  Ferdiane^  voor  versoenen  ^  ócvretligenf  waarvoor 
men  in  de  L«-R.  van  ff'edde  leest  betreden»  —  Ik  breng 
Vrede  ^  Free^  als  mede  Friend^  Frjuen^  dat  ejgenj*  eea 
Deelvr.  is,  tot  Frien^  (A.  S.  Freon^  liberare,  amare)  môi- 
nen^  beminnen ^  vrgen^  vragen^  eig«  tot  eigen  besitting,  tea 
vrijen  eigendom.  In  het  L-Fr  is  Frejen  ook  vragen  ea 
vrijen.  Zoo  dat  in  sulken  geval  de  vrede  met  r^t  soo  mo* 
gen  genoemd  worden  dulcisfima  rerum^  Pax  optima  rerum^ 
pacis  amica  quies. 

FRI£ED,  vrijdag.  I  d.  310,  (MaerL  I9  11,  5,  vrandach^)  be* 
hoort  ook  tot  Frien^  vrien*  Zie  Goe-'freed.  VergeL  I^pey, 
Gefch.  der  N.  T.  bl  539,  ^oot,  en  Waefenb.  Bjfdr.  U, 
bl.  57. 

FREEÜJEN,  vragen,  I  d.  38,  4i.  VerU  Tigd  «n.Deelw.  Fre^ 
ge  f  Freage.  In  PTaatze  Gribb.  BrUl.  bL  81,  Freege^ 
vraagde  ,  en  zoo  ook  elders.  —  Hiervoor  vindt  men  met  uit* 
lating  der  G,  Frejen^  I  d.  225,  II  d,  55,  97,  98.  —  Maar 
Frejen  voor  vrijen,  ambire  nuptias,  I  d.  53.  En  Frgen^ 
I  d.  6,  8,  31.  —  Van  daar  Fryer^  een  minnaar,  I  d.  20« 
Doch  van  Frejen  heeft  men  Freester^  vrijster,  thans  ook  ia 
Friesl.  Fr  ij  ster.  V,  d.  zaïnengeR,  Frffster^jieren «  de  ïeng- 
dige  jaren,  I  d«  11  •  want  het  woord  Frijster  beteeként  door- 
gaans eene  maa^d^  een  meisje  j  puella,  virgo,  nubilisqni- 
dcm,  fed  non  dam  uupia.  —  In  de  Bij  dr.  van  H>^aejenb.  1, 
i58,  heeft  men  Ik  vrein  voor  ik  vraa^  ^  en  bl.  162,  vree  ^ 
voor  'vragen.  Ik  kan  mij  niet  oiiihoudea  van  hier  de  woor- 
den van  Jlamconiua  in  Fri/ia  ^  (oL  76  verfo ,  bq  te  voegen  , 
alwaar  hq  Frijen  aücidt  van  Frida  of  Freda ,  in  deze  venen  i 


!*€•  pTOciiî  •  Stai^ora  rciu«  ex^îtîl  Ilvmêkferda  f 
CAtfksii  Ventri^  tel  nomiiie  icftte ,  flirata : 
ïlda  'tori  custos ,  lanctne  vis  mtttoa  Pacis 
Credita  ^aae  iuit,  et  casli  Dea  praeFfj  amorfs. 
Frigga  yenus  Dano^  Sueifoque  idiomate  Frida^ 
Meda  fed  a  Frifiiê  Tulgo  est  et  Freda  vocata  f 
Freda  toro  juDCtis«  intiuptis  Meda  pnellU. 
Sacra  dies  ipli  qaod  adiiac»  verbumque  proeandi^ 
Praetnraeque  doae  dedarauti  ttrda  vetusta 
Scilicety  et  priscbs  Divae  Frtwoldia  lacas. 
FREEZJEN,   Treezen,  I  d.   iiS,   iio,   178,  107,  ens    II  d* 

85  9  108  f  iiOy  ena.  — >  Freezen^  I  d*  loo*  Freazjen^  II  d« 
69  113,  ii5.  — Varled.  Tijd 9  Freeme^  I  d,  4if  waar  Toor 
aoMBii  in  't  Libben /en  ji.  Yêbmnfê  leest,  bl.  55 1  Freesde^ 
dal  Tan  jonger  datam  is.  —  V«  h.  Freeze^  de  VTtt%f  I  d« 
39»  6if  gSf  113«  enz.  II  d.  io5*  -—  FrêazB^  I  d.  101.  — 
JrreeMer^  een  Treezer^  I  d«  118«  t5o.  <—  Freeulgck^  vrees« 
lijk,  n  d.  108;  doch  Freazlgci^  I  d.  59,  isS^  317,  Il  d» 
^6.  •*  ZamengeR.  Freaz^ljea/jen  f  uit  vreeze  beminnen ,  vree* 
sen  en  tevens  liefhebben,  I  d«  ii4,  een  zeer  veel  bcteeke* 
nend  en  fchoon  woord,  de  eerbiedige  äe/de  voor  God  vol*» 
komen  oitdmkkende»  Af  f  /reesè  voor  tt  vrees  leest  men  en 
elders  9  en  in  de  Burlery^  bL  i5.  —  Oit  woord  l'chqot  met 
Frapi  (g^aar)  waar  van  Fraeeheid  (ook  gevaar)  ^^  welke 
woorden  men  in  de  O.  F.  TV,  en  het  Afegcwuch  riodt,  af- 
tetlammen  van  't  A.  S.  Frcec^  of  Frecj  periculofiis,  waarvaa 
Frascedmeje  en  Frecedne»fe  y  periculum,  discrimen,  exitium» 
•^-  Of  hiertoe  ook  behoore  het  in  Friesland  zoo  bekende 
Frac^  in  de  uitdrukking  hg  of  Jij  iz  fo  frac^  d»  i,  zoo  vleij* 
end  en  vriendelgk,  misschien  zelfs  listig,  blandus  et  inCdio^ 
fus ,  durf  ik  niet  voor  zeker  aannemen ;  want  dit  woord 
woidt  ook  genomen  voor  de  vruchten  en  gewasfen,  wanneet 
dezelve  wel  gedyen ,  en  belooven ,  b.  v.  de  fla  ia  fo  frak ; 
de  kool  flitt  fo  frak «  lactuca  et  brasfica  laetifica. 
FREUGDE,  vreugde,  I  d.  56,  60,  80,  106,  i85,  iq4.  Za« 
znengeft.  Frei^de^J)oer*bceken ^  vreugdevuurbaken,  U  d«  8i« 
-^  Freugde^fol j  vreugde- vol,  I  d,  i55.  —  Freugde^mie^ 
blijmare,  I  ä,  i57.  Men  leest  hier  voor  ook  f  roude,  vroude^ 
dat  in  verbindtenis  staat  met  vróÜk^  FroUjck%  Van  Freh 
A^S.  Freoy  w.  v,  ook  FreoRce.    Zie  Frolijck. 

Va 


%S9  Fb« 

FRISSELIEN,  frisfelaii,  Tlechteii  (EigenU   het  häir)  t  â.  8q. 
U  (U  62t     VerlecL  Tijd  ea  Deelw.  FrUfek  fAfrUJ^bs^  II   d. 

47,  97.  «»  Zameogeft   FrUJhh-Jnoer  ^  Tlechtfnoer,  hairband, 

I  d.  89.    Vert^eU  Juniiu   ia    PrMe^   Frizk^  fVoêfenb.   ia 
IdioU 

FRJUEN,  en  FRJUENEv  yriend^  I  d.  1,  St  90,  45«  6ot  65» 
ens.  Frjiutmj  I  d.  63,  3o7«  95i.  —  Frioun^  K  d»  5«  ea 
U  verkleinw,  Friouncey  II  d,  10.  fVaaize  Gribb.  bl»  75  ea 
88,  Friêoun.  Bgdrag.  Tan  fVas/enb»  I,  i55,  i58«  ifiS» 
168,  Vriend.  Teuionüia^  VrunU  En  dit  is  ook  dé  fpeiling 
Tan  Hooft ^  Bredero ,  KampK  en  Terdere  t^dgenooten^  &•  S, 
Frend^  Freond^  Tan  Freon^  liberare  et  amare.  Maerltmi% 
I,  3i3,  31«  en  Meäê  Siote  II,  1595 ,  Frien^  waarTan  bet 
Deelw.  is  Vriend.  Metia  Stohe  hei^ft,  en  elders «  en  IV,  61 4 
ook  vreênd.  —  V.  b.  bij  onzen  Diehter  Frjueri/bhip  eu 
Frjuenfchippe  yl  d.  58,  g).  II  d.  94. —  FriuenJbhipB  ^  (B^^) 

II  dé  55«  — .  Meenr.  Frjuenfcliipjjen ^  II  d.  64',  7i.»  ?[*• — 
tVoêfenb.  Bydr.  I ,  i53 ,  Vrienfcnip  \  doch  bL  161  Vrnni^ 
fchip^   niet    tonder   bederf,     fvcuxtte    Gribb.    FriéounpMp^ 

M%  Stohe y  Vreenjcepe^  II,  1294.  Maerhni^  II,  17,  5  en  6 , 
vrienfcapf  en  vriena/cap»  Cägnett^  Bij  dr.  bL  597,  TS*  iiS, 
vrienfcap.  —  Verder  bij  onzen  Dichter  Frjuenlf/ck ,  miende- 
lijk,  I  d.  11,  73,  118,  enz.  Comparat.  Fnuentgcber^  VL  d. 
Î08.  —  Fnuenüjckheyi j  I  d.  i4,  93^  enz,  U  d,  loo.  — .  Za-^ 
mengefL   Frjuene^njue^   Triendfchap,   toegenegenbeid ,    lid, 

48.  —  Friuene^pUckte ,  Tricndenpiigt ,  II  d.  'jj^  —  Frjuen^ 
fchippe-Jol^  Tol  Triendichap,  I  d.  316. 

FROA.bK,  een  Torsch,  kikvorsch,  II  d«  4g.  Waatze  Gräib. 
Frost^  bl.  31.    Juniua  in  Frogg. 

mOAST,  de  vorst,  gelu,  I  d.  56.  II  d.  66.  Vorst  en  Vrost^ 
gelii.  Vergel.  CUgnett  ^  t.  a.  p.  bl.  io4 ,  Noot.    Zie  Bejerzen. 

FROED,  zedig,  bezadigd,  deugdzaam,  wijs,  I  d.  339,  Vroed 
voor  wijs,  voorzigtig,  Sioke ^  III,  378.  Goed  en  vroet^ 
Maerlant^  II,  455  ,  8,  dat  men  in  Friesland  nog  dikmaals  boort, 
Fies  en  vroed,  grillig  en  eigenwijs,  Libb.  jen  A.  Y»br.  bl. 
58.  Vergel.  CUgnelt ^  t.  a.  pi.  bi.  11,  Noot,  en  de  aldaar 
aangehaalde  Schrijvers.  V ro f d  m^Ïceny6ovivq smaken^  Hooft ^ 
Gedicht,  bl.  3o6.  —  Van  Vroedvrounf ^  (waarvoor  men  ia 
Friesland  dikmaals  zegt,  Gocd^romv ,  ten  platten  Lande  Boos-^ 
ü^g/f  en  üorn-moer  of  flora"  moei.    Zie  't  Libbenfen  Ai 


FH»  i5jr 


Yêbrantê^  bK  &)  ali  necle  tan  Vroeätman^  éns.  Zie  oMeii 
milderen^  b,  r.  W^äand. 

FROLUCR^  TroBjk,  I  d.  86.  Kamph.  Ps.  bl.  S879  en  ddm 
vroo  i  êiaerlant ,  t/ro  /  O.  F.  TV.  Fro? ;  in  Zeeland  Ftooüijk 
{vrooï^h)    Zie   Freugde.     En    fVeiland  in   t;ra  en  vrolgh* 

FROM,  FROMMKy  vroom ,  braaf  ^  dengdzaam,  ld.  17,  46, 
59«  60^  61,  entm  Wegeni  de  onderfcbeidene  beteekenisfisn 
iran  dit  woord  en  Vrwnen^  zie  men  Fortman^  Aanm.  bh  2a 
—  ik'Ü.  Clîgnett^  t.  a.  pL  9O9  Noot.  Cf.  JuniuB  'm  Fofiner^ 
prior;  die  tan  JForm^  —  Front  maakt.  En  deze  afleiding  is 
^ermóedeliik  de  gemakkelijkate  en  meest  met  de  ivaarheid  in- 
atemiiiende.  Die  de  voorsten  in  den  Rrqd  waren,  waren  bq 
ónds  de  VrofMn^.ii.  L  de  helden.  In  de  Oude  F.  fV.^  bq 
Gabbema  en  in  'C  Charterboek  van  FriesL  wordt  Forma  y 
Forme^  de  eerfie,  de  voorfle,  met  omzetting  der  R^  telkens 
^randerd  in  From^  Fróem.  En  dit  pleit  voor  de  afleiding 
seer  ovettmgendy  terw^  bet  tevens  voor  al  ée  beteekenisfèn 
▼an  vroom  y  zeer  eefcbikt  is.  —  Voortr  komt  Tan  Froni  — 
Fromhe^t  f  vroomneid ,  braafheid ,  I  d.  97 ,  149 ,  Genit« 
Fromhegtê^  I  Ü.  61. 

^OUW,  eene  vronw,  I  d.  34.  Het  ia  betzelfde  als  bet  grond- 
woord Fet  \u  Jiefter^  bif  anderen  Fer.  Zie  behalve  fVei-* 
land  f  Ypey^  €re/ch,derN.T.h\.  5^9,  Noot,  Huydecoper  op 
Stolcj  III,  548  9  Vagnietij  U  a.  pi.  bl.  397 ,  Noot.  —  Zamen^ 

ieft.  Fromp^minjche y  een  vrouwmensch,  vrouwspersoon,  II 
#  ^.'^Frouwne^kkted^  vronwenkleed ,  II  d.  66. —  Frouw-^ 
nc'^kre/tf  vronwenichending ,  vrouwenkracht,  I  d.  174«  -• 
Froiupne-^fuêtoarje^  vronwen-gescbiedems ,  gefchiedenis  der 
vrouwen,  I  d.  85.  ^*^  Dat  Frouwne  is,  gelijk  bij  ons  thans 
vrouufen^  de  genit.  als  Z-N-W.  en  deze  wordt  voor  een 
Bqvoegl.  N-W.  gebezigd.  Zoo  is  in  't  Lat.  Domue  Patria 
en  Domuê  Patria  ook  niet  onderscheiden  in  beteekenis. 
Zie  Faem^  -    Famne^buivn.     Heer^  —  Heeme. 

FRTJCÖTE,  FRUCHT,  vrucht,  I  d.  182.  191,  207,  212.  *• 
Fruchtbery  FrucîuVre^  vruchtbaar,  I  d.  ii3,  118.  —> 
FruchtkaSf  vruchteloos ,  I  d.  24.  Vergel.  Juniua  in  Fruit. 

FRT,  FRTE,  vrij,  liber^  ld.  24,  32,  61,  52,  enz.  Juniue 
in  Frea.  —  Hamconiuê  in  Friaia  fol.  71 ,  Fry  en  Franck  — 
Fryen^  beTri[deny  bewaren,  redden ^  verlosfeo^  enz«  I  d.  84, 

V  5 


t 


i33  f^  F«- 

101,  n4,  i47*    n  ^  8f.  —  Voor /öf/r^/ït  M.  Stotf-^   Vll^ 
1  i  i.  _  f^ry  af/itma  •  ^«^z»  ♦  Maerlant ,  I «  1 1 1 ,  35.    i lier  voo  r 
leesl  mcq    bij    Äoîte ,  1 ,  260 ,   vr/  ^«1^// ,   cL   i.  tfryheid.  — 
Voldoen  ^  Cligne.tt^  U   •.    p.  bl.    4o6»   Nooi.  —    Bij    ï\amph. 
Bred^ro^  cnx.  ens.   leest   men   cimi   eens   x^rijden^   d^n    eeus 
vrgeiu   Meer  andere  beteekenbreti   rnd'  men  bij  Küiaan  en 
andi^ren.  —  V,  h,  Frqfieyf  ^  Fryheyte  II  d.  65,   87,  97.— 
JFrgdamme^  I  d«  87,  uo,   II  d.  69,   71.  —  Baardt  %  bl.  71 
prifdom^   libertas.  —  J^ryigh^t^  vrijigheid  ,   bevrijding ,  I  d« 
aSi. — Zameiigtft.  Fry^buwUjen^   vrijbuiten,  rooveo^  weg«» 
rooven^  1  d.  154,  33i.    //bq/ir  Oci^.   9,    Fi^.  voor  ufegroQ^ 
$^enf  ^*^g*^gcn^   (van  Donder,    BlikTem,  Wind   tm.^Frif'» 
fjuLchtjen ^  vrÊj-vecbten ,  al  vechtende  bevrijden,  I  a.  90«  * 
Fry-'moedigy  Fty^moed^ge^  vrgmoedig,  I  d,  xS^^^'Frymoed^ 
Iqck^  Bijw.  II  d.  117. 

FRY,  vrg,  zeer.  Il  d.  56,   66.    Zie  Fraey. 

FRYëN  ,  vrijen  ,  ambire  nuptias.    Zie  Freegjen ,  Fnjen. 

PUWGGELTE,  gevogelte,  vogelen,  I  d.  31 ,  33,  57«  7a,  76» 


ens.  Van  Fuwggelj  waarvoor  men  II  d.  6  leest  FiÂgU$  bf 
/f  oêfenb.  Êifdr.ly  i44,  Foeggel^  in  de  Burlerg  ^  bl.  35.^ 
Foegel-'ifee  j  vogelen.  Zoo  leest  men  pecus  voor  visfchen  bii 
Horaliuê.  —  V,  d.  Fuwgg^ler^  een  vogelaar,  vogelvanger,  I' 
d.  i44.  —  Zamengeft.  Fuwggel^faey  ^  zoo  ve^  als  een  vogd, 
I  d.  99  waarvoor  w^  zeggen  vogehrif.  Verg.«^miMin  Fouk% 
FüWG'JEN,  Bedrgv,  voegen,  bqvoegen,  addere.  Il  d.  45,  io4. 
Iemand  \'oegen ,  infchikken ,  believen .  I  d.  5.  Wederk.  sicli 
voegen ,  fchikken ,  begeven  tot  iets ,  I  d.  i55.  —  Oniijd.  voe- 
gen ,  paslëü,  decere,  I  d.  09,  53,  Il  d.  72.  De  wgnfuwg^ 
£e  him  bestf  II  d.  75.  kwam  hem  best  te  Rade.  —  Bedrqn 
eeft  het  ook  Sioke^  VI,  1276,  te  foenen  en  te  voeghen  y  lm 
verzoenen,  en  in  te  fcbikken,  fchikkingen  te  maken,  vereffe- 
nen;  voor  beramen^  beraadflagen j  coudliam  capere,  VIII , 
436.  —  Wederk,  Maerlant  ^  II,  45o,  49,  hem  daartoe  ge^Hm^ 
ghen^  zich  daartoe  fchikken,  dat  aanvangen.  —  V.  d.  GSe* 
pouglie  dinc«  Maerlant^  II,  432,  16,  gepaste  dingen,  die 
voegen  en  betamen.  Onfe  gevouch^  ald.  vs.  25,  al  wat  ona 
voegt,  noodig  en  nuttig  is«  Ten  geiH)ughe  en  ton/er  batenp 
Dezelfde ,  II ,  434  ,  36.  —  In  *i  gewouch .  dccenter ,  Maer^ 
lant  ^  I>  277  37.  Gheifoechj  roor  nooddruft^  behoefte  %  zïc 
voorbeelden  bij  Ctignett^   t.   lu  p»  bl,  i6g,  Noou  «-  V«  h. 


Fv.  Fr.  Ga.  iS^ 

gepouch  doen  ^  nog  hedeo  zeer  gebrnikelqk  ^  Toor  voldoen  aan 
al  de  behoeften  dernatuur  ^  b.T.  voor  inire  uxorem^  bq  Maer'^ 
iant^Uy  ^9«  18.  Verg.  fVeiland  in  Geifoeg.  ^  Bi^  onaieQ 
'  Dichter  vindt  men  IJnne  fuwge  datj  I(  d«  79,  8i  ^  waarvoor 
BUderdgk ,  é/i  elders  ^  «n  Taal  en  Dichtk.  Ferfcheid.  III , 
180  en  187«  gebroikt  üwoege  dat.  Bredero  gebruikt  in  f  ui* 
ter  voege  dat^  bq  mii  bl.  111  ^  i85.  In  voegen  dat^  bl.  üfo» 
SiS»  ens.    Moo/t^  Ged.  577,  J^  veuge  dat. 

ftTWL^  FUWLLEy  ToU,  morik,  ftidiend,  I  d.  5i,  54^ 
^1»  Ajf  94 f  ens«  Als  Z-  N«\V.  voor  Ae/  t^i/i&y  twade^  I 
d«  i.^Oy  335«  —  Compar.  Fuwlkr^  VL  d«  ii5.  —  Zamengeft, 
Fuufhaerdig  j  vwlaardig,  II  d.  73.  --  Fuud^twPt^  een  vuii- 
bek,  lasteraar y  I  d,  98.  Fuwl^tuwttjen  y  vailbekken,  laste* 
ren  9  I  d«  167 1  190.  Waarvoor  men  in  *t  Ubben  Jen  A.  Ye-^ 
branie  f  bl.  59,  vindt  ^  Foel^bekjen.'^  Kreft^Juwiea  Suwne-^ 
fuwly  ne  ald««>  A*  S.  Ful^  cormmos^  pntris»  foedas,  fpar*» 
cus.  CJU  Jwdue  in  Foul  et  Dejile.  —  Maerkmt^  II ^  2969 
49  t  vuul.  —  Het  W«W,  TV  Ben  ,  voor  bezoedelen  j  bevleüken 
leest  men  in  *t  AfegabwA ,  bL  43.  In  de  O.  JP.  fV.  bU 
35o,  fVulat^  y^OToei^kktj  en  M.  194«  BitPoUit^  voor  Ae* 
jfinet^  Zie  de  Noot  op  bl.  25o.  En  Cägnett^  Bgdr.  bl.  iS» 
ffootf  alwaar  beumlkn  is  betfuikn^  vuil  maten  j  waarvoor 
men  in  't  O.  H-D.  leest  betmUen.  Verg.  Juniue  in  Fyh. 
Het  H-D»  Foii/^  en  bet  GriekTche  ^^vW,  beeft  wel  ieta 
geldki. 

FUWJNy  voor  vond^  gevonden  ^  betonden  f  Verled«  Tqd  e» 
Deelw.  Tan  Fannen.     Zie  ald. 

FOWNEMINTëN.  fondamenten,  grondvesten,  I  d.  100. 

FTf  Fó,  Foei!  I  d.  930.  Cate  gebruikt  bet  dikmaals.  jfd^ 
J^l  Kamph.  S.  2L  bL  436,  enz.  Baardt.  bl.  139,  Ff  9 
jchandel  In  Friesland  is  ook  nog  zeer  bekend  het  IpreelL* 
woord :  ü  ie  mey  him  to  hy  asf  to  fy.    Zie  fVeHand. 

FTOEXi,  een  viool,  zekere  bloem,  I  d.  70.  Kiluuin^  Vioole^ 
Tiola.    Hoojty  Ged.  uSSf  Fgeolen. 

a 

GARST.  geest t  I  d.  18,  33,  4i,  45,  65,  enz.  Geniv  Gaeête f 
VL  d«  100,    M«€ry#  Gaeeten  pi  d«  4?  1  44.    Juniue  ia  Ghoet* 


;k$Q  Gl. 

fVcupinh.  Badr.  U.  i64,  G«c«t.  —  V.  h.  Gnêêiift^  S«mu>9 
vcriiûrtig,  fcnraiider,  ld.  90,  1^0.  —  (Jasêf^ffci  geetiel^k  , 
1  d.  io>.  II  d.  47.  — Zamen^eft.  Gaeai^büer^  in  den  geest 
«vccheiigd,  I  d.  19S.  —  ilaest^drifime^  eeesldrtft ,  i  d.  ;»oo« 
-c—  Gaeêi-Jormeytsjen .  slelsgeooegen  fmakeo,  1  d.  ito.  — • 
',Uae9t-gauw^  vhig  van  geest,  I  d«  33.  -—  Gaeêt'^glsd^  adeoi'* 

Î;lad,  d.  i.  helder,  (geluid)  I  d.  79.  — üaegi-'genuecAi  ^    siè- 
eiilli^d,   aanvechting   van   den   geesl,   I  d«   loS.  — *  Gaeëf^ 
gIani'^hümtn$l^HlUg  iljoer)  vnnr«  waar  mede  de  saligelieaiel* 
geesten  ais  omiclaiisd  zijn.  I  d.  85«  II  d.  84.  — Goef/a-qplocA/*» 
me^  opdrift,  opgetogenheid  van  geest ,  I  d.   iS^»  —  Gäeêi^ 
/jochie,  harte- zucht,  ld.  310  — -  Gaeêt^fianck ^   sielen-Tail^ 
Loosheid  des  harten  ,  I  d.  gi.  ^^Gaeêt^/wiee  ^  aangenaam  Toor 
den  geest,  I  d«  yS.  —  Gaett^wiüe ^   xielsgenoegeii^  harteli|k* 
vreugde,  I  d.  2o5. 
GAEV,.  gade •  oplettendheid,  acht,   zorg.     Biui^iiê  gae¥f^zon^ 
der  nadenken,  zonder  achty   onoplettend,    onbeaaofct«   I  d« 
6â,  II  d.  43.     Zie Hoei/ira,  K.&L-Bode  voor  i8i5,  N^4è, 
bi.  ^Jg^ ,   en   volg.     Indien  hiervan  (gelijk  HoekfUa  wil)  het 
Meerv.  (j^éry^/i  is,  dan  zal  men  het  moeten  o^ers<;ttenf  ontgerf 
U  niet  tot  uitgeiatene  aanmerkingen  op  mijne  R^mlerj.    SUe 
intu^fchen  Geyen. 
GftL,  een  gil,  gegil;   zncht,  klast;  gefchrei,  geween »  I  d.  iSf 
9  JLjeq/de^gdl^  liefde-klagt ,  liefde- zncht ;  i54,    167,»    Kierm^^ 
gdl^    (zie   ald.)  igS,    199.     't  W-W.  Gd/ijen^  gallen ,  gillen ; 
roepen,  Ichreijen,  weenen,  kermen,  weeklagen,  I  d.  o,  ^S^ 
5i,    42,  03,   90,   95,   i42,    i52«    170.    Il  d.  80,  86,  91^ 
107,  lOQ»  —  Craalle  wordt  door  flere  vertaald  lï  .a.    \S.  ^^ 
Vcried.  Tqd  GdUe,  l  d.  81 ,  en  Galde,  I  d.  75,  q4,  II  d.  7*. 
• —  Bloed-gdlle,  bloed  weenen,  Bijdr,  van  tVa%fenb.\^  l65.  * 
Vergel.  Juniiis  in   Gall^  Yawl,  Yau>lp^  Yell^  YouL     Teuto^ 
fiuta  :  Galpen ,  als  een  vogel ,  crocitare.  Gitalen ,  ejuJare  (volg. 
Jun.  in  GalU)     Hier  toe  behooren   ons  Galm ^  Galmen^  Gal^ 
pen;  Gillen^  Gilpen  {Tjelpen,  Tjilpen)   huilen ,  guiten^  f ui^ 
Icriy  joelen,  enz,     Kn  de  L-Fr.  Gjelpjen ,  Gjealpjen  ^  GjoaJp^ 
jen,    Goelen.   oï  Goeljen  (Guu^ljen)  enz.     Vcrgcl.   KtUaan  in 
Ga.pen,    Ghllpen^    Gnlpen,    Gulpen.     Al   deze   woorden    ^ign 
klanknabootleiide.  —  ZamengelU  Gdl-guwzjen ,  bitierlijk  tâ^ee^ 
nen.  1  d.  i84, —  Gdl^janckjen  ^   zuchten /laken  ^   kermen  ^1 
d.  194» 


Ga.  i6i 

CALLE,  de  gal,  bilis,  I  d.  73 ,  210.  II  d.  i5,  83.  —  Zamen- 
gett.  Galie-^elj  (*t  oer^huynigd')  het  met  gal  overhonigd 
(ovcrllreken)  Tel,  I  d.  loi.  —  Galt^leaSy  gaUoos^  zonder  gat ^ 
aangenaam I  zoet,  I  d.  172. 

GAMMEN I  (by)  een  tusschenw.  Tan  fmart  en  yerontwaardigiog^ 
Moeyelnk  is  de  oorfprong  Tan  de  loterjectien  foms  te  vinden, 
ODOidat  act  afgebrokene  woordklanken  zijn ,  waar  men  dikwqls 
Teel  b^  moet  invullen ,  om  ze  verftaannaar  te  maken.  Soms 
zqn  ze  ook  door  bet  gebruik  bedorven ,  en  verbrod.  Bij  Ju-^ 
mus  in  Game  wordt  opgegeven  het  Deenfche  Gommen ,  en 
Tertaald  gaudium.  Dit  kan  vermoedelqk  de  oorfprong  z^n. 
Men  vergelnke  hiermede  wat  TViarda  geeft  in  zqn  jijegabuch 
en  AUfr.  Worterh.  in  Gome.  Intusrchen  heeft  Kûiaan  ook 
Gomen  ,  viscera  perforare ,  laedere* 

GAPPJEN,  den  mond  opfperren,  gapen,  I  d.  yS  (van  de  zee) 
I  d.  i3i  (van  watergolven.)  op  beide  plaatfen  Figanrliik,  Met 
open  mond  ftaan  gapen  en  zien  f  TVeiatze  Gribb^  bh  oi.  Zoo 
TÏndt  men  ook  oon-^gappjen  elders.  —  Neye  fijchen  gajoje^  ald. 
bl.  73 ,  86 ,  is  /za  den  adem  /hakken ,  zieltogen.  —  d^  onzen 
Dichter  1  d.  37,  Ailas  gappe,  voor  zeide  (eigenl.  hadkeeis.^ 
Want  iiwt'^gappien  is  bq  G.  J.  zich  luidkeels  bien  hooren^ 
xütfchreeuti^n ,  I  d.  53.  —  Gapen  voor  haken  ,  begeeren  \  er- 
gens  naar /hakken  y  inhiare,  Maerlaniy  H,  458,  3o.  En  bl. 
4;»9,  37,  vergeleken  vs.  52.  —  Voor  Schreeuu^en^  Dezelfde 
II,  i55«  60,  Bries/een  en  gapen.  Teutonista ,  Gapen  ^  ghe^ 
nen ,  hiare ,  hiscere ,  dehiscere.  KiUaan ,  Gaepen ,  oscitare ,  hiare, 

'  hiscere;  et  apcrto  ore  fpectare,  avide  Ipectare,  inhiare  ipec* 
tacolo,  —  loquenti,  etc  De  oorfprong  zit  in  Ga  gelokdievan 
Geeuwen  in  Ge.     Gel^k  in  het  Grieksch  ztdks  plaats  neeft  met 

ra»,    Tff,   in  r«M,  ré^,  et  X^a»,  unde  y»W.    In  't  Latqa 

met  Ca  in  capioy  etc/ 

GAST,  een  gast,  conviva,  I  d.  72.  ^^ Gast^bod  voor  vrienden- 
maal, in  't  Libben  Jen  A*  xsbraniSy  bl.  59,  63«  op  bl.  64 
genoemd  GastmieL  —  To  gaat  bidde^  ter  maalt^d  noodtgen^ 
l^yaatze  Gribb.  bl.  43,  55.  —  Gastjen  en  Brastjen^  JUbb. 
f  en  A.  YsbrantSy  bl.  28. 

GAT,  een  gat,  foramcn ,  I  d.  5i. 

GAUW,  Bc|voegl.  N-W.  gaanw,  fchrander,  ld.  90,  91«  En 
in    deze  bcteekenis  vindt  men  het  woord  bq  Hooft  y    Cafs^ 


i69  Ga.  Ge. 

zeebekend. — B^v^./chielfjftf/iaaëli/fj  I  d.  4q«  64,  68,  i35. 
Hd.  52«  5^^  iio«  V^an  Ga.  Teutonista^  Gae^  ghehltlzich  ^ 
impetaolus,  iuiporlunus.  Vergel.  Ciignett^  Bydr.  bl.  61^ 
62 .  Noot. 

GAVE,  eeue  gave,  gaaf,  donum,  dos,  facultas,  I  d«  55»  89, 
125.  Meerr.  Gapen ^  I  d.  i3,  11  d.  67»  70.  Vaa  *i  oode 
gateen  9  du  ga^en.     Zie  Bejaen. 

GËA,  een  dorp,  baart,  ld.  25,  5g«  17a.  Eigenl.  eene  ver^ 
zameling  {van  menfv/ieFi)  focietas  5  vau  Gaden.  —  ZamengeJl, 
Gea-^feynt ,  banrvr^er ,  I  d.  5 ,  7«  —  Gea^man ,  buarman  , 
I  d.  6i.  —  fVaaize  Gribb.  bl.  10,  77.  Gup,  (lees  Gae.\  Verg. 
Ypejj  Gefchied.  der  iV,  T.  bl.  loi.  Juniuê  ia  F#o/na/z, 
Zie  Goa  y  Gou. 

GEADE,  gade,  ga,  wederga.  Tui  Jimilis,  I  d*  83«  —  Gcedey  I 
d.  926.  —  V.  d.  Gealeas^  gadeloos,  I  d«  73 ,  900.  Zie  On-» 
Mfeer-^gcglijhe.  Teutbniêta^  Gaden j  behagen ,  bevallen,  ge* 
noegen,  placcre.  Vergaden^  bijUken^  nobere.  KiÚaan^ 
Gaden ,  Gaeyen ,  pl^cere  —  eonvtnire  —  conjangere  par  parû 
Vei'fcl.  Clignelt^  Bgdr.  bK  298,  Noot. 

GEAN,  g^^D»  I  d,  4,  57,  58,  61  ,  enz.  TVtttfenb.  Bgdr.  I, 
i5ï,  i56,  i65.  Geen.     Verg.  Jiuiius  in  Gangj  Goe. 

GE  ANNE,  irrengde,  bli^drcbap,  I  J.  210.  PViarda  in  zqn 
Altjr.  fV.  brengt  het  tot  Gome^  Gania,  vreugde.  Beter 
brengt  men  het  tot  Gaden ,  in  de  beteekenis  vau  zich  verlieu^ 
gen ,  bigde  agn.  Welke  beteekenis  men  opmaken  kan  uit 
Jiiäaanê  Gadmgey  —  labentia,  voloptas.  Zoo  zou  Geanne 
zamengetrokken  zijn  voor  Geadene^  en  eig.  de  Onbep.  Wqze 
vrezen.     Zie  Lân^-geanne. 

GËARf  giar,  gaargekookt,  I  d.  1.  —  Goere  (lees  Gaeré^  kost  ^ 
fVaalze  GrM,  bl.  56.  Wat  h4  onr^en  Dichter  de  ea  is,  dat 
is  bij  I4^aatz€  G/\  ae ;  en  zoo  heeft,  meen  ik,  de  i«,  uit- 
gaaf ook. 

GEAR,  Ie  zamen,  b.  v.  Gear-bvscljen^  zich  verzamelen  ^  te 
zamen  komen,  1  d.  102,  20.0.  Me^ye  hcumen  geavy  met  ge- 
vouwen handen,  I  cl.  179.  —  Gpcir-kncrssjen  ^  met  gefloteue 
landen  knarlen ,  1  d.  20 i.  —  Gear^ijlean^  zamenlrekken , 
vereenigen,  I  d.  206.  —  G^ar^pacljcn^  zamenpakken,  Il  d. 
4q.  —  {fVaaêze  Gribb.  bl.  ^5^  Gcar-- tellen  y  fi*.  V\lQ.  gaer^ 
yjamentellen  y  hij  ee»)  lellen,  tellen.)  Gear-fpanninge  ^  za- 
tucufpanning «  \\  d.  ^g.     Zamenzwciiiig.  —  V.  d.  Alk  gearre  ^ 


•I  te  saineQ*  «nif^rfi.  Zie  ^üe.  Geuze  Uedb^  '4lbgare0 
Kamphu^zfin  eo  andejreQ  AUegader^  ff^aatza  GribS*  Alle 
gerre.  —  To  g^rre^  te  gader,  te  zameo ,  I  d.  i,  4,  5,  9^ 
enz,  —  To  gearre-'Jpijlljen^  zaoieazweren ,  II  d.  8g»  over- 
eeuUeinmentf  —  B9  ,ODzea  OudeQ  viodt  mico  dikmaals  Te  gaer^ 
te  gaderp  Verg.  Juniua  iii  Together.  Teutoniata^  To  ga-^ 
{ler^  Kiiliaan ,  Gader ,  te  gadar.  Zeer  gebruikelijk  is^  ia 
Friesl#  Oer  gear  komma  ^  ergeas  over  gaar  komeaf  a«  u  iets 
aan  vangen «  beginnen »  ergens  toe  beJluUen^  gelqk  wq  nu  zeg- 

fen,  £n  dit  woord  bejluiten  verklaart  gear  komme  volkomen* 
«ie  fVas/ehbm  Jdiot.  ia  Gaar.    Bruining  ^  Synonym,  I,   io3y 

.  befchouwt  dit  en  aanverwante  woorden  als  een  uitlprait- 
fel  van  Ga^  waarvan  gctde^  gaden  ^  gaderen.  —  G^rjen^ 
vergaderen 9  iii;Bameleii t  verzamelen,  vermeerderen^  I  d«  66« 
3o8.  lid.  go*  Verled.  T^d  Gearre  ^  ïd.  4,  \^S.  Zie  de 
Bij/ dr.  van  tVaefenb.  I,  156,  Gaar  jen.  h^  Kiüaanf  Ga^ 
deren  9  gaeren.  £n  zoo  ook  bij:  Stoke^  en  andere  Ouden } 
hij  y^am/^/mise/i  en  verdere  Tgdgenooten.  Vcrgel.  Jumus  in 
Gar^  Gather. 

CLEA.TE,  een  goot»  buis»  canalis»  II  d.  io5.  Vaa  Gieten  f 
Jletien 

GE  AT»  ik  gool^  I  d.  86,  Vcrled^  TijJ.  vai)  Jietlen^    : 

GEBEA,  gebood,  il  d.  76,  80,  VerJud*  Tijd  vaa  QfhUijen. 

XiË*£T,  een  g^d,  I  d,  ija. 

GEiilEOJE'N,  gebieden,  h^v^{e,n^  bevel  voereja  ovevih^  T,  ^en 
l^gor)  U  d.  92«  — >-  V.  d«  Gebiede^  h^t  gebi^»  befii^iU'  {ra^ 
God)  I{  d.  91).  .ar  G^bad.  beval,  gebod  (van  God  )  I  d.  195« 
AJegab.  bl.  8 ,  Beda.     Bifdr^  van  PVaHHinb,  I ,  i6i  ,  Gfibfeen^ 

JÖEBOAIITE,  de  geboorte,  I  d.  i56,  Il  d.  109,  up,  J^/i 
II,  419^  t3,  Oal^^rneê/e.  -^^  Zâineng^Ii.  Gvt!oar^m.pfef^9  ^  I[ 
d.  6k  Van  baren  ^  beren  ^  boren  ^  gerere.  Verg,  JunuAe  in 
Beare» 

XfE^RëCÜL,  eeji  gebrek». oa deugd,  I^d.  63,  ftj^eepv.  Gebrecien^ 
VLJu  io5,  |o6.  Ook  zjoo  Bredere  y  bi«  Ó89,  enz»  ««^  Gebr^c^ 
keiök.  II  d.  io!>. 

GEBRÜWCK.  bet  gebruik,  I  d.  42,  i5i.     Zie  Bru^dien. 
-GEDILO,  Jiei  geduid.    Zie  OngedUd.    Bijdr.  van  JVaafeob.  tp 
.  i57^  Geduld  (de  iegetvw.  fpellinff.) 

GICOJOEY,  beweging)  geraas,  gedruiscb,  rumoer ,  il  d«.  j/)5«^ 
Zie  DjQêymu  X  a 


t64  Gb. 

GEFJÜECHT,  gcveclit  j  I  d.  86,  ï8.^,  1()7,  «6,  II  d.  88,  8g. 
V  Forwoast^fjeach  djier^  gejjuecht ,  1  d.  i57.  Haojt^  i^ed. 
85.  Keert  buyten  dat  beest  ontilelt  van  harsfen,  den  godde- 
loozen  krijgh.    Zie  Fjuechije/u 

GE  HO  ARE,  het  gehoor,  II  d,  io6«  '^  Gehoar/amjen^  gehoor* 
zamen,  Id«  4o.  lid.  ii6« —  Gehoar/amAeyi ^Id.  5g,  4o.  Ook 
in  de  Bgdr.  van  fVaafenb.  Gehoorzaam  en  Gehoor ztuimheil. 
Deze  woorden  fch^nen   reeds  geoiodernifeerd.     Zie  Hearren. 

GEHUWGNIS,  geheugenis,  ld   'x^x.    Zie  Huwgnis. 

GELAEGJEN*,  gelag  geven,  in  *t  gelag  geven,  Symbolam  darc; 
vervolg,  het  drinkeo,  het  zuipen,  dronken  driDlen,  1  d.  67  , 
n  d«  89.  Lach  bq  Uredero  voor  gelag  ^  Klucht  van  de  Koe^ 
h\.  763,  Gy  lelt  mijn  jou  lach  al  lagchende  betalen. 

GELAET,  het  gelaat«  I  d,  87,  iSa,  iSg,  enz.  Woor  Jch^'n j 
voorkomen ,  mom ,  Hooft  iV,  H.  bl.  5'SS ,  enz,  —  Zamengeli. 
Gelaetê^blier^  vrol^kheid  van  gelaat,  I  d.  229. 

GELEERDE,  zie  Goad-gekerde  j  Hceg-gekerdf  Rjnechtë^ge^- 
leerde* 

GELEGEN,  gelegen,  gepast,  gefchikt,  II  d.  5j%  59.  —  Oon 
gelegen  toezze^  aangelegen  zqn,  II  d.  11 4.  IJ n  gelegen  wez^ 
men  f  ergens  in  gelegen  zijn,  II  d«  96,  io8»  -^  Gelegentheyt  ^ 
n  d.  44,  52,  56. 

GELJEAFJEN,  gelieven,  believen,  II  d.  5i,  53,  80,  81. 

GELIEAVEN^,  de  gelieven,  ainantes,  lid»  80,  8u  Gelieve^ 
Kil.  Amicus,^. 

GELIEDENb^,  geleiden,  begeleiden,  deducere,  condncere;  vei- 
hg  en  vrij  geleiden,  II  d,  82.  Want  ^e/eüûfe  b  befchetmmg y 
zie  Cägnetl^  hijdr.  bl.  096,  Noot. 

GELUCK,  GELIJCKE,  gelijk,  fimilis,  I  d.  i64,  U  d.  101. 
Mgn  Gelycken^  mei  iimilis,  PFaatze  Gribb.  bl.  'jy  y  doch  be- 
ter mijns  gelgt leen  ^  bl.  li-j. 

GELINGEN,  gelancjen,  wel  gelukken,  gedyen ,  ld.  124.  Er- 
langen, gebeuren,  overkomen,  1  tl.  12^.—  KiL  iJlheUngen^ 
contingere  —  Küiecuruiare  ^  fuccedere.  —  Gelengen  ^  haard l  ^ 
bl.  594.     Gelinghen*  van  der  l^een^   io4. 

GELOAVE,  het  geloof,  II  d.  io4,   112. 

GELOCK. ,  hel  geluk.  Zie  On^gelocl.  j^llegelock^  het  groot  ge- 
luk ,  id  quod  ielicisfimum  est ,  ernl ,  —  Libb  fen  A.  Ysbr*  bl.  96» 

GELUWT,   een  geluid.     Zie  Scheid- ge Jnwt. 

GEiVlACK,   gemak,    II  d.  89,  j^c.     Zie    On^gemoQh     Stole , 


Gb«  160 

lH,  1372,  IX,  i46,  CDz.  Te  ^hemale  Jîjn^  te  vrede  zgiu 
Hooji^  N.  //.  bL  67,  lu  gemak  leven,  d.  ï.  in  riMi  Ïk.  vav' 
de^    Zie  Mach. 

GËMIEN,  GEMIENE,  gemeen»  algemeen,  gemeenzaam,  ld. 
Tjlel  en  ai4.  II  d.  97,  101,  io5,  107,  112.  In  genden 
nuuif  homo  privatos,  x  d«  08«  '/  Gemiene^besl  j  het  gemce- 
nebest,  U  d.  97,  101,  11 4«  —  Gemiene  faseken  ^  algemeene 
saken,  't  algemeoebest ,  II  d.  loo.  — Gemiente  ^  de  gemeente « 
het  volk,  II  d  loo.  üemienle^ijien/le  y  de  dienst  van  of  voor 
't  gemeenebest,  II  d.    loo.  —  Genúenjchap  ^   gemeenfchap, 

-  II  d.  50b  -—  Gemienfemy  gemeenzaam,  II  d,  gS,  — {ienUen" 
Üctej  gemeenlek,  I  d«  66.  II  d.  io8. 

GEMOED,  gemoed,  gewisfe,  ld.  i5,  63,  101,  111,  enz* 
Met  gemoedey   bono  animo,   goeds  moeds,   Hoojt^  N.  U. 

'  536.    Zie  Onmoed. 

GENZEDE,  genade,  I  d.  5o,  60,  ii4,  i^i,  enz.  —  Genae^ 
I  d.  i6g«  «-  Zamengell.  Genae^jeftej  genadegift,  I  d.  193.  --- 
Genae^myld^  en  Genaede-^mgld ^  zeer  genadig,  I  d.  161, 
310,  330,  -—  Genaede^Jume ^  genade- zon,  I  d.  ai 9,  —  Ge^ 
naedig^  1  d.  i43,  149.  —  Büderdgky  Taaien  Dichïh.  Verfclu 
III,  172,  zegt,  van  na  komt  genade^  toenadering.  VergeL 
Denzelfden  L  L  I,  i5Qf  Genieden  f  gunst  of  genade  doen. 

GENE  AM  DE ,  genoem<ïe ,  gemelde ,  II  d.  73« 

GENEGEN,  toegenegen.  Zie  Hiei-genegen.  —  Genegentheyt ^ 
I  d.  39,  II  d.  75 f  8o. 

GENEZZEN,  genezen,  gezond  maken,  I  d.  60,  160,  168.  II 
d.  97,  io5,  io8.  —  Ouz.  genezen,  gezond  worden,  I  d.  2, 
66 f  i53.  Verled.  Tqd,  Genezze^  genas,  I  d.  i5^.  Zie 
iorte  Aanmerh%  —  Genezlifck^  zie  OngenezUjck. —  Zamengeft* 
Genez^drancke f  geneesdrank,  geneesmiddel,  II  d.  86.  — Ge- 
nez^maeaier^  geneesmeester,  üd.86,  io4.  Alaerlant^  I  Aant. 
6q,  Ganjen^  zie  Clignett^  Bijdr.  bl.  002,  NooL  Kiäaan^ 
Gantfclien «  misfebien  een  en  hetzelfde  met  genezen ,  genezzen. 

GENIËTJEN.  gemeten,  II  d.  91,  94,  99,  100,  ii5. —  Geniet 
(verkorte  luiinit.)  het  genot,  bezitting,  1  d*  47.  —  Genotte 
{yva.  genoten)  II  d.  90.  —  In  't  Libben  Jen  A.  Ysbrantsy  bU 
46,  Folie  geniet  fen  habbe.  Dit  geniet  leest  men  veelmalen 
bij  BrederOy  Kamphugzen^  en  andereu.  Zie  het  ook  bij  Bil^ 
derdij k^  Taal-enDicfuk.Verrcli/l^  i58,  yoor ge/d.  Heems^ 
kerk  gebruikt  genat.  —  Het  W-W.  Genoten  an  -^  leest  incn 


i66  ÖE. 

bij  Maerlnntf  1«  268,  56»  Ende  wilde  hem  genoten  on  een 
ander  wijff  daarnai,  d.  i.  eene  andere  vrouw  troaweq,  Ki" 
äaa/if  G/ie-noolen^  coire ,  concumberc.  Zip  Chnoai  en  JS^uitjen^ 

GKNOAGSAlM,  genoegzaam,  I  d.  i44.  —  fVaatze  Gribb.  J>l. 
92,  Genooghj  Bifdn  van  tf^asfenb^  1^  i46,  Genoog.  %\eNoag 

GÉNOAlT,  zie  Gunal^genoat  ^  T^dgenoat.  Ghenooi  hde^eut 
gelift  j  bn  M.  Stote^  VI,  916^  (we  ald^  Huydecoper.y  Vfl, 
1171.  Mae  riant  j  I,  33 ,  4«  Kiäaan^  GhenoQl  ^  conforv^ 
compar,  composy  rocius,  a.  d.  Ilmul  utens,  a  yerbo  Genifi'^ 
ten.     Vergd.  Cägnettj  Èijdr.  bl,   197,  Moot. 

GEflEST»  gerust,  zonder  zorg  ea  vrees,  fepurus.  I  é.  65«  Q 
^»  97?  ^^^9  i^2»  '"*  ^®  /^i/x/r,  yan  f4^a9fenb.  1,  ^^,  d^- 
rw«/y  bl.  i58»  Gerest.  fVaatzeGribb.YA.^^^  jgereaiy  teyjre- 
de,  —  V.b.  Gerestheyte  y  II  d,  loo. 


tig/ieyt^  I  d.  100,  119,  3o5.  f^,  cï,  Vetn^  bl.  268,  ca 
Kcimp/i^  Ps.  bl.  5i3,  ^ebrujkea  ook  GerecfUheyt.  Ia  de 
Bij  dr.  van  fVasJenb.  bl,  i46,  Gerieugtigheit  f  dodi  bU  x$^^ 
i56,  Gerogtiqfieyt. 

GEROFTË,  gerucht,  II  d^  75.  Af.  Stohe,  VI.  8fî5,  Oerocft^ 
/<?•  MaerlcirUj  11,  170,  12  geradit.  Van  Aoffen^  roepieii^ 
zie  aki.  —  Gerop  ^  gei-oep,  Il  d.  79.     Zïje  S-oppen»  rojep^iu 

GERZi  het  gras,  ld.  9I,  119,  i23,  207,  23o.  iJ  d,  6,  — ^ 
Zamengeft,  Gerz-^moanne ^  grasmaand,  lid,  47.  -^ Mneridnt ^ 
I.  90,  70,  Gfiers^  maar  kort  er  na  gras.  Bijilr.  vw  fVas^ 
fi'jib.  I,  i46,  GW*.  — Afegab.  bl.  198,  Gersy  gres.  JSTe-* 
Uaan^  garsy  .^rasj  g/iers^  Sfors.  Vergel.  Vügnett  ^  Bijdr. 
90,  Noot.  IVasfenb.  in  Idiot.  Geers.  Yp^y  ^  Gefch.  der 
;V.   ï'.  bl.   lo-i.     Junius  in  Grass.     fV eiland  in  Gra^» 

GESEYNTE,  afgezonden,  afgevaardigd.  Il  d.  ii4,  Ge/eynte 
ôoad/c/up^  gezandfchap.  Kiiiaariy  Gfie-Jlmdte  ^  Gtiejatid^'m 
bode  ^  leg I lus. 

GESICHT ,  hot  gezicht ,  Il  d,  106.  fVasfenb.  Bijdr.  bl.  i54 ,  GePigt^ 

GESILNE,  gezellin,  [  d.  4o.  MaerUxnt,  II,  52,  55,  öe/^/- 
kneden.  Vergel.  Huydecojyer  op  Slote  over  den  uitgang 
ncdcj  IV,  43.  —  liet  W-VV.  Gejel/en^  zich  vereenigen  ,  ad- 
janï^erc  fe,  Maerlant^  I[,  2o3,  17;  42.3,  29,  en  43i ,  55,, 
GeftUe  rnede  kebbm^  ibid.  43 1  f  38.     VcrgeU  Oägnetty  Btjdr^ 


6b.  167 

U.  44«  Noot.  —  GtJeïïecJieii^  (fic)  Maerhnt^  II,  403»  4. 
Zie  SiifMp^  en  Mcy-ge/el; 

GESINME.  Zie  lluwL^geJinn».  Van  Sinnen^  bevatten,  JB^/*^ 
derdgk. 

GESJON6»  gezang,  I  d.  44,  127,  i5i.    Van  Siongen.  ' 

GETRE&STE,  getroost,  gerust,  vertrouwend,  II  cL  io8«  Van 
Treoêtjen, 

GETTEN,  gegoten,  I  d.  Gü.    Deelir.  van  Jietten^ 

GEWAEGS,  het  gewas,  II  d.  97«  —  Gemiê^  I  d.  21G.  Zie 
fVaegajen. 

GEWEER,  eta  geweer,  d.  L  hier  i7Jr/ en  boog  (van  Cupido.) 
—  fVapenen ,  I  d.  7a  ^  Voor  (Jupidó'ê  wapenen  ook  J3re- 
ikro,  in  Angen.    V  Hand^  2  Uilk.  of  bl»  5>6« 

GEWELT,  het  geweld,  I  d.  6i,  81.    Bij  dr.  van  Wasfenh.  I, 

>55f   i56#    i65^  geiPeÜ  en  geweld»     fVaatze  Gribo.  bL  5  o 

gennM^     O.  F  fV.  fVald.    Vergeï.  7a««w  in  /^e/cfc.    JW- 

Jinga^    SUuUer.   I,    75.     Zie   fVad.     Komt   van   fVelden^ 

fV^tilten^  fefttiogen* 

GEWIN  ^  gewi»«  wi»Bing,  kostwinning,  inkmnen,  t  d.  5,  200» 
Elders  vind  ik  het  voor  voordeel j  baai^  winet» 

GEWIRDDIGJEN,  gewaardigen,  II  d.  58,  SU  H  jon  Ed.  ge^ 
wirddigje  my  te  fwjaené  Kiüaan^  Ghe^weerdigen ,  (ligna-> 
TU  Kamphé  Ps,  bL  56^$  Dees  goeden  wensch  geti^aardijgt 
toe  te  wenfcben.  BI*  4o2 ,  Wat  is  hq ,  God  ,  dat  %^  ti  'zqns 
gewaardirt.     Uet  is  het  GrielLfcbe  'A^io^vréitf  tnet 

Gü^WOOIf TE ,  de  gewoonte  4  II  dy  72.  —  Qewoonllgclê^  ge« 
wdoniqk,  II  d.  io6.  Ook  iaf  de  Bifdr.  van  fVaafenb.  bLi52, 
Gewoontefé    Zie  IVeneiy  kVerirten. 

GEYEN«  2  Sneld.^  vooraan,  Sehoo»  het  een  tameigk-goe^ri 
zio  oplerert.  Wanneer  men  bet  everaét  dodr  Aanmerkingen , 
gel^k  W9  deden  op  't  woord  Qaey^  zoo  fchijiu  echter  het  iu 
den  tekst  er  bijgevoegde  woord  ^  üwt^Uiiene ,  eene  andtiro 
TertaUng  te  vorderen,  en  wel  die  van  canlief^  ophej ^  tjiós-- 
if^^^f  g^tl^^f  gefeiireeuw.  Het  woord  Tcbqf^t  aus  nfict  vaa 
iictejf ;  maar  v*n  Qeyen  nftekoAiei^,  dat,  als  een  i'clrec|>s- 
woofd,  nog  ovaral  bekend  is.  Voor  eenige  )areii,  met  ccn 
Frtefbhen  Landman,  op  reis,  in  gefpi'ek  komenrle,  en  hem 
eenige  i^rsgan  doende  Over  deze  en  f;^iie  iHidrukkingen  in  de 
Ir^Fjiefche  ta«|.     beMaUciijk   over  dit  Geven  ^    kreeg  ik    ten 


i68  Gi. 

optiej  van  malen  %  fchreeuwen  en  tieren^  ja  zel(s  huff^nen  ^ 
liejfenf  b.  v.  y  gey  it^  gij  leugent  het,  met  al  uw  getier,  dat 
gij  maakt,  om  het  ons  te  doen  gelooven.     Item,    Dy  geyt  er 
Jieas/ijk  /en f    die    haalt   er    vreeshjk  van  uit,    en  maakt  eea 
leven  als  een  oorlogfchip.     Zulk  een  denkbeeld ,  als  dit  woord 
in  deze  beteekenis  aangeeft,  past  voor  onzen  Tekst,  en  Geyen 
zal  dan  ook ,  als  fcheepsterra ,  er  mede  overeenkomen,     Una^ 
filiooten ,  in  zijn*  Seeman ,  geeft  op  't  woord  Gyn  (lees  Geyefi) 
dit  kort  berigt  ter  verklaring  «  met  een  Gy  o/  Gein  ieis  op^ 
hijfen^^     fV eiland^  in  zqn  fV oordenboek ^  zegt  dat  Geyen  in 
de  zeelteden   van  Nederland  zoo  veel   beteekent  als  trekken. 
Dit  is  in  zoo  verre  waar,   maar  eigenl.  behoort  er  bijgevoegd 
te  worden  met  een  gey ,  d.  i.  met  een  aanmoedigende  aanhef, 
of  gezang,  of  fch reeuw  ,   hoedanige  iu  U  Grieksch  KfAfvrju«, 
in    het  Latijn  hortatio   genoemd   wordt,    (hortator  animorani 
Epopeus,    Virgil.)    Bij   onderfcheidene  werkzaamheden  in  de 
maatfchappq  hoort  men  zulken  aanhef,    bq   't  vervoeren  en 
verwerken  van   zware  gevaarten ,  bn  het  ophqfen  van   *t  /iel* 
hlok ^   enz.     Welk  laatfle  woord,    alsmede  heyen  van  hei!   in 
verbind tcnis  Haat  met   Gei^    Geyen.     Zoo    heeft  men  in  het 
maatfchappelijk  leven  nog  heifa!  dat  er  ook  toe  behoort.  — - 
't  Zou  mij   niet  verwonderen ,  of  er  behoort  ook  nog  toe  de 
Inierjectio    Eyt   Gy!   bij   onzen  Dichter,   II  d,  55.      En  b) 
Baardt^  Deugdenfp.  bl.  364,  Ey  Gey  fel  enz. 
BICK,   GICKE,   gek,    zot,    dwaas,  I  d^  3,  i4,  29,  5o,  128. 
J(    d.    71,     9^,     99,     107,     Comparat.     Gicker ^    Il    d.    91, 
Ï06.  —  Gickneyte^    gekheid,    dwaasheid*  II   d.    11 1  ,  116.^ — 
Gicklijck^    Bijw,  dwaaslijk,  II  d.  99.  —  Bijvoegt  W.  II  d*  71  , 
108.  —  Gfckheftig^    Bi)W. .  gekachtig ,    als    een  gek^  II  d,   95, 
—  Giek  jen  j  gekken,  jokken,  boerten,  I  d,  3.   —  Gickjeyery  ^ 
gekjagerij,    jok,    II    d.    64.     KUiaan ^    l^ck ^  GeckeUck^  onz. 
Dit  woord  Üaat  in  verbindtenis ,   of  is  betzelfde  veeleer,  met 
Guig  of  Guicli^  fatuns  •  en  inet  dat  van  onzen  Dichter  Gutvch^ 
Zie  ald.     Hiertoe    behoort   ook  Giclun ,  Gïgclien ,  Gigchelen , 
of  Giggeljen  j  caeliirinari ,  jocari,  lannari.     Dit  laatfle  d-iggel^ 
jen  gebruikt  nien  nog  vaak  in  Friesland,  wanneer  iemand  met 
zotte  gebaarden  en  houding  ergens  om   verzoekt.     Het  leysiii 
to  giggeljen^    zegt   eene    moeder    alligt    tegen   een   kind,    dat 
haar  raet  ecnige  potzige  houding  om  iets  verzoekt.     Zie  meer 
meer  bij    Guwck.     In  Gigagen  ol  Gegagen^   in  Gyyeny  etk 


Gi.  Gi.  i6iQ 

andere  noorden  sU  daUelfde  Gi  of  Gie  of  Gich »  ^,  ^^  ma* 
te  er  meerder  of  niiuder  kracht  io  *t  woord  moet  zqo.  En 
lie  daar  de  grood  van  Teler  woorden  oorljprongy  die  tot  de 
klanknabootfende  behooren, 

GIDZE^  een  gids,  II  d.  87«    Zie  Bilderdgk^  TVeilaml,  tut. 

GJEA.LPJELVy  een  zeer  ond ,  Teelbeteekenend  ^  klanknabootlend 
woord,  dat  in  bet  algemeen  ran  alle  geiaiden- wordt  gebezigd ^ 
die  Rerk  en  treffend  zijn ,  vooral  van  U  Golf  geklots ,  eo  wat 
daar  Fig;  mede  in  veribaod  Haat.  Zoo  viodt  men  Gjeafpjen^ 
Toor goipen ,  goWen ,  (Iroomen ,  tloeqen ,  fpoelen ,  gulpen  ,  gad-« 
fen,  Holpen,  klotfen  ^  enz.  I  d,  90,  139,166.  Ja  zelfs  vindt  men 
liet  Bedrqy.  voor  overHroomen,  als  met  den  vloed  bedekken, 
I  d.  2o5.  Doch  deze  active  betcekenis  vindt  men  meer  in  de 
Bamengeft.  Oer^gjealpjen^  Oer^gjolpjen^  Vwt^gjoafpjen.  Zie 
ald«  —  V.  h.  Gjealpe ,  een  gillende  uitboezeming ,  zucht ,  I  d  2 1  • 
Zamengeft.Gi/-^^ea^«  een  gillend  gelchrei,  ld.  167»  -  Gjeafu 
(Gen.  Gjealps)  uitllorting,  ftroom,  vloed,  I  d.  iû5,  II  d.  ^i. 
ZamengetL  Gjealp-^trieri'-eag'^wiet  ^  een  llerke  vloed  van  tra- 
nen, I  d.  94.  —  Gjealpe^  bijvoegl.  N-W.  b.  v.  '/  Gjeatp^rea-^ 
marj  de  golvende,  Hroomende,  roode  zcc,  I  d.47.  — Gjealpe 
ftroam^  golvende,  vlietende ,  Llroom,  I.  109.  — Gjealp,  Bijw. 
luidkeels,  hardop,  I  d.  53.  Met  een  geweldige  uitllorting, 
Fig.  hevig,  geweld iglijk,  1  d.  72,  86,  187,  206,  210,  Op 
'igjealpety  met  de  geweldigüe  overllrooming,  op  \  hevigst, 
I  d.  io4.  —  Gjealpf  Bqw*  met  eenen  gulp ;  op  een'  bof,  plots- 
ling,  weldra,  welhaast,  eerlang,  I  d.  91«  —  Bij  de  Tijdge- 
nooten  van  onzen  Dichter  vindt  men  deze  woorden  ook  meer- 
malen, b«  V.  Gegafpf  Kamp/i^  Pê.  bl«  361 ,  Sterns  lierk-luy- 
dcnde  gegaJp  (van  de  zee)  iterk  golfgeUlots.  Voor  gefchreeuw^ 
jammerkreet y  Bredero^  m.  458,  Wel  wat  gegalp  is  dat?  — 
Gi^en  voor  tjilpen^  zingen  (van  de  vogels)  Érunspelt^  in 
Küooe  Kraam y  bl.  345,  otgUpt^  of  tilpl,  of  giert,  of  tiert. 
•—  Voor  zfPelgen ,  inzmelgen ,  verzfvelgen ;  drinken ,  indrin-^ 
hen ,  uitdrinken  ;  ingidpen ,  uitgolpen  ,  uitfpuwen ,  vindt  men  het 
dikmaals ,  b.  v,  Hoojty  N.  H.  177 ,  363  >  Ingolpen.  Brederoy 
1>1.  166,  Inne  gulpen.  Heemsierk.  B,  A.bL3â3,  Ingegulpê 
bloed.  Kamph.  S.  IL  bl.  245 ,  uytgegutpte  glazen ,  voor 
uitgedronken,  enz.  VergeL  wat  wq  bij  GAl  gezegd  hebben ^ 
en  voeg  hier  nog  h^  Kiltaany  in  goipen  y  gutoeny  gobcy  gol-- 


i9o  G^i*  Giif 

let    Juniuên  in  gulf^  gulp.    fVoêfinb.  Bfdr.  Il,  57.     Za- 
menge!!**  Triene^gjea/p^  zie  ald, 
GI£L,  geel,  I  d.  5«  t  5i ,  6/.    Zamengeft.  Giel^eag^  Geehog^ 
I  d.  8i.     Zie  Korte  AanL 

GIERG 


a.  -v  —   7        —  %y  —  •»  '**  */  '  —  

Bijäi\  \an  kVafiJenb.  I,  i57,  /^e  Ggrgena  {ïeeM  giergena} 
de  gierigheid.  Vcrgel,  over  Z-N- W.  van  dieo  aard  JH^amfen^ 
berghj  Bqdr  1,  119«  Waarbij  nog  veel  voorbeelden  knunea 
worden  gevoegd ,  b.  v.  Hooft  y  Gtd.  bL  86f  M^i  verborgene. 
Baardty  bl.  g«  Mï\n  fchryiferuy  enz.  Vergel.  fVaa/ènb. 
Bijdr.  I,  i5ï^.  Noot.  hlcu riant  y  II,  4i ,  58 1  Gierey  voor 
gierigaart.  Dezelfde,  II,  4 18,  47,  Giergeäkery  (Comp*  Taa 
Oiergelik^  y  mei  grooter  begeerte, —  Komt  van  Gieren  y  {gec'* 
ren)  eigen  1.  irJialen  y  bejeheereny  befc/uiayen;  begeeren$ 
ergens  naor  janken  $  roepen  y /ckreyen  ;  in  welke  laatRe  be^ 
teekeuis  Kamp/u  het  gebruikt  Pe^  bl.  4i3«  Het  b  met  dit 
W-W.  gelegen,  als  met  het  Lat.  Defiderare y  dat  \\  begee- 
ren,  verlangen,  3^  misfen ,  5^«  treuren,  belrcuren,  hetee- 
kent.  —  Hiertoe  behoort  ook  gieren  y  geer  en  y  infchranken^ 
fchuins  loopen.  —  Geld-gieren y  als  *t  ware,  gieren  (bekende 
roofvogels)  die  het  geld  rooven,  Bredero^  bl.  i33. 

GIEZ,  ganzen,    I  d.  Bj  y   72,    174,    U  d.  4,    alwaar  de   ondo 
Grammatïcus   zegt :    Goez ,    plur.  Giez  ,  non  Goezen.     Intus* 

«  fchen  is  *i  meerv.  Goezen  ihatis  reeds  lang  in  gebxaÜL«  —  Ki^ 
liaan  y    G/ieuSy   goeSy  anfer   fa>m.     Zie  Goez* 

GIET,  gaat,  3  perf.  praes.  ludicat.  van  Ceaay  I  d.  5,  53,  54, 
61,  67,  69,  72,  126*  euz.  Meds  SloLe ^  F,  420,  enz, 
Glieet.  Eln.zoo  ook  Maerlant  I,  23,  34,  enz.  Gaet  heeft 
echter  ook  «9/ou6^ ,  VIII,  427,  wai^aaiuo^er^  d.i.komt  u  over. 
—  Gietnie  y  gaat  men,  I  d.  52.  -  Deelw.  Gien  ^  I  d.  91,  II  d, 
75  enGinzeny  I  d.  69.  Zie  Beglnzen.  lade  üt/dr.  van  f^Vas^ 
fenb.\y  i65,  Te  rie  genzen y  te  rade  gegaan.     -  Veried.  Tijd 

Jlng.  ld.   1,  9,  36,  109,  112,  i3o.  —  Gfngt,  ging  het,   I 
.  i38.     Meerv.  Gingen  j  lï  d.  82.  JVaatze  Gribb.    kL  Ji  ^ 
I   gijngh;  doch  Ik  gónghy  bl  5i  ,  79,  81. 
ÛIJZJEN1  fcbatcreni  lagchen,  fpotteni  I  d.  55«  -  ZamengelV^ 


Ou.  171 

Ggz^^obbjen  1  al  rdiaterende  lagchen ,  glonegabben  9  II  d.  5o» 
Kie  jyoêfenh.  Jdiot.  -^  ixifz-tuwt  (deacU)  de  gapende  mail 
des  doods,  I  d.  21 3.  fygd^gappjende  Gijz^tuwt^  II  d.  70. 
Het  fchgni  verbonden  met  GUg/c^  fanna,  irrifió,  UIqGo  ore 
distorto:  en  lietzeiJe  te  zqa  met  Guy/èn^  Guyten.  Vergel» 
KUiaan^  ald.  —  Gu^pzjen^  Gawijen. 

GUSSEUEN,  geefeien,  11  d,  97«  JBredero  gebmilit  Giesjelen^ 
IiL  35*19  366  >  en  81 3.  Ik  houd  dit  woord  voor  verwant  met 
GUpelen^  voortd.  W-W.  van  Gispen^  van  Gispëj  flageliam^ 
lorom,  verber.  Het  woord  Gispen  wordt  zoo  door  Bredero^ 
]>!•  )8i  9  gebruikt,  Als  u  de  Beul  wat  gispt  %  dan  is  't  nog 
t^ds  genoegb.  En  bl.  548  9  Wond  ick  yan  de  fcholicrs  van  't 
groote  fcbool  wel  lien  j^iapen.  —  GUpelen  leest  men  bij  Are- 
ilerOj  bh  385,  Veurfeker  lbo  wordt  hq  binnens  kamers  wat 
egispeUm  —  Hiervoor  vindt  men  Quispeien  met  roiriy  bq  t/* 
£.  Veen^  bl,  137. —  En  Uitspelen  ^  b.  v,  TViapeien  met  zqne 
wiecken ,  bij  Hooft ,  Ged.  bl.  96«  Waarvoor  onze  Dichter 
«egt  ly ieck-^winpelen  s  Voorberigt,  bl.  XXVII.  En  Starter 
gcbrnikt  bet  van  een  hondtje,  dat  met  zqn  Raart  heen  en  we- 
der naat,  bh  i65,  a,  (let  wiggclt,  het  waggelt,  Xi^Kwispelt 
Jijn  flaert.  Dit  noemt  Bredero ,  bl.  éog ,  JVispelJlaerten  :  ande- 
ren Quispelftaerten ^  Kwiêpet/iaarten.  Men  weet  dat  de  G,. 
Wy  en  QU  wisfelletters  z^n.  Trouwens*,  Ginfen^  hoewel  het 
nu  alleen  de  Figourl.  bcteekenis  heeft  behouden  van  ergens 
Ttaer  te  raden  ^  beteekende  in  den  eeifle  ook  ergens  naer 
Jlaan^  bqna  zoo  als  Aeneas  doét  bq  yirgllius:  Atque  animnm 
nnnc  huc  celerem,  nunc  dividit  illuc,  in  partes^e  ra]>it  va« 
rias,  perqae  omnia  verfaL  De  Latqncn  f;ebruiken  er  ook  het 
woora  Conjicere  voor.  Het  voortd.  W-W.  Gis/elen^  zal 
dan  ons  woord  Ggsjeljen  zijn,  want  tusfchen  de  I  en  U  was 
voorheen  dat  ondcrrdieid  niet,  dat  er  nu  is.  Zoo  zegt  de 
Teutonista  voor  G/usfen^  dat  hg  op  bl.  84  gebruikt,  op  bl» 
107  9  Ghysjen  j  conjicere.  Vreemd  zou  het  ook  niet  zqn» 
Eoo  men  hier  toe  bragt  Ghnjekn^  in  carcerem^  in  citstodiam 
dare^  conjicere;  nunc ^oofidem  capere^pcr  metonymiam. 
Bäderdgh  leidt  geesfel  af  van  't  oude  Ees ,  verwant  met 
cutn  heester^  het  Lat.  Escuhis. 

GIJSTEN,  b^w.  driftig,  haastig,  voortvarend,  II  d.  io5.     Dit 
nog  zt^r  gebraikelflke  woord  Ramt  vermoedel^k  af  van  't  ▲• 


gelijk 
GIMSE 


S.  Gg'éit,  gïiit,  gest.  fermentum.  De  orergang  Tan  de  een^ 
in  de  andere  beteekenia  is  gemakkelijk ,  en  wijst  ^-ich  ze!ve  aan^ 
Yt-r(4el.  Jufiius  in  Yeast*  En  Gyaten  Haat  yoor  Ggstig  ^ 
[elijk  Grijtnniene  voor  GrymmeUg  ^  enz. 

NMiN,  gunnen,  I  d.  4.  —  Ginst ^  gunst,  I  d.  i63,    i66.  — 
Ginfltg^  gunllig,  I  d.  4i.     Zie    Gunnen y  gunst y  miê^ginêt. 

GIN-ÜEY,  goeden  dag!  (eene  gewone  groele)  ld.  4,  92.  Iq 
fVaat^e  Gribb.  BrilL  is  dit  onderfcheiden  uitgedrukt:  Goe 
deyj  bl.  3i.  Gin^dey^  bl.  44.  Gen^dev^  bl.  55,  en  aJd, 
ook,  gelijk  LI.  4û,  Goedin  dey;  Goen  aey^  bl.  fjj.  In  ^e 
Bijdr    van  I^Vasjenb,  (,  i52  trOff  rfc/. 

GIN-NACUT,  goeden  nacht!  II  d.y5.  —  Gen-aiH>ndif  Baardiy 
bl.  i5^.  Genai^ent^  Dezelfde^  hl«  3o.  —  Goén^morgen^ 
Hooft  %  Ged.  9. 

GIR2JEN9  aanranden )  Reken,  wonden,  I  d.  ]58,  MeyinSwird 
girzet  my  mijn  fijnne.  —  My  girzmet^  mij  deert,  mij  yer-. 
driet«  mij  ijst,  I  d.  loj.  Beide  deze  woorden  iehqnen  uit 
eene  bron,  want  gelijk  van  bieren  komt  2urmeni  v.an  Kie-» 
ren  f  Kiermen^  zoo  komt  vau  Girzen^  Girzmen.  Vermoede- 
lijk is  het  hetzelfde  met  Gierfen  i.  e.  Gieren,  avide  netere^ 
inhiare,  bi)  KiUaan.  Hier  toe  komt  mij  voor  ook  te  Dehoo«« 
ren  Glierfelen,  horrcre,  horrorem  Ijtaberc,  Kd^  Endoor 
omzetting  der  R,  grijfen,  grijnfen,  ringere»  os  distoroaere 
—  fremerc,  frcndcre ,  •  fiere,  plorare.  Grenfen^  greijn/en^ 
ringere.  Grejen,  terrere,  enz.  Zie  wat  wq  zeggen  og  Grijz'^ 
jen.  Het  grondwoord  van  allen  is  Gieren ,  ringere ;  dein  ter- 
rere, turn  fequi,  perfequï,  impetere.  Ook  giert  men,  d.  i» 
trekt  men  een  fcneven  mond,  als  men  weent ^  vooral  is  dit 
het  geval  bij  kinderen.  Van  de  beieckenis  van  aantfalkn  heeft 
men  Gier  j  een'  bekende  vogel.     Zie  Grijz. 

GISSJEN,  zie  For-Gissjen. 

GITTE,  zwarte,  I  d.  48,  Git  te  ebb^ne  doppp^  zwarte  ebbene 
doppen  (in  albast  gevat).  S.  A.  Gabbema^  in  Kliooa  kraam ^ 
bl.  :)5S^  llatLT  gilte  lluijer.  Huijgens  ^  bl.  102,  Gitlige  Crij- 
flal.  V.  d.  Veen,  Raets.  bl.  22,  Guttge  bniijn  oogeii.  Nog 
zegt  men  Git-za^arL  Het  Git  ^  gagales,  heeft  hieraan  zijnen 
naam  geleend.  Vergel.  Junius ,  ia  voce  Jeatftone  j  Kiiiaan^ 
in  Ghet. 

GLANZE,  glans,  ld.  1!^,  85,  91,  ti6,  i24,  enz.—  Zamen^ 
gett,  GlanM'-glcaun^  glans-gloórende  Qvan  de  zonJ|  l   d.    \86^ 


» G  L,  173. 

-  — -  Glant^^wiHe  ^  een  fcb! tierende  vrcngd e ,  d,  uzeer  groole 
Treu::de  grondtekst  vroLijUieid)  I  d,  224.  —  GUinz^ufirck ^ 
Voorr.  de«  2  draks,  d.  i.  puik-  en  i>ronk-werk.  —  't  W-W» 
Oianig)ea  en  Gtanzje/ij  gtanien,   glinüeren»  rchitteren «  I  d* 


ren,  ld.  i4«  48,  90,  2o6«  — ü-lanz-Zioyle  ^  glans-IlnUing, 
lichtkaatling ,  l  d..  89.  Ook  de  Tijdgenooten  gebruiken  dit 
vroord.  Kamphiujzen  ^  Pa.  bl«  i34|  In  fchoouhc^d  glanst 
en  flonkert  in  haar  goud.  — •  OmglanzeUy  Dezelve,  Pa.  bl. 
56,  met  eer  en  roem  omglansi.  Komt  van  Gkis^  Glez,  Zie 
ald«  lu  dit  woord  en  eenige  volgende  is  de  L  een  WQriciIctter, 
QLED,  GLtlODE,  glad,  glibberig  ^  blinkend,  rchiiiereud ; 
Iraai,  Icbopn,  mooi,  ld.   i,  6i,  i58,  202.     In  gledde  jort^ 

r}g,  eeq  goede,  voortrcffelqke  voortgang,  II  d.  4.i.  —  Bmv. 
v«  Gkd  blinckjen^  op  eene  fchittereude  wi^ze  blinken,  ld, 
219.  --  geheel^  ganêch^  b.  v.  Gled  Jorlern^  I  d.  24.  -*  Gled 
forntten ,  ld.  74 ,  II  d.  86.  —  Gled  apweagje ,  I  d.  84.  — 
Gkd  omteerej  i  d.  102«  —  Gled  fordien^  I  d.  i4i.  —  Gkd 
oer^mocht^  ld.  171,  —  Voor  volkomen^  allemê^  b,  v.  gkd 
joinuwget  ^  I  d.  207«  —  Gled  kert^  I  d,  88«  —  Zamenget^ 
Smoar'^gled  ^»  Gaeat^gkd  ^  sie  ald,  — -  Als  h^yr.  gebi*uikt 
het  Hooft  y  N.  U.  419,  op  dezelfde  wqze,  b.  y,  glad  af  be^ 
iaald.  Kiüaan  neemt  ook  glad  voor  glandy  wanneer  big  bet 
Tertaält  door  gloedig^  gbedendem 

GLCÔN,  gioeijende,  glaodig  ,  beet,  faiitig  ,  febi tieren d  ;  vurige 
driftig  3  I  d.  10«  23«  75,  ioi ,  102,  i4i ,  227.  Gleaun^  I 
d.  i83.  —  V.  d.  *t  Gkon^  de  gloed,  het  vuur,  I  d.  58.  — 
'/  Gkaiuif  ld.  i4,  i66.  —  Gkdunie^  hitte,  gloed,  glandig-i> 
beid,  II  d.  '^Sj  78.  —  Zameoged.  Giawt^gleaun ^  zie  ald.  «-^ 
Gkon*^ghar'''glanz  ^  de  gloeiende  gloor-rglans,  I  d.  222^  --« 
jijegab.  Glüij  eloeqen,  bi.  i&3.  Baardty  Plulans  glende 
poel,  bl.  \S.  Gknde n  toorts,  hl.  ij6,  iâ5  Giende  ko^. 
len,  bl.  i55.  —  Starter^  Boert.  bl.  16,  Giandig.  Zie  H^aa-^ 
/ènb.  Idiot.  in  Giandig. 

GLEZ ,  het  glas ,  I  d.  79.  Meerv.  Gkzzen.  Zamengeft.  Gk%^ 
bruwckle^  zoo  broos  als  glas,  I  d.  228.  —  De  ulaaade  dochter 
Tan  di^fiilinAerifiheron,  Hooit  ^  Ged  3 63.  Vitren  Cii:ce,  Hor^t» 


74  Ou 


jLIVI,  6'*o*i  6^*^"*^«  g'oed,  b.  t,  Glim^namme^  een  ^oede 
naam,  roem,  Fiff.  I  d.  168.  —  Zoo  tegl  Baardtf  Deugdeitfp. 
bl.  8 ,  iilim  noch  eer ;  bl.  56  %  Ere  en  f^Um   —  Voor  gkin% , 


m«,  gloed,  prana.  Glimpen ^  gummen^  ignescei-e.  Teutoa. 
Geli/mpen ,  themen  ,  voegen  ^  waelllaan ,  georloft  wefeo  , 
licere,  decere,  congruere«  —  Dit  alles  ia  een  goeden  zin; 
maar  in  een  kwaden  tauj  Hangen»  y  bl.  25«  Glimp  fan  bui- 
tenwerken. Dezelfde  bl.  89,  E^  wcrelis  gUmperu  Geesidorp 
in  KUoos  kraam  ^  bl«  56 1 9  om  dal  Ajn  glans  ban  gämp  Ter- 
dooft,  V.  d.  f^erglimpte  Rreeken ,  Kamp/u  Ps,  87«  oeboon 
gegUmplen  lengen fcbij n ,  dezelfde,  bL  507.  Verglimpen  voor 
ziJQ  glans  verliezen.  Dezelfde ^  bl.  358.  Conf.  Juniuê  ia 
Ghmniering  et  Glimp/e^ 
UNSTER  JEN,  glinnere 
/Ire'-gloarjen  y  glinfier-g 

Glinjlerjenj  van  de  oogea,  nei  nair,  rr  aaize  \jrrioo%  nu  0$ 
10.  Kiliaan^  GUnfteren^  (rasteren  y  fcintillare,  fulgere,  — 
Gien/ler,  i.  GUnfler^  fcintUIa. 
IrUOERJEN,  gluren,  zien,  I  d.  55,  59,  181.—  Loeren,  be* 
loeren,  belagen,  I  d.  ^3.  —  Uitzien,  verlangen,  I  d«  ii4.  — 
Gljoerckjen  ( Verl.  Tqd  Gljoercke)  voor  verlangen ,  Il  d.  66. 
—  Zamengcll.  Eag^dol^glioerjen,    met  de  oogen  nederzien. 


—  Hoo/t^  Geel.  bl,  174,  Gliuroogeru 

rLOARJEN,  glooren / fchïtteren ,  I  d.  127,  221.  —  Zamengeft. 

Gharre-glanzjenj    fcUiltefen,   uitblinken,   I  d#  87.    Verled, 


6u  175 

Dcelw«  Ghar^ltuue^  met  gloor  omglansd,  I  d.  aa8.  ^  Gbar^ 
gloor,  glans,  I^.  roeoif  eer«  I  d,  26,  i65,  3i3«  QiOf  218, 
ü^u  (y/oiy?oor  gloor  ♦  gloed,  (een  warme  Hoof )  ^.  iL  Veen^ 
Raetf.  bl.  S.  bUderdifk  leidt  het  af  van  (iliezeru  En  100 
ziet  men  de  Terwantfcliap  tosfclien  dit,  en  (Jrkz. 

GLOED,  een  gloed)  bette,  b.  v  des  tooros,  1  d.  211«  —  Za« 
mengen,  jtjoer^gloede  ^  voargloed,  II  d,  71.  —  Hcrte-gloed^ 
bartelijke  liefde^  I  d.  121«  —  Sinne^gloed^  zonne-gloed  of 
hetie,  I  d,  gi«  —  Gtoed-'goime ^  met  een  gloed  als  yan  goad 
fcbitterende ,  I  d.  222«  —  Gloey-^gleón  ^  gloed-beet,  I  d.  219. 
Gioet  Toor  vlam^  A#.  Siote^  IX,  SG"^^ -^  Gloey^/ieei  ^  /Joo/i^ 
Gedm  221.  —  Gloef'-'rood f  Dezelfde,  GecL  235.  -^  Gl^dig 
(toorn  en  gramfchap  ghedig)  Geufe-Liedb.  Giede^  gloed , 
^fegab    bh  i65«    Verwant  met  gted^  Sj^^^ 

GLOEnJEN,  glooren,  recreari,  refid  (A</.)Id,8.'    ZamengeR» 


een  bedekte  kuil,  L  d.   202. —  Gluwp^ontijgge^   verborgea 


melijk  bespotten,  I  d.  i84«  —  Kiliaan^  g^o^P^f  S^'VP^^  ^^* 


I  op 
L.  R.  van  îVedde^  61.  86,  Noor. 

GLUDEN,  glqilen.  Zie  oni-glijden.  GUden^  Maerhiit^  II, 
596,  171*  Maar  geüderij  yoor  verloópen  (van  den  tqd)  De« 
zeJfde,  II,  88,  7. —  Hooft  Ged..  36^,  Hoogmoed  laten  jr^« 
<»/i,  d«  i  laten  varen«  •— >  Zich  laten  glyen  V  hunner  bede. 
Dezelfde  N.  H.  626 ,  d»  \.  zich  schikken  plooi  jen,  -*  Het 
yervr^nie glippen ^  Kamph.  P«»  29^,  voor  weggaan,  vertrek-- 
ken.  Dezeirie,  Pm.  68,  329,  en  Hoojt^  Ged,  80  ,  96  f  f/^<» 
sp/i  voor  gig  den.  Kamp/r  Fs.  ii4,  118,  vergUaJen  yoor 
nitglijdeD*  —  uit  Ce  en  lifden. 

GMEP,  gnap,  knap,  ziudel^k,  net,  (vooral  in  kleeding)  I  d« 
12,  91, —  Gnepper^gled j  fraai  uitgedost,  wel  gekleed,  I  d, 
64«      Thans   zegt   men   (meen    ik)   alleen,    althans    meestal 


* 


itg  Gier 


s. 


Ia  U  Libb,  f  en  A.  Yêbr.  hl  ai,  —  g^fiap  TOor  gêhêei  b.  v^ 
rnnp  ajjnijm^  Bredero  in  H  Motortje  ^  bU  SoS^  ab  Bnw« 
f  aar  als  Bijv.  N-W.  voor  knap^  welr>onthouden  %  DescUde, 
bl.  768 ,  en  706 .  nog  gnap  en  gnut ,  (vâa  kltederen)  -  jBa- 
äaarif  gnap^  innp^  gaaviu.  Iii  welke  beteekenU  de  Frieaen 
dit  woord  ook  kennen^  b*  T.  Een  knappe  gast,  longen^ 
meid,  kind,  ent,  voor  vl^'tig^  ophttend^  werkMoamf  kondig. 

GNIERDJEN,  (to)  toe-fnaaawen^  ioe-graanwen^  toe*bijtent 
eiprobrare.     Zie  To-gmerdjenk    Gnorjen. 

GNOO,  Al  wn  gering  en  alecht  is  in  tijoe  soort »  noeont  mea 
in  de  samenleving  nog  gnud.  Onze  Dichter  schiïat  er  meda 
te  hebben  aangeduid  kort  en  êkchi  kruid  o£  gras^  gelnk  aaa 
de  lage  wallen  en  sloots-kanten  doorgaans  groeit,  en  oat  de 
Frieschc  landlieden  vht-gras  (Flot-gerê)  noemen,  In  dit 
geval,  vertaal  ik  den  eersten  regel  van  het  Derde  Soeldiclit 
aldas:  De  Ooijevaar   trapt,    plomp   in   ^t  vlotgraSf  over  hel 

Îoede  kruid  heen,  en  zoekt  den  puit  (gelijk  men  hier  zegt) 
.  i  den  vorsch  of  kikkert.  Nog  tweemalen  komt  dit  woora 
voor,  en  wel  met  dol  ^^  gnoddolj  als  een  bijw»  voor  neder ^ 
viak  neder  j  I  d*  196«  303«  Over  de  afleiding,  des  woords 
raadpleege  men  Hoekêtra^  K,  &  L.  Bode  voor  i8i4,  N^.5f 
bL  43*46»  Van  Gnod  schijnt  een  aanverwant  te  zijn  gnobf 
vmarovcr  men  zie  H^assenb.  in  Idiot. 

&NORJEN,  knorren,  grommen,  I  d,  39,  62,  wegens  ontevre^ 
denheid.  —  V,  d.  Gnorj  geknor,  gegrom;  Rg.  verwet ^  be- 
schuldiging, I  d.  i5o.  Zie  Begnorjen,  Ook  de  Tgdgenooten 
onzes  Dichters  gebruiken  het  woord  dikmaals.  Broer  Corne^ 
liê  Htst»  bl.  385,  sondcr  daer  yet  te^cn  te  knorren  of  te 
morren.  Baardi  ^  bl.  549,  het  gnorren  uit  een  varken-kot. 
Hooft  iV.  H.  534,  van  *t  morren  aan  't  knorren  raken, 
(en  hier  uit  ziet  men  de  echte  betcekeuis  )  Dezelfde  gebruikt 
ook  gnirtenj  Gedicht,  bl.  8.  Bredero  gnorrich^  bl.  345  ♦ 
gnorrer  (een  grompot)  bl.  5o6.  Het  woord  is  nog  in  volle 
gebruik,  en  schijnt  met  hel  vorige  gnierdgen  in  verbindie- 
nis  te  Slaan. 

ÎNUWJEN,  gnoiiwen  ,  k n ouwen ,  binnens  monds  prevelen, 
mompelen  9  ore  compresso  mussare ,  I  d.  169.  De  kracht 
\an  dit  woord  zit  in  de  GN  of  KN  (want  G  en  K  wor- 
den telkens  verwisseld)  en  de  eerste  beteekcnis  scbijnt  te  zi/n, 
drukken^   perfen    {j^resjen)    knellen.     De  aanverwanten  zijn 


Gn«  Go.  tjf 

'  Jbïina  ontelbaar I  en  geen  wonder,  want  liet  'denkbeeld «  dat 
ïn  deselfo  oorspronkelijk  zit,  \s  ^eheA  ziimeijli  Ons  woord 
is  hetseiide  niet  Inouu^n.  fie  yoornaamste  Terwanten  zal  ik 
bier  slecbts  aangéTen  }  dezeWe  zijn :  (knaven^ knauwen  ,  (knab- 
ben)  knabbelen  ,  knagen ,  knappen ,  knarren ,  knaspen ,  knas* 
scben.  (Kneven)  knevel,  knevelen,  (bij  zamentr.  knel,  kneU 
len)  kneden  (L-Fr*  knettjen)  knetteren,  kneazen,  koen* 
zelen,  (Kniven,  kniben)  knibbel  ( L-Fr.  die  knie)  knibbelen, 
knipen,  knijpen,  knippen,  kniezen,  knijzen,  knikken,  knit<- 
ten,  knitteren,  knispen,  (Knoven,  knoben)  knobbel,  knob- 
belen ^  knoffelen,  knoest,  (knaist)  manos  compressa ,  pugnns , 
knoeyen ,  knoeken,  (L*Fr,  knuwckjen)  knoke,  knokker,  knok- 
ken, knotte  (L-Fr,  knoatte,  Ki/.  knntte)  knotten,  (L-Fr, 
knoattjen)  knoop,  knoonen,  (of  knop «  knopen)  knorre  (L«* 
Fr.  knoarre)  knouwen ,  knniven ,  knuiffelen ,  knuffelen ,  enz. 
In  alle  deze  woorden  zit  oorspronkelijk  het  denkbeeld  van 
drukken^  knellen ^  persen^  maar  in   onderscheidene  wijzigin- 

f  en,  gelqk  gemakkelqk  wordt  opgemerkt  uit  derzelver  welbe- 
endc  beteekenissen« 
De  GN  is  meer  Friescb,  de  KN  meer  Nederlandsch ,  over 
bet  algemeen.  Gnuwjen  (gnouwen)  beteekent  dan  hier  mei 
gnmengedrukte y  en  op  elkander  geeloien  tanden^  binnèm 
monde ,  mompelen ,  en  at  mompelende  lasteren ,  ku^aad  êpre^ 
ken»  Voorts  kan  gnuwjen  ^  {gnobjen^  dat  er  mede  overeen- 
komt) beteekenen ,  en  beteekebt  het  (^zoo  ik  mij  niet  bedrieg] 
nog  heden,  persen ^  afpersen ^  lastig  vallen ^  te  na  karnen^ 
benadeelen%  ja  zells  knoegen^  knoffelen y  slaan  ^  rossen. 

GOA,-  GO«  gewest, d is trikt,  I  d.  35,  Sg.  — ^  Gou^  buurt,  ge- 
buurte, dorp ,  ld.  5i.  Kiliaaiiy  gouwj  regio,  ager,  rus,  ter-> 
ra ,  paguS.     Vergel.  fVassenbergk ,  Bij'dr.  II ,  35« 

GO  AD,  GOADE,  én  GOD,  Deus.  Men  vindt  dit  woord  bij- 
na op  elke  bladzij.  Genit.  Goads  en  Gods^  meerv.  Goaden^ 
en  doden»  Godinne  en  Goadinne^  I  d,  19,  II  d.  65«  73, 
o4.  Godheg tefi^  Godheden,  II  d.  65.  Godlgck^  goddelqk, 
II  d.  111.  —  Zamengeft.  Goad^-cef^aerd ^  van  God  ontaard, 
afkeerig,  ld.  2o4. —  God^beWer^  Godvereerer,  ld.  i5i.  «^ 
Goad'-fjoerig  ^  met  vorige  liefde  tot  God.  bezield,  ld.  176. 
—  Göd'forjiteen y  6od-ven[eten ,  Godloos,  I  d.  108,  i43.  — 
Goads^/reeêe  ^  Gods  vrees  ^  vrees   (eerbied^  voor   God,  I  d« 


J78  O  o. 


)!• —  Goad'/reez*nê ^  God?reeseiide ,    I    i.    15^«  ^99*  *"* 
iod'-frucfuig^  I  d,  63.  —  Goadê^frjuBn^  Godavnend^  I   d. 


6i.— 
God' 

6^f  699  7^9  71»  969  ^^^  *^  Gocut^yrom j  wter  vroom,  I  d« 
335.  —  Goadgeieerde  f9en  Godgeleerde »  II  d,  io4. —  Goad^ 
heyäg^  60de  geheiligd,  I  d«  199*  —  Goadê^je/ie^  Gods-gifte, 
beneuciam  divinam,  dooam  dei,  l  d.  173«  —  God^^ljeaf  en 
Goad'ljeaf^  Gode  lief,  bij  God  bemind,  I  d.  173«  1739174« 
175 f  300«  313,  —  God^leaz  en  Goad^ieaM^  goddeloos,  I  d« 
8t9  97«  98,  999  100  9  ens. —  God^kat^yd^  goddelooeheid  , 
I  d.  13  2«  -^  '/  Goads^kiaterjen  ^  het  Grods-Iasteren ,  I  d.ioS» 
-i-  God^m^ldj  Goddeli|k-mild«  zeer  goedgun8li|9  I  d,  i5o« 
— *  God^preaUe^  Goddelijke  oraal,  I  d.  319.  -  GocuT^nrwitP'^ 
namme^  Gods  eernaam  (Jehova^,  I  d.  333.  —  Goa^fi/^ig^ 
Godzalig,  I  d.  194,  1989  33.3,  enz.  —  Goad^fiäighepi^  ld. 
90,  —  God'foon^  God-zoon,  en  zoon  van  Goa,  I  d.  75, 
310«  —  Goad'Jpreck  (it)  de  Godfpraak,  II  d«  75.  — *  Gods^ 
tjienêif  en  Goads^tjCenst^  Gods-dienst,  Godsdienstigheid ,  I 
a,  61 9  i55,  i639  II  d.  73.  —  Gods^tjienêtig^  I  d.  53« 

GOALD9  goud  9  I  d.  489  U   d.    90  9   93,   95«  98.  —  goaldne^ 

goaden,  van  goud,  II  d.  91 ,  95.     In  de   Bywr^  van  fVoê* 

Jfknbergh  bl.  i63,  goold. —  ^oo/cA» ,  ^oo^ ,  goaden ,  galden  , 

ibid.  bl.  i56,  i64«    Juniuê^  Gold-  Boordt  f  bl«  i53,  Goidt. 

Zie  goud. 

GO  AR  9  goor,  bedorven,  verflenscht,  eigenL  daar  een  geortfe 
aan  is,  {KÜ.  gore^  gheur)  I  d,  35o.  Bredero^  bl.  57S  goor 
ftüicJterij  (van  pis.)  bl.  4oï ,  dit  goore  goet.  Boordt  Jt>L  536, 
gore  goet\  h\.  398,  ^ore  wijn;  bl.  343.  Hïeitoe  behoort 
guur^  of  liever  het  is  hetzelfde;  gelgk  foor^  ff^^r;  loar^ 
tuur,  leur. 

GOARRE,  (gierge  goarre)  een  gïerigaart,  gierige  Ipaarpot,  II 
^*  99* —   V.   u.   goarrigj    karig,    hebzuchtig   (cfy   goarrige 


valde   avarus.     Boordt^  bl.  248,  de  goor^ge  vraeife  tijdu 

GOARRE,  zekere  ziekte,  denkelijk  de   kooru,   korts   bn    onds 

genoemd 9  II  d.  59.     Deze  drie  laatste  woorden  zijn  éeo :  De 

toepassing    is   slechts   onderscheiden.      Hiertoe    behoort    ook 

Îoartlg^  bij  v.  goartig  {Cic)praetj  fVaatz0  Gribb.  bL   32, 
neerige  taal.    Een  gortig  varken,  enz. 


Go«  179 

GOBBIEN,  gobbeot  gabben*  ginne-fiibben ,  caebmiiari«  I  d, 
63«  Zio  Gg^'^obbjené  KiBaan^  uaóberenp  nagari,  jocari, 
ËQ  zoo  ook  (S^iê^  I,  565«  c*  Ginne^mbbenf  Sredero^  h\. 
Si3,  6ij^«  Misfchien  boboort  biertoe  ooL  Gibble^gabble  ^  gar« 
ralitast  fermo  eODfafaSy  en  Gibe^  deridere.  Conf.  Junüiê. 
ei  ibid»  et  in  gabber.  —  Gobberjen^  gobbereni  ergens  zqn 
mond.  op  zetten  ,  inbiare  •  is  zeer  bekend  in  Friesl.  —  Misicbien 
beboort  ook  biertoe  Gopbekn^  Tomere,  emctare,  Ki/.     2^eu^ 


GOE^  goed,  bonnsy  probos;  bene^  probe,  I  d.  i,  4f  i4v  i6f 
42,  55«  6o,  enz.  {Kamph.  Pb»  bhioo,  goe^daad.)  ^  Goed^ 
betzelfde,  I  d«  4,  ia,  34,  6o,  84,  enz.  —  Goef  meerv.  in 
Goe  mannen i  Goe^dasgeiu  «-»  't  Goed  yoor  *t  goede,  gelnk, 
ifv^eUaart ,  beil  ,11  d.  ^ ,  io5«  —  Voor  bezitting  ,1  d.  1 35 , 
i3o,  i46,  i5i ,  enz.  '  Meerv.  Goeden^  Toor  goederen,  I  d« 
117 ,  n  d.  91 ,  o3,  100.  —  Goeênj  betzelfde,  II  d.  ii5.  — 
Goedrenj  betzelrae,  II  d.  91.  —  't  Goedj  voor  alles,  urat  in 
't.LaU  res  of  negotinm  is,  b.  v.  voor  boeken  en  papieren^  It 
d.  Si.  ^  Voor  't  vee  {kleinuee^  I  d.  06.  De  Boeren  zeggen  er 
nn  nog  TOor  't  Ln lesgoed.  —  In  't  ûibb.  Jen  A.  Ysbr.  dU  2 , 
goed  yoov  Jhuifteoak^  bh  53,  TOor  witubróod;  bl.  a8,  TOor 


135,  i48,  i85,  enz.  —  Goedigheyt^  I  d.  109.  Hoojty  GecU 
ai  f  ^Qz. —  ZamengeR.  Goe^dcegen^  goede  dagen,  gelukt 
II  d.  94.  —  Goedied^  weldaad,  I  d«  117.  Kiäaanf  (ioed^ 
daed.  —  Goe^diedig^  weldadig,  I  d.  118.  —  Kamph.  S»  R. 
bl.  4 18«  436,  Goed'-dadig.  -—  Goed^dader^  dezdfde,  ibid. 
bl.  4i8 ,  en  Bredero ,  bL  499 ,  Goed^dadigheyt.  —  Goe-dwaen , 
goed- doen  ,  I  d.  107  •  d«  i.  weldadigheid.  —  Goe^freed ,  Groede* 
Tnidag,  I  d,  3io.  KiUaan^  Goeden  vrgdagh^  ïbteria,  dies 
parafceves ,  dies  Veneris  Sanctuê.  Want  goed  is  Iveylis.  Zie 
Jiuydecoper  o^  Stole^  VU,  ii55.    Van  bier  nog  in  't  Liedje: 


goedkoop 


i8o  C  o, 

bl.  ig8 )  Hy  gaet  wel  goeioop  mee,  «b  Iiy  da  Tr^e  flemp  het 
«-  Goe^kinncy  goedkearen,  Il  d.  8i*  -*  Goe^moedê^  goeds- 
jDOedSy  Voorr.  —  Goe'-frumnen !  goede  mannen!  als  Bijw*  I 
d.  55.  Starter  y  Mei.  Thijsz.  bK  i.  V.  d.  Feenj  h\.  570  > 
ja  Bredero  zelfs  Gemanneny  bl.  384«  Goe^rrumy  in  "t  eenr» 
In  U  lAbb.  fen  A.  Yêbr.  bl.  Sg.  —  Gotf  moarn^  goeden  mor- 
gen, II  d.  71.  (Zie  Grin^dey.)  —  Goe^njucj  goedgnnRigheid , 
U  d.  49.  -  Goe^njue^mijldy  goedgunltig  en  genadig,  I  d.  ai5. 
—  Goe^tincten ,  't  goedannken,  II  d.  116.  —  Goerlier^  (t;aii 
goede  tier)  goedertieren,  ld.  i56,  1Ö5,  189,  201.  -*-  Goér^ 
tierney  I  d.  i24,  i4S ,  198,  au.  Gosdertier^  leest  men  ook 
bq  /^.rf.  yeen^  bl.  420,  Starter,  bL  111,  en  Hoojt^  N.  H. 
bl.  3a4  —  Go-^rliernkeyt  y  I  d.  i5i,  i48,  15.3,  enz. —  Gúer^ 
iierlifcky  I  d.  119«  ^  Goertierlijchlieyt ,  I  d.  11 8. 

OOEZ.  een  gans,  anPer,  II  d.  4.  Kiluian,  Goeêy  goejh^  gans, 
anfer.  —  Goercplomnie ,  een  ganzen-pluim  of  Teder,  1  d.  4. 

•  f'Vaatze  Gribb,  dI.  48»  Guwje^ay,  een  ganzcn-ei.  In  zekere 
Zamenfp.  lees  ik  Givfti^honck.     Meer^.  Giezy  zie  ald. 

GOL,  GOLLC,  gul,  mild,  openhartig,  e^nL  nitltortend,  I 
d.  88,  i5o,  173,  174,  175,  195,  ai2.  Zamengell.  üoA-Aer- 
/^,  gulhartig,  Voorr.  ^  GoUhertigheyte ,  II  d.  43 1  55*  — 
Gol^iKPty  gul  uit,  openhartigl^k,  II  d.  45.  Seh^t  tot  gol^ 
ven ,  gulpen ,  gieten  ,  uilHorten ,  te  behooren«  Zie  Gjealp^rim 
Misicnieu  mng  men  hier  ook  toebrengen  Geili  GuUen^  abfbr* 
bcre  ,  KlI  Gulfigh ,  gulofus ,  Kil :  Gulpsch ,  thans  H^ulpsc/i  , 
voor  verkwistend,    enz.      Vergcl.  Bruining ^  -Synon.  I,    i55# 

GONG,  (ick)   ik  ga   (yangoigeny    gangen.)!  d.    10,   20,    24, 
j55»  216.     Ook  200  bq  Ifaalze  Gribb.  bl.  52.  ^  Gong" ,  ga, 
(Gebied.  Wijze)  ld.    2,    10,    6-> ,    112.     Bq  fFaatze  Gribb. 
bl.  6,  90,  gong  hinne y  ^a  heen.     In   de    Bi/dr.   van  A#^rt«- 
/è/26.    I    i4o,    gang.     MaerL    II,     291,     Sg,   ganc    lienen. 
Idem,  II,   298,  35,  ganc  voert.   —  It  gong,   het   ga ,    I    d. 
63,  84,   99,  123.    Zie  verder  Gean,  -  Ging,  en  Ney-gong, 
uit  welk  laatste  woord  blijkt,  dat  onze  Dichter  ook  gong  heeft 
gebruikt  voorden  Verled.  Tijd  ,  die  men  insgelijks,  althans  drie- 
malen, in   I^Vaatze  Gribh.  JS/v/A  leest,  bl.  5i ,  79  ,81.     Z\egiet. 
Trouwens   in  de  oudltc  Taal  kende  men    weinig   of  geen  on- 
onderscheid  lusscheo   dat  gene,  wat  wij    nu    Tijden   noemen^ 
Vergel.    Huijdecoper  op  W.   Stohe  ^  I,    1099.     III,  i486.    En 
onze  korte  Aanteeh.  I  d»  i5i,  reg.  10,  en  elders.     Alles  is. 


Go.  Gi^.  i8i 

in  dit  opngt»  net  den  tijd,  gekneed ,  geknoeid,  en  gekneld 
aan  zekeren  regel  en  oi*de«  Ln  dit  doen  wij  immers  ook  in 
onzen  Leffüjd,  niet  min  dan  onze  Vaderen  en  Voorvaderen 
dedeo/  Gelokktg,  zoo  de  Taal  Talt  onder  de  handen  van  een 
ervaren'  Klieder,  die  niet  met  kneden  het  eigenaardige  en 
oorfpronkelqk-lchoone  verkneedt  en  wegkn*eedt! 

GONZJEiN,  gonzen,  van  byen,  maggen,  vliegen,  enz.  I  d.^57« 
overdragt*  voor  't  gerucht  en  gebrom,  (mmor)  der  Faam, 
I  d.  88*  Kiaacirij  Gonjcn^  liifurrare.  Baardt^  bl.  5oi, 
daar  't  bij  't  fcheijden  op  een  gonjen  gaat,  d.  i.  fluisteren. 
In  Friesland  heeft  het.  nog  de  bcteekenb  van  zich  gi'^ommend 
te  laten  hooren,  en  verfchilt  niet  veel  van  granzjeru  Jonge  I 
het  leijlla   to  gonzjenl   Zie  Oan^gonzjen. 

GORDLir^JNE,  een  gordijn^  I  d.  i4i,  ao6«  Maerlanl ^  Cortine ^ 
I,  i33  ,  £8«  II,  00,  10.  Vergel.  Burman^  Aanmerh,  Il\4g. 
Juniuê  in  Curiain,  Kiliaan^  Gordgne^  coriina*  BrederOf 
bl.  85 ,  Gardgn. 

GOU,  Zie  Gva. 

GOUO,  anmm,  I  d.  3,  4,  56,  64,  g5«  *-*  gouden^  van  gond, 
gouden,  I  d«  3,  ii,  37.  En  goune^  hetzelfde,  I  d.  4,  5, 
9,  i8,  31,  33,  5i,  34,  enz*  alwaar  het  menignialen een  vlei* 
vroord:  is.     Zie  gooML 

GOUNE,  (goene)  een  gnlden,  gnldens,  I  d.  68.  Dit  moest 
eigent;  volgens  's.Dichtei*s.fpeUing.zi)n.  Cr^/^/2«,  geh'jk  men  he% 
^ccr  wel  gelpeld  vindt  in  H^aatze  Gribb.  bl.  47,  691  91,  enz» 

GRAKF,  een  graaf,  comes,  I  d.  4. 

GR£F,  het  graf,  l  d.  16,  32,  4o,  4i ,  42,  43»  44,  ySf  enz. 
Tweede  Naamv.  Grasjs  ^  I  d.  106,  117»  Meerv.  G neven  y  I 
d.  90.  —  Zamengelh  Grcef-fchrifte  ^  grafJchrift,  I  d.  86.  -* 
GroeJ^tuwt^  mond  des  grafs ,  I  d.  210.  -  Groefa-tuwt^  ld, 
i43.  —   Kiäaan^  Graf^  g^o^jt^  grave^  Jimiua^  Grajt^  grcu^^  ^ 

frieve ,  groove.  MelU  SUoke ,  Grave ,  III ,  ^.  Kawph.  S.  iï, 
L  4o6f  graf  en  gra/L 
GRAEYëN  ,  greycn ,  lcbreqen,  krijten  ,  gieren  :  roepen ,  fchrceu- 
wen,  I  d.  ii3,  162,  II  d.  76«  Gabbema  in  Kliooa  Kraam y 
bl.  343%  Balken  en  g reyen.  Bredero^  bl.  597,  Met  uîjiier- 
lijck  gegrey.  Cals^  I  d.  76,  b.  Kraeyen^  roepen.  itf-G, 
greitan.  Kiäaan^  Groenen ^  \agire.  Kamph.  i's.  bl.  168, 
CU  kVaalze  Gribb.  bl,  6i.  Gieren ^  dot  yoov  f chreyen^  wee- 

Z3 


i89  Gb« 

nen^  in  Friesland »  nog  in  volle  gebniik  is.    VergeL   Juniu9 
iu  Grede.    Zie  krijten. 

GKAUW,  het  graauw,  gemeen,  I  d.  3i4« 

URAUW9  graauvr,  iiaarsch,  grimmig,  1  d«  299«  —  Bekend  ii 
grauw  ^  voor  grije.  B«  v,  graeuts^e  oude^  d.  i.  onde  gr^t* 
aard,  Alaeriantf  I,  978«  34.  7Vu/o/»##a,  Gm^  gT^  Gra* 
4p/7,  grijsheid.  V.  d.  graeuwen  9  grijs  xijn  of  worden» 
Jloo/ij  Gedicht,  bh  497,  en  frtfêi  en  graeua^i  Tan  iilrren 
hairen.  — ^  Niet  min  bekend  is  graeuuf  Toor  een  fnaauw^ 
Inerpend  woord.  V.  d*  Een  graaut»  'geven  ^  Hooji  Ged. 
i8o.  Begraeuwen^  Cats,  T  d,  563,  a.—*  Pignnii.  ran  de 
see,  wanneer  deielve  verbolgen  en  onAnimig  is.  Hoa/i^  Gedm 
357,  wanneer  de  see  semartelt,  m.cl  graeuMffen^  tcgena  *t 
(Werk  en  jaght  der  wollen,  fparteit.  Behoort  met  graeyen 
tot  eenen  wortel,  waartoe  vermoedelijk  ook  gebragt  moeten 
worden,  griemen^  grimmen ^  grinen^  gryrten^ 
of  grenikien ,  enz. 


&REFT,  eene  gracht,  graft^  I  d.  73,  II  d.  76.  Op  wdke 
beide  plaatiën  de  3de  uitgaaf  heeft  grasft^  en  op  ae  eerfte 
plaats  selfs  tweemaal.  —  Zamengelt.  gre/t^kuwtk^  een  gq^ra** 
yen  kuil ,  een  gat ,  hol ,  I  d.  48.    Éo^t  gebruikt  grtrfi.  Ki^ 


baan  heeft  Gracht  en  GrafU     Hier  toe  behoort  ook  grwf^ 

gr^pp^l^  {f'f^sjinb.  Idioi)  en  anderen, van  Graven. 

Rë 


GRËAT,  GRE^TE«  groot,  I  d.  43,  48,49,  53,  ena.  Greaie^ 
grooten,  aanzienlijken,  I  d.  85,  —  Compar.  greater^  1  d. 
3l4,  lid.  55,  65,  enz.  Snperlat.  Creatate^  Ii  d.  ég.  6g  , 
88,  enz.  —  Greatte^  grootte,  grootheid,  I  d.  86.  161.  — 
Greatheyte^  I  d.  167,  II  d.  74,  96.  —  Greatelgctê^  groo* 
telijks,  ten  hoogden,  II  d.  56,  70,  79,  101.  —  GreaUchj 
grootsch,  trotsch,  I  d.  i55,  170,  188,  3o5,  3i4,  waarvan 
greatjchena^  trotschheid,  in  de  Budr.  van  ti'as/irèb.l^  i57  , 
161.  (vergel.  wat  wij  wegens  die  Z-N-W.  op  ens  bijbragteu 
bij  Gierg.)^  Zamcogeft.  Great  '^  greate^  grootmagtige ,  1  d. 
i64.  —  great -- achtge ,  hoog-geacht,  II  d.  93.  —  Great^be-- 
wittenjchiple  ^  groot-bewetenfchapte ,  zeer  geleerde  (een  com- 
pliment) II  d.  S5i  waarvoor  Hooft^  N.  H.  ^69  heeft  welbe-^ 
tvetenjcluipte  9  en  onze  Dichter  zelf  in  zqn  Voorber.  Hoogh^ 
abelen  Mdel-bewetenfchapten. —  Great^diedig y  grootdadig^ 
grootmagtig,  I  d.  107,  108,  i43 ,  107.  Hoojtj  N.  H.  bU 
19  en  Ged.  bl.  352,  en  Bredero  hU  i63»  grootdadigheifU 


Gx.  185 

Greai^magiig  9  grootmagtig ,  II  d«  98.  —  Great^maeie  f  ge* 
roemd»  gepreien^  I  d.  2o5;  maar  voor  grootgemaakif  opge« 
"Voed,  II  d«  97.  •-  Grtat-^moedig  ^  grootmoedig  II  d«  69  9  791 
waarvoor  Kamph,  in  eenen  goeden  zin  gebraikt  Grooi^hcw-* 
^^gy  P/oAn  bl«  66»  Greai'^op^jaen ^  grootfpreken ,  roemen, 
fnorken,  I  d.  101  ^  158,  162,  (bono  feniiuy  -^  Great^mtm^ 
mige^  beroemde,  roemvoUe,  Il  d,  7^,  Great^fprecker^  een 
croolfpreker,  pogcheri  II  d«  119«  -  Great^Juinze^  een  groot-* 
bans,  groote   Hans,   I   d,   889  9i4.    Bredero^   bL   754 9   Hy 

Siam  bij  Grooi  HiUiê^hi]  Kkyn  Hanê^  bij  Boeren  en  bg 
eeren^  Dezelfde  bh  1329  Die  groote  fvegtfche  Hanfen. 
DeKelJde  bl«  i4q,  Doske  Vederhanez  (ien  groot  Monglear- 
Kamel)  ben  ik  nier  ongewoon  t'  aanfcbonwen,  V.  d.  Veen  ^ 
jRaeie.   bl.   69 , .  Een  vloo   verfchoont  geen  groote  Hamfenm 

■  Marnix^  R»  £.  fol.  i4i9  verFo,  Doe  raalus  feqde,  datter 
iveijnige  R^ke  en  weijnige  groote  Hanejen  in  de  Gemeente 
Christi  waren.  Kampk.  gebraikt  hiervoor  6/100 tor/,  PTabn. 
bK  \SSy  wat  zijt  gij  ,  Grootertf  zoo  hoovaardig!  Zie  KjAaan 
en  fVeiland  in   Hanê.  —    Men  vindt  dit  woord   op   onder- 

'  Tcheidene  wqze  gefpeld.  In  de  Bgdr.  van  fVasfenb.  I  i44t 
Greastf  groot;  Grecette^  grootte.  Maar  bU  ^6i ,  gret/le ;  h\^ 
iSif  167$  Grettèj  aanzieDlifkcn ;  bl.  1569  159 ,  &ratte.  In 
fVaatne  Gribb.  Brill  bl.  32 ,  289  56  9  37,  72  enz.  Greet^ 
Greete ;  bl.  60  Grette ;  bl.  2 ,  Grcette ,  bl.  11,  Grcetter.  - 
Onze  Dichter  zelf  gebmikt  meermalen  ook  Gritte ,  b.  v.  I  d, 
9»  7»  4o,  II  d.  92t  en  Grittigfiegd ^  II  d.  90.  Tbnns  fpreekt 
men  het  meestal  ait  Greui,  Grutte^  Greut/ieid^  gelijk  ik  het 
zoo  ook  in  kleiae  dokken ,  zamenfpraken ,  enz.  viud. 

GRETOE,  greide,  greidland  ;  wei-  of  weidland,  ld.  so  9  72» 
137.     Zie  fVaafenb.  Idioi. 

GRIEMJEN9  gremen,  griemeny  morfen;  eigenl.  zwart  en  dus 
tnil  maken.  Zie  Begriemjen^  XJwtgriemjen.  V.  fa.  Griem^ 
jMH  9  mors-pen ,  Voorr.  xxx,  waarvoor  bL  xxviii,  Jerre^ 
pin^  -  om  alle  dwaen  -  to  begriemjen.  Vergel.  tVaa/enb.  in 
léUot  in  Griemen^  en  de  ald,  aangevoerde  Schrijvers.  Voeg 
hier  bij  KiUaan  in  Gremelen^  maculare  -  Gremen^  dolere» 
tristari.  Juaiuê  in  Grime  ^  en  Begrime  in  add.  —  De  wor^ 
tel  van  dit  en  eenige  volgende  woorden  zit  in  de  R  9  litera 
canina  bij  de  Romeinen  genoemd. 

GRIJMJ£i^«    Een  kiankntboouend  woord ,  waarvan  de  R  (ge- 


i84  Giu 

Igk   wi't    reeds   zeiden)    hèt    voorname    beHaoddeel    aitcnaalt 
{Bruinirig^  Synoii.  I[,  72.)  en  Mraarvan  de  grond    ligt  xn'  fiei 
VS r trekken  van  den  inond ^  ^epûwrd  gaande  met  iandgeknara  ^ 
hetwelk  een  teeken  is  van  loorn^  fc/urik^  en  andere  üartsiog- 
ten,    die    het    gelaat   een   verwroogene   plooi   geven.     V.   d« 
Gri/mjen^  grimmen,  Iluursch  i^ijn,  vervaarlijk  uit  zien«    I   d. 
67«  gelijk  een  Bo/ie  beek   (Bullebak.)  In   dit   geval   heeft  het 
woord   veel    gelijkheid    met    Grynjen^    Gryzjen^    Grgnzjen^ 
Granzjerij  enz.   Zie  elk  dezer  woorden   op  zijne  plaats.    Zoo 
vindt  men  het  ook  bij  Hoojt  Gedicht.  bL  17Ö,  alwaar  Venos 
zegt:  Daar  niet   en  wordt  gegeven  mijn  zegen*  is  het  naart 
het   grif  nat    en    grimt   er    a£  —    V.   h.   de  beteekenis   van 
Jckriklgk  y  fchrHsverwekkend  y   b.   v.    Grgmmey    een    Jppok, 
monster,  vervaarlqk  gedrogt,  grijns ,  ld.  as,  ii5,  U  d.  65« 
Zie  Nac/U^grijnune.    Baardt ,  LedenfL  hl.  48 ,  Al  de  grim^ 
menj  al  de  fpooken.  «—  Gramme ^  grimmifiheid,  toorn,  I   d« 
135,  i4q.  Bq  inkorting  Gri/m  {grijma)  \  gieaun  jons  Grifnu^ 
uwer  verbolgenheid,  uws  toorns,  I  d.   i66«   Kamph.  Paabru 
bl.  ^iSin  Oe   Grun  van  mqn   vervolger.     Kiaaan^   Grimme^ 
faror.      Zie      Toarn^grpmme»  — ?     Grijrrtmerye  ^      fjpookerij, 
bangmakerij,  vervaaraheid ,  II  d.  63. —   Als  bövo^U  N-W« 
Grymmey  grimmig,  tiuursch,  ver  vaarlek,  beangftigend,  bang» 
zwart,  1  d.  57,  91,  119,  i43«  300,  327.    II  d*    90.      Kiii^ 
aan^  Grim^  iaevus ,  atrox,  teter,   ferus,   ferox ,   torvns.     B^ 
Hamconiuay  fol.  4o,  (van  de  kust  van  Noorwegen)  Am,  grgma 
herne.  —  Grgmme  ^  bijw.   grimmig,  toornig,    b.  v.    Gramme 
oonkijckjen ^  grimmig  aanzien,  I  d.  .76.    Gloerje  ick  blier,  j» 
loacket  grijmme   (Ge)    I   d.    33.     Zij    ziel   iluursch,    droevig 
(^ram  ook   droevig  bij   Stoke^  VI,    166)  —  V.  d.    al  weder 
een  Bijvoegl.  N-W.  Grijmrnene ;  it  grijmmene  tofAl^  het  ver- 
fchrikkelqk    toeval,   II   d.    ^5^  —   Het    W-W     Gr^'mmeijen ^ 
grimmelen ,  gr&auwen ,  ergens   zwart    cu   vol    van   zgn ,    wrie- 
melen, wrimmelen  (NoordholL)  krielen,    krioelen.     Zoo  zegt 
Hooft,  G^dn  bl.  io3,  van  fchuiten  zonder  tal,  grinvnelt  het 
op  hét  Y.     Dezelfde,  bl.  46i,  En    wrirnmeü  van   het  gi-oote 
en  kleine  vee.     Dezelfde  N.  H.  bl.  82,  op  de  muren  grim^ 
melde  het    van    volk.     In  Küoos   Kraam    bl.    3o,    zegt    Jan 
Vos :  't    zal  grimmelen    van   fchilders    en    poëten.     Kamph. 
Psalm,  bl,  221.    Haar    huijzen    dicht   van    quel-gewormt  liet 
grimflen :  haar  Haapvertrek  vau  vorlchen  walg'lgk  wrinCleru  — 


Om.  itó 

▼•  d»  Te  griwmeijixk  groole  menigCe,  Kamph.  Pêulm.  VU 
*30!i.  In  al  dit  grimmelend^^roUe  en  akelig- twarie  zit  liet 
•dienkbeeld  Tan  fparikl^k  en  vervaarlgi,  —  V.  h.  bij  onzea 
dchter:  Dy  grijmnfie^  dy  Jii^artte  on^gruwne,  Jie  fchrik* 
"donlcere-,  die  zwarte  afgrond,  I  d.  ii6«  Nog  beden  2egt  men 
in  Friesland  De  loft  is  Jb  grgmmele  of  grgfnmeBg  (dit  if 
toch  betzelfde)  de  mcbt  ia  donker,  betrokken,  dreigend,  — 
De  lojt  grf/nunelt'y  de  Imcht  Haat  droevig,  en  dreigt  on  we* 
•der,  donder,  enz, —  Zamengéft.  Grifm^-biix-toeck^  grimmige 


grgm^hieiiene^  grimmigheid , hitte  destooros,tld.  74.  -  Oer- 
grgmmej  zieald.  In  't*  UhbenlenA.  Ysbr.  bl.  34  leest  mea; 
men  foe  jîn  fargrieme  (iees  jorgrifmje)  zwh  'vergrimnien* 
Zie  For--gramjen.  —  Grimmer  leest  men  bij  Jonctys-j  M,  O. 
W,  6,  ouwea  Grimmer^  en  bL  76,  f^ye  Grimmers.  BredeM^ 
bL  186,  een  laccher  op  Ilraet,  eo  binnenshuijs  een  grim* 
mer.  —  Schoon  is  de  plaats  Yan  K.  c2.  j^<fe/i ,  bi  409 ,  Dregght , 
lastert,  lieght,  en  \loekt, '^rim/,  buldext,  iwilt  en  berst. 
Zie  Oon^grammjen.     Grimmelen^  contr,  gnüen. 

ORIlMMUTTlGH»  gram,  gramRoorig,  grimmig.  Voorr.  Grim* 
mgtig'-hird s  zeer  yerbcügen,  zeer  toornig,  I  d.  1^9.  Dit 
woord  fchijnt  zamengelleld  nit  grim  en  ngttig^  en  is  das 
etgenL  Grim^hitlig  ^  d*  i«  brandende  Tan  gi*amschap.  In  't 
Llbben  /en  A.  Ysbr.  W.  5\  leest  ihen  grammijtig.  Kamph. 
Pêolm.   bl.  S  heeft  grairmtig.     Vergel.  tVaefenb.  in  Idioi. 

CRIEN,  GRIENË,  groen,  I  3.  2,  7 >  69,  80^  89,  gî^,  enr, 
It  grien n  het  groen,  groente,  I  d.  yï,  liïg.  —  Griente^ 
groente,  I  d.  20,  2i,  44,  56,  75,  191.  —  Grienjen^  groen- 
een, groen  worden,  I  d.  189.  KiUaan^  groenen^  u  e. 
groeyen^  virere,  virefoere,    Junius^  Green. 

GRIJNJEN*,  grqnen,  znnr  zien,  gezichten  trekken,  bang  zien, 
fchreijeny  ja  zelfs  grimlagchen.  Zie  Oon^qrgnjen.  Küiaan^ 
grenen  y  grenjen^  g^gnen^  grgfen^  g^Ü^/^^^  gr  innen  j  grin* 
den ,  ringere.  —•  Grinden  L  grimmen ,  ringere ,  hirrire.  — 
Gfenicheny  grinden^  grinclelen^  fuhridere,  edere  rifas  far- 
donicos,  &c»  Teulonista  ^  grgnen  j  weyncn,  huylen,  fchrjren, 
•enz,  —  Ook  de  T^'dgenooten  Tan  onzen  Dichter  gebruiken 
•dit  woord  Teelmalen.     Hoq/t  jV.    Sm  bl«  64  7    GreeaeHde 


86  Gä; 

beet  cTe  Prins   eenen  liem  naastgezeten   in   1t    oor.     bt   ^t^ 
Toegegreenzen. —  Ged.  bL  5o3 ,  Toe if reen s  mj  dc  eeasaam^ 
beyd   met   droevige  vertooning.  —   Marnix  R.   jS.    foL    i64, 
Bu  foude  iiiei  eeus  couiieii    i^f'ijnjHn  ,    oft    eeii    j^ri//flfin    ma- 
ken.   (Want  jîj^n/ef/is  iiit  grlmnifiiijri  zamengetrokkcn.)  Kamph^ 
Psalffu   bl,  59,  Elk  gnj/isl  mij  loe ,  cn  f/iori  de  lip|>en  o/?, 
bl.    100,   f^tij'idt^    knerst,    befcbunpt  niiju    droeven    Haat»  — 
Baardf  ^  1)1.   i5i,  lCca  ciijg^aian   grijnst  gelijk  een  Keer ,  lbo 
hanst    hij   z'tt  ecji  uaeckt  geweer.  —    Bredero^   bl.  7C1 ,     lek 
bcb  al  dc*  weg  gaen  legden  en  grienen  ^  d^  i.    Echreijen.  —   V,. 
d.  Cm  rijn  ^  een  grompoi.     TVaatze    Gribb.   hl.    11,    /J|y    aac2e 
Grijn!  en  bl.   20,  jcn  aade  Grijnibeckl  Vergel.    Junius  ia 
Grinn. 
^RIJPPJEN,  grijpen,  vatten,    opvallen,    l  d.    99,    118,    1-59» 
202,  —  Begrijpen,  I  d.   177.     Verled.     Tqd  Grie^  (gelqk  van 
knijpen  j    kniep)   II    d.    yj.     Ook    elders    vinde    ik    bet   zoo. 
Deeiw.  grijppcj  II  d.  9^. —  Zamengelt.  grgp^knijppjen  j  aan- 
vattende nijpen,  correptum  vcllicare,  10.99.  ^Grijp-kloer  ^ 
een   felle   (/elg rijpende)  klaauw,  t  d.    168,   iqq,  U  d,  70.— 
Zie  . 

GUIJZ,  _   ,   _  .       ,^  ,    _         .,.^-_ 

I  d.  210  —  oud,  b.  v.  gryze  kat y  oude  taal,  Voorr,  — 
Het  W-W  Grgzjf^n^  ijzen ,  leb  rikken  .  als  ware  bet,  gi^^ze 
baircn  krijgen,  I  d.  12.  In  andere  AaKJes  vind  ik:  Ik  gras 
er  for,  en  mij  grijst^  b.  v,  de  iiurlerij ^  bl.  8.'  -  Ook  dit 
woord  en  aan  verwan  ten  gebruiken  's  Üichters  Tig^genootea 
mr.crimlen.  B«  v.  f^.  d,  P^een  bl.  38i  ,  Dat  weerdig  is  bc- 
ipot,  befpout,  hefrrimt^  bcgrcfn.  En  in  de  Raets.  bl.  ii5, 
iij  grijfelt  en  verfc/irikt  van  't  Iclijcke  gelaeU  —  Uoojt  Grid^ 
i^elcii  van  vrees,  iV.  ƒƒ,  bl.  i4o.  Zie  ^V eiland  in  Grleze^ 
len.  Grijzen  \obt  grijs  inalen^  Hooft  Ged.  bl.  255,  Als 
keni.is  Af?^//  gegrijst  uw  groene  vrijerfcbapp*.  —  Starter  iix 
Ja/2  Soelek*  tl.  5 ,  Mier  een  ^r^5  gelijck ,  as  ien  menscb ,  d, 
i,gri/nSy  f  pook.  —  Grijfelichen  vindt  men  reeds  ia  den  Ou- 
de HoU.  Dronk  s.  Geerden  minne  ^  vs  826,  voor  vertoornd^ 
met  een  dreigend  gehiat.  Zie  Cügnett  ^  Bij  dr.  bL  4o6,  A^oo^ 
Vergel.  Kiliaan ,  in  greijnfen  ^  g'jf^fij  g/'^"f^^^  y  en  grefen. 
Teutonista  ^  Gruijjen^  in  ^uxten.  Gruijfeling  ^  in  Anxt.-^ 
Grijslicy    fcliricklic,     verveerlic.      Zie    Girzjen  ^     Grijmmjen  y 


Gb.  187 

ORITMAlN«  Grietman,  I  d.  i.  Wegens  de  afleiding  van  dit 
^oord  zie  men  Idjinga  Siaatsr.  1 ,  187.  fV<i9fenb.  en  W-eiL 
in  Grietman.  In  de  O*  F.  W«  leest  men  Greeiman.  Bq  Gab-' 
bemay  Greeiman  en  Grietman.    Bq  Martena^  Grietman* 

GRJUESt  gruis,  verbrijzeld  puin  y  I  ^d.  i35. —  gruwz^  I  d. 
188,  228«  X\e  For^gruwzjen.  —  Kiliaahj  gries  ^  greiés^  ï.  e. 

£r^«y  glârea,  arena,  et  fnrfiires.  Grui/a^  rudus,  fragmenta 
pidum.  Gruety  gruete  ^  fex  et  fcruta  frivola,  rupellecülia 
Tetera  et  fracta.  VergeU  Juniue  in  Gritt.  —  Bredero  bl. 
1089  Tot  gruys  hacken.  Dezelfde  bl.  S46,  Het  gruya  daar 
alRaijven,  d.  i.  het  y2o/ daar  af  doen  fluiven.  Dezelfde ,  ald« 
gruijfigh  en  benwrat.  —  Hooft  GecU  117,  Begruijfen.  De*, 
zelfde,  Ged.  bU  ii5,  Bekrwyjen^  (bekroofeti  van  het.  Aof.) 
Ca/«  gebmikt  ook  behroofen^  It  558,  a.  enz.  Broer  Cor^ 
nelia  HUt.  bL  io5,  In  krijjeüngen  flaen.  Vergel  tV eiland 
in  Begruizen  f  Belruizen  ^  Griea^  Grizejf  Gruis' 

GROATf  gort,  I  d.  4«  Zie  louwaren  groat !  Kiliaan^  Grmte^ 
gorie^  grutte^  Junius  grout.  Bredero^  Starter ^  V.  d.  yeen 
«U  anderen  gebruiken  vaak  den  nilrocp  o  Gort!  bij  GortJ 
t)  Gortclingen!  Gort  betert!  Guti  Geil  bij  Gutl  enz.  Maar 
men  merkt  weldra,  dat  deze  woorden  verbasterd  zijn,  en 
dat  er  door  te  verstaan  is  Godl 

GROED,  groeit,  wasdom,  ld.  ^5,  179.  Van  groeden^  d.  ï* 
groeyen.  Voor  een  e  toegegroeide  wonde  wordt  gr&ede  nog 
in  Friesland  gebruikt,     fr'asjenb.  Idiot. 

GROET,  groei,  aanwas,  vermeerdering,  I  d.  ;i73.  —  Groey-» 
heftige  groeizaam ,  K  d.  io5«     Juniua  in  Grow. 

GROETJEN,  groeten,  ld.  88.  Il  d.  44,  45,  48,  5i ,  54, 
^nz.  Deelw«  groelge ,  II  d.  54,  92.  —  Groete^  eene  groet, 
II  d.  49.  —  Groetenisfe ,  II  d.  46.  —  Wegens  de  afkomst 
Tan  dit  woord  verfchiïlen  de  Lexreographi  onderling.  Vergel« 
Juniua  in  greet ,  en  de  daar  aangehaalde  Scbngvers ,  en  fVei<^ 
land. —  Groeiene  voor  aanvallen  j  aaniaaten^  Stohe  ^  V, 
^97.  In  de  O.  F#  W.  is  greta^  ^retane^  geregtelqk  aan- 
spreken, aanklagen.  En  zoo  ook  net  zamengelU  Bi^grela^ 
aanfpraak  doen,  aanklagen,  in  jus  vocarc.  Dit  wijst  ons 
naar  greten ,  griten ,  grijten ,  krijten ,  crier^ 

GROiVIiSlELJEN ,  grommelen,  rommelen,  ld.  211.  Kiliaany 
Grommen  j  Grommekn.   grunnire^  murmurare,  mutire.  Ju» 


klanknabootrende  W*W.     Soms  heeft  grofnmefen  v&d  geink» 
met    griemtlenj    gritiimekriy    ufriemeienp    wrimmehru     lÂt 
fVeihnd. 
iROÜW,  GRaUWE,  grof,  crrovc?   dïk,  groot,   sw.aar^  I  i!, 

161,  224,  n  cl,  92,  lil.  JVaaUe  Oribó.  IA.  61,  grouut  en 
läen^  dik  en  daii,  Kiäaan^  gr^J\  g^^^^  erasfiis,  fpófiii, 
denfus ,  inipoHitrs,  rtidis,  Jumua  m  groUf^ctescere^  deda« 
cit  a  groveii,  i.  q  groenen  j  grotyen  ^  grandefcere,  itnArc-» 
mentam  cnpcro.  Maeriant^  I  48^  SfSf.  Grouff  Tatf  het  co- 
[osfas-Eeeld    te  Rliodos.     YerWant  aan   rotUP"^  fiup. 

ÏROÜWELJ-EN,.  (beter  ware  üruwelien\  eelqk  eldMk  Zic- 
Dt£f^n^  elders  I}ouwen.\  dondeven,  I  d«  tg-,  GröutPe/i^ 
grouwelen  y  RlaTiknabootreode  W-W,  gefijk  gtmtme^j  gfO'^-^ 
fneknj  waar  mede  2e  verwant  rijd,  hebben  tot  eerfle  ea 
hooidbeteekenis  een  pof  gedruiêtih  mnien,.  gelqk  de  donder 
doet.  Van  daar  is  oer  beteekenis  rsn  vre'ezen^  efl  Térder  dfe 
Tdn  afschrik  hebben^  zeer  epmakkel^  en'  natmiflîjlL 

ÏRüWÊUEN ,  vreezen «  U  d .  gt) ,  Hij  gratvek  lo  fbrliezjen , 
bij  vreest  voor  *l  toekomftig-  verlïw.  Dedw.  gruweljinde ,  al»- 
Bqvoegl.  N-W.  ^sfel^ke,  fcÄrikbÄrcnde,  U  â.  85.—  MiJ 
griuif^lety  mq  gruwt,  ik  craw  er  tün,  I  d,  /i. —  V.  Jl 
gruwle  ^  een  gruwel,  I  d.  112,  i48t  tSR ^  ï68.  ftfeeirv; 
GruiQ^len^  t  d.  11 3.  —  Gruwie ,  B^vbegl..  eü  Bgw.  grfMpre- 
lijk,  ijslijk,  vret-slijk;  boos,  slecht,  kwaad;  zWaar,  ^ecr. 
B.  V.  gruwle-bitter ^  zeer  bitter,  of  (gelijk  men  ï»  de  c*on- 
virfaiie  meermalen  hoort)  ijslijk  bitter,  H  i  8ff.  — ^  gtutple^ 
iUede^  gruweldaad,  flechte  daad,  ÏT  d.  79,  —  gruwk-^duHian^ 
hetzelftle,  I  d  io5.  —  Gruw!e-gaest j.  eed  hootc  geest,  tld», 
83.  (T,  K,  gru wei-geest)  Gruwk^gbdleaz^  grawwïjk  (rfat  is 
zeer)  godloos,  I  d.  218.  — gmn^le^groicw^  grtïwelijk  zWaar, 
1  d.  161.  —  gruwle-oetfïjolpB  ^  vrfeesîîjke  overfiiröcmiîng^  zeer 
groote  overHelpjng  (van  zeewater)  I  d.  199. —  Grui^ie  om- 
ipey^  een  vreeslijke  omweg,  f  d.  rgi.  Doch  elk  voelt,  dat 
men  hier  lezen  moet  On-u^ry ^  om  ie  krijgen,  diat  wq  hier 
moeten  hebben ,.  /iet  ongebactnde  zondenpad  der  Godloözen, 
Zie  On-u^ey ^^ on^imd.  —  gruwle-ondjier^  boos,  of  vcrffin- 
deiid  ondier,  I  d.  209.  —  griiwk-onrjuechtM-fiaifne y  gruWc-* 
lijke  ongeregiigheid  mijner  zonde,  I  d.  i!Ïi  (vergef.  grondu) 
•«  Gruf^le-idt,  gruwel-iaal,  afgrijslijke  woorden,  I  ó^  162%  — 


Cr-.  t^ 

gruwtg^ptted ^  Bet  grawel-pa^^  Aecl^te  zbnden-trtfd ,  I  cl.  107« 
griuMe^pleag j   gniwisl- plaag,    Booze*   plaagt    I    ^.     t-^g*  -« 
gr.uwle^tïfiêch%  böoze  geJacEte,   gmtveJ^IL  opzet «  I   c).   i44a 
'  —  gruwk^Jluune ,  eett  nälijke  ftoDU ,  tijxl'  Vim  Ic&rik  en  rrees  | 
I  d,  i43.  —  gruwle  tpeuen^  bronnen  van  gruwelen,  I  d.  129. 
-•  6*riiM>/f/iDr/,  bijw.  •  grouWeliik,  a^r^lijk,  1  d.  ?5.  —  Gtijm^ 
gruwelen j  zi^ri    doiidcrende   ftem    laten    hoofen,  vcrvaarlqk 
donderdo  ,1    cl.ti5.-~    Grim^gtutpl»,  Nae/U-^ntn^gruwlfi^ 
,Zie  ald,  —  Bij  de   Tijdgenooten  Ybn    ónzuu    Dlchtiôr    vindt 
men  dit  woord  ook    teet  vaak.     Stofr    Cornelia^    BI.    3^0,. 
en  fl,  bl,   i4  ,  ona  mag  wel  grouweru     Pazelfde,    M.    254, 
dat  hem  groutven  foacid.     Diezelfde  bh   ^53  9  ij   ni0f>licn   wel 
grutPekn^  -^  Bredero^  bh  1^8 ,»  je  grUfPi.  ^at  je   't  flet.   De- 
zelfde, bl.  452,  Dat  mf  grouu^elL  —   Hooft ^  JSf.H.  b\.  i4o, 
van  de   groote   zee   gruwde   hem.    Dezelfde «   bl.  65o«   My^ 
gruwt  te  pcynzen.  —  Ktvhiplï^   Si  tL    BI.    555 1  Daer   't  ge- 
moed zich  voor  vergrouwtm    Dezelfde,  Paabn.   bl.    53,   een 
eeltig  hart ,  dat  zich  gcens^  kwaads  kan  grouwen..    CönC  yc^-^ 
f/2a«  in  groufle.     Kiliaan  grouwelénj  horrere,  «—    formidare* 
Grouweien    i»    zamengetrokken   grol/en^    Kiäaan^  ^    Grollen^. 
grannire,  muMmrare,   et  irasci* —  flrepcre  ,^  HrepiCare ,  ere-- 
pafé,  ércpitate;     Teufon^  Gruwelen  j  eiifen,  enz. 

ORÜWlEPf,  vïïeeipn,  fehrikken .  ijzen,,  II  d»  ^3,  Gruwjend&^ 
grappe  ió  tpirdden^  vi-cczende  gegrepen  te  zullen  worJ^ii,. 
jCiäaan^  C rouwen^  i.  q.  grouweien^  nori'cre. 

GRÜWNE,  de  gvond,  I  d.  16,  22,,  5i,    94,    107,    112,   ena^ 
Genit»  Gruwna^  I  d.  174.  Meerv.  gruwnen^  I  d.   72,  —    V. 
cL  Gruwnig  en  Buwnig^   grondig  eu-  boudlg,.!!   d.   55.  — • 
Gruwnig-buwnig  ^  ld.  1-08.    {Bruiiiingy  Synonym*  II,  5i4.) 
—  Gruwnlijcl  ^  zie  Hert^gruwnliich..-^   Gruwn-djiep  ^   bnw, 
gronri-cfiep ,  diepgrondig,  d.  i.  bijzonder,  bij  uitnemendheid, 
E  d.  108  —  Gruwne-^dobbe yA^  grond-kulf,.  diepe  kuil,  ffd. 
8>.  —   Gruwn-fordijlge y  len   gronde  toe,   d.  i.    geheel,    ver- 
ween,  I  d.  i4i. —  Gruwn^häl^  zeer    hol,    zeer   diep,    I   d. 
J25.  —  Herts^groivn*-LuH»l ^  de  grondkuil  des  harten,  pcne- 
tralia    covdis,   I    d.    r07.    —   gruwrCUaz  ^   grondeloos^,   b#  v. 
gruwrC^kaz-fn-'iet^  het  groudelooze  zoet,  d.  i.  onuitfprekertjkv 
genoegen,  ld.  4'^.  —    Dat  gruwn^-leaz^Wjiep^   die   groude- 
looze iCepte,  I  d.  77.    gruii>n!caz  djiep^  grondeloos-diep,.  li 

Aa  5. 


1^0  Gb«  Git» 

d.  Ii5,  xSa.  —  Wróds'gruM^rC^Uzzen^  grondlegging  (fcbep* 
ping)  der  W,  I  d.  191.  —  On-gruwru^rych  ^  zeer  rgk,  ld. 
i83.  —  gruwrC^fioan^  grond-lleun,   I  d,  206.  —  Het  W-W. 

fruwnjen  en  gruM^ngjen^  gronden,  grpnd vesten,  vestigen,  I 
.  180.  Verled.  deelw.  gruivne ^  gegrondvest,  I  d.  ao6. 
Gruufnge^  gegrond,  bevest^d,  verzekerd,  II  d.  ii5.  — 
Gruwnierif  gronden;  doorgronden,  1  d.  202.  —  Zich  gron<* 
den,  ifeunen  op  iets,  I  d.  io5,  i44. —  Grutpndearjen^  door- 

f ronden,  befeffen,  I  d.  i3, —  grondvesten,  vestigen  op  iels, 
d.  09.  —  Hooft  Ged.  bl.  579,  Al  te  diep  ^rondeeren^  d, 
Î.  onderzoeken.  Bredero^  bl.  672,  Gods  wil  grondeeren  j 
onderzoeken  ,  doorgronden.  M.  Stohe  heeft  reeds  JlecfUen 
in  den  gronde^  II  d,  189  d.  L  ten  gronde  toe,  geheel,  fun- 
ditos,  gelijk  onze  Dichter  I  d.  i4i.  —  Vergel.  Junius  in 
Groimd.  Teutoniêta  in  Grunt»  In  de  Bgdr.  van  JVcuJenb. 
bl.  168,  leest  men  grunde^  bl«  i65,  grundbegon^  grondbe- 
ginfei. 
GUNSTE,  en  GÜNST.  Gunst,  I  d.  84,  ii4,  122,  i24,i6o, 
i83.  11  d.  47,  65,   66,   68,  -    Gunstig.   II  d.   54,    65.  — 

funnen^  Il  d.  64.  -^    Zamengeft.  Gunst-betjuwginge  ^  gunst- 
ctoon,  II  d.  72.  —  Gunsi^^genoate  j  ganstgenoot.  I  d.  225» 
—  Gunsi^^genoat^fchlppe.  ganstgcnootfchap ,    I   a,     219.  ^ 
Gunst' njucj  ganst-bewi)S ,  gunst-betoon ,  II  d.  68,  —  gunst'» 
uwtierjen ,  giinstbetoonen ;  gunstbetoon ,  II  d«  76.    Zie   Gin^ 
nenj  Ginst,  —  Bekend  is  Gennen y   Jonnen^  van  Onnen»    Zie 
Huydecoper  op  Siole» 
GÜ^VGHJtN,  rcliimpen,  fpotien,  gekken,  gigeben ,  gigchelen  , 
ld.    99,    171.     n   d.    5o.  —   Ergens   naar   haken,    makken, 
verlangen,    hunkeren,    inhiare;    procari,    II    d.    61.   —    V.  d. 
^Mf^'c/i,  gnig,  fchimp,  bcfpotting,    Î  d.  61,    72,    166:     Ki/l^ 
aan  j    Guijcliy  Guijghy  ianna,  irrifio ,    jocus.   —    Zamengelt. 
guwch-donasjen  y  van  vreugde  opfpringen,  ter  befpottinge  van 
anderen,  I  d.   147.  —  giiwch-juwchjen  ^  van  vreugde    juicli« 
en,  om  anderen  ic  bdpotien,  I  d.   jo^.  Vergel.  I  d.  i7i.»— 
guwch-jiiwcliy   een    honend    vreugdebetoon ,   I    d.    167.     Zie 
Beguwchjeru      Vcrgel.     Junius     in     Cuciold,  —    Gel^ktijdige 
Schi^vcrs   gebruiken    ook  dit  woord,  b.  v.  Baarde^  bl.  166, 
Den    guijcli     aari^wijfen.     Bl.    228,    Iemand    aan-guijchen  ^ 
voor    fpottend    uitlagcïien.    Bl.    194.     D«n    guijck    aanfèeken. 
Het  voorid.  ,\V-W.   gebruikt  V.  d.  Veen^  bl.  409,  Verkeert^ 


Gjî. 


rQX 


'  Kaetst,  toqst,  en  fchrenwt,  fchr^ft  (d.  i«  fclireqty  clamate^ 
guijcfiell^   fchimpt   eti    knerst*     Zie  Giet, 

G13WCHILJEM,  guiclielen,  goochelen ,  Fig.  bedriegen «  fop-> 
pen ,  II  d.  112,  In  droarne ,  dy  uwz  naet  den  Ijeagen  /ore 
cegen  guwchlélj  d.  i.  niets  dan  bedro«i  voor  de  oop^cn  ver- 
toont. —  Gurch^krye^  goochelarq ,  bedrog,  vüischheid ,  I  d. 
loi.  —  gufvchil-fchi/n  ^    bedrog,    inbeelding,     II   d.    Gi. — 

Î'im^vhil'tmckingj  begochelende  gedachte,  bedrieglijke  be- 
enkiug,  II  d.  71,  Zie  Begutt^hiijen.  KiUaan  ^  Golden^  i, 
guijclielpn^  joculari,  fcurrari — dcxieritate  qnadani  decipere  , 
praesligiis  fallere.  Junius^  Juggte.  TeiUoniAla^  Coec/i/en  ^ 
]OCulari,  ciromajoare  (cfairomanare)  farciuare,  —  Het  zal  nie- 
mand der  Legers  berouwen ,  wanneer  hij  over  dit  woord , 
enz.  raadpleegt  met  den  grooten  Bildf.rdijk  ^  Taal-  en  Dicht* 
kundige  ver fUceidenh»  Jl,i45  9  ii6*  Vfc^ens Gigc/ie/en ^  L-Fp;, 
igtreljen ,  met  een  potfige  houding  ergens-  om  verzoeken  ^ 
iie  in  Gicl\  Deze  b<^teekenis  namelijk  hangt  met  de  eerste 
zamen ,  door  bet  denkbeeld  van  de  grappige  en  Ipotachtige 
Londing,  die  bij  het  guijchelen  zoo  wel,  als  b^  lievige  6e- 
geerte  plaats  beeft,  en  foms  dezelfde  is» 

GUWLJEN,  gaden,  gillen,  hatlen,  juilen,  uilen,  ululare»  (de 
Doclua)  I  dk  44.  —  razen,  tieren,  baren,  beeren  ,  ichreeu- 
wen,  lublate  et  ferociter  clamare,  (  d,  7S,  219.  In  't  Zr/ó- 
hen  f  en  ^,  Yabn  bl.  128^  Goelxle  en  raasde,  in  den  ziiid* 
hoek  van  Friesland  zegt  men  Gof-yenj  met  verwisseling  der 
L  en  I,  on  zi/o  Italiaansch-.  Vergel*  Juniu»  in  HouL  Zie 
Gdlljen.  Éóien. 

GÜW^JEN ,  (dat  met  het  veorige  Goeyen  zamenhangt)  huilen  ^ 
fchreyen  ,•  I  d.  9 ,  II  d.  9^1 ,  To  gdlljen  in  to  guwzjen  al- 
lijck  de  lijtle  hem.  Zie  Gól-'guwzjen»  Voorts  beteekent  bed 
nog  roepen  j  /ckreeuufen.  Zie  Oon-guwz]en. —  Eindeldk  ^^- 


fs 


^guM^zjen,  V  ergei.  juntus  10  gt 
Guwsje.  N'erl.  Tgd  guwaje.  Aanverwanten  zijn  gieszen^. 
guja^  enz.  GuUn^  gieten  (Zie  meer  bij  l  Veiland  in  gieten^ 
als  mede  met  Gi/zjen. 
GUWJEN,  ons  geeiuven.  In  dit  woonl  wordt  de  uw  als  het 
HoJI.  OU  uitgeiproken^  terwijl  het  in  de  vorige  woorden  als 
oe  klinkt,  waaruit  men  ziet,  dat  bet  met  dezelve  niet  zamon^^ 


109  'Grv.  Ha. 

iiatif:!.  H<H  jjAtcelbcnt  met  open  «laod  ergens  natr  gipeo^ 
Jiiakken,  (machten  ;  verlangen «  ittLiare ,  ld.  9^,  oon^luwctet ^ 
/rutv^t  m  wachtet ^l\  d.  Âo«  iUiar  iok  ajle  tijd  ney  gwê^ie.^^ 


op  dees  Itraat  diis  guwe/ide  bleef  Uaen,  Ln  in  Onane^  bh 
i§5,  Begeerlens  lust  verfadet  haer  tot  geener  lijdt.  S9  Jg'uuff 
en  grabbelt  (an  gabbelt?)  na  k  hooge ,  kaar  ooge  Haart  ftiMgh 
jia  i'chat.  —  Teutonista^  gewen  ^  ghenen^  ocitare^  4u«re. 
üdiaany  gJieeiuven^  oscitare,  bixocre,  hiare,.  Mijne  Groot^ 
moeder  gebruikte  dit  woord  dikwijls ,  eu  leide  wet  *eens, 
wanneer  ik,  nog  een  kind  zijiide,  al  wajchtcnde,  en  het  be** 
geerde  lekkers  aangapende «  op  hare  handen  zag:  Jonge! 
het  Icqfta  to  giutfjen.  Zie  Oon^gwvjen  ^  en  Gappjen. 
GIJWT,  (oe)  een  guit,  boef,  I  d.  3o,  61»  72,  101,  i56.  — • 
.Gu.wt-'fbldnty  een  ipotboef  voor  een  Ibldaat,  zon  men  in  de 
converratie-dialect  zeggen ,  I  d.  210.  lotasFchen  ziet  men 
uit  de7«e  plaats,  hoe  weinig  de  Soldateu«Iland  weleer  in 
Friesland  weid  geacht*  —  Het  W*W.  Gutptjenj  den  g^it 
f  pelen,  guiten,  I  d.  58,  169.  —  Kiliaan^  Guijten^  fcarrari, 
«gere  icurrara^  nungari,  agere  nagas,  —  In  IVaatze  QrM. 
BrilL  bh  85  leest  men  het  verkleinw*  Duguwijej  en  hl» 
5o,  giitptachtig.     Bü  onzen  Dichter  wordt  Cupido  genoemd 


Eene  zeldzame  afleiding  van  dit  woord  vindt  men  po  Hooft 
iV.  H.  bl.  75,  hun  werd  de  naam  van  Geux  aengeoangen : 
welk  Fransch  woord,  gclmeed  fchgnende  naar  het  Neder* 
landfche  Guits ,  zoo  veel  als  Fielen ,  oft  Lantloopers  zeggen  wil. 
CrY!  Interjectie,  II  d.  53,  zie  ald,  de  lorte  AanteeL  en  op  't 
^oord  Geyeo. 

HA!  Een  Tusfclienwerpr,  van  verwondering  met  toorn  verge- 
zeld, I  d.  52.  —  hal  lia!  Tusfchenw.  van  hoon  eu  belpot* 
ting,  I  d.  2o4. 

HABBEN,  hebben,  bezitten,  enz,  in  de  gewone  beteekenisfen. 
1  d.    1,    2,   3,   4,    cuz.     Verled.    Tnd,   hie^   had.   Zie   ald. 


Ha.  ^ 

9ACKE»  9«  Kftkt  ^«  lilel/l  é.  i6^^  aoa.U^  qö.    Kiä-^ 

aan  en  de  Ttiufön.'ock  «90«  itfaar  'Junfyêf  Ael  M^t% 
GetL  353 «  'sLinds  vijaod  op  «^n  haHen. 

HA^CKBUENy  xie^  'Drog^hackêljen.  JCiägan^  hadtehn^  oen- 
fdudere  minadm*  '/iuioû.  hackélen  dia  tieydeur,  fracüHare* 
Veml.  Wasfinb^  fijfdr,  ttf  bl^  lO. 

fiftDEN  9  hpoden  ^  ens.  in  de  orerige  beteekenisfe]^ ,  I  d.  ^  >  a » 
5  9  eni»  ^m  S.  häldior^  Bydr.  Tjm  fVasfinb.  haalden.  Ki^ 
Haan  f  Aauden  9 'houden  f  tenere. —  Verfed*  Tijd,  Hddde^ 
II  d.  9o.  Zw  jE/^hädde.  Ook  soo  in  de  Burler^y  bL  6« 
Fan  der  Veén^  Raeis.  hU  30  9  Eii  die  mij  eerst  in  waarde 
kédde  d.  L  bield.  MeUs  Sioie  zelfii.ll«  55 1 9  Daer  had  iii 
raet  i.  e.  hield.  Maar  cebroikeiijker  if  hel  uit  den  Zuidhoek 
*  kerkomllige  hoaldfU  i.  50»  69«  98.  —  fVaatxe  Gribb.  b1. 
80 9  lUeU'OteXyfm  /lâden^  hadne^  II  d^  87«  9^9  989  loi.  In 
de  B^dr^  Tan  Waefenb.  I,  161 9  1679  hoald,  -r-  JJad^io^ 
riede^  Een  Uoad*te-rad.e,  fpaarpotf  Euioige  overlegger,  ][  d. 
4i.  Tegenwoordig  fpreekt  men  het  uit  hoaden^  gelijk  ifs. 
het  elders  ook  gerpeld  vindt. 

HÂEO9  een  hck>fd9  Heer,  Koning  ens.  I  d,  a^  86,  q3  ,  iis« 
xi59  131 9  enz.  Genit.  haeds^  I  d.  i58.  «•  Haua  en  had 
leest  men  II  d.  i5y  en  ook  in  de  O.  F.  W.  In  de  B^dt. 
Tan  IVaafenbm  I9  i43 ,  i5i«  154,  163*  ^a:  fig  Bredero  op 
vele  plaatfen,  en  in  't  Gcnfe  Liedb.  hoot.  Zoo  fpreekt  men 
nog  in  Zeeland ,  vooral  ten  platten  lande,  VerceL  Jiufiu$  in 
headj  Jiood. —  Zamengelh  //a^<2«  óoecit  9  hoofd  Jboek^  IId«45« 
—  Haed^eer^ftagf  ^  de  Koninglijke  Schepter9  R^ks  eer-Baf, 
I  d.  336.  —  Haed^hiê£oarj,e. ,  hoofd- historie  (de  iV,  H.  van 
Hooft)  II  d.  45.  —  Haed^Kening^  de  Konine9  I  d.  335«<^ 
Haed-f)eachin  hoofdlicbt,  (zon  of  maan)  I  d.  56,  186.— 
Jiaed^man^  hoofdman,  II  d.  ii6*  —  Haed^rejinte ^  hoofd- 
regent  9  I  d.  331.^  ffaed^rfCfif  K9ninl(rijJ(9  ld.  1569190« 
Haedjceisy  hoofdzaak,  I  d.  338.  —  Haed^JeUig^  hoogst- 
zalig,  ld.  335.  —  .Hojed^ftéck  ^  de  Schepter  ld.  19.«— 
Haed^floach  y  II  d.  969  97«  *—  JBaed-wnxe ,  hoggst-wize  ^ 
B^v.  N.  W.  I  d.  73. 

tJMGf  hoog,  ld.  69,  759  1779  II  d.  85,  9169  979  enz; «» 
^ce^rj  II  d.  94,  96,  98.—  U^gfte^ll  d.  73/—  't  H^g-- 
Jle^  het  toppunt.  Il  d.  96.  -->  Sa^g^heyie ,  ü  d.   96,  jflf 


«u 


y^  tlAé 

lOöy  1079  lil,  —  JHiBgime^  de  hoogte,  II  d.  99,  -^Hmgf^ 
Igclf  faocq^qk,  leer^  lukrtelnk,  II  d.  44,  So\  S\^  Sj.  Sg\ 
ii5. —  Hcegl^ckevy  meer,  II  d.  48.  -*  Hceg^achige^  hoog- 

Seachty  II  d.  91«  g3«  —  Hceg'-beminne ^  hoog-bemiodey.  it 
L  8a  —  Hceg^JUande ,  Ïioog-Tliegende ,  II  d.  48^  —  Bmg^ 
ä^leerd^  hoog- geleerd ,  II  d.  io5.  —  Hceg-ljeamende  ^  boog- 
ravende,  II  d.  43«  —  HtBg^U/et^  het  Hooge4ied  ran  SaL 
ld.  73,  II  d.  43«  45*  -*  Jnofg-^hcHg^  zeer  gebkldg,  Il  d« 
98. —  JUTof j^-^/rc2(2Ïf£^  I  hoog-waardigRe  y  II  d,  5a«  ZieHeag, 

HJEGE-TUWCREN 9  hagetakken,   doornen,   hilgedoomen,  n 

d.  97. 
HAEblT,  de  haast»  II  d.  49. 
H&ET,  de  haat.  9  ld.  4ot  lo^^  II  d.  78»  Juniusj  haie.  Teu^^ 

toniata'j  haL  Haeijcap^  MaerL  VergeL  Cägnet^  B^dr.^Sy. 

— >  //ae//>/i,  haten,  ld.    22^    53,    8i,    i49,  ens.  Kitiaan  ^ 

hader^  naderen,   haeren.   lïxari,    altercarû  <—   HoêieVj  leen 

hater,  I  d.  i47.    Haetjer^  I  d.    169, 
HAEY-IVIOANNE,    hooimaand,    II  d.    55.—  Haey^cef^hea^ 

moanne ,  II  d.  5o.  —  Hoe ,  /lea ,  is  hooi ,  zie  fvoê/ènb.  II 

Bgdr.  34.   Hoeufft j  Aanmerk,  bl.  7,  8. 
HAEZE,  een  haas.  —  Haefe^wifnhuwn^  een  haze-windhond , 

I   d.  87.  —  Stohe^  V,   97,    wind.   L-IL  van  fVedde^  bL 

8a,   tvindl.    CatSy   I,    525 j    b«     hafe^wind.   Dezelfde  bl* 

44o,   b,  522,   b,  549,  b,  winde. 
HAi^,  de  hals,  I  d.  53.  II  d.  74,  'j5^  78.—  Halze,  I  d.90, 

2o3 ,  227.  II  d,  92.  —  Bijdr.  van  fVasftnb.  1,    i59,   fiaaU. 

en  zoo  fpreekt  men  het   gewone,   Aa/s,   ook  nït.  —    Halz*^ 

óver 
Jlel^ 

fen^  voor  omhelzen,   Maerl.  I,    56,    11.    I,    280,    i4.     II, 

287 ,  49^ 
HAMME,    fpekham,    I   d.    i.     Junius  In    ïiamm.     Hiermede 

komt  zeer  goed  overeen  fchinche  id.  5.  Schonck)  zoo   als  de 

Friezen  nog  een  /lani  noemen.    Zie  PVa^Jenb.  IdioU 
HAMMIR,  een  hamer,  II  d.  3. 
HâN,  de  hand,  I  d.  9,  33,  43,    64,  enz.  Gen.  JiAnz.  Meerr. 

hénnen.  —  Hdnne,  I  d.  87,  91,  217,  23o,  enz.    Budr^  van 

IVasfenb.  I,  i4o,    hand.    Bl.    i52,    157,    haand.     Zoo   ook 

in  *t  Meerr.  atd.  handen  j  bL  162,  i65.   Maanden  f  hU  x64-y 


pîeag^  hals-plaag,  juk,  slavernij,  I  d.    oi.     Hier   tegen 
Haat  Fria-halsy  vrijheid,  in  de    O.  F.  W,    bL  i3i.  — 


•     HA.  i^ 

i66.  -*  fPhalMé  Gribb.  bl«  61 9  haan.  —  A/igah.  b1.  990, 
fuuuUif  met  d%  haod  rauen,  YaDgen,  ook  handelen,  liana-* 
teeren ,  handhaveD.  —  Hdnneljen ,  hann^Uen «  hanljen ,  han« 

•  delen,  Jbcjjbandeb»^  liand teeren,  koophandel  doen,  I  d»  109^ 
118,  1(7.  Hdnktf  handteerty  I  d.  i4.  Verled.  T^d  ffdn- 
b,  I  d.  85,  II  d.  84.     Deelw.  hdnie^  U  d.   qS.  -*    Teuto^ 

.   niêiaj  dedifupn^  handekiiy  havenen,  tractare,  &c.   VergeL 

.  Kitiaan.  -*  ELandele^  hândléj  hdnkj  de  handel,  koophan- 
del, ld.  17,  69,  II  d«  95.  —  HandeWige^  handeling,  han- 
deliog,-  handel,  nandelwijs,  ld.  48t — -  Hanlinge^  lid.  100^* 
li5.  «^  Hdnlinf^  eene  verhandeling,  II  d.  54«  —  Hanteé-* 
ring^  handteenng,  bedr^f.  I'  d/  65.  —  Hooft  6ed.  387» 
Maeckt  bitter  't  zoet  der  MenfchelbV  hanteering  ^  het  men-* 
fchelqk  leven,  de  maatfchappij.  -  H€Uiteeren  is  üoefenen^  b^ 
Kamph.  Pa.  bh  to8,  een  die  de  dengd  hanteert.  Bq  Maerh  If 

,  i4 1 , 7 1  ^  Antieren,  -  ZamengeA.  hAnoackjen ,  met  de  hand  ftreei- 
len ,  manu  palpare  ecrai  collam ,  I  d.  87.  Bn  hoop  en  ver^^ 
hoop  heeft  dit  hand^jtaan  (zoo  alt  T^an  der  Pitbn  h«t  noemt' 
fpreok  XI.  i5)  dikmaals  plaata.  Men  vindt  daarvoor  ook 
hdntje^bahjen  •  in  de  Burherg^  hl.  6«  VergeL  Kiliaan  in 
Hand-'Jlagj  Palm^elagh.  *-  Hand^bahhen  gefchiedt  ook  foma 
uit- vreugde,  vriendichap.  genegenheid,  fpeelzncht.  V.  d. 
Starter^  bL  i4o,  hoe  foet  Xq  lobberden,  /tand^bahteh ^ 
fpeelden^  zongen.  Dit  noemt  Bredero^  hl  56  handhhppenf 
Grenikt,  handkhptj  fpartelt  met  verfchurken.  En  Aa/7C?- 
gealaghj  bL  5o6,  en  lieflqck  hant-^gealagh.  Küiacui  j  hand'^ 
éiagh^   plaufas,    planctus.     De    Roeren    gebruiken    ook  nog 

.  han^buwtsjeru —  Hann^^brie ^  een  handbreed.  I  d.  4. -— •' 
Jiann*''gryppe j  een  handgreep^  I  d.  üiy.  — »  Han^maester p 
een  geneesmeester,  chirurgns,  II  d.  86.  Zie  Moester ^  Ge^ 
nez^maester.  —  HanK^trieuti^  ^  een  hand-drnk^  I  d«  9i6*  — - 
Han-wirch .  en  Hânn^wirch^  banden-werk,  ld.  1089  134» 
i4S,  178.     Vergel.  Ypeoy  Gefch.  der  N.  T.  bl   99. 

HftN,  gehad,  deelw.  van  nabben ^11  d..  669  70,  ^7^  79.  Hdndp 
II  d.  64,  74,  106,  107,  ii6. 

HAPPJEN,  nappen;  boten;  aanvallen;  verfchenren,  I  d.  98. 
Zie  Op^happ/en.  Kiliaan j  happen^  apprehendere ,  arripere^ 
corripere.  —  V.  d.  /tappert ,  de  mond ,  I  d.  55. 

HAKCKJEN,  hooren  ,  II  d.   io5.   fVaatze  Gribb.  bl.   69.  — 


ggH  Ha*  'Hs. 

jmttt  hèrctjmU  Jutum  m' harken,  Bróêt  GtnmêBk^  11«  77, 
Wathten  en  kortien.  BL  80»  horden  tn  kaReren»  BL  go  ^ 
la  hoorénf  te   AorcilNfii,   ea   te  loqüesem    tf.  />.  horchmij 

.  IniRereki,    Eig«  «/erMDneibiiy  oorrtder«,.    Zie  i^rueA^    Bf  een 

ÉUfèelen^ 
HABNASCK,  een  lurnas^,   I  d.   So,    Tetiion.  htunaêch^  Hü- 
.  pen  f  aimn,    anttaUinu    KiUaanj   harnas^  «rmatnniy  erma, 

thorax  ferrcns ,  —  aeneni^    Vcfgci,  Cügneêi  ^  Bgdr.  hU  556  » 

Noot. 
HARPE,  eene  harp,  seker  rnaar-fpeeludg »  I  d*  7?,  1J5«  Sb- 

mengeÏL  harp-aupd ^  een  harpzang,    Tqieh  —  Hurp^yong^ 
.  maeaier^  een  harprpelér,  I  d.  igo.  — *  Hnrp'^^aenf  de  harp 

tlaan>  bespelen,  I  d.  l69*     Zie  Herpe. 
HA.VE,  have,  beaitting,  goederen^  I  d*.  i25.  Van  Aa#wa,Aa«> 

Ae/i«  hebben,  beritten. 
HALVEN,  HâVNE,  de  haren,  I  d.  78.    H  d.   85,  10},   107« 

108,  ii6. 
HAUCK,  een  Harik,  I  d,,  166«  Jtmutj  Hauch.    Zie  Siemi^ 

wintel  op    Moer/.    III,    Aanteek.  XLTII,   die    bet  afkomhig 

oordeelt    vun    Aa/a,    hebben,    houden,   vatten.    Büderdgk 

leidt  het  af  van  Aa-e/i,   hauneny   happen^   in   den  sin   tan 

f  rijpen;  dat  beter  hg  val  aal  vinden.    Men  heeft  nog  in  den 
uidhoek  van  Friesland,  hauchjeny  &t   elders   /lecielfen  of 
hcechelfen  heet,  van  hcècif    een   haalu    VeifeL  KiUaan^  in 

HEAGKE,  een  haak.     Zie  7V>-A^ci(e.  ^^oecfAoMr)  lld.xu 

Heacijen^htktlï  «verlangen, I  d.  ig!{.     Verg.  Junius  in  Aooit» 

HEAG,HEAGE,  hoog,  I  d.  4,  i3,  i4,  18,  enx.—  Heager^ 
■  heag/hj  I  d.  55,  60,  79,  enz.  —  Hea^heyi^  hoogheid,  ld, 
ï8 ,  126,  157,  enz.  S^n  Uengheift^  cu  u  Prins  Hendrik, 
I  d.  8o*  —  Hectgheijtê'finne ,  Hoogheids-zon ,  I  d.  325.  — 
HeapCy  hoogte,  ld.  lés.  aaS,  II  d.  g&  -*  HeaglqeJb^ 
hoogïqk,  gtoot,  heerhjk,  Bijvoegl.  N-W.  I  d.  44,  2i5^  — 
B^w.  hooglnk,  heerlqk,.  zéér,  I  d.  108,  lüo.  3o5.  QOfr, 
I  d.  31 6,  noogUch  te  llrafl*en,  d.  i.  zeer,  xwaar,  geweldig. 
—  Op  V  heaglijckfie j  op  *t  hoogde,  zeer,  I  d.  145^  -* 
Zamengefi.  heag^fomüetten  ^  boog- vermeten ,  l  d.  iSei»  <«• 
Heagat'-folmecke ,  hoogst  volmaakt ,  I  d.  75.  —  Heag^nmed  , 
hoogmoed,  ld.  97,  aaS,  II  d.  96*  —  Meag^moedig ^  I  d^ 
l5i.  «^  Heag^neadig^  hoog^nooUig,  I  d.   ia&  -^  Memg^ 


Hs» 


'S/; 


.  J^ng0ier.^  A9'  Qo««e  Priester,  ld,  175* —  Meag^Jiaeêje^ 
Iiooge  flaalsfe.,  ld, 9i5«  -  heag^tgd^  hoog- tijd  yfestam ,  folen* 
ae^  I  d,  i53^9i5»  Ho(^tjGe(L  bL  \5\  jhoog^tyd^ bgw.  inden 
sin  van  Jiei  lê  reeds  hoogst  ff d  9  jam  dodum  tempus  est ,  instat 
lempns.  —  ^eo^mncfet  nooee  waarde,  aanzien,  hcerl^lLheid« 
*  I  d.  iSa.—  Heag^wirdfle j  hoogwaardfie ,  ld.  18.  —  Seqg^ 
.  wirdig^  lioogv^aardig ,  ld,  ig5*  Bredero^  bl.  457,  495,  ea- 
Kamph.  JPe»  bl.  49,  hebben  JioogwaerdieheyL  —  Heagsf'^ 
wolfeari'JoTmne^  de  grooifie  wclTaart,  net  hoogfle  gdâk| 
heil,  1  d.  ig4»    Zie  JBeeg. 

HE^GJEMt  hacen,  pkcere.  Zie  Be^heagjen  j  behagen*  Haeg^ 
iych  voor  behaagmk.  Hooft  ^  Gedm  bl.  19. 

HEAL,  HEALE,  half,  1  d.  it ,  i4,  18,  üS,  S\.  II  d.  110, 
^  iLü-t  ivi4.  -^  Zaoiengeft.  heal^moare ^  half-moor,  (de  Span- 
iaard)  I  d«  8i.  i^ó/i  der  Veen.  noemt  hem.  Baataerêr-moor  ^ 
Lr*  »45^^  en  hoJven^Tnoor  ^  bl.  455.  —  Ïleale^ti^j  ^  half- 
Veg,.  Û  d«  6K  Hamconiue  in  Fris»  foL  70  verso .  Aú?&-mw« 
-^  Hecär-wuufgfen 9  half- vol wasaen  ,  I  d«  i.  -  De  li/elt^  de 
helft,  I  d.  5g,  4u  II  d.  6.  hiaerL  lieâ^  heelt ^  I,  3i, 
61»  en  63«  -  fVaatZie  Gribb.  bl.  4i,  helle  mooyer ^  de  helft 
lehoner.  UL  4q,  de  oore  AtfA«  de  andei^e  hem.  Oe  BuT'-^ 
iery  9  bl.  ao,  AeZte  meer^  de  helft  meen  In  de  0«  F.  W» 
Aaff/,  Aoi^,  Ao/t/e.,  hole  deely  (de.  helft)  A/i//  (de  helft)  helji^ 
hel/ie^  ens*     Vcr^.  Clignet^  Bydr.  h\.  217,  Noot. 

HEAP*  een  hoop.  menigte,  I  d»  ij5,  igS.  Meerv.  heapen^ 
Il  d.  io5«  -  ki  hopen. j  eene  menigte t  ^.  YahrantSj  55 f  65 ^ 
Hooft  f  N.  H.  bL  917,  hoopen  handen  op^  zijn  hooft  ha- 
len. -  Oere  heap^  over  hoop,  in  verwarring.,  I  d*  62.  -» 
Heapfen^  hoopje,  hoop,  I  dl  101,  II  d.  86$  gi»  979ioi. 
Marnix  IL  B.  Hoopten 9  fol.  i5.,  verfo.  -  Heapen^  hoo*' 
pen^  ophoopen,  I  d.  66»  68.    Zie  Waa/enb»  Idiot.  , 

HEARE,  Heer,  dominos,  I  d.  1 ,  65«  71,  i3i,  i44,  enz. 
Bn  M.   3iote  dikxnaals  Imer.    Zie  Heere. 

HEARREN,  hoeren,  I  d.  8,  34,  35,  42,  43.  59,  enz. 
VerL  T^d  bearde^  Deelw.  heardf  hearckjen^  hooren  I  d. 
212«  In  de  Bffdr.  van  Wa8ferä>%  I,  162,  166,  heeren^ 
Verltd.  Tijd  keerde y  162»  iSg.    Zie  Hercljen. 

HEARREN,  behooren,  decere,  i  d.  63.  Toebehooren,  per- 
tinere  ad,  I  d.  44,  55,  220«  PVaatte  Gribb.  heeren^  de« 
cere,  bli  69.  Zie  To^Aearren^ 


19*  H* 

• 

HEARST,  do  herfit,  1  d«  9g.  -  Hearêi-bkd^  oen  ImHsi- 
1)1811,  I  d.  309,  *  Hearêt^moanne ,  herfst- maand ,  HiLSs, 
6o,  Hearstmis^  ïn  den  herfst,  lÂbb.  Jen  A.  YëbrGHiê^ 
bl.  a8.  Vcrgcl.  Juniua  ïn  Harvest  f  A.  S.  hasrfcêi.  Tm 
Kale  II,  9,  leidt  het  af«?an  't  A»  S»  hcemn^  coogregard^ 
verzamelen ,  bua melen. 

HECHT-FEST,    hecht- vast,    d.    ï.    zeer   vast,    I    d.  aa?,  • 
Hecht^fettjerij    vasthechten ,    zich    vestigen    op  -  vereeni^en 
*  met  -ld.    131.     Hooji   gebmikt   Jiecht  voor    naby%  h.  t. 
iV.  H.  bl.  540«  Kampen  leqt  A^cA/ aan  de  Vecüow.  BL553t. 
hecht   aan  de   Stad  INaamen,  -    Teuioru  hachtj   hechtmsse^' 
tenaculum,  retina-^  cnlnnu   Beftachtj    behalden,    gevangen ^ 
captus,  detcntus«     Hackten^  halden,  vangen.     Zie  ook  aen-m' 
zclven  in   hechten.  -   Kiliaan,  /lachten^    hechten  •  Sgere^  — 
apprehendere ,  capere',  tenere,   Kamph.  Psabtu  hl»  S5,  Be^ 
fiechten%  hoe  zon  deugd  behechten  in  't  gemoed.    HtHefte. 

UEEG,  HEEGE,  hoog,  I  d.  187,  306.  -  UeejtfU\  (fic)  I  3. 
147.-  Heeste y  hoogte,  I  d,  191,  196.-  Heegimej  I  d. 
i4/«  -  Bydr.  van  fVaêfenb.  I,  iSa,  i55,  heeg.  Zie  Beag^ 
HcBg. 

HEEL,  HEELE.,  heel,  geheel,  I  d.     4,   43,   55,  61,    68» 

£9,  enz»  -  */  Heek^al^  't  Heelal,  I  d.  119.  -  Heet-^ntaeêter f 
eei  mees  ter,  U  d.  86,  101  •  -  Heeljen^  heelen,  genezen,  Id« 
34,  4i,  ii3^  117,  i83.    II  d,  104.    V'erled.  Tijd  en  Deelw» 
heek^  II  d.  108.  -  In  de  Bi^dr.  van  fVas/enb.  nee/,  I,  i44. 
-  Hiji/l,  hgle,  bl.  i53 ,  163,  i63.  i65,  168. 
IIEERE,  Heere,  Heer,  op    elke    bladzij    fchier.  -   Genit.   de9 
Heer  en  y  I  d.  i33.  -  heer^ne^  heerne^  als  B5V.   N.  W.Hec- 
ren,  des  Ueeren,  ld.   90,   91,    i55,   176,    183  enz.   B.  \. 
Heerne-wey^  Heeren  weg     (bchoon  men  dit  wooM  ook  kan 
brengen  tot  heer ^  heir.)  -  Heerlgck^  I    d.  107,  108,  136.  - 
Heerlijckheit  y  II  d.    74.  -    Heer-om y   Heer-oom,  I   d.    35, 
37.     Met   dit   woord    wordt   hier   een    Khiizenaar    bedoeld « 
doch  meermalen  noemt  men   zoo    ook   wel   de  Priesters    en 
GeesleUjleriy  b.  v.  Bredero^  Banrdty  en   anderen.  -    Heer^ 
fchappy^  I  d.   186.     Ileerfcap  vindt  men  vaak   bq  Maerktni 
en    öloLei    heer/chip  ^  bg     Baardt :   heerfchepe  bn     Heems^ 
lerh.     Vergel.    CUgneit    Bgdr.    bl.   290,    Noot.    Heersheidl 
bg   Hoojt.   voor  heerscfizuchty  Ged.   72,  i3i.  -    Heerschjen 
en  heerschjen^  heerfcken,  beheerfchen,  l  d.  108,  111 »  IId« 


HU*  ^99 

.  fl5i  98«  ^  Heèmth^haedy  tmk  ïomo%^  I  it  i8t.  «^  Ueerêoh^ 
pkat9f  rqk,  Koninkrijk,  ld,  iio. 

HEER  9  een  beir ,  hdrleger,  I  ei.  i85«  -  ZaméngeR.  Aeer* 
krejti  heirkracbty  hcirleger,  heirfchaary  I  d.  119«  i64,  107. 
Il  d,  93  '^  Heer'^fchearne  j  I  d.  2a6.  -  Heer^tochi^  heïrfc- 
eer  9  1  d.  195.    Q.  F.  W.  en  Aiiegab.  ook  heer  ^  JU.   Slohe  ^ 

'  neer :j  hoer ^  hare.  Zie  Hear»  De  ae  van  Sioke  is  de  ea  y^ia 
olisén  Dichter. 

HEFTE,  (  i.  q.  HecJU)  vaat,  sterk,  I  d..  336,  Hefiea  voor 

.  hechten^  vindt  men  ^  vaak,  b.  v*  bij  Hooft  N.  //•  bl.  56 1. 
Ged,  4i«  -  Heften  voor  vangen «  gevaneen  nemen,  M.Stohm 
IVf  963,  Si  ghingen  hejten  en  Ilaen  V.  h«  heftig,  hevig « 
geweldig,  bqw,  I  d.  i43.    Hejtiger^  heviger,  Bqv.  N-W.  |[[ 

.    d.- 103.     Hejï  voor  //rii,  O.  F.  W.  hejta^  nectere.   Ypeg^ 

i    Gejch.  hï.  a3i. 

HËLi),  een  held,  I  d*  119«  *  Heli^JUêtoarje^    heldengefcliie- 

,  denis,  I  d.  83.  if.  Stoke^  Vil,  44,  heeli.  Zie  Aant.  op 
MaerL  I,  46.  -  Heldery,  Hooft  Ged.  236,  Verr'  boven  heU 
dery  ten  oorlog  afgericnt. 

•HELÜEY,  heilige  dag,  I  d.  43.  Heldey  haden  ia  zich  ver- 
heugen ,  vrolqk  eijn«    De  koppeling  der  beide    beteekenisten 

.  is  ieder  bekend ,  uit  de  O*  en  N»  geschiedenis.  O.  F.  W« 
heilige  îieUiga^  heigen  Cde  heiligen.^ ^  AlderheiJtigen ^  aller* 
heiligen,  Libb,  f  en  Am  Yebrante.  bl.  93» 

HELLE,  de  Hei,  I  d.  339,  -  //e/,  U  d,  9.  -  hehch^  ^hel^ 
fche;hehcl^  hehcke ^  I  d*  i8.  58,  6t,  76,  95,  lOO*  .0.  F. 
•  Vfm  ook  helle.  Juniiéê^  heU.  Zie  HoL  —  ZamengeiL  heOutW" 
nen^  helhondeo,  booswichten,  I  d.  loi. 

HELUEN,  halen,  ld.  43,  108,  309,  enz.  Verl.  T^d  en 
Deelw.  AeZfe,  U  d.  46,  48,  68.  Halje  bb  fVaêfenb.  Badr. 
I,  i56. 

HELPJEN,  helpen.  Helpen.    Zie  ffolpjen^  Holpen. 

HEM,  Zie  Him. 

HER  ,  HERRE ,  haar,  hare ;  han ,  banne  ;  zich ,  enz*  onteibtere 
malen,  M.  Stóke  haere^  liaerref  veelmalen.  .Thans  op  vele 
plaatfen  in  Friesl,  Aar,  harre,  -r  Herrcntltalve ^  om  harent- 
wil, harenthalve,  II  -d.  80.  -  Herretijche^  dergel^ke,  II  rd. 
91.     Zie  Jearm. 

HkRDER»  een  Herder,  I  d.  17,  19,  34,  73,  93,  9^,  enz.  - 
Merderlgck^  I  d,  96.  -  Herder-^Jtaef^  herdertlaf|  I  d.  12^. 


HERBËROC/herbevg,  jr4l.:86,  ii5.  V.  ê.  héthergwk^  U  pat 
gaan,  hospitari,  KiL  V«i^L  CUgneit^  Bifdr*  W;    yu    ¥u^ 
niuê  in  harbmun    Ia  den  Zbidboek  harbarg.    Thans  ia  Aa#w 
berg^  een  Waarubais^  Logemettt.    En  Atf/Mrj«/i.,  gaatWg  in 
zijn  huif  ontvangen.    Bi)  ouds  zag  dit  op   eea  her^    daC  ii^ 
k^r.    2m  WeUand  en  anderen, 
HCRCKJEN,  hooren.  loisteven^  I  d.  8,   37«  93,    \l%.   i«5t 
198,  üig,  enz.    fVaatze  Gribbm  bi  3,  39.-   Veri«    T^den 
Deelw.  herctej  I  d.  43,  79,  199.  *•  Uertêjen^  HeriÊêm^  h^ 
'zeirde,  I  d.  1,  3«  35,  34,  49,   63»   ena.  VergeL  Wis^finb. 
Bvdr.  11«  4.   Zie  Hin^cijen^  Hearckjen.  Hoorren»  De  iL  ea 
TJ,  TS  of  TZ   wordt  gedurig  Terwisseld,   h.  r.    Thrdte^ 
Tzercke^  Kerk.    TjierU  Túerl^  Kerel. 
IIEIINE,   een    hoek,    I  d.   1,   i58,    196.    II  d.  ^,    6S. - 
Verkleinw»  hernke^  hoekje,  II  d.   loi.  *  Hermgj  hoekig,  H 
d.  97*  Zie  Trye^hernig.  Herna  Afegab.  O.  P,  W«  «n  Htun^ 
coniüB  foi.  4o.  -  A.  S.  hum.    Yergel.   tVoêpui^^  Idioi,  ia 
ham.   Juniuê  in  Corner  f  jSerne.  Teuton*  honuck  m  Cani.^ 
Bredero  bl.  4o.5,  haeck  of  Iiorren.    Tegenw.   zegt  men  in 
Ffiesl.  meestal  harn^  harntje^  echter  zoo  dal  de  R  flaanw 
gehoord  wordt,  gelijk  doorgaans  in  foorcgel^ke  woorden. 
HERPE,  eene  harp,  I  d.  io3,    io4,    170.  -   Merpjen^  op  de 
hatp  fpdeii,  I  d.  i4o,  194.  -   Herp^-fnaer^  een  harpfnaar, 
I  d.    95    -    herp'/pily   de    harp,    barpfpeeltnig,  I  d«   94«  - 
f^an  der  F  een  bl.  279,  ook  herpe.   Zie  Harp* 
IIEK^,  een  liert,  cervus,  I  d.  62,  \5i.   Juniuê  hari. 
liERT,  HERTE,  het  hart.  oor  animos,  mens,  codtatio ,  ^ete^ 
I  d.  2  ,  5 ,  7,   10,  13,  i4,  enz.  Gen.  fterU^  I   d.   19,    94« 
88,  enz.   Hnoft^  hartzen^    Ged.  bl.  54.  Meer^r.  herten^  ï  d* 
i5i,  196,  enz.  -  Hertene ^  hKVimtï  ^  des  harten  (als  Bijv.  N- 
"W.)   Hertne  treast^  ld.  161.  -    f  HerVne  ter   harte,   I  d. 
328.  -  Fen  herten^  vau  hart^; ,  hartelijk,  I  d»    65,    welmee<- 
nend ,   119.     II   d.    59.     Herteltjck^    I    d.    207,   Il   d.    Sg.  - 
Hertehaz^  Il  cl.  95  -  Zamcngeft.  /lerfê-^besleilenhe^i  ^  \i9LVis-* 
Verborizenhcid ,    11    d.    65.,    HerU^bouMf .   hart,   I   d.   34.  - 
IJertS'hlier^  aangciianm  voor  het  hart,  ld.  194.-  Herl^blij  ^ 
van  blijilcr  harte,  met  verheugden  geest,  I  d.  198.  -    Hert-^ 
hrecky  (o)  o  Jiarte-breuk !  o!  't  hart  moet  mij  breken!  I   d* 
i84.  -  Hert'brecke  gebroken  van  harte,  I   d.    201,   -  heris^ 
driemv  ,  aandrift  des  harten,  II  d«  ó3*  -  liert^^drieumfinge  ^ 


HX*  201 

,il*d,  679  68,  lo5.  -^  Hertâ^drifime  j  barmogt^   II  d.  loq* 

'— *  Heri9^dneuwende^  hartprikkelende ,  It  d.  69«  -^   HerU^ 

J)oér%g^  hertê^fjoer^ge^  hartelijk «  met  een  vurig  hart,  I  d« 
330»  -T-  Herta^jrjuene  ^  eeo  hartevrieod,  II  d.  67.  «->  Hert^ 

^Jrom^  TTOom  van  harte,  I  d,  192.  -  Hert'Jolnuwge ^  harte- 
lijk vergenoegd,  I  d.  i43,  -*  Jierta^gebet ^  harte-Lede,  I  d* 
üoo» —   Herte-ghedj  hartecloed,   imet  een  brandend   hart) 

.1  d.  131.  -  ^4?r/«-^n£^7i« ,  hartengrond ,  ld,  117,  i5i,i4o, 
«ns.  —  Hertê^gruwne  ^   ld.   91,   95,   xi5f   ena,  -^  Hert" 

^rzi^/f&cit 9.  hartgrondige  hartel^k,  I  d.  92«  II  d«  46«*-*- 
Meriê^hiettene  y  harte-drift,  vunge  aandrift  des  H^  U  d,65« 

— '  Hert-'hngppi^n  ^  in  't  hart  nijpen ,  II  d.  ^o.  —  HerieH 
lakt  f  hartkolk,  het  binnenste  van  't  hart,  I  d.  i5.  — 
Hert'hiêty  hartenlust  ,  I  d.  3o5«  —  Herl-iauu^gjen  ^  het 
iiart    laven,     verkwikken,     I    d.    174*   —    HertM^laegife ^ 

:  hartevreugd  «ld.  i63«  —  Merts^njue  ^  hartsverlangen ,  vreugd  ^ 
genoegen,  drift,  wellust,  goedheid,  I  d.  126,  194,  311, 
334,  lI  d,  63,  66,  87.—-  HerU'-n}ue''gnu4fnig  uit  gron- 
dige harte-kist,  I  d.  190, —  HerU^op^wóMng  ^  opwelling 
des  harten  9  II  d»  io4.  —  UertB-^ont/ermjen^  onti'ernüng  des 
h.  ld,  jg^.'^Hertê^oertina/ey  overdenking  desh.  Id.333.— • 
£[ertê"pleage  f  harte-plaag,  kwelling  des  h.  1  d.  168.  —  Hert'» 
perssCf  hartprangende,  I  d.  135.  — •  Hert^priemjende  ^  hart- 
pramende,  ld.  i35,  160,  II  d,  j\. -^  Hert^re^lajende  ^  ge* 
▼oelïg,  harttreffend,  II  d,  58.  —  Heri^reijifene  ^  II  cL  8i, 
—  Hert'-sjieiter.  hartetreffer,  (Cupido)  II  d.  66.  —  '/  Hert^ 
ejieden^  hartelijk  in  vurige  liefde,  II  d,  6i*  ^  HerU^ahi^ 
het  verborgenste  des  h.  I  d*  98.  —  tierte^ [teller ,  harteste- 
Ier,  hartediefy  I  d*  54^  —  Heri^fwier^.  hartzeer,  II  d.  70, 
79,  97«  99*  ^*-  HertS'/ipUte y  hartvervrolij kende,  I  d,  197« «• 
Jaert-Jucnijen j  verzuchtingen,  des  h.  II  d;  78.  —  liertS'^ 
taena-r^pj  hartel^L,  dankbaar,  I  d.  321.  —  Herte-tjeaf^ 
hartcdicl,  I  d.  34.  —  Herla-tjog^  aandrift  des  h.  II  d.  79, 
— ^^ //er/«-ioc/i//n^ ,.  hartslogC ,  I  d.  i48,  Il  d.  65  — Herte^ 
^ri>/i,  har  te- traan ,  I  d.  ii5,—  Herta^wUle^  harts-gcnoe- 
fjeo,  blijdfchap  des  h*  II  d,  85.  —  IIerts^wUägJ$eyt  ^  harle^ 
l^ke  gewilligheid,  I  d.  194.  In  de  Bijdr.  van  H aaaenb.  I, 
i44.  Horty  bij  misdruk  elders  //o/,  Hotten.  Die  R«  al 
ipreekt  uea  dezelve  niet  duidelijk  uit,  moet  toch  gefebxeven 

Ce 


to»  Hb. 

I 

wor<]eo ,  om  de  Etymologie  der  taal.  In  NoordhoIIand ,  Hori^ 
Hartjenl  Vcrgel.  Jimiuê  in  Heart. 

HET,  wat,  ld.  2,  3,  4,  8,  10,  enz.  fVasfenb.  Bydr.Xy 
i4o,  i56,  i58,  i63,  i/c^  en  liat.  O.  F.  W.  Haeiy  en  Aa/, 
voor  Ari^a/  enz.     Zie  ff^a. 

HETTE,  een  weioig,  iets,  etwas,  I  d.  i ,  g,  i5,  4i ,  5x,€n2; 
uit  deszelfs  bron  met  het  vorige  W. 

HET,  heeft,  van  Habbeitj  op  elke  bladzij»  Ook  Bredero  ttt 
menig  ander,  dikwqls*  Iietfe^  heeft  zij,  I  d.  4.  ffeeie^ 
hebt  gij,  I  d.  10,  i45,  lóB.  Hesiu^  I  d.  13,  4i,  i46» 
Hettetj  heeft  het,  ld.  ii.  —  JVasfenb.  Bijdr.  ook.  Het 
en  Hat^  I  i55,  i56,  i58,*i63.  Yevz^X,  TVaaJenb.  Idiot. 
in  Het. 

HETSIG,  hettig,   hîtlîg,  hevig,  vurig;  Uetjiger ^  II  d.    109» 

HEUVEL,  een  heuvel,  collis,  I  d.  i5g« 

IIEIJ  !  Tusschenw.  van  vreugd  en  vergenoegen ,  I  d.  P.  Vaa 
fmartelijk  verwijt,  I  d.  62.  T^an  der  Veen y  Sinneb.  bl.  26, 
Dan  isset  heij  woechey !  Eu  bl.  55 ,  Den  is  't  hey-^woechey  \ 
In  de  O.  F.  W.  en  elders  o  Wach\     Zie  Och\ 

HEIJDE,eene  heide,  ld.  21,  62,  76,  g6,  xo3,  i65.  JunUie^ 
Heath. 

HEIJ  DIN,  een  heiden,  II  d.  5.  In  de  B^dr.  van  If^asfenbm 
I ,  i42 ,  Hemen  voor  Heidenen.    O.  F.  W.  Hei/ den ,  Heiaena  / 

Heijdenna^  Meideuscli.     Junius^  Heathens. 

HEUL  en  HEYLE,  de  hagel,  I  cJ.  'j^ ^  loo,  -  üéijl-^ftienen ^ 
hagciflcnen,  II  d.  65.  — »  Heijt'jen^  hagelen,  I  d.  ';o. 

HEIJ  HG,  HEIJLIGE,  heilig.  I  d.  61  ,  62,  95;  enz.  —  He^^ 
ligheyle^  I  d.  197,  22^,  225,  228.  —  Henligdom^  I  d» 
i56,   176.  —  Heijjx^domnie y  I  d.   159,  179.     Zie  Hekicy. 

HEIJN',  heinde,  digtoij ,  nabij,  I  d.  32,  69,  87 ^  io4,  enz. 
2i5,  228,  enz.  KUiaan^  Hende ^  prope,  vicinus.  Maer^ 
lont  y  IX,  990,  Doe  li  quamen  fo  gkehende.  Het  W-W. 
Ghehenden\  naderen,  Maerlant  lif,  38.  Zie  lluijdecoper 
in  Noot.  Vergel.  Maerlant  II,  i58,  1,  quamen  hen  ge^ 
hende.  Starter^  bl.  i25,  j4lderheijnst.  Nog  zegt  men  in 
Friesl,  Du  komfte  my  naet  heyn.  Het  W-W.  Heijneny  b. 
V.  in  Kream-heynen ,  adesse  puerperae;  ook  zelfs  voor  0/7- 
vangen$  {JVasfenb.  Idiot.)  en  de  fpreekwijs  heijnen  ea 
flaan^  voor  verzorgen^  beredderen y  behoort  hier  toe.  Dit 
laaifte  beteekent  ook  wel  eens  iemand  weten    te  gebruiken  ^ 


Bé.  ^5 

*^  iloór  hem  toe  ie  ^vèn  tn  hem  Ui  gemoei  ie  hémen  ^  ôccar« 
,  rere  alictiiy  uti  alic[ao.  Eigent,  is  de  fpreekwijs  onlleend  Tan 
't  £a^ba/i 9  waarbij  men  niet  alleen  den  bal  moet  opvangen^ 
maar  ook  te  rug  Jlaan»  Doe  er  nog  bq,  Jierhegnen^  in  't 
algemeen  de  beesten  verzorgen.  De  bern  he^ne  ^  de  kinde* 
ren  wasschen ,  kemmen ,  reinigen ,  verschoonen  ^  enz«  Elke 
Fries  kan  bier  nog  wel  wat  bnvoegen.  —  Afheünen  yoor  van 
mlkander  fcheideny  Heemskerk^.  A«  bL  70.  S^ie  Onbeheijn^ 
te.     Vcrgel.     fVeiland  in  Heinde  en  Hemen. 

UETSTERJËN,  jagen,  diijven,  aandrijven;  voortswepen,  uit- 
dreven, I  d.  i37*  Voor  driftig  en  bezig  zijn^  en  daardoor 
Teel  fchommelen  en  omhalen ,  wordt  het  zeer  dikmaals  ge- 
bruiku  Zie  Wasjenb^  Idiot.  En  in  zoo  verre  is  bet  een 
onzijd.  W-W;  maar  in  de  eerlle  beteekenis  voor  iemand 
aandrgpen^  voortztpepen ^  aanvuren;  knellen ^  plagen  y  ftraf" 
feny  enz.  is  het  een  Bedrgv.  W-W.  en  heeft  zgue  aikomst 
Tan  Heyster  en  Heester;  een  roede  van  boom-twqgen  of 
rijzeren  gemaakt,  ferula»  Men  weet«  dat  de  zweep^n^  gees- 
jTelsy  roeden y  flegella,  verbera,  feruiae,  b^  de  'Ouden  van 
bijzonder  gebruik  waren ,  om  er  flaven ,  kinderen ,  enz,  mede 
aantedrgven,  en  wanneer  zij  bet  verdiend  hadden,  wat  har- 
der en  gestrenger  mede  te  tuchtigen,  te  straffe^i  en  te  prie- 
gelen. Hoek/lra  houdt  het  voor  een  voortd*  W-W  van 
Heiaten ^  haia ten  ons  Iiaasteny  dat  hij  van  Ha  afleidt,  zgn- 
de  een  uitroep  om  te  Tpoeden,  Nuttigh.  der  Taalk.  bl.  i4. 
Misschien  kunnen  deze  beide  denkbeelden  wel  vereenigd 
worden.  Vergelijk  bier  wat  IV eiland  zegt  in  ontheisteren  ^ 
en  wij  zeggen  zullen  in  Ont^heg  ster  jen. 

HEYTE,  Vader,  I  d.  5,  11,  i3,  5q,  II  d.  67,  7^,  78,  ii4. 
ff^aatze  Gribb»  bL  4i.  tiet  behoort  ook  onder  de  vlei^ 
i4H}ordeny  Sno%  ft^nKX^  b«  v.  Bistu  dear  Heytel  gelijk  men 
een'  bekenden  en  goed  vriend  aanspreekt.  Vergel.  JVaafen'^ 
bergh  Idlot.  over  den  oorfprong,  en  Junius  in  Ate^  Dad. 
Het  Uemt  volkomen  overeen  met  eiman ,  Attaman,  een* 
Kofakfche  kr^gso versten»  In  Friesland  zegt  men  veeltijds 
Heylemanm 

HICKELJ EN,  hekelen,  doorRrgken,  doorhalen,  berispen,  II 
d.  5o.  Hoojt  N.  H.  bl.  ^70,  In  't  beplukkcn  en  neekeien 
jqner  Faame«     Hickeljen  of  Hasckeljen^  is  o^et  een  haak  of 

Co  a 


hêciêl  BftfaaleOt   cira.    Zie   WMjhnh.  Idioi.    ïa    MstMefK 

'   Vergei»  Harêwckfen  ^  ia  Hauck. 

HICKJEN,  hikken,  adem  haleo  ^  leveo,  I  d,  iio,  917«  VerK 
Tijd  en  Oeelw»  Hicke.  Aanverwanten  sqn  Hicken^  Nic^ 
ken^  Smeken;  Hoeken^  Nocken^  Snoeken ^  en  klanknaboot- 
tende  W-W.  Met  Uieken  komt  Hijgen^  ^9£j^^f  ^^  oirer^ 
een.     Verhel.  Juniuê  in  Hick  en  Pojh. 

ÜIË,  had,  i  d.  1.  3«  12»  18,  5a,  enz.  Uiene  y^  hadt  ra^ 
I  d«  4,  2o6.  JiienCj  w^t  gq,  89  hadden ,  l  d.  7ry  s55^ 
Van  Habben. 

lilEDE^  (Heter  ware  naar  de  oilfpraak  Hiedde)viisf  vtas,  werk^ 
breenwfeL  brem,  fparinm^  llapa,  II  dh  11  ^  fVaêfonbergh 
in  Idiote 

UIEM,  het  Hiem,  het  erf,  de  werf  het  hoornleger,  I  d.  6S. 
Kiliaan^  Heyin^  domus*  patria,  locus  nataiia.  Hamme ^ 
ham^  Hejm,  domos,  habitaiio.  Verg.  Juniuê  in  Homem 
IVasfenb»  Idiote  in  V,  fVeUand  in  jfifeom.-—  Bî^  Heemskerk  ^ 
B.  A.  bl  4og,  heeft  men  Inheem  kuit.  Zie  ald.  In  de  Oi 
F.  W.    Heem/ieedy  voor  huialiede. 

HlERy  hier«  hic,  i  d.  1,3,  45,  61,  62,  72.  In  de  B^dntgk 
Tan  fVoêfenb.  I,  i52,  257«  Ujer;  bJL  i65,  J9/r.  Juniuê 
Here^  itit/ier.  Melis  Stoke^  Hier,  here,  hoer  f  l  d.  286  f 
If oot*  Vergel.  Clignelt ,  Bgdr.  bL  22 ,  Noot.  --•  Zamengeft.. 
Hier^nei/ ,  hierna ,  I  d.  54^  -  Hier-^om ,  hierom ,  II  d»  96; 
In  de  Bij  dr.  van  Waajenb.  f,  i63,  Herom.  -  Hier^uu^t^ 
Puntd.  bl.  XXXII.  -  tiier  en  daar^  hier  en  daar,  II  d  48». 
Melis  Stoke,  Harentarei  En  zoo  ook  de  Tgdgenooten. 

HIER*  het  hair,  I  d.  5o,  54.  Hyer,  I  d.  54,  4i ,  89,  ii5^, 
lid.  62,  io4.  —  Hyer-kleaiM^en j  hairkioven.  I  d.  61.  - 
Hyer^ploaytsjen,  hairplnkken,  plakhairen,  I  d.  i74.  Zie 
Jfbck-^hyer^en.  O.  F.  W.  Heer,  Afegab.  Here.  fVasJenb^ 
Bijdr,  ld.  i52,  Hier ^  fVaatze  Gribb.  10,  63,  Hier.  jt'^ 
S.  Hoer.  Ten  Kate  brengt  het  tot  Hceran ,  congregaxe  ^  K 
Q.  V.  Junius  in  Hire.. 

HÏERE,  huur,  pachlhuur,  I  d.  1.  II  d.  ri4,  116*  IVoat^c 
Gribb.  bl.  71 ,   Dey^hio.r.     V»  Junius  in  Hire. 

HIERMEN,  wedeiüaan,  bedwingen,  II  d.  81.  Ten  Kate^  ï^ 
704,  Hiermen^  bedwingen ,  KUiaan  ,  Hermen ,  nocere  ,^obesse«. 
Junius  in  Harm,  vertil  et  interpretatos,  noxa,  damnam^ 
pernicies.    A.  S.  Uearm.     Friüia  /lerm  est   luctus  ^  irisüu». 


Ä 


•le,  -  Maerbntf  II ,  55^ «  «'^a ,  fine  ktén  mi  niet  geher^' 
wnerij  fine  tormenten  en  doden  mL  Alivaar  men  het' nemen 
kan  Toor  weder  Jlaan  bet  hoojd  bieden  j  zich  verdedigen. 
Kiliaan^  gehermen ,  movere.  Onlüermiycke  brdn ,  voor  o/i- 
4t^derfla0n6are  f  onverdragelgiie  ^  vindt  raen  U  d,  8o#  Zie 
o/i-Aûsrm/i^'ci. 

HXET,  HIËTE*  Beet»  warm,  I  è.  i4,  i5^  48^50,  64,  en*.- 
JHeiie^  tiielleney  Hiettne  y  hitte  ^  hette,  I  d.  4o,  iog«  iiSf 
133,  enz.  Juniuê  9  Hoet^  ealidus.  Heat^  calor»  Kamph. 
Psabn.  bL  5t3  AiV  voor  AiV/^»  En  bl.  337  f  <^^  ^^« 
Bgdr.  van  fViufenb.  I,  165«  Hietens.  -  Zamengefl*  Hiel" 
genegen  y  varig-genegen ,  II  d.  59.  -  Hiet^ontlïitfen  ^  heet 
onifloken ,  I  d.  rSg.  -  Hiet^falligjen ,  heet  vallen ,  d«  L  ter- 
gen, Tarren,  toornig  maken,  vertoornen,  I  d.  i6o«  Toor-» 
nen,  toornig  worden  ,  on tileken ,  I  d.  sii ,  II  d.  66*  Deelw* 
Hiet-Jak^gjende 9  als  Bqy.  N-W.  toornig,  I  d.  187,  227. 
VerL  Detrlw»  tiiet-JaU^g^  vertoornd,  gram,  I  d,  i43,  331«  - 
Htet-^faiTg f  toom,   gramlchap,  excaadescentia ,  I  d.   339» 

BIETTEN,  noemen,  l  d*  i4,^  5o,  4i,  88.  11  d.  86,  110, 
H^aaize  Gribb»  bL  i3««>  Grebieden,  I  d.  i^6.  -  Heeten,  Ge« 
noemd  worden,.  I  d.  119.,  175,  fVaatze  Gribb.  bU  g*  * 
Miety  het  bevel,  I  d*  63,  ig4.  JuniuM  in  Jdeaiy  Beneet. 
Mat.  Hight.  M.  G.  Haüan. 

HUMMEL,,  de  hemd,.  I  d.  1,  3,  6,  16,  ens.  Genit.  Hgm^ 
melsy  \  d.  ii8«  -  Ugmm^Je^  bet2elfde  al»  HgmmeL  1  d.  313  f 
331,  325,  enz.  -  Himel,  Il  d.  9.  kyaatzie  Gribb.  bh  53, 
HijmeL  Bgdr»  van  fVasfenb.ly  i53,  159,  Himmel  f  doch 
bL  i4o,  i42,  i44,  i55  lipmmeL  Deze  fpelling  flemt  over* 
•en  met  de  uitlpraak,  -  Hgnimelschy  HijntmeUche  %  Hijm^ 
mekciy  JFlijmme/scJte ^  hemtkch y  I  d.  3,  39,  45,  73 ,  enz* 

-  Zcmengelt  Hijmmel^baen  y  hemelbaan,  I  d.  47.  -  Hijm^ 
meéodcy  Hcmelbode ,  I  d.  i37,-  Hi/mm^le^doecie  y  het  uit- 
Tpanfel  des  Hemels,  I  d.  306*  -  Hijmmel-deugd^  I  d.  117. 

-  HifmTnel^eag y  de  Zon,  I  d.  56.  -  Hijmmel-fiaedy  He- 
snel'Koning,  1  d.  160.  -  Hijmm^ len^hïirwnel^finagte  y  der 
Heemelen-bemelhoogte ,  I  d.  191.  -  Hijmm^te^heer-^tochi^ 
hemels  Heirieger.  1  d.  195.  *  Hijnwicl^hiide  y  befcherming 
des  II.  I  d.  10Î.  ••  Hgmmel^iienJflijcUieyt ,  hemclfche  lief- 
lijLbeid,  I  d«    i24,    175,-    H/jmmel-^üedende  y  len    Hemel 

Co  S 


doS  Hl. 


leidende»  I  d.  1117.  -  Hijinmel'-lutifd^  bemel-Iied ,  lied  Jet 
•HeeVcn,  I  d.  94,  i38.  -  HijmmeUminne  ^  HemeUmin ,  I  d« 
47,  -  Hijmmel-roede ^  liemel-roede ,  ftraf  des  H.  I  d.  5q,-. 
/Ujmmel^rijck ^  het  Hemelrijk,  I  d.  2,  71.  -  Hijmni'le^feak 
Hemeizaal,  I  d,  ai 6.  -  Hijmmel-fekikkinge^  befcliiuiog/ 
voorzorg  des   H,  I  d.   4i   -   Hijmmel-feijne ^  hemelzegen,  Î 


wacnte^    uemei'-wacuiy    cucii    iiaiio» 

winate^  bezit,  genot  des  H*  I  d,   73 

IJNST,   een   hengst,  ongerneden  paard,  in't  alg.  paard.  ld. 

53.    Baardt^  bl.   177,  Eca  HingsU     Hamconiu9  in  Fr.  £o\. 

87,    Hengist.     Frilirs    equum    fonat.     Vergel.    fVaê/ènberjg^h 


Hijnzersy  I  d.   174.     bn  ook  d^  Hijnzer  ^  ld    99  59,  -  Za- 
mengeft.     Hifnzer^hoffenjen^    paarderijden,    ll   d.    56.     Zie 
Hoarz'hoffenjerié     Wegens  het  Meerv.   Hgnzer^  Vergel.  mcQ 
djiePn  fcnieDj  die  zoo  wel   voor  één-    als  Meerv«  wordt  ge- 
bruikt.     Waajenb.  leidt    Hunât^    Hinnire  ea    Hinnehen    af 
van  *t  geluid   (Jï/t  Hij  %  Hija)  welke  afleiding  veel  meer  zal 
bevallen  dan  die  van  llire  y    welke    het   afleidt    van  Haaêt 
gelijk  equus  van   «jcuy 
lilLDË,    de    hulde,    bercherming,    trouw,     eerbied,    gehoor- 
zaamheid,  I   d.   20,    58,    io4.    112,  i48.     Zie  IJn^hilden. 
Vau  Ilolddj  lloude^   Vergel,   Clignett  Budr.  bl,  46  en  i47« 
Noot.  .        ' 

HILLA.!  Ilolla!  Tusschenw.  van   opwekking    tot  opmerkzaam^» 

held  ,  en   Rilfland  ,  I  d,  2» 
HIM,   hem,   zich,   ld.    12,    i4,    i5,    18,  enz,     Maerhnt^  H, 
97,   b5^  Hem   voor  zich.     11,  274,   2.  Home    voor  Hetne  ^ 
d.   i,  hem.  Vergel,   ald.   de   Noot.    In   de   Bijdr.    van    PVaS" 
senber^h     Hem  en  Htm.     Zie    Huijdecoper   op    M.   Stote^ 
I,   90.Î ;    en  Verg.   JJer^    dat  niet  alleen    voor  Haar^   zich, 
maar  in    't  Mcciv*  voor    Hen.   Hun;  alsmede,    voor   ffare^ 
hunne   flant, 
IIIMBD.   c(!ii    hemd,  I   d.  5i.     Traotze  Gribb.  bl.  12,  Himbd ^ 
doch   1)1.  o"),  tweemaal   Hbncl.     Himbd^-rock  ^    een   hemd-  of 
horstrok,  vest,   1   d.  Ji,     \eni  Himmen^    Mergel.  Bilderdyk^ 
(ie/l.   d.  iSaam^  bl.   96, 


Hl.      »  ,  »07 

RDfMELy  ttemelyfcliooii,   zindelijk,   I   â.   88,    91.    fVaa^ 
/enbergh  Idioi.    Zïe  ook   On-^himmeh   \  W-W»    Himmeljen 

ien  op/chihkerij  Tindt  mea  in  't  Lihben  f  en  A.  Yabranta  ^ 
>1.  599  63 y  65* '  Eigebl.  is  himmel  wel  aangekleed^  ornate 
TesdtiM «  Tan  Himmeljen^  fchoon  makeo,  reinigeii.  Zie 
ff^eilandm 

HUNNE,  been,  I  d.  3,   ii,  13,  i5,  59,  60%  enz,    Bredero^ 

bh  95   Hin.    JB^dr.   van   JVa^fenb^  henne  ^   bl.    i55,   1^9« 

161  •     Zie  Fortman^  Aanmerk*  bl«    So.  Junius  in  Hence.^ 

.Zamengefi*  For^lünne^  Toorheen^  lid.  90,   Hinneinweer^ 

been  en  weder,  il  d.   no. 

HINCKJEN,  binken,  I  d.  30T.  VerU  Tijd.  Hinde.  Een 
Hinche'^pinch y  een  kreupele,  Van  Der  Veen^  bl.   112, 

HINGJEN,  hangen,  pendere,  1  d,  5i,  210,  II  d.  61,  769 
oere  hoUe  hin^je^  over  het  het  hoofd  hangen,  impendere» 
hmgje  Htief  laten  hangen,  II  d.  78.  Verl.  Tijd  en  Oeelw. 
Hinge^  hing,  I  d,  94,  -  gehangen,  opgehangen,  fuspen** 
fus ,  I  d»  82« 

HIPPJEN;  hippen,  fpriogen,  I  d.  88.  -  Voortdurend  W-W. 
Hippeîjen^  hippelen,  huppelen,  ld.  iSg.  Libbenjen  A.  Ya- 
branta  bh  4i ,  Koenze  luppelje  ^  koenzc  fprioge.  Je  moesten 
kieze  of  deel  e.  Hoojt^  Ged.  bL  11,  Dat  vogelt  jen  hippelim 
Bh  255«  Hippelt  daar  een  vorsjen  ujt.  En  zoo  ook  Heenia-* 
kerlj  Cataj  Bredero,  Starter,  Broer  Corn.y  Kamplu  Pa* 
il.  3i8.  HupfeJdanam  ^  Hippie-- wippen,  (raii  't  Konjjn)!^* 
^07«  -  Hippen  voor  drinken,  TVaaise  Gr^  bl»  2.  -  It  is  op 
V  hipke  dat  hij  komt,  Libb.  f  en  A.  Ysbr,  bq  Haat  op 
Jprong  te  komen,  het  is  op  U  punt,  dat  iiij  komt,  in  eo 
est ,  ut. 

HIRD,  de  hanrd,  Voorw.  bl.  XIII.  I  d.  74.     Juniua,   Hearth. 

HIRD,  HIRDE,  baad,  I  d.  1 ,  i4,  21 ,  22 ,  23,  53,  enz. 
In  de  Bgdr.  van  iVaaTenb^  leest  men  overal  liad,  hadde. 
Die  R,  al  wordt  ze  flaauw  gehoord,  moest  toch  gefchre* 
ven  worden.  Thans  fpreekt  men  het,  op  vele  plaatfen  al- 
thans, nit  met  de  U,  zoo  als  in  meer  dergelijke  woorden, 
/f^rct  -  Gompar.  Hirdder,  Il  cL  65,  109.  -  Hird^aerd^ 
bai'd-aard,  wreed' aard  ,  II  d.  yj.  -  Hird^neclig ^  bardnek-- 
kig,  II  d.  52.  -  Hirddigh&yt  ^  II  d.  67.  -  Hirdden,  harden  ^ 
uitharden,  ld.  17.  Teuton.  Kiliaan,  Herden.  Marnix^ 
R.  B.  foL  361,    verfoy  Geherdcn.    Alelia  SloiCf  VI ,  s^» 


ao8  H  u 

4 

Gheheerden^  gecloogen}  17 ,   So^  geherdetu  ^  Bârdmdeennp. 
Hooft  Ged.   166. 

IIITSJIlM,  HIT.se V»  Eigenl.  HitteQ,  beetmaken;  Tenrolg.  Ma« 
drijven ,  aanzetten.  Zie  Oonhitêjen.  Men  segt  tbans  m 
FriesL  ook  Uhêjfin^  Oon-hisêjen.  Kampli^  .Pb.  bl.  117, 
Hisêen.  yan  Der  yeen^  JNickerfjp.  bl.  iSi,  Hitsêmru  Siat'^ 
ter,  bj«  143,  Verhitfen.  Zie  JunitM  in  i/i'««  YcrgeL  Wit 
gezegd  13  in   //i(«f,  Urimwngtig^  wrang'^hüsig» 

inXSE,  Eene  Heks.  tooverkol,  II  d.  10a    In  *i  XiMe/i  fm 
.  A.  Ysbr.   bl.  44.  Uexfe ,  dat  de  tegenw.  oitFpraak  uu    VefgeL 
Jiuiiua  in  Hagg^  '^^gg* 

HO!  Tusi'chenw.  van  verwond,  en  verbazing.  Id.iyj,  4^ 
39,  enz.     MarniXyR.  B    fol.  1^7  Terfo,   Ho  hol 

HO,  hoe,  I  d.  1,  3t  3,  enz.  Een  enkele  maal  anafcbiea 
Hoe,  I  d.  46«  -  Ho^dierUg,  boedanig,  I  d.  5q.  MaerL^ 
Hf  3i7,  16,  Hoedanê  wy%.  ^  Ho^wol^  boeweli  II  d.  69  9 
70,   71  •   7Ö,  enz. 

HÓ  AF,  Uol\  tuin,  ld.  66,  77.  lid.  66,  67,  68.  Meenr. 
Hoaren,  II  d.  11 4,  Hojman  een  lfovenier«  McierL  II, 
160,   66. 

HOAF,  Hof,  Koninklijk  Hof,  I  d.  59,  71,  Hd.  lei.  Maenr. 
Hoaren,  II  d.  loo.  In  de  B'gdr.  van  JVoBjenh.  i,  iGS^ 
Hof.  Meerv.  Hoffen,  bl.  167*  O.  F.  W.  voor  beiden » 
Hortus  et  Aula,  Hof,  Hou,  Hotv ,  Houfe,  Hautpe.  Vei^d. 
JuniuB  in  Haw.  -  Hoafach ,  hoafjche ,  I  d.  7a.  II  d«  99.  - 
Hoaf^taebbert,  de  tabbaart  van  een'  Hoveling ,  II  d.  107.- 
Hoavelinge ,  een  hoveling  ,  II  d.  43 ,  93 ,  95i  Hweerem , 
&c.     Zie  in  Hoifird. 

HOA.L,  heul,  hulp,  bijliand,  troost,  I  d.  160,  9io.  Mï$- 
fchien  ftaat  het  wel  in  verbindtcnis  met  Holt,  lief,  waard. 
Küiaan,  Houde ,  favor  et  coniitas.  Houd,  /tóld^  huU,  fa* 
yens,  benevolus,  amans,  fidus,  iidelis.  Teutod.  Holt,  äeff'^ 
weert.  Houden  aan  iemand.  Melis  Stoke ,  I,  542,  De  hem 
aa  de  Kercke  houden.  Heulen  met  iemand  ia  dus  het  met 
hem  fiouden,  ftare  ab  cjus  partibus.  Vergel.  Bilderdijk  ia 
Heul.  Denk  aaa  't  Frielche  oon^hdd .  een  aanhoud,  eea 
gunst,    vriendfciiap,  gunsteliugy    vriend ,  of  vrieudiu. 

HOA.Lf),   hield,  II   d,   69,   enz.     Zie  Hdden 

HO\LLE,  een  hol,  ipelonk.  Meerv.  H'XiUen ,  II  d.  102. 
Staai  in  vcrbindteuis  mai  hullen,   verbergen,    tvelk  woord   ia 


^rie^U   nog  is  HoaUjen^    terwï>l    lit    Tiodtté  een  hul/el  m^ 
of  hul^  oniwiudlely  bedekrel.    B«  r.  Fingr^hoaik  ^  enx* 
HOVLT,  hoat«  ligmiDi,  I  d.  aio«    Zie  Fhch^hoaü.    Uh  deu 

•  Zuidhoelu     Zie  Hout. 

HOANy  hoon,  foiaad,  fcliimp,  I  d,  210«  Hone  \%  bedrog ^ 
f  ram  9  laiiacia    bq    Meli9   Stohe^  W   886.     Zie  äundeooper^ 

•  MaerL    I,    i48,   5^^,   Hoenie^  bedrog.     Vesgel.   Juniuê  ïxl 
ffeinouê.   Teutoru  ia  Hone «  fchaiid ,  fpjl ,  laster,  Eji  /foe- 

'  nen^  bedriegen.     Zie  Huynjen. 

HOAPE,  hoop,  Tpes,  ld.  131,  II  d.  91,  11?,  xi5.  Dit 
"WOord  is  ait  den  Zuidhoek :  elders  is  bet  Hoop.  Zie  ald.  — • 
Hoapjen^  hopen,  II  d,  106,  110,  ii4,  ii5» 

HOARN9  Een  Hoorn,  I  d.  loi.  —  Hoarn-^dfier^  hoorn-bees- 
ten, runderen,  I  d.  i63»  Zie  Yp^^  Gefcfa.  der  N.  T.  bl. 
io4»    MaerL  Hom*    Juniuêj  Horn. 

BOARZ,  Een  paard,  hors,  ros,  I  d.  87,  88,  i5i,  206,  3o8. 
O.  F.  W.  Hoerê  en  Hor% ,  Zie  Noot  op  bL  5S ,  aid.  -< 
AJegab.  Mare.  Kilîaan^  Hora  f  Hor/è^  Ors^  Jtos,  eqmis. 
7^sui(miêtaf  Hengat  i  paghe,  pert,  oraa^  roaa^  eqnos.  Ju^ 
niua  y  orfe.  Stobe^  ora^  II,  o58,  ens.  YII,  ooi.  VergeU 
Idfinga^  Staatsr.  Il,  77,  78.  Ciignett^  Bijdr.  bC  100,  Noot. 
—  Zamengeit.  Hoarzrhalse ,  de  hals  van  *t  paard ,  l  d.  ^7« 
— -  HoarZ'-hoave  ^  paardehoef,  I   d.    174.  —   Hoarz'^hoffen^ 

f'  n,  te  paarde r^den,  Id«  8;[«  —  ^oarztf-i6r^/,paardekracht, 
d.  197* —'  To^hoarz'-ljeppjeny  te  paard  rqden,  I  d.  87.  — . 
To^Hoarz^^rnden ,  idem « 11  d.  56. 

HOASCK,  HOASCKE,  Heosch,  henrche.  I  d.  120,  219, 
Ü25,  228,  25o,  II  d.  5i.  B5^  58.  Dit  nvoord  is  niets  an- 
ders dan  het  reeds  gemelde  Hoajach^  Hoaffche^  hupscli^ 
hapfche.  Het  woord  Hoveach  treft  men  dikraaals  aan  bq 
de  Ouden,  b.  t.  Maerlani^  I,  70,  i4,  Hoveace  in  milde» 
Zoo  ook  bij  StotCf  I,  601,  II,  159,  alw.  ui/tem.  heeft 
Hoeach.  IV,  265,  Hoeja  en  milde.  Hoveafclieden  y  Stohe  ^ 
I  367.  -  Teuton.  bi.  127 ,  Hoef  ach  ^  feedig,  tuchtig,  fche-» 
meL  BL129,  Hoeachy  fchemel.*—  Kili-aan^  ^Tq^seA  i.  Hensch|, 
die  het  noemt  vetua\  Vei^eL  Clignett^  Bgdr.  373,  Noot. 
Men  vindt  Heuafaem  bij  Krid^  Âmfl.  Linde  ^  bl.  2669 
Saght  en  Heuafaem  hart.     Zie  Hóach. 

HOAREi  een  hoef,  paardehoef,  I  d<   i74.     Hier  voor  leest 


men  Hoeve ,  I  d«  87 ;  Ten  ware  men  daar  liever  wSlde  Ic«' 
zen ,  Uoarz\  Tronwena  Hoeve  yoor  een  paard  ia  goed  te 
maken ,  door  het  Syneedochiech  op  te  vatten*  100  ala  Jtbauu^ 
Toor  rund»  Van  oer  Pdlm^  £xo(L  X,  36»  Geen  klaauw  <al 
achter  blijven*     Cf  Junius  in  Hoof. 

BOA. VEN,  hoeven,  behoeven.  Ué^Jlme  Ihoaftmei)  behoeft' 
men,  I  d.  4o.  In  do  Bgdr.  van  fVaaJenbm  en  ff^aaûm 
Gribb.  BriiL  Hoepen.  Zie  JBe^hoaven. 

HOBBELJEN,  hobbelen,  huppelen,  danfen,!  d*  2o3.^  Hd^ 
ble^iob.  Zie  Sutvzjen.  Kiäaan^  Hobben^  Saltare,  motare^. 
moveri.  Hobbelen  tobbelen^  hobben  tobben^  faltare  et  m«* 
fanire,  tumultaari.  Tidw.  in  kdige  iiren^  bL  169  9  Hoe 
alles  (mag)  dobb'ren,  nobVkn^  horten.  Bredero^  hl  114» 
Gewiegh  van  hobbelende  baren.  Broer  Cornehê^  11«  58,  laet 
de  letters  ai  hobben  en  tobben  fo  fjj  willen.  YergeU  Jünius 
in  Hobble^  en  Hopp.     Teuton.    in  kVijntehru 

HOCfLER-DEYS,  onderdaags,  onlangs.  Il  d.  5u  —  Hocler^ 
wey^  wat  voor  weg  gq  wilt,  II  d.  89.  fVaatze  Gribb.  bU 
^7 ,  Oon  hoeker  Jijde  datter  wennet ,  aan  welken  kant  bij 
woont  Ldbb.  fen  A.  Yebr.  bl.  72.  ocher-^joene.  De  Bur^ 
lery  ^  bl.  20 ,  Ocherdeis.  —  De  afkomst  van  dit  Hoeker  ont* 
dekt  men  in  Huckera^  dat  men  leest  in  de  O.  F«  W.  Huc^ 
Iceray  wie.  ut<'r.  h.  y.  Huchera  fen  hiaren^  en  Huctera 
Hiarem.  De  Grond  is  Hueck^  welk^  waar  de  L  is  uitge- 
vallen. Elders  is  't  huelta  ^  en  hivelha^  Vergel^k  hier  wat 
wij  in  de  korte  jdanteck.  gezegd  hebben,  II,  3i ,  reg.  g, 
bl.  iä5.  De  H  is  hier  eene  litera  prosthctica,  in  den  be- 
ginne slechts  als  eene  aanblazing  gebezigd ,  doch  vervolgens 
zoodanig  met  het  woord  Tereenigd .  dat  zij  eene  ooifpron-* 
kelöke  letter  rdiijnt  te  zhn.     Vergel.  Juniua  in  fVliether. 

HOCLlNG,  een  hokling,  hokkcling,  eenjarig  kalf.  Il  d.  11« 
Kiliaan^  Hock/inck  ^  i.  varle,  Junïx«  Vermoedelqk  van  Hoek 
een    hok.     Elders  Een  Pink. 

HOED,  de  huid,  I  d.  io3,  i5o.  Kiliaan,  Houde  ^  Haude^ 
pelUy  tunica y  cODcha,  cortex,  elc.  En  HuijUj  vel,  cutis. 
Ziie  Huwd. 

HOEDE,  hoede,  wacht,  bofclierming ,  I  A.  y/^  102,  I25,i48, 
149.  Hoedy  I  d.  161.  TeiUon.  JJoyde^  ware,  bewaring ^ 
custodla. —  Tn  der  hoede  .mei  voorzi;:;!ighcïd ,  op  hun  hoede  ^ 
M.   Stoke^  III,    336.     Vcrgel.    Junius   ia   Heed   en   Hatt. 


ff^asjinb.  Idioi.  ia  Hudde.  -  Hoeder^  een  behoeder,  be* 
scbermer,  I  d.  102,  i^é»  i44.  Schiepe^hoeder y  Schaapher- 
der, I  d.  \56 '  ^ . Hoedjen j  behoeden »  bewaren,  belcher- 
men,  I  d.  09,  loi ,  111,  i5i.  —  Maerlant  II,  2i4,  35, 
\oor  zich  hoeden ^  wachten  voor  iets:  Diee  hiUicmihaerrem, 
ffiinne.    Ibid  ts.  ^i^Dat  hi  der  u^relt  huiUie  te  Jhmen. 

BOFFEINJEN ,  oefenen .  exercere.  Zie  Hoarz-^hoffenjen.  Hun'^ 
zer^hoffenjen.  Kilkum  Hoeffenen  u  oeffenen.  Yerled.,  T^d 
en  Deelw.  Hoffne.  -  Voor  twndhaven^  uitoefenen  (het  regt) 
Tindt  men  het  I  d,  i^!).  £n  rermits  dit  foms  gefchied  en 
vergezeld  gaat  met  firaf  en  hufellingy  beteekent  Hoffenjen 
ook  vaak  kwellen ^  plasfen^  teieteren^  bezoeken  y  tuchtigen  y 
b.  V,  n  d.  63 f  74,  S5,  90,  100,  102,  109,  116.  De  Teu^ 
ioniêt  fclünt  effenen  voor  eeren^  vereeren  te  hebben  geno* 
men,  in  Got.  Die  Got  offentj  Deïcola,  bh  109.  *  Misschien 
zijn  Hoffenjen  en  Havsnjen  niet  vreemd  van  elkander,  want 
have  en  hoeve  en  haf  en  hove  fchönen  uit  eene  bron  te  ko- 
men. Ik  mag  dat  nier  niet  verder  nithalen,  en  betogen. 
Men  Vergel.  fVaafenb.  Idiot.  in  Hoffenjen;  Ypey^  Taalt, 
aanmerk,  bl.  34,  en  iSa,  i53. 

HOGGE,  een  mes,  I  d.  53,  3oo,  Il  d.  47.  VergeL  Wasjenb. 
Bij  dr.  Il,  33«  Van  dit  woord  vind  ik  nergens  eenïg  Ipoor. 
Is  H  misfchien  ook  verwant  met  Egge  occa?  met  Igge^  a- 
cies?  Oe  Lezer  oordeele. 

HOL,  de  hel,  I  d.  5o,  76«  879  96»  111 9  enz.  -  Holsct^ 
helsch,  I  d.  91,  94,  310,  338.  Even  als  Bel^  Boly  Del^ 
Doly  enz.  Ue  wooiden  met  de  O  behooren  in  den  Zuid- 
hoek  thnis*  -  Zamengest.  HoW-leegy  bel-laag,  zoo  laag  als 
de  Hel,  I  d«  316«  Kamph.  Heilaag ,  bl.  197. 

flôL«  H6LLE,  hol,  holle,  cavns;  diep,  altus,  I  d.  q3«  i35» 
155^  i56.  II  d.  io3*  fVirddTleaz^  hély  een  fpraaluoos  hol, 
I  d.  3i6*  -  Hól^djiepy  zeer  diep,  volkomen,  tot  op  den 
bodem,  penitus,  I  dC  317.  -  Hdhgeande y  holgaande,  on- 
Btaimige  (zee)  II  d.  103«  -  '/  Hól^gruwne-leeg  y  de  holgron* 
dige  laagte,  d.  i.  de  holle  diepte,  de  afgrond,  I  d.  306,  * 
Hol  oer  bol y  hoi  over  bol,  praeccps,  I  d,  67,  77,  31 3» 
Heemakerky  JB.  A.  bl.  39.  Hól-ból-bruwz-Joch^y  het  hol* 
bol-bmiTend  vocht,  (der  zee)  I  d.  334.-  /iô/fe-ÄÔ/fc, holle- 
bollen,  rollen I  praecipitare    Te,    I    d.  7*4.    Van  der  Veen 


'  Moêtê.  bL  io  I  Ik  ben  met  kindt  gehollehold.  -  Hélje  ia 
bóUje^  hollen  en  boUen  (van  de  Zee)  I  d.  i56.  JTompA. 
Pb.  bL  ao6,  HoUen  en  doUen.  Vergel,  Hoeujt^  Oudgr. 
Spreekuf.  bL  317* 

BôLEN,  voor  HoaUen^  bnilden,  fchreenwden,  gerucht  maak-- 
ten,  laidruchdg  waren,  ld.  \u  Verled.  Tijd  van  Uoa§en^ 
dat  met  koelen ,  huilen ,  heulen  ;  goekn ,  gullen  ;  joelen  ,  jui'* 
&/I, verwant  is.  Vergel.  Bilderdgkj  Taal  en  Dichtl.  f^erJUu 
II,  i46.     Zie  UtPt-Jioaljen  ^  nit-joawcn, 

HOLLE,  (doffe  O)  het  hoofd,  I  d.  4>  7,  2q,  176,  906. -^ 
Kririu,  top,  I  d.  9^,  181  •  9o3,  3S5.  HoUig.  Zie  do/« 
hoUig.  —  ZamengelL  Holk^hyeren ,  hoofd  hairen ,  Il  d*  *  63* 
^•^ifolP^ljea^  hoofdieden,  d.  i.  kruin,  top  (eens  bem^  I  d« 
323.  -  Holt^portie y  de  hoofdpoort;  het  aangeziat,  I  o.  302« 
Zie  Portte^  gelaat,  aangeziet.  *  HoUe-^opluwds ^  hoofdTer-* 
heffiog;  opkomst,  bloei,  I  d.  gi.  Dat  dit  HoBb  met  üet 
vorige  ifd/,  cavQs,  niets  te  fchaffen  heeft;  weet  d1^  Fries ^ 
uit  de  zeer  onderfcheidene  uitfpraak  van  beide  woorden* 
Maar  met  Holle  is  Hilley  coliis,  tamnlus,  locas  altus,  zeker 
▼erwaot;  als  mede  liaelj  hal^  hulfèy  hutfel^  enz:  Zie  Wi^ 
arda,  A-Iifr,  Worterb.  ia  Haiid^  enz;  Hoeuffi^  Oüdfr^ 
Jpreekiv.  bl.  3i5,  volg,  en  Register  in  Holle.  Waejehb. 
Bydr»  II ,  g  en  2g ,  die  na  het  een  en  ander  te  hebben  ge- 
zegd met  nadruk  en  te  regt  fchrijft  „Dit  woord  is,  derhal- 
ve, zeer  opmerkelijk.'* 

HOLPEN,  HOLPJ EN,  helpen,  bijftaan,  ld.  li,  34,  98,  ri5t 
116,  enz.  Verled.  Tqd  Holp^  BrederOf  hulp^  hi}  hiel^^ 
bl.  54 g.  Deelw,  Holpen.  —  Holpe^  holp  ^  hnln,  1  d.  4if 
86,  110,  x42,  i48,  enz,  ZamengelV.  Holp^Jîrdae^  hnlpvaar* 
dig,  I  d.  201,  —  Úolp-Jîrddig^  I  d.  170.  —  Hoh-forUen^ 
jenj  hulpverleenen ,  I  d,  i85.  -  Holp-^hânne^   de   behalpza- 


om  hulp,   I  d.    200.  —   HoJper;   Kamph.  Hulper ^    S.   -Ä. 
bl.  596, 

HOMPiEN,  hompen,  Rooten ,  I  d.  21 5,  II  d.    66,   oo.    Vorl» 
«Jil^i/'S  ^«^'^-  Homppe,  I  d.  i43,  i38.  II'  d.  88. 
HONGKE,  UOJNXK',   honk,   huis,  bepaalde  eu  vaste  verblgf- 


ptaaUy  een  thuis,  venamelplanits,  I  ä,  3o4,  9ii,  Il  d.  5i«- 
£en  ieevl«gt«  fchDil plaats»,  veilig  vcrblqf,  befcherming ,  I  d. 
i5i«  t43«  i56»  197»  3i5.  -  ^  /io/ici6  troaije^  zich  op  cene 
plaats  Terzamelen ,  Tergtideren ,  1  d.  327«  -  Honch  troayen , 
grooten  lost  hebben  (grondtekst)  yerlangen  hebben  naar,  ei* 
gen],  loepen  naar  ecne  zekeM  en  veilige  rchnil plaats «  I  d. 
195*  -  Honch'^wengje ,  Taste  woning,  yciiig  verblijf,  woning, 
hois,  II  d.  85.  -  In  het  kinderfpel,  {ToC'-bortijen)  is  Honck 

.  de  plaats,-  (b«  ▼•  een  maar,  een  boom,)  die  men  moet  heb- 
ben bereikt,  om  niet  getokt  te  worden  door  den  genen,  die 

^  in  't  midden  Haat  van  de  plaats,  waar  men  aan  wederzijde 
JBonci  heeft.     Het  is  das  ook  wel  eena  de  eindpaal ^  het  «//2- 
de  f  de  termijn  waar  aan  toe^  vooi*al  in  het  baljlaan  gebmike- 
liÏk,  b«  T»  de  bét  io  lionch  elaen^    De  beteekenis  van  Honch 
is  derhalve,  i*.  JSen  verblgfplaaia  ^  een  woning y   een   thuis. 
En  om  dac  oost^vrest,  thuis  best  is,  en  men  na  eenig  afw®* 
aigheid  naar  sg^e  woning  honkert  en  verlangt,  beteekent  het 
a^»  verlangen^  luêtf  trekj  begeerte.   En  hiemit  volgt  5®  d&t 
honch ^  veiligheid^  zekerheid,   een  veilig  ^rblijj^    berging 9 
aandnidü    in  de  keure  van  Zeeland,   van   't  )aar   1356,   te 
vinden    bij    Mieris,    Charterb.   van   Holland  D.  L  bh  3o8f 
en  volgg»  vindt  men  %  LXXXVUI  bl  5i5,   in    de    NederK 
vertaling   deze    itDorden:    Als  die  grave     in  vuilande  is* 
Doch  in  de  origineela   Lati^fche    Chora,   $   LXXXVL  leest 
men   daar  voor  bl«  507«     Qaando    comes   est  in   unclaudia 
én   in   eene    Moot,   beneden:    in   *t  Land   is.     Dit    laatste 
is    juist.      In    unclandis    beteekent    te  unc^    te   hunc^    te 
honck ^  d.  i.  in  het  landj  daar  de  graaf  thuis  hoort,  (e  we* 
ten ,  binnen  Bornesje  en  Heijdenjee ,  het  eigen  grondgebied  , 
dat  hij  aU  Graaf  beftaurt.    Men  ziet  er  uit  hoe  veel  gelnks 
er  is  tasfchen    dit   unc  en   uncus^    dat   met  de  aspiratie  is 
hunckf  Jhtonek  yHanckjVLUtus^  '^o^xof ,  waar  mede  alweder  ia 
velband  Rean  hanken  of  Hancken^   Hangen,   binden,   op- 
binden.  Waarvan  de  Verled;  Tijd  Hong^  geeft  honger ,  hon-^ 
geren  yhoncl*eren^'nn  meest  al  Hunckeren    Indien  men  er  de 
N   uitneemt  is   het    Haeck  ^   Hcec^   viuculum,    waarvan  ons 
ÏUthen^  onder   anderen    ook   beteekenende  verlangen,   hun" 
teren.    Hingeljen  Toor  verlangen  is  algemeen  bekend,  enz, 
ens.    B9  Hooft,  Bredero^  Huijs^ens  tn   anderen  leest  men 

Dd  5 


xi4  Ho. 

na  en  clan  ,  ver  inm  Honch^  wijt  van  Honcl  ^dichi  b^  Hancl^ 
enz.  Vergal.  Juniua  in  üank,  of  nu  het  verst- verw^derde 
grondwoord  is  ha  of  Ao«  (hoo^^  beQisfe  de  gocdganstige  Le« 
zcr,     JJiie^  hij  hauge»  O.  F.  W.  Uuinfen^  gehangeiu 

UONDERT,  honderd,  I  d.  29,  175,  176,  177,  cna.  Houn^ 
derty  I  d.  68.  -  Houndirt^  11  d.  12.  -  Houundirfte^  lid. 
i5.  Bifdr.  van  Wasfenh.  1,  160,  Hunderd.  —  HomUrt^ 
fega-in^Jiertigéi  (i46)  I  d.  109.  —  Hondert^iredde  (io3)  I 
d,  117.  —  Hondert-trytligjlej  (i5o.)  I  d.  ii3* —  Hondert-- 
tutvfin  ''lOOfOOo}  II  d,  q5* 

H*NË;,    Haan.    Zie  Poe^ïióne.     TVeer-hóne.     TVaaige  Gribb. 
Hnnne  j  hiuvthonne^  bl.  28«  29  9  32  y  enz. 

IIOMGER,  de  honger,  I  d.  98. —  Hongre^  I  d.  199,  lid.  91  , 
ii5. —  Zamengeli;  Uonger^héi^  hol  van  den  honger ,  hon- 
gerig, I  d.  9,  110,  i5i.  üolbuijhie  honger ^  Hooft  N.  H. 
5oi,  —  Hongre'-nea ,  hongersnood ,  I  d.  197.  —  Honger/hea  , 
I  d.  \\2. -^Honger-nead ^  1  d.  128, —  Hongerjen^  hongeren, 
honger  hebben,  verlangen,  fnakken,  Id.62|  220«  VerH  Tijd 
en  Deelw.  Hong^re. 

HOOP,  Hoopej  de  hoop,  ld.  24,  59»  4t,  43,  enx.  Zie  Hoape. 
Gen.  Jloopa^  I  d.  177.  —  Hoop^Him^  vaste  hoop,  vertroa- 
wen,   '   ^  TT  ___•        i_  t  ir 

i55 ,  1 
IIORNE, ,  . 

jiiet  Hoarn^  dat  bij  Alaerlant  en  anderen  is  Home  corniz. 
Horn-'inoei  (ik  meen  Hom-moer)  is  het  Booe^wijf^  of  Goed^ 
vrouufy  l^roedvroauf  ^  oblletrix,  Libb.  jen  A.  Xsbr.  bL  5, 
en  6. 

IlôSCK,  hoscke,  heusch,  I  d.  69,  i25,  i34,  i36,  i46,  enz. 
Zie  HoascL—^  Zamengeli.  Hóack-'mijld ^  heusch,  mild,  mild- 
dadig,  gunllig,   Bijw.  1   d.  i85,   25i. 

IIOTTJEN,  wellen,  Rijpen,  fcherpcn,  ld.  jo  ^  i6g, 
227,  II  d.  86.  l^G  finnen-hoitjen^  is  bij  Cats^  I  d.  263, 
a,  371  ,  b ,  Ac /innen  wetten.  Ik  houd  diï  hottjen  en  wetten^ 
voor  ecu  en  hetzelfde  woord  ,  maar  van  onderfcheiden  dialect. 
De  ei^enl.  beleekenis  is  heen  en  weder  ftrgken;  Jchokken* 
Jioten  Zoo  Hot  een  wagen,  de  melk  enz.  Indien  het  goed 
hot  ^  dan  gelukt  iets  wel.  En  in  deze  beleekenis  gebruikt 
Marnix    hotten^   fol.   loi   verfo,  ond,   fol.   172    verfo,   ond. 

HOU!  Een  Tusschenwerps.  Uil  ie  houden,  I  d.  60. 


Ho.    Hv.  ii5 

HOUT,  ligDom,   na.  11,  73.    ZÎC  ^oaÄ. 

JIOUWE ,  (de  Folk  HoutPe)  overvloed .  I  d.  96.  Hooft  N.  H. 
bL  5,  Den  vollen  hou  TÏnden.  lïanman  Si)reettv.  1  5o3, 
Hij  heejt  daar  den  vollen  tiou.  Deze  leidt  het  tan  houdenut. 
Hou ,  zegt  hij ,  is  houding  ^  onderJiouding.  Kiliaan  f  Houwe^ 
Houw ,  HauWy  Hoy^  foenum ,  Iierba  resecta  in  pabulum,  In  du 
O.  F.  W.  vindt  men  Hou ,  HofP ,  Hoa^e ,  Houwe  voor  aala. 
En  wat  xou  ons  beletten  hiervan  de  Folk  houwe  af  te  leiden  ? 
Men  zegt  immers  nog  dikmaals  van  een  plaats ,  daar  *t  vohp 
is.  Daar  ie  *t  Vollenhoife\  men  homt  daar  in  VoUenhwe^ 
Hier  is  echter  keus  voor  den  Lezer, 

HODWER,  Zie  Keamer^houwer. 

HOVIRD,  Hovaardij,  I  d.  6i.  Baardt^  bl.  i4  en  46,  tto" 
vaeri*  Bredero^  bL  720,  Hovaardy  J^an  der  Veen^  Zin- 
neb.  bL  83 ,  Hopaerdy.  -  Hovirdigheyt ,  hoovaai-dighcid  •  I 
d,  5o.  IVaêjenh.  B^dr.  I,  i46,  Howeerdigens.  (VerccL  ald, 
de  Hoot  van  H^aefenb.  bL  i53.)  -  Hooft ^  N.  Ä  bL  [Sa, 
Hoveeren^  boekeren^  en  TVuipshegt,  En  zoo  ook  Ged« 
2639  zqn  Moeder  en  de  min  Tioveeren»  -  Hotfeering  j  Bredero 
bl,  7^6,  voor  brasfe.rij  y  Jmulpaperij :  O  datje  hier  Seun«- 
daegs  waerty  dan  hebben  wq  iuicken  hooveeringh^  enz.  Ki'* 
liaan  f  Hoven  f  HrMferen^  HoJ  houden  j  Epulari.  Doch  onder 
't  Ichrqvcn  merk  ik,  dat  ik  dit  laatRe  Hoveeren  enz.  ver- 
keerd  heb  geplaatst:  het  behoort  tot  Hoafy  Hof:  men  bren- 
ge  of  denke  net  daar,  -  Hovlrd  -  Hovirdigheyt  is  niet,  ge* 
Ink  Kiliaan  wil,  Hoogh^vaerdye ^  Hoogh^vaerdigheyty  maar 
jaooge-'waardy  -  Hoog-waerdigheid  ^  Ironisch  genomen.  Dit 
blqkt  al  aanlionds  uit  de  t;,  die  bij  ouJs  was  zoo  veel  als  w. 
Ware  bet  anders,  het  had  de  F  moeten  zijn:  Hofird. 
Kamph..  beeft  het  fchicr  in  de  eerde  beteckcuis,  Paahn  bl. 
4o2,  wat  heeft  de  mensch,  dat  hem  met  regt  hovaardigt^  d. 
i.  hoog  veihift,  van  hooge  waarde  maakt. 

HUWCUIL-TEIKIiN,  haichcl-drken ,  bedekte  hnichelarq ,  I  d. 
IÎ18. —  H uiichle^hert ^  geveinsd  hart,  I  d.  2o4,  —  Baarde 
bl.  382,  383,  Huychely.  BL  11,  Huychela^wija.  Kamph. 
Fsalnt.  bL  29,  Huyclieting.  —  Huichelen^  Huufchiljen  Haat 
gelijk  met  Gurc/ie/en,  Guwc/üljen.     Zie  ald. 

HUVVD,  de  huid,  I  d.  87,  5i,  i58.  Cilgnett,  Bijdr.  bL  18 
en  24 1  .   Häut.     Junius^  Hide.     Zie  Hoed. 

IIUWGJEN,  heugen,  gedenken;  weder    in   gedachte   brengen» 


I  d.  i48.  —  My  hutpf^hei^  mij  hcagt,  Id.ii,  ia.-*-  Buwg^ 

ianrl^  bqblijveiule  dankbaarheid,  du  illo ,  qai  gratiat  et  agVL 

et  habel,  I  d.  2ai.        //;* vo--/r«/ïr , geheiiftCiiU  ,  heriunering, 

*  I  d.   116,  1^1,  Il  d.  70,    71  ,    3o.     ^  Ook   de    T^dgenooten 

Î^ebruiktea  het:   Kampk.  Pë.    bl     i65,    ia   Heuj^ttnë   bladen 
laeu.  Ufiugenisp.  "^oox  HerinH'^riiig  BreJero ^hL  4o8    Kamph^ 
Phabru  bl'71.     S.  R,  bl.    iil       Hooft ^   voor   herinnering^^ 
ifftrmogent  Ged,    bl.    176.     Zio    GelwMfgnUfe.  -    Huwchlgds^ 
he%li|k ,  Hat  mtm  gaarne  in  sijn  geheugen  nerroept ;  gedeok- 
waardig,  a<in;.cnaam ,  lieflijk ,   I  d«  i3i  »  i68.  —    Breaero  h\. 
409,  en  Hoo/t^  'tecU  bl    91 «  en  178,   Ueuglgl^    vrdiqk. — 
h'^u<rUjckkeift^  Hooit  ^  Grd.  bl.    1S8,   226,   voor   vreugde  ^ 
genoegen.  —   Het  grondwoord  is  Hug^  Zie  Behcef^en^  Hcetf^ 
U'n.     Van  daar  Tegen  heug  en  meag^  Hooft  ^  GeéL  hl»  5èg. 
r^og  in  Frifsiand  secr  gebruikelijk. 
HÜWN.  HÜWNË,  een  Hond,  I  d.  82,  95,  98,  loi,  i43,  IC 
d.  72.     fVaatze  Gribb»  bl.   4«   55^   Hoon^   MeeiT.   honnen^ 
bl.  20«    •   Jumu»  Hound.  —  Huwnz^hongrej  de  handsfaon- 

5 er  /  een  Ilerke  honger ,  Ten  Kate ,   een   Tallche  honger ,  U 
•  91« 
tlUWZ,  een  huis,  I  d.  5,  6,  10,  11 »  12»  ens.  Meerr.  Huiv^ 
zen.     Juniue^  Uoufe.  -  Bijdr.  van  fVaafenb»  I,    161,   i64, 
Huis^  bl.  163»  //ii« (zeker  voor  Huub.\\IL  iSS^    iSSt  164» 
Husfer:.   MelU    Stoie^    Huua  en   Hufe^  huye^   b.  y,    981, 
983,   û85.  — '    Huu^zjen,  verhuizen;   wonen,  I  d.   91,    ao4. 
Maardt  bl.    208 ,    Daar   huyat   een    rchalckjen  in  Uuyjen   ea 
Hooven,  Iloofty  /V.  //•  bl.  266,  O.  F,  W.  Hufen  en  Ho^ 
a^en ,  bl.  282 ,  283 ,  5o3.     Gabbema ,  verh.  v.  Leewv^  bl.  88« 
jtjegab.  Hupx^  bl.  24i. —  Zamengell.  Hw4^z^bou»e  ^  de  op«» 
bouw   van   het  huis,  I  d.  \%2.  -^  Huwz^festjen^   en  Btiwz'^ 
Jéstgjen^  huisvesten,  vaste  inwoning  geven,  I  d«  109.     Oeelw* 
Huw^^Jestge y    gehuisvest.    Il  d.   i02.  —  Huwz^fiste^    huis«* 
vesting,  inwoning,    vast  verblijf,  I  d.  i3o.  —  H uwz^JrouMfe ^ 
huisvrouw,  II   d,    72,    yj.  —  Hutvz^gejinne y  huisgezin,  II  d» 
52.     Inge/inde^  Mae  riant  y   II    Aant,    119.  —  HuuKCr-haden  ^ 
huishouden,  wonen,  zijn   verblijf  ergens  hebben,  ld.  207.— 
Hutvz^mariy  huisman,  ld,  1  ,  64;   fVasfenb.  Bijdr.   I,  i5i, 
i5*,  Huisinofi. —  Bijv.  N.-VV.  Huwz^manne  (petear)  Tijtel » 
huismans  gefprek.  —  Huü^z^rie^  huisraad  |  I  d.  4,     Zie  PFei^ 
land,  'm  Huizen^ 


oad  fragmeDt,  Taalden  Dichct.  verJcJipidenh  LQ,  i55.     Ten 
'    Kate  zegt  U,  96«  Hooneny  eertijds  voor   gunJUg  ^ijn^  nu 

Toor  ont^eeren.   KiUaan ,  Hoonen » L  gunnen  ^  favere ,  foffragarL 
'     Zie  ald.  verder.     Vox  media. 
jaUYMG,  honig,!   d.    75.    PTaatze   Gribb.   bl   45,   Aii/iy^. 

Jumu8j   Honie.  ^»   Zamengelt.    Huynig^ioppe^waegê  ^    Uo- 

nigraat,  I  d.  /S.  —  //^e^/2Zjf'-/eam,  nonig-zeem,  I  d.  190. — 

'    Huynig-^Jwerme ^  hetzelfde,  I  d.  197,—  Huynig-fwiet^ho^ 

•sig-zoet,  I  d.  3,  7,  309.  —  Huynig'-fwieiHy  allerzoetst,  II 

d.  63«     Zie  oer^^huiynigjen^  Trog-'huynigjen. 
BT,  hn,  I  d.  3,  6|  7,  89  i4|  \i  ^  enz.    Hia^  ^qq^.  XIIL 

Jwuuê  f  He. 

J. 

J*  voot  7q,  U,  I  d.  69. 

JA,  Ja,  I  d.  5,  4,  5,  40t  enz.  Jumuê  Yea^  Yes. 
E,  zij,  zoo  wel  in  het  één  als  meervoud,  I  d.  2,  4«  19,  14, 
enz.  fVaaize  Gribi. '  bh  6.  en  verv.  Jo,  In  de  Bf^dr  van 
IVäêfenb.  Ja,  I,  i4o,  i46,  i56,  157.  7^,  I,  i63.  Jin. 
I,  i4o.  —  Jas  Griet  f  I  d.  52.  Jas  Jaem,  I  d.  56,  5o*  fVaa-» 
fenb.  Bgdr.  II,  10,  ii«  Onze  Ouden  zeiden  So,  Jbe, 
4  AEN ,  (voor  javen ,  gaven)  geven  ,Id.  i,5,4,6,55,4o, 
enz.  -*  Jean,  I  d.  938.    Jasen^  I  d.  26f  beide  om  't  Bqou 

'    Vergel.  Juniua  in  Git/^.    In  't  Afegab.  leest  men  bl.  45  «/e- 
fen,  en  /ij//,  gave,  bL  93.     Zie  Jejte. 

JACHT,  en  JACHTE,  de  jagt,  ld.  5i,  199,  9o4.  Il  d.  911. 
—  Kafene  jachte,  razende  bejag,  II  d.  loi. —  Jachtgjen^ 
jagen,  Venari,  deelw.jachtge j  I  d.  i59.  —  Jachten ,  voor 
ergens  naar  streven,  iets  bejagen,  Kamph.  Pb.  bl.  117,  hq 
raapt,  hij  fchraapt,  hq  woelt,  hq  jacht ,  hij  tracht.  JBoo/tp 
A^.  i7*  bl«  187 ,  Jagtende  naa  't  vaststellen  der  dwingelandyer. 
Jachten ,  voor ,  haasten .  *  Catê ,  1 ,  56i  |  b  |  Jagtig  yoor  haMr 
|jj[i  Dez.  It  5^4^  a*    Zie  Weiland. 


it9  Ja;  ' 

lAMCKt  JAMGKEv'goecIt  Tchoon,  hnpsch,  I  d.  97.  JameÏi 
fie^  II  é.  4tjf  ^ane  Jamcifle/dde  flaen,^  in  de   beste  touw 

'  fllaany  best  opnemen,  optime,  interpretari.  *  /o  jamct^  zoo 
goed,  zoo  wel,  Bqw.  I  o.  3«  —  zoo  zeer,  ira.5i  ,86, 103. -• 
xoo  meniemaal,  Il  d.  xi3.  ^^  Jo  heel  jamct  ^  zoo  bcel  zoér^ 
Bqw.  II  d.  101.  —  Jamck^oonjlecm  i  zeer  wel  behagen ,  II  dL 

'  Si.  Jamch  om  belcmre^  zeer  orer  bekommerd,  lI  d.  54. 
X>e«  to  janwkerj  des  te  beter,  des  te  meer,  Bijw.  II  d.  ui. 
Heel  jamch ^   heel  goed,    zeer    goed,  II  d.   43,    io4.     Hb 

'  jamckj  hoe  zeer,  hoe  raak,  I  d.  181,  II  d«  io3*  Jamch  ^'a 
jerrefckick^  wel  te  y reden  ^  II  d.  gi.  Vergel,  fVaaJknb. 
Jdiot. 

JAM^ERE,  jammer,  ellende,  I  d.  i35,  i35,  i8i,  180^  do^t 
2q5%  210,  n  d«  78*  —  Jammerjinde^  jammcrlqck«  lid.  90^ 

«  «^  Zamengelh  Jammer^ kieg  ^  jammerklagt,  l  d.  170,  igi»  ^ 
Jammi* re^/ieal  j  jammertUat,  I  d.  i6o.  Kiäaan^  Jdnikr^ 
Jammer^  miferia,  calamitas»  Teutoniala^  Jamer^  in  Crot. 
Meliê  Sloke^  II,  396,  III,  «ai?,  Jam^r.  Bndr.van  Wa^^ 
fenb.  I,  165,  Jammer^  bl.  iSg  Jammerüjch.  (de  tegenw. 
uiifpraak)  ^oq// ,  Ged.  bl.  i32  ^JammerheyL  CUgnett  Ugdr» 
bl.  379,  Jammerhedej  voor  deernis,  medeleden* 

JAJNCK.J EN, Janken, treuren.  Zie  Gdl-^janckjem  —  tjofliuo^ 
janckjeriy  lof-ziugen,  loven,  prijzen,  i  d.  209»  —  J^uèck^ 
jen  f  voor,  haken,  verlangen,  ftreven,  II  d.  86,  q4»  ff^aat^ 
ze  Gribb.  bl.  81 ,  't  hert  jancke  mi)  ney  Wobbeltje.  -o'  Lrft-» 
irog^janckjen^  zqn  loflied  verbeiTen  door  de  luehc,  I  d.  i^g. 

—  Hgmm*le^janckjen ,  zqn  danklied  ten  hemel  opzenden  ^  'J 
d.  33i«     JufiiiM,   in  Jamgle, 

JAN-RAJEB  IN  SUN  MAET,  Jan-rap  en  zijn  maai,  I  d,  aio. 

—  Brederoy  bl.  262.  3 17,  816.  Van  der  Veen^  Gezaag.  bL 
41I9  gebruiken  Jan  rap  en  Jij n  moet.  Van  Hoêjeli  op  Kir 
Haan  in  Rappe  ^  ticabies,  leidt  het  af  van  rappe  \  onze 
Schrijver  fchunt  het  af  te  leiden  vau  roepen y  rooven.  Zoo 
zegt  hq  ook  ld.  97 ,  Hij  fpijUet  roep  in  fc/iraep.  Kxxmph. 
Pe.  bU  109  en  ii4.  Hij  raapt  lú) /chraapt. 

JCK,  ik,  ego,  I  d.  1,  2,  3,  4,  enz.    JimUiSy  I.  — .  Jcler^  ik 
,    er,  II  d.  52- 

JE  HET!  Tusfchehw.  vap   eenïgen    twijfel  en   vcrwonderiiy,    I 
d.  3.  --  Je  feynten!  I  d.    4,  lu&lcheuw.  van  goedkeuring  eu 

r\  AV'oe  1 1  nri  rk  rr 


/  •  -» 


-  •    "     •  ,        .     '        ,        "        *  •  .  ■•      . 

7E,  V.  in  cainenR.  I  d.  4,  fci  tanct^je.   Elders  Jo.    Zie  ald; 

lEARMf  JEAilME,  hen,  hun,  zich,  PerfooDL  voorn.  I  'd. 
io5«  113,  iiQf  i43,  194,  199,  201,  2o4,  3o5«  211,  enz« 
• —  Bqvoegl.  Toorn.  hnn,  ^anne,  haat,  hare,  faas,  eoram^' 
earum,  I  d.  89,  90,    lig,    i52,    i64,    166,   enz.  —   Jearrn 

'  Jabnef  zich  zdven,  II  d«  9?,  fin.  Bgdr.  van  Waèjenb.  P 
x409  i44,  Jarm^  hcn.  -^  J^rm^  1«  i54,  zich,  i5â,  hun, 
1569  ni«9  /e/T«  hunne,  hare,  I,  i55)  lüus,  enz.  Jarre^  fu- 
us,  I,  i4o,  i44,  i65.   Zie  Hér. 

JEA.HN,  garen,  filum,  I  d.  100,  II  d.  49«  Zie  Bifn-^jearn^ 
Slr^ch^iearn  y  Tgz^jeam.  Jimiuêf  Yarn.  Uuydecoper  op 
jtf.  Slohey  I,  977 1  OA  geciteerd  te  hebben  uit  de  Doctrinale 
B.  U.  f.  26,  d,  Ander  ilaf«  feilt  no  rpere,'en  fal  fijn  in  zija 
gere ;  zegt :  Toorlang  en  dikmaaU  heb  ik  overdacht ,  wat  hier 

5 ere  zij*  Maar  ik  heb  het  nog  niet  gevonden.  Die  het  na- 
er  zal  willen  onderzoeken,  kan  deze  plaats  vergelijken  met 
de  volgende  uit  fVaJewein^  f.  34,  b,  Doch  trac  hi  't  fwert 
met  tween  ringen,  en  vaget  fcone  an  finen  ghere.^^  —  Wat 
liet  eerfte  woord  betreft,  dat  beteekent  daar,  naar  mgn  in- 
zien, begeerte^  waar  over  HraKs  nader«  Het  tweede  ghere^ 
uit  fValewein^  beteekent  gewaad^  Iked.  Z0.0  leest  men  in 
de  O.  P«  W.  bl.  338 ,  gara ,  {geer)  de  Qip  van  't  kleed  op 
bL  2o4«  gharenif  kleeoeren.  Vergel.  hiermede  de  Aanteek. 
op  Maan.  111«  Aant.  22,  23,  24. 


JEÄRN,  gaarne,  lubenter,  II  d.  5/ ,  86,  98»  100,    107,   ii4. 
Jern  leest  men  I  d.  5,    11.     fvaatze    Öribbs    bl.  12    Jfer/7, 


Ibid.  VS.  903,  fo  dat  hi  op  hem  quam  met  gere ,  d,  1.  zege 
Huijdec.  met  qver,  met  drtft.  Maerh  I,  bl  i,  oud;,  Bi  C- 
*  ncn  wille,  bi  finen  ghere.  Kamp/i.  Pa.  hl.  96,  Hebt  gij 
een  rechten  geer.  BI.  199,  daar  de  geest  maar  geer  toe 
beeft.  Bl.  5.^3,  uw  leer  (is)  mijn  geer.  In  de  Doctrinale 
1.1. is  dus:  ïn  fijn  gere ^  uiets  anders  dan:  in  zijne  begeerte^ 
onder  de  zaken  die  hij  begeert.  Geeren  voor  oegeeren  le^t 
men  bij  Bredero  en  anderen  menigmalcn :  gheerig  voor  be^ 
geerig^  bl.  740.  VergeL  Juniua^  in  Yern^  Yerne^  cupere. 
Zie  Gearjtn^  gierig y  Bffjearj^n.     liet  grondwoord  van   allêa 


7%Qt 


1b. 


JEITE,  pïfic,  I  d.  58,  90,  io5,  i65,  173,  179.    II  d.  4.7.  -p 
Je/t^mif.dj    uit    gunst    gcrclionLen,  I     d.    i8i.     ilf,    Sioie  ^ 
Maprla/dôf  eo  anderen  Gichte.     Behoort  tot  Gijan. 
3EFTJEN,  en  JEFTGJEN,    zicli  gedragen    aan-,   toeftemming 

geven  aan-,  gehoor  geven,  gehoorzamen,  ld.  119,   i56L 
JCCHTJEN,    Bedrqr.    ontdekken,    openbaar  -  zigtbaar    maken , 
I  d.  317.     Eig.  iemand  dwingen  tot  bekentenis  zqner  enTcl- 
daden,    Olt  woord ,  in  de  O,  F.  W.  gefpeid /4?e/i/a ,  ^cA/o;» , 
Jechten^  Jechtane ^  is  aldaar  zeer  menigvuldig,  en  beteekent 
er,  als  Bedr.    W-W.  tot  bekentenis  brengen;  als  on».  W-W, 
bekennen ,  erkennen ,  VergeU  ald.  BI.  25  ,   Noot.     Het  is   dotf 
Bedr.  overtuigen ^  onz.  bekennen^    toeftemmen\    Voorts  zich 
gedragen  cuin^  gehoorzamen.    Uier  van  Tindt  men  ald.  voor^ 
beelden,   b.   y.    bi.    113,    xi4,   Vcrgel.   W.   5o,   De    FreCen 
Jechten   oen   Magnuê   Ker^  d.  v  de  Friezen   gedropen  zich 
aan   do   keure   van    Magnus.      Men    ziet    dus    dnidetqk,    dat 
dit  met  het  vorige  W-W.  één  en  hetzelfde  is.    De  Fcn  CH. 
zijn  wisftlletters ,    b.   t.    E/ter 9   Ec/iter^    enz.  «—   Kiäaan^ 
Gichten,  torquere,   cxcmciare    adbibere  tormentnnu    En  dit 
is  de  Active  beteekenis.  Gichlen^  fateri,  confitere,  agncsfce- 
re.     Oit  is  de  Neutrale  beteek.     Vergel.  Kiüaan  ook  in  Jch^ 
ten  i,  Gichien^  fateri.     In  het  AJegab.  bh  i2i,  Jechta^  enz* 
Met   dit    woord    is    yerrooedelijk    verbonden   Ghien^   loqui, 
diccre,  dat  Clignett  xúl  de  Brunsw.    Rij mkronijk  aanhaalt ,  in 
de  Aanieek.  op  tlaerlanty  I,  33,  waar  voor  men  in  de  nic-« 
gave  van  Gablerue  vindt  Je/ien^^  waar  mede    Jechen^    Jech^ 
ten  overcenllemt.    Maerkintj  III,  267,  ii5,  Begie  icj  ff  ere  l 
dine   Godhcde,    benedico    te.     Wij  zouden  het  liever*  verta- 
len door  Ik  beken ^  belijd^  erken  en  eerbiedig  uwe  Godheid. 
Zoo  heeft  men  dan  Ghien^  Je/ien^   Jechen   en   Jechten  s   B9 
Kiliaan  en  laleren  Ghichten  ^  Be^gicht^  biegt,  enz.   B^  On- 
7xn  Dichter  Jechteen  Jejlen.  Vergel.  Uoeufft^  Fr.  Spreekw. 
bl.  202  &  Register, 
ELD,  JELDE,  ouderdom,  leeftijd,   aetas,   ld.    6,    12,    25, 
3^;  5"^.  5i,  II  d.  47,  48,  56,  64,  87,  89,  100,  106.  Gen, 
Jeldaj   I    d.     178.  —    Jelds-flijppe^^treaat  ^    onderlleunende 
Uoost  des  ouderdoms,  I  d.  182.     Verg.  Junius  in  Eald.  A. 
S.  Eld^  ALL    VergeL  ook  PVasfenb.  Bijdr.  II,  S6.     Oe  Ou- 
den zeiden  oude  voor  ouderdom.    Zie  Cügnett  Bqdr.  hl  1^5  , 
iNoot.    De  /  iu  Jeld  is  ecne  Liiera  Prosthetica  die  men  ook 


•  Tn  de  O.  F.  W.  aantreft,  in  Jeldera^  oucTer,  onderk.  Zu 
Aad^  Ad.    A.  S.  Jeld.  antiqua.^.     Jeldo,  aetas,  fenectus. 

JLLDJEN,  Bediijv»  ontbranden,  doen  branden;  aanvuren ,  aaúii 
aandiijven,  aanzetten  «  ld.  iS!),  It  d.  66«  ontfigch  in  Jeldde 
(Terled.  T^d.) —  onzijil.  branden «  I  d.  36,  £8,  12^,  lld«.6i 
Zie  Oo/j'jeldjen  De  ooi  fprong  van  dit  woord  ia  ro^  nog  onbekend 

JELNE,  Een  el,  elle,  I  d.  52.  II  d.  9.^.  B^dr.  van  H^aa^ 
fenb^  I9  144,  Jolne^  bet  welk  uit  den  Zuidhoek  is.   Junius^ 

.     EIL    Kiliaan,  EUe,  Eine ,  ulna.     Vergel.  fVaa/enb.   II,    36. 

JEMU!  Tnsschenw.  van  verwondering,  I  d.  78.  Bij  Baarde  bl 
489  en  bq  BrederOj  bl.  788  vindt  men  Jèmenyl  en  b^  Bre- 
derOj  bl,  16  en  S74,  Jemyl^  •/<»«ƒ  Ichqnt  dus  bij  onzen  Dicb- 
ter  zatnengetrokken  uit  Jemeny  ^  en  het  zelfde  als  Jezui 
Maryl  Zie  Weiland. 

JERRL»  gier  of  aal  van  de  Stallen,  de  wegloopende^roist  of  hét 
mistwater  (Zie  Haarl.  Courant  van  22  ^'ov.  1808,  bl.  2,  kol, 
b.  boven)  in  NoordholK  ier.  —  Zamengeft.  Jerre^fea^  de 
mistput,  mistQoot,  mistgroeve,  l  d.  94,  II  d*  101,  alwaai 
Ten  Kate  liet  Fig« neemt  en  ovevzcidoovbe/meiiinff.  ler/eci  ^ 
I  d.  25i.    Tcgenw.  zegt  men  Jarre^/ieal ,  Jarr^^dMe  ^  enz. 

JEUGD,  JELGDE,  de  Jeugd ,  f  d.  2,  12.  53,  55^  enz.  lid. 
78,  106.  —  Gen.  Jeufrds y  I  d.  119,  i48« 

JEYEN,  Jagen,  veuari,  I  d.  72.  —  uiijngen,  verdrijven,  ver* 
wijderen,  abigere,  fugare,  aiiferre,.  I  d.  202«  II  d.  77,  \\5 ^ 
116.  -  Verled,  Tijd  en  Declw.  Jegge  ^  I  d.  108.  Zie  Oon^ 
jegge^  PFey^jegge.  Thans  vervoegt  men  dus:  Jeyen ^  ^^S?^ t 
Jegge.  Bq  JVasfenh.  Bqdr.  I,  i53  is  het  Deelw.  Jaagen^ 
dat  uit  den  Zuidhoek  is.  —  Jcy ^  Jacht,  draf.  I  d.  87. 

JGf  kant,  zijde,  hoek,  rand,  boord,  I  d,  6,  i4,  i5,  55,  57 , 
60,  'j5^  94,  enz.  JggCy  I  d.  35,  59»  195.  Tweede  &raamv. 
JgB^  I  d.  i45.  Meerv.  Jggen  ^  kanten  ,11  d.  97.  Kilîaan^ 
iégh^  Egghe  ^  i.  Ect^  angulus.  Egghe  ^  Eek  ^  angulus,  ex- 
tremitas,  ora.  In  de  O.  F.  W.  ook  Ig^  Jggc n  Jgg^^*  kant, 
kanten,  zelfs  voor  wederzijdfvhe  partgen ^  bij  Gabbema  en 
Martena*  Ja  voor  wederzij dfche  ^  twist  ^  verjchil^  b^  Gcä- 
bema.  In  de  O.  F.  W.  bl.  199,  heeft  men  liet  ook  voor 
een  fcherpfnijdend  oï puntig  geweer.  Zie  Huydecoper^  Aan- 
teek.  op  Stote  lil,  284.  Vergel.  TVasfenb.  Idiot.  in  Eg.-- 
Noch  eg  noch  kant  raken  %  Gabbema  ia  de  Voorr,  Baardt , 


Mf  9u  Ud.  Uu  ük. 

LpcUnJl.  LI.  73,  't  Rftccki  geen  canterty  \  raeckt   geen   Eg-» 
gen.  ^  Zamengelt.  Dobbe-^ig^  raad  des  grafo,  I  d.    i5. 

JICHTE,  de  Jicht ^  II  d.   90,  loó.    11 3.     Fan  itér  V^een^   bU 
194»  en   anderen,  Gicht»     Maerlant   II,   0171    2&,    JucJuig^ 
)iditig,  II  d.  358,  96,   JudUech\  II  d.    ii3,   éa ,    Judiieg. 
KWaan^  Jechie^  i.  iiichte^  artieularls  morbus ,  anhritis,  pa« 
rn]ij(is,  enz. 

IJDKL,  ij'lel,  ledig;  nlclis:,  gering,  I  d.  43,  7i,  128,  2i8# 
II  d.  63«  89,  enz«  —  IJd^.Uieyte^  ijHelkcid,  Il  d.  io4,  107 ^ 
112.  —  IJdd-naetig ^  ijdelnielig,  gering,  II  d.  92,  111,  ijl6« 
IJdel^naetis^fievte^  ijdelheid,  nietigheid,  II  d.  oS,  ii4.  -« 
IJdel^pochjeni\  fnorkende,  II  d.  112.  —  UoIb  tuylery^^ 
Hooft  ^  Gsd.  bL  175  IJdel^baernende  j  qdel^brandendcy  vas-» 
verleerde,  Yercane,  II  d.  107. 

1J13ER,  ieder:  elk  een,  II  'd.  gl.     O.  F.  W.  u4yder^  aider. 

1JKEL-SED«  verzadigd  van  eikels^  (de  apris)  I  d.  209.  Ecle^ 
CUgnett^  L  I.  bl.  71,  vs.  4.  Betel ^  eikel,  L.  R. v»  fVedde  f 
LI.  72 ,  Noot.     KiL  Eectel^  gl&ns. 

IJKEN,  eiken,  van  eike,  I  d.  5o.  74,  Afsqab.  bl,  107,  Ede. 
O.  F.  W,  Ete,  eik  en  eikenhout.  Jurnua^  Ote.  Marlena^ 
Ann^  68,  Gabbema^  Verh.  van  L.  77,  Eect^  hout.  Kidaan^ 
Eeckcy  qucrcus.     BrederOf  bL  568.  Eecken^houten. 

IJN,  in,  1  d.  1 ,  2,  3,  4  ,  enz.  In  de  Bijdr.  van  fVas/enö. 
Jn  en  IJn.  —  IJnncj  in  de,  1  d.  1,  2 ,  4,  5,  7  •  enz.  Za- 
jnengeü.  IJn-amjen  ^  in*ademen,  II  d.  66.  —  IJn^hoele  ^  in— 
boedel,  inkocl,  1  d.  224*  —  IJn-borst^  inborst,  hart,  ziel, 
gemoed,  I  d,  23,  88,  9*),  106,  ijo ,  i63,   211*   225.    II  d. 

70,  81.  ücnit.  IJn^borsis^  I  d,  171,  190,  1:q4. —  ƒ•/«- 
ôorsie^  I  d.  216.  II  d.  48.  —  IJn-bbmmjen^  bloeïjen,  ia 
bloei  ilaan ,  [  d.  85.  —  IJn-byldjen ,  inbeelden  II  d.  69. 
Verl.  Tijd  IJn^bijldde  ^  lid.  72,  Deel  w.  IJn-bijldende  ^  II  d. 
69«  IJn-bijldinge ^   inbeelding,    vurbeeldlog ,    II    d.   64,     68, 

71,  'j'/n  108.  meerv,  IJn-b ij (dingen ^  II  d.  7K  IJn^bijlde' 
Itjcki  inbeeJdbaar,  verbeeld  baar ,  II  d.  64.  —  IJn-^bringen^ 
inbrengen,  II  d.  72.  —  IJn-bijnnen^  inbinden,  bezwaren, 
drukkon,  verontrusten,  II  d.  ói.  Voor  inhouden^  ajftand 
van  doen ^  Libben  Jen  A,  Ysbrants  bl.  98.  Voor  betetige-> 
len,  Kamph.  Ps,  bl.  22.  Het  tfgengeftelde  van  aanbinden^ 
d.  i.  aanzeilen^  bij  Hooft  ^  Ged.  547. —  IJn-dien^  indien, 
ZOO,  II  d,  78,  107, —    IJn-djiepy    zeer   diep,    I   d.    228%  — ^ 


Uw.  335 

IJnndolkn  îifgTivcrciu  Deelsr.    IJn^doldj  TL    cf.   70.,   8o# — 
IJn^fiern^  IJn-jierne^  zeer-vïerig   of  vorig;    opregt ,   harte« 
liyk,  ernfltg,    ld.    i25,   i55«   i59,    i65,    1769   2o5,    221, 
»29.   II.  87.     Kiiiaan^    In^vierigk^     candens.  —   IJn-'fiern- 
heyt^  ernst,  opregtheid ,  vterigbt'id,  1  d.  171,  3i4,  II  d.  toi« 
—  JJn'^faJkn ,  invallen ,  II  d.  69.  —  IJn^jlgminjen ,  in-vlie- 
men,  infoijden,  II  d.  108.  --•  tin-Jbnjen^  vonden,    H reken  , 
]ûten«  T.  K.  middelen,  II  d,   99.     Marlena^    Ann*  bi«    69« 
a,  aUerliande  nye  infijndinghe.     Gahhema^  Verh.  van  L.   ol. 
i3i,  In-'fijndeÛa*  —  IJn-^gean^  ingaan,  I  d.  44,  121,  i52, 
164.    Deciw.    iJn^gien^  I   d.    161.     IJn-^ginzeny    I  d.   j62, 
IJngongy  ingang,  1  d,  161.    Il  d.  87,  108,    X09,    ii5.    IJn^ 
gongê*plpat/e  /mQAn^s^'pÏMls  9  l  d.  225.—  IJn-^getvAn  ^  inge- 
wand, II  d.  78,   maar   IJn^geuxind ^   I   d,   3o,    i52.     Bifdr. 
van  iVaaTenb.  I,  166  9  Jngwaand^    Af.  StolCj  II,  963,  gfie- 
wade.     KiHaariy  gheweyde^    ex  la.  —    IJn-^goe^   zeer   goed, 
innig  goed,  I  d.  2,  94,  io5«  128,  i3o,  160,  181.     Uier  toe 
behoort  ook   IJn^fijn^wol^  het  innig   vind^wel^    falos   maxi* 
ma,  1  d«    221.     Ziü    Kiliaan    en    J^eiland^   m    //?. —   /y/i- 
gloaren^  ingloren,  met  luister  en    praal   intreden,  I   d«    235^ 
226.  —    IJn* /laden ^   inhouden,    1    d.    108,   II   d.   74.    ƒ/«• 
had  en  IJn^Iiäde^  de  inhoud,   II  d.   46,    67.  -   iJn^heyenj 
Deelw.  IJn-'lieydy     ingehcid,  ingeftampt,  I    d,     196.  —  ////• 
hildjen^    Deelw.    JJn^hilde^  ingehuldigd,    I   d.    121. —   IJn^ 
helljen^  inhalen,  H  d.  85.  —  IJn^jaen^   ingeven,  I   d     137, 
m^    IJnjen^    innen,    invorderen,    ontvangen,    1   d.    200.«- 
IJn^jieUeny  ingieten,  I  d.  52,  162. —  ÏJn-heeren^  inkeeren , 
in-Oaan«  (een  pad)  I  d.  iSi.  —  IJn-ljeave^  innig  lieve,  I  d. 
3»  —  ///z-/i^fl^«/?^Ä,  inleiding,  I  d.  160.  —   IJn^mit^t^   inza- 
melt, d.i.  bekomt,  verkrijgt «  wordt  deelachtig:  Van  *t  W-W. 
Un^miecn ,    eig.    van   gras  dat     afgemaaid ,    eu    tot    hooi   ge- 
droogd, wordt  ingezameld,  en  in  de  fcburen    getaseht,   I   d, 
224.     Zie  Mjeani  miede. —  IJnneriîJck^  innerl^k,  inwendig,. 
harteliik,  I  d.   192,     II  d.  48,  65.  —    IJnnig^    innig,    harte- 
lijk, II  d.  48.     Bijw,  I  d.  i53,  -  IJnniinmen^  innemen,    I  d, 
80,  occapare*     Deelw.  IJn^mmd^  ingenomen,    bekoord,    II, 
64,  75^  —    IJn^plantjen y    inplanten,    inprenrcn,  I    d,  79,  — 
Jln-prinijen^  inprenten,  infchirpcn,    Il   d.    6"),    91.    Dtelw. 
J/n-^printey   II   d.    67.  -     IJn-^fkt ^   inzeiiing,    gebod,    l   d. 


Ut.  IJv.  IIz.  Jr.  nS 


Ctigneii^  Bijdr,  bl.  j5f  Noot.    Zie  ook  wat  wij  bij 

fezegd  hebben. 
'LliCKK,  etlnke,   ettel^ke,   rommige,  eenige,  Tit.  ▼•  ^t  I  d 

ÜVIG,  IJVIGK,  eeawïg,  I  d.  i,  Sg,  4o,  4i ,  43,  45,  45f 
enz.  IJvigUjcise  ^  eeuwiglijk,  Il  d.  ii2.  -*-  IJvigheijtj  een-* 
wisheid,  ld.  98,  xo3,  i39,  i4i,  enz.  Ia  de  Bgdr.  van 
TVaêJenb.  I,  161^  eewvijge.  Ibid.  bl.  i43 «  geuwigheit.  — • 
Zamengetl*  gvig-doere ,  eeuwig  daorzaambeid ,  I  d.  i45.  — « 
IJvig^doerjende  ^  eeuwig-durende ,  II  d.  110.^^  JJvig^fwie te  ^ 
eeuwig-zoete,  I  d.  io6.  —  IJvig-fijclere ^  eeuwig-zekere , 
I  d.  ii4. 

JJZ,  het  jjs,  I  d.  45.  Juniuê^  Ice^  Ife.-^  IJz^ldd%  qs-koud^ 
I  d.  25,  1^4,  233. —  IJz^teyer^  ^sdooifer;  (Epitheton  fo- 
lis  )  I  d.  56. 

HEFFER,  Jongvrouw,  Jufvrouw,  ld.  87,  II  d.  47,  48,  56» 
67,  65.  —  Jieffre^puwch ^  het  puik  der  Jongvrouwen,  I  d« 
87.  H-D.  Jungfer^  Jungfrau.  Büderdgk^  Taai  en  Dichtk. 
Verfch.II,  i46,  houdt  Joffrouw  verbasterd  voor  Hojvrouw  ^ 
IVeiimd  Juffhr  voor  JongtfrouM^.  Wegens  dit  F^r  of  Ver 
Zie  men  Hugdecoper  op  Slote  ^  en  CUgnett^  Bgdr.  bl.  297. 

JIER,  het  jaar  I  d.  4,  5,    61,   66«   264,   207.     Geuit.    Jiera. 

Meerv.  meest  Jieren;  doch  Jierren^  I  d.  3,    II  d.   56*    Ia 

de  Bgdr.  van  ff^aafenb.   I,  160,  Jier ^  collect.  voor  jaren; 

I,  i55  Jirran$  T,  162  Jerren.  — Zamengeft.  Jier-^gongy  jaar-. 

;eti],  faizoen,  ld.   66,  108,    XQ3.    Jier^^mercte  y  jaarmarkt , 

\  d.  53.     Il  d.  95. 

JIEMME,  g^iieden,  ulieden,  I  d.  1,  43,  44,  i56,  iS/,  176.1! 
d.  56,  enz.  Zie  fVaafenb*  IdioL  Jimme^  vos,  ook  voor 
Uwiieder,  vester.  In  de  O.  F.  W.  Jemma^  Jemna^  Jenna. 
In  de  Bgdn  van  IVaafenb*  Jemme  en  Jinune. 

JIETl^E,  nog,  nog  eens,  buitendien,  I  d.  3,  3,  7r  11,  13, 
J30,  35  f  enz«  Nochtans  ^  echter ^  II  d.  io5,  r.  13  van  ond. 
116,  reg  3  van  bov.  —  Jiette  reg'ê^  nog  eens,  II  d.  6o, 
Bgdr.  van  Waafenb.  Jette  en  Jitte.  Juniua^  Yei»  O.  F« 
W.  Jeta^  Jethy  A.  S.  G^i,  Gii.  Gabbema^  Etha,  Etta, 
Jtta^  Jüata. 

JIETTEIf,  gieten,  I  d.  166,  168.  Jiet-uwnen^  gietovens,  I 
d,  i8/>,  d,  u  ovens  ter  imelting  van  metalen,  om  er  beelden^ 

Uokken  p  kanoaneo  |  enz.  vao  ^®  &^^9^  i  ^^  ^^^^  Seftooktc  CTfnn 


r 


Jr.    In,  22f 

Stoie ,  VI  y  869 ,  JegeTi'Woerden ,  zïe  Huydecoper.  —  '/  7i/7* 
ivirddige^  bet  tegenwoordige,  II  d.  11^.  — Jin^wirddLgheyt ^ 
tegenwoordigheid,  I  d.  42.  Il  d,  66,  ^7%  71. 

JINGE  {dy)  die  gene,  II  d.  45,  86,  Ö7  ,  89.  *t  Jinge,  het 
gene,  I  d«  i4,  55,  4o,  4i ,  enz.  Dear  jinger^  der  gen««  II 
d.  99 ,  111.  Onze  Ouden  zeiden  de  gone*  Bilderdgk  ^  'I'aal 
en  Dichtk«  Verfch  III,  29  en  98,  leidt  het  af  \an  gome  or 
gumoj  mensch,  man,  Vcrgel.  ook  Ciignelif  Bijdr^  bh  18  ^ 
Noot.    O,  F,  W.^  dy  jeen ,  enz. 

JIMSEN*,  ginder,  ginds,  I  d.  2,  69. —  Jms  in  weer^  ginds  ea 
weder,  her-  en  derwaarts.  II  d.  ';5.     Juniua^  Youd. 

JISTER,  gister,  gisteren,  I  d.  i25,  U  d.  49.     Juniue^   Yes* . 
ierday.     TVaBjehb.  Idiot,    gaster. 

ILLINDE,  Ellende,  I  d.  42,  45,  44,  i47     II  d.  5i,  67,  71, 

enz.     Zie  BMerdgk^  Taal   en    Dicfaik.  Verfch.  III,    106.  — 

J/&/id!i^ ,.  Ellendig ,  I  d.  4i ,  45 ,  97,  98,  enz.  —  Jllindiger^ 

'  II  d.  io6* —  JlUndigfte^  II  d.  74. —  jlhndigheyle  ^  II  d.  90, 

108. 

IM,   hem,  I  d.  8,  4i ,  87,  171,  Il  d.  46,  87,  88.    Zie  Him. 

IMMEN,  iemand,  I  d.  62,  55,  04,  99,  112.  Genit.  Jmmeiu^ 
I  d.  200.     Bgdr.  van  Waëfeno.  JËmmen^  I,  157. 

ia  ^  en,  et;  een,  (articulas.)  ld.  1,  2,  5,  enz.  Zie  En. — . 
Jnncj  en  de,  I  o,  4 1»  Jn  voor  een  ook  Brederó  bh  84 , 
120,  enz. 

INCKEL,  IKCKELE,  enkel,  eenvoudig,  opregt,  zniver,  I  d, 
17,  28,  102,  io5,  111,  i48,  i58,  194,  195.  II  d.  55^  64, 
67,  87,  io5.  Kiliaan^  Enctel^  melias  Eenckel^  alwaar 
het  door  fimplex,  rimplus,  merus,  wordt  vertaald.  —  Com- 
par.  Indeler^  eenvoadiger,  zuiverder,  onvermengder ,  II  d, 
gi.  —  Jnchlijche^  B^w«  eeniglifk  ;  alleeu ,  Hechts ,  II  d.  45 ,  1  lo. 
Broer  Cornetia^  I,  208,  Jnckelijckj  II  d.  5oi.  Jnkeiyk. 
'  Doch  als  Bijvoegl.  N-W.  Dezelfde,  II,  268,  Jnckelhke  gram- 
fchap.  II.  527,  Enckelgcke  hooshei^U  Marnix,  R-d.  foL  98 , 
io4  verib,  109  verfo,  112,  vetü  ^  Enckelick  ^  Bqw.  Hooft  ^ 
N.  H.  bl.  100,  5o5,  565,  Enklij k.  Dezelfde  d.  t.  p.  hl.  576 
Enkeluisf^  een  particulier. —  Inckelheyte  ^  opregtheid ,  een- 
voudigheid, II  d.  100,  Ten  Kate  ziziverheid.  —  Zamengelt. 
Jnckelhertig'goln    opregt-gulhartig ,  I  d.  212. 

IKG£L>  een  Engel,  I  d.  77 ,  95,  108,  xi5,  119)  x36,  x3S, 


sa8  Ik.   Jo 

i46,  eos.  Ing^U  •  I  d.  199  9  903.  Maerhni  ook  Infkn^  t 
5,  10 9  II,  5i 9  6^9  enz.  —  ZamcngeR.  •/  Ingie^iangjen^  de 
Engelen-zang,  1  d«  45.  —  Ingh^tongen^  Engelen^ toncen^  I 
d.  i38.  —  Ligel^fa^iete ^  Engel-zoete,  I  d.  4.  —  Verklemw. 
Jn^e/le^  een  Engclijc,  I  d.  27,  my/i  gouden  Ingelie,  d.  u 
mijn  tcederbemind  meisje. 
INROAlRE  (onder)  onder  elkander,  II  d.  iii.     Onder  in  oar^ 

Il  d.  99.    Zie  ElcJt. 
INT,  een  ent,  furcalos,  meerv.  Ineen ^   I  d.  loo.    Tmutonieia^ 
Inien ,  furcnla*   Inljlock ,  of  intlayde ,  farenlus.  Kiüaan ,  En^^ 
ie^  Inie^  infitam,    farcolas.     Inten  voor   Enten  ook   CdU^ 
I,  2.Tf ,  b.  583«   a,  433,  a* 
INTER-TIJD,  immer,  ooit,  II  d.  109.    Zie  Ninier. 
JO,  of.  MIS  JO  MEËRj  mio  of  meer,  IId.67.    Staat den^ 
keiijk  Toor  JoJl  —  Meer  noch  min^   Kiäaan^  plus  mimu^ 
circitcr.     Hooft  Ged.^  1 15 ,  Min  nocht  meer. 
JO,  u,  I  d.  1 ,  i4,    enz,   bijna   op   elke  bladz^.  "  ZVttfoiu#te^ 
Ju^  u^  uch^  vos.     O.  F.  VV.  Jo  en  Joe ^  vos,   to,    Jo  ataat 
aldaar  ook  roor  uw^  taos,  veaier,  maar  meerouleii  Tindt  moa 
Juwe.     fVaêfenb.  luiot.    Johiq^  tu.   Baardt%  bl,  189 ,  3069 
333.     Ju,  Procnreor,   Ju    Requestrant,    Ju  Lap,   Ju  Leur, 
Dezelfde   gebruikt   ook  Ju   voor  taut,  b.   ▼•    bl.    178,   3189, 
938. —  Jón^  uw.    Bezitt.    voornaamw.   I   d«  5,  4«   31«   4o, 
enz.      Ook    fVaaize    Gribb.    bl.    i5      Bredero  gebruikt  Jqu 
voor  uw  9  tnuj.     Dezelfde  bl.  186  Jouweni  wegen.    Bl.  Soo» 
tot  Jouwent.     Doch  Jou  ook  voor  u ,  tibi ,  te.    In  de  Bgdr. 
vanfVaafenb.  I,  i43 ,  Jy   voor  Gg   en   Jys   voor  mr,   taoc» 
Bi.   i53,  Jyê  en  Jïm  voor  tuu5.  —  Nog  beden  legt  men  in 
Friesland  s  Heste  it  wol  sjoeu.  Ju!  waarvoor  ik  in  een  oude 
famenspraak  ook  vind  Jeu!  -^  ^unius  in  Jour. 
JOBBE,  een  jong,  onervaren  mensch,  melkmuil,  I  d,  2,    JC/« 
liaan:  iobbe^  infulfus  ignarus,  obtusos  homo.     Cate^  I,  a45, 
h   en   34g,  c,  Een  jubben.     Broer  Cornelisl^  136.   Ba  wat 
slechter  Joppens  zijn   dat?   Onze   Dichter   fchqnt  gelezen   te 
hebben    f^an  der  Veen^  Ged.  bl.  235. 

01  o  waer  is  mijn  jenght,  wat  was  ik  een  Kabouter 
In   mijne  groenigheyt:  ick  fnobbelde  foo  louter ^ 
lek  kuste  ujt  den  aem,  enz. 
JOCK.,  een  juk,  jugum,   I  d.   159.  II  d«   69.     Junius  Yole^ 
Teutonista:  JucJke^  jugum.   Kiliaan^  Joeif  Jochp  iogh^  ju« 


^m.  Vergcl.  Ypey^  Gefc/i.  der  N.  T.  bl.  10a.  Tm  Oni^ 
iuH>ctne» 

JOCKTMË,  jcuktö,  I  d.  48,  lid.  88.  Juniuê^  Youl.  Teu^ 
ton.  Joecke^  pruritus.  Maerh  II  79,  59  ^  Joocle.-  UoK^ft 
Ged.  bl.   11  ,  Jeuhering  van  min. 

JOE,  heden,  1  d.  12.  Meeroialen  Joed^  I  d«  10,  54 9  ^31  > 
i38«  311)  328.  II  d.  63,  87.  Zamengeli.  Joe^deya^  II  d. 
62,  100.  —  Joe-moarne  ^  II  d.  4*i.  Z«i66.  fen  A*  Yébr.  bl. 
49.  Hiertoe  behoort  misfchieQ  By  djoe ;  dat  evenwel  door 
Wen  Broehe  Hoetflra  Nuttigh.  van  de  TaaUs.  bl.  17,  an- 
ders wordt  afgeleid,  en  vertaald  Bi/  menigte  j  bg  den  hoop  f 
troepswij  ze. 

JOE,  gaf,  I  d.  3o,  4i ,  67,  89,  117,  119,  i48,  i63,  i65f 
x86,  188,  Il  d.  48.  Joe-'Tne^  gaf  men,  1  d.  55,  117«  Meu 
vindt  ook  Joeg  ^  I  d.  55»  II  d.  69.  ff^aaize  Grihb.  bl.  3o 
Joegh.  Zie  Bejoeg.  —  Joene^  gaven,  I  d.  6,  169  35.  VerL 
Tqd  van  Jaen. 

3OFT9  of,  I  d.  10.—^  Joflfchien^  ofTchoon,  I  d.  8«  aZv. 
Vergel.  Ypey^  Taalk^  AannuhX.  60-62,  die  den  oorfprong 
zoekt  in  geven  j  giban^  g'f'^'^j  Jouwen.  Bqna  den  zelfden 
gang  saat  ^iMer^^'i(  Taal  en  Dichtk.  Verrcheid.  III,  62»  Ea 
Hoeujt  Fr.  Spreekw.  bl.  65  en  Register. 

JONCKER,  Jonker,  Jonkheer,  II  d.  56,  67.  M.  Stohe^  V, 
479.  Jongher  en  Jonger. 

JONG,  JONGE,  Jong,  I  d.  2,  5,  54,  55,  80,  82,  enz.  Jon^ 
ge  Ijeuy  jonge  lieden,  d.  i.  Jongelingen «  II  d.  87.  —  Jonge ^ 
een  jonge,  pucr,  I  d«  i.  —  Jong,  een  Jong,  pnllus,  catums , 
ld.  121.  iie  léieuwe-^jong.  —  Jong-feynt,  Jongman,  II  d, 
77,  '—  Jongheyte,  Jonkheia,  II  d.  89.  VergeL  Juniua ,  ia 
xoung.  —  In  de  B^dr.  van  fVasJenbergh  I,  i54.  Jonge. 
'  —  Jongjen,  voor  kinderen  krqgen,  Libb.  Jen  A.  Yêbr.  bU 
4o.     Elders  voor  Jongen  hrqgen  9  of  werpen. 

JOTTJEN9  Jotten,  botten,  hotren,  (met  den  wagen)  I  d.  4. 
Verled.  t^d  Jotte.  In  Friesland  is  ook  nog  bekend  Jotackjen , 
dat  hetzelfde  is  met  Hoefeboafen  en  Hotfen;  Ja  zelfs  Aoa^ 
/e/2,  in  Holland,  b.  v.  roajen  en  rif  den. 

JOU!  Jou!  Tusfchenw.  van  verwondering.  I  d.  2«  Marni»^ 
H.  B.  fol«  1379  verfo  j^JouwI  Papae,  hetwelk  zoo  vele  ia 
Lat^a  bedojt  ^  als  bij  ons  eenen  grooten  Jowv ;  Want  bet  i« 


^o  Jo.  Ju.  Jz.  Ka. 

een  woordeken  Tan  grooter  Terwonderioglie  ,**  ene.  Broer 
CorneÜBf  bl.  104,  Jou^  Jou^  hq  kan  fijn  lesfe  nieU  f^an 
der  Veen^  \A.  4i7>  o  jou^  dat  weet  ik  wel  KMiaan  \  Jouuf^ 
Jo,  luterj.  Jubilantis  et  irrïdentis.  Dezelfde^  Joutu^  Jabi* 
latos,  clamor  rusticomnu     V.  h,  jouuren  ^  uitjouH^enm 

JOUW  iick)  ik  geef,  I  d.  34,  Sg,  69,  ga,  129.  II  d.  5o. 
Van  JoufPen^  hetselfde  als  Jaen.  Y  Jane^  gq  geeft;  Jouu^i^ 
ceefi  het  gewonnen,  geeft  het  op,  I  d«  87«  Hoofi  XJed. 
bl.  360,  It  g^^J^^i  manus  do  victas. —  ZamengeR.  Jouu^-' 
Jêeerj  de  gever,  beweldadiger,  I  d.  8g.  —  JouH^'^haz'^ini'm 
mendr'jaen ,  gecfloot*nemend-gcven ,  nemend  geven  zonder 
geven,  1  d.  26.  —  Jouw-nimmen^  geef-nemen,  geven  en 
tegelijk  nemen,  I  d.  36.  —  Jouwer^  een  gevev,  I  d.  54» 
Zie  verder  de  Inleiding,     Hoeufftj  Fr.  Sprcekw.  bL  65. 

JOUWER,  haver,  I  d.  9.  o  joutp^/en  groat  ^  o  baveren  gart! 
I  d.  4.     Gen  uilroep  van  verwonderend  beklag; 

IR,  voor  i>,  II  d.  48,  lOj,  112,  ïi4, 

IT,  het,  I  d.  1,  3«  12  enz.  II  d.  45,  46,  en<;  Junius^  li^ 
id ,  istud.  Zie  JEi»  In  de  Btjdr»  van  TVoéfenb.  1 ,  \S\  ^ 
enz.  leest  men  ook   Het. 

JUWNE,  gegeven,  I  d.  93,  107,  ii5,  127,  i58,  enz,  Wami^ 
ze  Gribb.  bl.  69,  Joon^  Bgdr.  van  fVaaJenb.  L  i54,  Joud^ 
Deelw.  van  Jouwen» —  Jonnen  ^  gonnen^  onnen»  z^n  aanver* 
wanie  W-W.  Vergel  Hii^'decoper  op  Stoke ^  111^  Sog-Sii, 
en   Cägnett^   Bij  dr.  bl.  324.     Zie  Jaen^ 

JUWNE,  JUWN,  avond,  I  d,  7,  10,  11,  i5,  22,  54^  enz. 
Juwn8j  des  avonds,  I  d.  4,  8,  54,  i23,  219.  II  d.  116, 
—  Jutvn^bede^  avond-gebtd,  I  d.  11 5. —  Juwn-'flierre^ 
avondlier,  I  d.  48.  —  Jên^tijdj  Libb.  Jen  ^.  ITaor.  bl.  4. 

3UWCHJEN,  Juichen,  I  d.  171,  2i5.  —  Juwch^  een  gejuich, 
I  d.  169*     Hetzelfde  fchier  als  guwchjen^  zie  ald» 

JZ,  is,  est.  I  d.  1  ,  2,  3  euz.  Men  vindt  ook  /^:  als  mede 
'ä  en  •*  bij  afkorting,  voor  Iz  of  Ja,  —  /cze,  is  de ,  I  dé 
172.  —  icse,  is  ze,  is  zij,  II  d.  48»     Zie  lot  bin^ 

K. 

KACKEN,  kakken,  cacare,  I  d.  67.  '" 

KâÜ,  KâDE,  koud,  frigidus,  I   d.   5,    10,    i4,   22,   So,   64, 


*     Ka.  2J1 

•  ent.  Kader  y  koïicler,  II  cl.  65.  Vergel.  Junius  in  ChilL 
Cold,  Cooh    Zie  Kiel'hdd. 

KAEM9  kwam,  I  d.  5,  23.  lid*  ';5^  78,  79.  PFaatse Gribb. 
bl.  3  9  enz.  Kaam.  Maerlantj  III,  17,  cam,  camen^  enz« 
O.  F,  W.  cflem,  cameni  coem^  coemen.  Vergel.  H^anfenb. 
Jdiot.   Klim.     Zie  Koam. 

KAEPE,  een  kap,  monniks-kap ,  I  d.  35,  80,  Waatze  Gribb. 
bL  58,  len  wqfs  Kape.  Kaep^momme^  een  die  met  een  kap 
voor  het  gezigt  vermomd,  en  bedekt  is,  I  d.  37.  In  Fries» 
bind  is  i),og  een  zoodanig  fpel ,  waarin  één  met  den  blind- 
doek voor  oogen ,  anderen  moet  vatten :  en  dit  noemt  men 
Knperman  fpekn,  —  IJn  jromheyts  haepe  oer-^mommé ,  met 
den  kap  der  vroomheid  vermomd,  I  d.  6i.— -  Kapproene  een 
kaproen^,  hooiddeklel ,  II  d.  99. —  Cäpruyn^  Marnix^  R.B. 
foi.  io5,  i36.  verfo.  Caproen^  Brederoy  bl.70i.  Dit  laatste 
w.is  in  Noordholland  nog  gebruikel^k.  Junius  Cap.  Kiaaan^ 
Kap  ^  Kappe ,  capitianu     Kapruyn ,  cucallns ,  capitinm. 

KA^ERDJEIi,  kaarden,  krabben,  kraauwen  ,  kronwen  ;  kittelen  , 
faeelcn,  I  d,  7,  11.  II  d.  88,  o3.  Verled.  Tijd  Kaerdde. 
—  DeajaC-laerdjen^  uit  liefde  itreelen,  I  d.  43.  Juniua  in 
Carde.  Schijnt  met  Keereriy  verrere,  in  verbindtenis  te 
liaan. 

KAMPJCN»  kampen.  II  d,  55,  qp  lampjen  jaen^  kamp  ge- 
ven ,  gewonnen  geven. 

K  ANC  KR  E,  de  kanker.     Zie  Trog^lancherjen. 

KâNT,  kant^  kantwerk,  fpelde-*  of  naaldewerk,  I  d.  5o.  Zie 
fVaéfenb.  Bijdr.  II,  i4.  Heemskerk  ^  Ä  ji,  bl.  176,  Spel^ 
dewerhs  kanten.  Starter  ^  bL  90,  b.  Kanckjes,  Baardt, 
bl.  365,  *t  lï  al  bepeerlt,  bekant  ^  bellickt. 

KSr^',  kant,  zijde,  oord,  plaats,  I  d.  42.  II  d«  95,  101, 
Bij  dr.  van  fVasJenb.  I,  i53.  Kaant.  Kant  jen  ^  kanten,  kee- 
ren  ,  wenden,  I  d,  79.  —  aankanten,  zich  verzetten  tegen ^ 
II  d.  6g,  103, 

KI^'HEN,  konten,  kallen,  fpreken,  praten,  ld.  34,  36,  ^o^ 
4i,  60^,  79,  94,  enz.  Verled,  Tijd  Katte  ^  deelw,  ook  Kat-- 
Ie. —  Aa/,  taal,  fpraak,  gefprek ,  kout.  I  d.  108,  1/Ï2, 
200.  Genit.  Kdts^l  d.  193. —  Kâlery^  koaterq,  gefprek, 
T^teh  —  Kdt'-uwttjen^  uitTpreken,  II  d.  io4.  Hier  mede 
Raat  eene  menigte  woorden  in   verbindtenis ,  b.   v.  callen   of 

1      11  11 1     -  •         •1.-1:^1.  17__     !•  f      ƒ* -  — 


Fricsch  KaaUien^  door  verzachtingen  lamentrtkktng  Kdtjen. 
Met  de    o  is  het  KoUnn*^  eu  dat  is    ons   Kouteit.     Ia   de    O. 
F,  W.  leest  men  Kedcz^  ;3  perf.  ket)  en  quaen  (3  pers  aiie/) 
A*  S.  Cgt/mn.    Verg.  Juniua^  in  Cuth.   Bq  Gabbema^  Verlu 
van  Leeuw.  bU  38»  leest  men  Keyene  voor  KeOene^  waar- 
Tan  ons  Keyeren^  Kuyrren^  ladere,  jocari,  fabulari.     Hooft 
N.  H.  5o3.  Ged.  S57.    VcrgeJ.   JK/ÛVui/i  en  fVeUand.    Ook 
ons   Quiten^  (hwyten.)  JVuten^    in    cfo/i^  wyten  of  n^ten. 
Juniua  in  Chatt^    A*  S.  Kwedan  y  Cwaelhan.     V.  d.  Quei^ 
ten  f     Queiteren»     Verg.    Klliaan.    Van    Kweden    komt    bet 
Toortd.    Kwedelen^    bq    zamentrekLing   Kwelen»     Zie    Yp^y^ 
Gefdu  der  N'  T.  bl.  180.    Huydecoper  op  Sioke^  VI,  4gg^ 
Sieenwintel  Of  MaerL  11«  bl.  i44,  volg.   Ook  het  Griekscfie 
K«»Aéry  is   er   mede  verbonden,   want  Kdijen  beteekent   niec 
alleen  /preien ,  kouten ,  maar  ook   roepen»    VergeL  Hoeufft 
Fn.Spr.bl.  174,  volgg. 

KAUVVELJENy  kavelen,  keuvelen.  Zie  W irdden^hiuwé^^n ^ 
rcdekavelen.  Eig.  woorden  kaauwen.  Van  Kaauwen  (laven) 
komt  kavelen  y  gelijk  van  Keven  p  Keuven  ^  Kevel p  Keui^el^ 
Keuvelen. 

KEABELy  een  kabel,  kabeltouw,  I  d.  77,  Si.  Junius^  caik. 
Staat  in  verbindteuis  met  bet  Griekfcne  fJifMK^t.  De  Lip- 
letters   M  en  B  worden  vaak  verwisfeld. 

KEÂ.L,  een  kalf  1  Sneld,  bl.  XXXII.  I  d.  72.  Meerv.  Keal' 
len.  iVaatze  Gribb.  bl.  56,  Kasl;  gewone  oude  fpelL  KaeL 
In  de  Burterij  y  bl.  7^  leest  men,  uit  hoofde  van  de  uic- 
fpraak ,  kjellen.  A.  S.  cealj.     Vergel.  Jüniue  in  Ca^.  — -  Za^ 


met  een    os    fou  kalven.     Vcrgel.  Ypey^    Gejch.    der  Iv.    2\ 

bl.    517.     Hoeuft^  bl.  i5i ,  i52. 
KEAL,  KEALE,  kaal,   kale. —   Zamengell.  Keal^Jincle ^  kale 

vink,  een  bekend    fcUeidwoord  ,    I  d.    52.     fVaêfenb.  Bqdr. 

II,  53.    Ca/«,  I,  5i2,  a.  Fop   was  een  kale  vinck.   Van  der 

Veen  bl.    ii3 ,  Die  voormaels  was  een  paeuw ^  is  nu  een  kaJé 

vink.     Bl.  i5>.  Al  gaan  fij   ruygh ,  't  zijn  kak  vinken. 
KEAMEK,  KEAMERE,  een  kamer,  I  d.  6.   II  d.  65,  68,71, 

75,  95,    io\     Verkleinw.    Keamerke  ^    zie  EJter^keamerte. 

IVaaize  Gribb.   bl.   65,   Kamer.    Bijdr  van   Waêfentu    I, 


Kb.  a35 

i59y  .160 f  Kêemer.  ^«-  Hei  ZamengeR.  geamer^houtper^  ld» 
g.  Wordt  door  Kïliaan  yoortreffelqk  toegelicht.  \^  hem 
Tïndt  men  Kamer^houder ^  Fris.  i.  Roode^roede  y  latruuca- 
lator,  en  op  't  woord  Roêde^  Jtoode" roede  ^  qaaesiior, 
quaestor,  latrancolator ,  praetor  rerom  capitalium,  jadex  re- 
ram  crimÏDalium,  qai  robram  TÏrgam  gerere  solet,  et  san» 
gnineam  cnicntamqne  poenam  mïnatur.  Üeze  yerklaring  past 
volkomen  op  deze  plaats,  en  is  dunkt  mij,  de  eeuigste  red-» 
diog ,  om  't  woorci  Keamer''hoiuper  hier  wel  te  verstaan» 
Keamer  Aoutper  is  dus  de  refter,  die  naar  het  gedrag  der 
aangeklaagden  onderzoek  doet,  en  dit  gedaan  hebbende,  straf 
Tordert.  Komste  (vraagt  Sjolie)  dear^  mfn  heämer''hou,'^ 
u^r?.  komt  gij  daar  aan,  als  mijn  regter  en  vonnisser?  waar- 
Toor  ik  mij  moet  yerdedigen  ?  zult  gij  het  regt  over  mij  n^t- 
spreken  7  mij  vonnissen  en  yeroordeelen  ?  ge]^  de  regter  met 
de  roode  roede  ?  Ëlk  ziet ,  dal  men ,  in  dit  geval ,  niet  moet 
hechten  op  het  geslacht: dat  komt  hier  mm  te  pas;  en  wordt, 
daar  het  al  onder  het  00^  moest  worden  gehouden,  soms 
zelfs  veronachtzaamd.  TjQO  zegt  b.  v.  ouze  Dichter,  II  d. 
88 ,  De  zeden ,  in  goc  nolck  paed^Ueder ,  voor  liedster.  II 
d*  8o.  De  S>ted  forwondret  hinij  voor  her.  En  zoo,  op 
zeer  vele  plaatsen.  Zoo  leest  men  in  de  Burherg  ^  bl.  29, 
washer  voor  waschvronw,  wascbstcr.  Eeoe  vrouw  zal  in 
Friesland  nog  heden,  even  als  een  man,  van  iets  daar  z^ 
veel  van  houdt,  zeggen:  dear  f  en.  ben  ih  in  Ijeafliahher^ 
En  dat  hier  houwer  de  Stedelóke  spelling  is,  en  niet  de 
LandfricsQhe ,  duidt  eenvoudig  mets  meer  aan,  dan  dat  de 
Dichter  hier  gemeend  heeft,  die  vrijheid  te  mogen  gebrui- 
ken, om  dat  vermoedelijk  he^  woord  bij  dts  Land  friezen  on- 
bekend was.  Met  de  Stedelijke  uitdrukking  nam  hq  wel  eena 
meer  de  Stedcliike  spelling^  over.  Met  regt  zou  iemand  kun- 
nen twgffelen,  of  deze  en  gene  woorden  wel  echt-friesche 
zijn ,  b.  V.  Fortjietiel'boetjen ,  Forloarne  ,  Bokpirchjen ,  wird^ 
den-'hauu^eljen ,  dewnlle ,  en  onderscheidene  woorden  met  ge 
vooraan.  Ik  meen  hier  mede  genoeg  gezegd  te  hebben,  ter 
opheldering  van  dit  woord.  Vcrgel  intusfchen  H^asjenbergh  ^ 
Verband.  oVer  de  ei^enn.  d^r  Fr.,  bl  90.  In  de  volgende 
verfen  verdedigt  ^ich  SioUe  ook  voor  zijnen  Regter,  zoo 
|0ed  hij  kan; 


93i  Kb« 

d*FIijnrer  rêste,  jöawtines*  )oawer«  ene» 
Als  wiMe  li'rj   zei;gttn :  evea  als  de  paarden  na  lang  ploegen, 
of  trekken  van  den  wagen «  rust  en  baver  behoeyen  •  soo  ook 
ik    een    boierhaui.    na    een    poos    niet   den  mars-kraam   Ce 
hebben  geloopen»  onder   het  niimsten,  ens.    Uoeuffï^    bL 

12>. 

KE\P«  eene  koop,  emtio,  I  d.  3»  ^t  Im  leap^  66.  fFhaitB 
Gnbb.  7^9  kaepUt.  Dit  zeide  men  b^  verdragen*  b^  koop 
en  veikoop,  bawelijks-vereeniging,  ens«  aHes  oyerdrwt^;;  y. 
d«  bq  If^aa/ze  Gribbs  hl.  83.  Jet  mache  de  keep  air  fari 
l'lipr.  d.  L  ik  raakte  met  niqn  meisje  klaar,  kreeg  bet  ïa- 
woord.  —  Ktapjen^  koopen,  J  d»  66.  II.  d.  gS»  Verled. 
Tijd  Keappe^  I  d.  173.  O*  F.  W.  di  kaep^  en  Kape^ 
koop;  Kapaden^  kocYiten.  lÈliGahbema  verh.  fan  Leeaw» 
Kapen  ^  Aäpjen^  Keepman^  Kaepman^  Kaepljoed»  Met  de 
C  vindt  men  bel  in  de  O.  F«  W.  ook  dikvi^ls,  dicaep^  ca« 
pe:  capia^  capeden  ^  capedj  caepfyoede^  caepland,  In  de 
lirjdr.  van  k'k  asp'nbergh  I,  160»  Verled,  Tqd  Kepede.  — 
Zaniengell.  Keapfaerdye^  koopvaardy,  I  d«  76  —  Keappea^ 
f  chip  ^  koopmanrchap,  I  d*  65,  66«  78*  li  d.  56.  taaer" 
lautj  I9  20 i  20 y  comanscepe ^  Ij  ^6 ^ Sg  f  comenecepe z  I,  iGÏ, 
1 1 ,  comanscap.  Marnix  R.  B.  f ol.  34o «  343  verso ,  a44 
verso ,  cotnenscap.  Bredero^  bl.  747  lamenscap.  Hooft 
iV.  //•  bL  9!),  koomanjl'hap.  Baardt  bh  316,  Kopen/chap. 
VergeL     Juniua  in  ceapman  en  cheapen. 

KEAR1G«  kaïig,  I  d.  53»  ji.  S.  Cearigf  soIUcitns*  Juniue 
in  charie» 

KëATë,  een  koot)  schalm,  schakel ,  (eens  ketens.)  Zie  hetting^ 

leafe, 

KëATJEN,  koten;  met  kolen  fpelen;  lïchtmisreny  los  leven , 
I  d.  12.  7.  ie  Francq  van  Berhlwy  ^  Nat.  Hist.  van  ^t  Rundv* 
I  st«  bl.  ii4«  verklaart  het  fpreekwoord:  Het  ie  beter  voor^ 
geloot  dan  nageloot,  op  die  iv^ze,  dat  het  «on  rien  op 
een*  Jongman,  die  in  rijper  jaren  tot  de  losbandigheid  der 
eerste  jeugd  wederkeeru  Zie  ald.  verder.  Vergel.  CatSy  I, 
190,  257,  a. 

KEA.TSJEN,  kaatsen,  bal  slaan,  I  d.  52,  53.   Kiliaan,   Kaet^ 

J^^fi^  hetjen^  fcciari    piiam,    ludere    pila    palmaria.     Teutoru 

Catzen^  mit^den  6a/.,pilare,  aiipare. —  /%  d.    Veen^  Overz. 

Ü£z,  bl.  415)   Houd  op    en  Ketêt  niet  meer,  ghjj  valt    te 


•p^ 


flecht  in  ^t  r|>eiileii.  Bl.  4i4 ,  wat  Keffer  fyde  gîiy  7  gh'  en 
kont  geen  ballen  keeren.  Verhel  Juniuê  in  caste  en  catche^ 
waaruit  men  zîet«  dat  het  verbonden  is  met  ketsen^  kitsen^ 
i^t/en^  klanknabootfende  woorden,,  en  die  onderrcheidene 
beieekeDisfen  bebben.  Wegens  Kqljen ,  zie  oer^kütjen.  Ket" 
Jen  en  Kit/en  beteekenen  werpen  %fchieien ,  affcfueien ,  tref^ 
Jen  ^ /laan.  Hooft  N.  H.  bi.  S74,  Kitsen  zij  op  de  Itorm* 
Teirdigen  een  bagheljacht  van  Looden.  BI.  536  f  In  't  aan- 
gezigbt  gekitst,  Ketjen  voor  loepen,  driltig  loopen^ja" 
gen^  Cats^  I,  6i5  *•  fy  loopt,  fy  ketst ^  fy  fwierU  Kih^' 
aan  f  Ketjen  j  Kitjen^  curfâre,  venari,  discurrere.  Ketjen 
ende  iaghen^  aucnpari  et  venari*  Barman^  aannu  II,  639 
leidt  net  af  van  't  Franfche  chasjer;  doch  dit  is  onnoodig, 
wijl  men  het  als  een  eigen  produkt  kan  befchouwen ,  nit  hoof- 
de van  het  menigvuldig  gebruik  en  de  onderlcheidene  betee* 
kenissen  des  ^oords,  waarvan  de  grondbeteekenis  klankna- 
bootfende is. 

KE^Z,  (ick)  ik  koos,  verkoos*  I  d.  65.  Verled.  Tqd  van 
Kiejen^  dat  men  echter  bq  Cr.  J.  niet  vindt,  maar  waarvoor 
bij  dikmaals  gebrnïkt  Tziezjen.  Zie  aid.  O.  F.  W«  2'ziefa , 
enz*  Zie  ook  For-koarne  ^  en  Kerren. 

KEERENy  keeren,  wenden,  ('t  zeil  naar  den  wind  zetten)  IC 
d.  86.  Den  rag  toe  keeren,  II  d.  102.  Zich  keeren,  wen- 
den tot  iemand,  ld.  43,  162.  Kiliaan^  vertere,  con ver- 
tere. Keeren,  wederkeeren,  I  d.  120,  Kiliaan  reverti. 
Keeren ,  weeren ,  afweeren «  verhinderen ,  beletten  ,  I  d.  4l  • 
327«  Teuton.  Keren  j  hgnderenj  weren*  Kiieaan^  propul- 
lare,  arcere,  depeUere,  prohibere.  —  Keere  kinne^  belet- 
ten ,  voorkomen  kannen ,  LM}.  Jen  A.  Ysbn  bl.  19  «-»  Van 
daar  Keer^  een  keer.  loop,  wending,  rigting,  ld.  i43; 
i46,  toevlugt ;  223 ,  wederhouding,  beletfel.  To  keere  gean^ 
te  keer  gaan,  I  d.  aiS»  II  d*  8o.  —  In  de  opgegeven  be- 
teekenisfen  vindt  men  Keren  ook  bij  de  Ouden,  Maerlant^ 
Stoke^  enz.  Maar  bij  Stoke  IV,  770,  leest  men:  H£  keer^ 
dem  niet  an  den  Neve^  d.  i.  Boorde  zich  niet  aan, bemoei- 
de zich  niet  met  zqnen  NeeL  En,  In  allen  kere^  telkens^ 
telken  keere «  IV «  1262.  An  dejen  kere^  op  dezen  tyd, 
Toor  deze  keer,  VIII,  1266  üten  kerejijn^  luizeboUen ,  V^ 
Jl2i7«    Zie  Mugdecoper» 


956.  Kk,- 

Kniel  ^  dat  eclit  Friesch  is»    Zoo  heeft  men  JC^j^Vs  roer  Ko^ 
nun* 


II  d.  82.  —  henmgigck^  koninkl^k,  II  d.  ^5  —  Kenûij^ 
dom^  het  konlngdom,  II  A.  97.^ —  Keninf[rfck  ^  kooiogrnk^ 
I  d,  1.37  —  Keninge^bern^  koningskind  rf  loou,  U  d.  98. 
—  Kenmg-flasJ  ^  fcbeptcr^  I  d,  188.  —  Ia  de  Bgdr^  van 
fVas/enb.  l,  i4a,  i46,  lâs,  i58,  i63;  en  fVaaue  Grihk.  ^ 
bl.  10,  Keuning\  de  tegen w.  uiifpraak.  M«ar  ia  de  Bfdr. 
van  f'Vaa/tinb.  hl.  ió8,  Koninkryi. 

KERN,  een  korrel,  kerrel»  de  kern,  het  pit;  het  binnenne 
(van  't  hurt)  I  d.  i6i*  KUiaan^  iernfip  nacleaa,  gntnuau 
Hooft  Ged.  36»,  kerren. 

KERlSJIlN,  eigenl.  tot  korrels  doen  worden^  of  Jchieten;   de 
mrik  door  het  hosfebosfen  (op  welke  manier  dan  ook)  kor*- 
relig  maken «  tot  zoo  lang,  deze   korrels   zieh  Tereenigende, 
er  boter   van  komt :  kernen ,  karnen.     Ooch  de  Friexen   gc^ 
bniiken,  door  de  {gewone  verandering  van  Kin  7V1,  Tjera^ 
jen      Met  een  ander  woord  noemt  men  dk  Jchi/Un^  discri-* 
niiiiare.     Küiaxiny  JclUJien^  fchiffenj    deoiari  in  botTruai« 
Wanneer  Kiâaarz  ze^t  Kernen^  agitare   butjnuii,   dAn   vtiUe 
men  het  dus  aan:  agitare  lac,  quo  fiat  butymm*  -*»  Kerne^ 
rtxelk  of  karnemelk^  is  dus  eigenl.  de  n«  het  kernen   o verge^^- 
blcven  melk  met  karnen  j  d.  i.  korrels,  %oo   als  dezelve   zich 
ook  in  menigte  er  op  en  in  vcrioonen.     Oe  Frie%eo  noemea 
i\h /brpe.    Even  gelijk  men  van  ko r rei  h^komt  korrelige  kor^ 
h'gj  zoo  krijgt  men  van  Kar  rel  ^  Karrelig^  Karlig^ydin  Ker^ 
re/,    (in   F>iesl     Kei  of  Kerl^    ade  ccri.)  Kerretigf   Kerfig. 
Dit  laatflc  is  in  NoorvlhoUand  (misfchien    ooM   elders)   Ken^ 
ni^,  \,\00T  Kernig)  de  R   in  N  verwisfeld  j  hetwelk  men  ook 
Wtl  eens    uiifpreekt  Kuinig^    Ja   zelf*   Kmxfnig ,   vaa   cL^qn^ 
mcih    of  andere    vochten^    wanneer    qv    kowcis   op    driiveiu 
Zeldzamer  is  Koon  voor  korrel ,  Gï^ll    ceraeaUf  Augl.   cornèm 
Ook  het  verklein woovd ie    K,oonl]€.     Tro^vve9i  Kor^u    is  sa« 
ïnengetr.  Koon  j  gelijk  portel,  Korl^  enz^     Formulier  van   V 
//.  JSachlm,   üelijck  uijt  vele   Koornke^.   ecu  Bxedl  gcjs^JeA 
wort» 


KERNJEN,  door  3e  oorcn  fnq^cn  of  krnsfen,  II  d.   53.    HcC 

komt  van  Kerne^  een  kerf,   Ichram,  i'nede*    kras.     Tenton. 

Kern^  \n  C.  Cajfi    Carjkern^  klijck,  inficura.  Car/ffock ,  dicam 

Clave^  reële,  tf^eie^  ipake,  glqpj>e,  Kernne^  Icbram,  fcis- 

fura,  ruptnra,  rima.  Kene  in  C  Ciat^.  Er  de  die  gekenen  is, 

}iiulca«     Dete  plaatfen  Tan   den    Teuiortm   w^xen  ons  op  ^er- 

ne^  iernnej  o(lene\  zijnde  dit  laatfte  woord  zonder  die  R, 

volgens   het  gebruik,  om  deze  letter  eerst   in   de  uitl'praak^ 

daarna   ook   in  de  fpelling  en  bet  scbrHc  weg  te   laten.     Dit 

Kern  f    Kernjen^    komt  van    keren  ^    kerven  ^   d.    i,   fiiijden, 

krasFen.     Zie   fV eiland  in  Kenden ,    Kerne ,    Kernen.     V.  d. 

beeft  men   nog  in  Friesiaird  Ears^ kerne  j  of  gelijk  men  tbans 

meest  zegt,  Jb'are^karne ,  de  foede  tnsfchen  de  beide  billen, 

Kîäaa/2j    AerB^kerf^  î.    aera^gat^  podex.     Dat  dit    kernjen 

met  het  vorige    W-W    één    en  hetzelfde    is,   en   beide   van 

Keren ^  karen ^  (fnijden,  deelen,  febeiden)  komen,  ziet  eK. 

KERREN  y  keuren,  (kieren)  kiezen  ;  uitkiezen  ,  verkiezen ,  aanne- 
men 9 1  d.  17. —  achten,waardeeren,l  d.  74,83,  1^22,  voor- 
keur geven.  Zie  VtPi-kerren-  —  Ker^  keur,  keus,  I  d«  20, 
64-,  220,  Il  d.  87«  —  bevel,  woord,  I  d,  iig.  Meerv. 
Kerren^  keuren,  wetten,  II  d.  io4. —  Rjuechta  Jet^ker^ 
inRelling  van  't  Rcgt,  wet,  keur,  I  d.  90.  A.  &  Ceofan. 
Vergel.  Juniua  in  Choofè*  KUiaany  Kefen^  Kie/en^  Kieren  j 
Keuren  j  Koren.  O.  F.  W.  Kerren  -  ker.  MaerL  Core  j 
cuere ^  eene  wet.  Stoke%  coer.  Dezelfde  Vlli  .  92 ,  l^ercoer^ 
eig.  ter  keufe,  naar  verkieziog;  zeer  goed.  Zie  meer  andere 
voorbeelden   bij   Cägneit^  Bijdr.  72-74-. 

KERSäE,  eene  kaars,  i  d«  54,  119,  il  d.  iio.  Meerv.  Kers^ 
Jen^  I  d.  42.  Kersfe  in  laempejenne  dey  j  (de  zon)  I  d. 
56.  Zoo  als  Hujgena  van  de  Sterren  'zegt:  Keersfen  van 
den  nachts  bl.  io3. —  Zamengcft.  Kersfe^jjoer ^  ka^ars-gloed , 
bette  der  kaars.  I  d.  i5. —  Kersfe^ljeacht ^  kaars-Iieht,  Hd. 
64.  In  ff^aaize  Gribb.  bl.  64  leest  men  naar  de  uitfpr&ak 
Kjera.  Bij  dr  ^  van  TVaafenh.  I,  i44,  Korsfe^  waarin  men 
de  dialect  van  den  Znïdno^k  erkent. 

KE«SSEN,  kerfen,  corafa,  f  d.  66. 

KERVEN,  kerven,  kappen,  I  d.  77.  Oniu^ee  carven^  Maerh 
II.  527,  19.  Vergcl.  Junius 'm  Carve,  fV eiland  in  Kerven. 
Zie  Kernien. 


^ 


233  Ke.  Ki.  Kx. 

KESSEX,  een  knifcn/ld.  102.  Ook  dïl  hoort  men  uitTpreken, 
als  ware  hel  Kjfs/en. 

KETTKN,  een  kcicii.  Mcerv.  Kettenen^  II  d.  65«  Bredero^ 
bl.  56  ♦  en  Jlou/ê^  Geel.  397,  hebben  ook  Kelten.  —  Ket^ 
tinffe^  il  d.  i)J.  Lihb»  fen  A.  Yshr.  bL  4i.  —  Ketienjen^ 
ketciiüu,  bocijcii,  II  d.  65.  —  Ketling^boeijen  ^  kloisters,  II 
J.  r»i,  —  Keltinsr-keate  ^  keten- fchakei,  fig.  kluister ^  I£  d, 
69.     Is  met  cate.na   verbonden. 

KIBBJEN,  kijven,  twisten,  I  d«    10,   II  d.   83.    In  de  Bgdr. 


van  IVasfenb.  I,  1^9 ,  en  iVaaize  Gribb*  5,  72,  85, 
Kibjen,  Teutorh  Hamplen^  kqblen,  twisten ,  enz.  Kjgven^ 
Kijblen^  litigare,  rixari.  Meli8  Slole j  Kivan ,  V,iiqo,  Vult 
i'.44.  Het  Haat  in  verbindtenis  met  Kijfen^  Keffen»  Zie 
TVeiland  in  Kijven. 

KIEL,  de  keel,  1  d.  lio,  i53,  2o5.  Gen.  KieUy  I  d.  2o4» 
Vcrkkinw.  Kielt  je  ^  I  d.  69.  KieUfnaer'^flogt^lm^^  het 
(;cliiid  van  keel,  fnaren  en  ilait,  I  d»  176* 

KJEiVLD.  de  koude,  Il  d.  66,  85.  Kjeld^  I  d.  25.—  Ä>eaÄ- 
777r,  I  d.  167,  222  Kjeltme^  koude ,  koelte,  I  d«  i46,  211, 
II  d.  7.1,  116.  Kiliaan^  Keide^  gelu,  frigus.  Kilde  ^  al- 
gor,  lri{;us.  Koude ^  algor,  frigus,  gelu.  TeutonUtay  Calde ^ 
\orst,  frigus.  Kelde ^  vorst,  fngus.  Onze  Dichter  zelf, 
Voorber.  bl.  XXV,  y5-i;or5/- Z'/^e ,  vriezende  koude.  Baardi^ 
de  til^  koude,  bl.  72,  161,  fig.  voor  vreeê.  —  Bnvoegl. 
N-VV.  Kiel,  Kielle,  kil,  koud,  I  d.  207.  KielF-tdd^  kil- 
koud,  I  d.  i44,  170.  7  Kiel' wiet y  de  koele  dauw,  I  d. 
175.  —  't  W-W.  Kiel  jen,  bekoudcn,  kond  worden,  ver- 
flaauwen,  I  d.  55,  70.  Dcdw.  Kieljende  Joreufijn^  een 
frisrchc  voorwind,  Il  d.  116.  Kamphuijzen^  Pi.  bl.  85, 
Killend'*  lijd ,  een  koud  Iqk.  Bl,  245,  Éen  Ig'ck ,  dat  hilt^ 
d.  i.  koud  is.  Hamconius,  Cile  feü  Küe,  frigcre,  foj.  109  , 
verso,  coil.  fol.  io4,  verfo.  Kitiaan,  Kilden,  Keiden,  fri- 
gore,  algere,  Kold,  koud,  frigidus.  Zamèngell.  Kjeald" 
sjeacli/me  ^de  koorts,  II  d.  gi.  Kjeald^sjochtme .  II  d.  io3. 
Zie  Schod-sjovlitme^  Goatre,  Tjienst.  Kil.  Koude,  Koud" 
wee,  Korffe,  febris.  Koude  lorlje ,  febris  frigida  cum  tre- 
more.  TeutMiista ,  Calde ,  tzaglie ,  cortfe ,  reede ,  febris.  Zie  Kdd. 
—  Kei  is  verfckrikt ,  in  Kei  warde.    TAa  fVas/enb.  Idiote  in  V^ 

KIEMMEN,   kcmmcn,  (het    haar.)   I  d.    54.     Junius  in  Cem^^ 
ble.    Teulon.^  Keymen^  peetere.    Bl,  45,  b,  Kermen ^  peo* 


tinare*  Kilician,  Kammen^  Kammen.  Bekend  b  R^jUif  en 
coma  vanKff»»,  welk  W-W«  eigeul.  beteekeot  ornare  j  curam 
agercj  liabtre^  comere, 

KIKRMKN,  kermen,  jnmmeren,  I  d.  8,  24,  5i ,  52,  67,  ii5, 
i52.   II  d.  6*^,  76,  107.    Kiermjen,  I  d.  166.  Il  d.  86,  \\2. 

.  Verled.  ""'id  Kieimde^  I  d.  38,  76,  199.  Kierminge^  eeii 
gekerm,  u  d.  75.  Zamengelt.  Kierm,^^galj  jammerklagt,  I 
d.  167. —  Kierm-'ljuentje  ^  fmeekbedé,  I  d.  igS,  (Grond- 
tekst Gejchrei»)  Bruining ^  Sijnon.  I^  3o7 ,  houdt  earmjen^ 
armen  j  voor  't  grondwoord.  Weiland  houdt  het  voor  eer 
klanknabootfend  woord ,  even  als  Kirren ;  waarvoor  zeer  veel 

?*ond   is :     want    Kieren    brengt    Kiermen    voort ,     zoo    f. 
ïeren^   Tiermen^  en  Girzen ^  Girzmen  j  met  welk  woord, 
.  mede  met   Gieren^  ons  Kiermen   is  vermaagfchapt. 

KIJCKJE*  ,  kqken,  zien,  ld.  2,  49,  52.  Junius  in  Keyce^ 
Kijhe.  Kiliaan»^  Kijchen^  fpectare,  iurpicere.  l^eulonietaf 
Kijcken^  Luweii      Zie  Belijchjen.    Luwen. 

EUGKE-BO,  een  .usichenwerprei «  I  d.  5.  Zie  PV eiland  ia 
Kiekeboe!  Dit  wc  jrd  betcekent,  in  Hindekpen^  een  tini. 

KUPPJEN,  kgken,    pluren«     Zie    Onder-knppjen.     Libbeu  f  en 
.  A>   Ysbn  bl.  54 ,  K^pjen,     Dit  woord   Ichgnt   met   Kychjen 
uit  eene  bron  voortgekomen. 

KIJTSEN  en  KIJTSJEN,  zien,  kijken,  (eigenl  fchielen ,  irej^ 
Jen.)  I  d.  2,  90,  91,  174,  199,  II  d.  8^,  92,  95,  108. 
VerL  Tijd  K^ts/e^  il  d.  96,  Ki/t/er,  een  kijker*  Zie  Stierte^ 
Kytfer.  Hetzelfde  met  Rgckjen.  De  K  en  TS  worden 
vaak  verwisfeld.     Zie  Keatsjenm 

K.INNEN ,  kunnen ,  iet  lm  -  y  tinne  of  du  linste.  -  hy  kin. 
Verl.  Tijd ,  lek  koe ,  enz.  Verled.  Oeelw.  Kind.  Dit  woord 
TÏndt  men  bqna  op  elke  bladzn.  In  de  Bgdr.  van  IVaèfenb. 
leest  men   Ik  kan  -  koe^  —  iunnen^  Iniin. 

MNNEN,  kennen*  —  ick  kin  enz.  Äo^,  U  d.  yS^  'j'j.  Deze 
twee  laatfle  W-W.  zijn  in  onderfcheidene  talen  dezelfde. 
Vcrgel.  Junius  in  can.  Zoo  heeft  men  in  't  Grieksch 
^vrotffidu  en  uêitau^  in  't  Latijn  Posfe  enScire^  in  't  Fransch 
Satjoir  en  Pouvoir .  vaak  onderling  verwisseld.  Kiüaan  p 
JConnen^  kunnen,  fcire  nosfe.  Konnen^  vermogen,  posfe, 
pollere,  valere.  Teutóniata^  Connen^  weten,  fcire.  conliare. 
Ca/2,  mach,  valeo,  possum,  queo.     Baardt ^  bL  i5i ,  En  'c 


%i0  Ki.  Kt* 

• 

dit  boeck  te  Kinnen.    Stohe^  I,  879,  Kinmn  ?iKVr  Kanmn^ 
en  IV,  1116  ♦  Toor  erkennen.  —   Z-N-W    Kinni9/h^  kennn. 
Il  d.  46,  5a.     kVmfenb.   Bijdr.  I,    159.     Kennia.  —    Kuf- 
berj  kenbaar,  kennelijk,  I  d.   i43«  i47 ,  167.  —  Kwiie  koo'- 
de»  II  d.  io4.  —   Kinst,    kunst,  I   d.  48,   66 ,   a3i.     II  d. 
lo4.    fVas/enb.  B^dr.   I,  160,  Kansi.    Zie  Kunst, —    JSCiiia- 
/1^,  kunstig,  II  d.  48.  —  Zamengeft.  Kinét^foêm^  de  Mose, 
Zanggodin,  I  d.  89. —  Kinêi^Jersfen ^  kanstferfen,  II  Î  Si. 
Kinat^Jieffer ^  kunst-Juffer,  Muie,  II  d.  Sj. —  KinU^Uaik^ 
kunst^taal,  I  d.  89.  —  In   't  Libben  Jen  ji.  Yê6r.  bl.  5,  8^ 
irindt  men  Kunders  voor  bekenden.    Elders  Kun/bhip'^  Kum-^ 
de.     (Trouwens  de  ü  is  meen  ik  thana  overal  in  dece  vvoor- 
den,  gebruikelijk)  -  Genes.  XVIII,  19,  want  ick  hebbe  hua 
ffetfnd.  d.  i.  ik  ben  een  Kennis j  een  Vriend ^rm  jibrakam^ 
KÎPPJEN,  uitkiezen,  uitkippen.     Zie     tJa^t^Hp/^en. 
KIllT,  kIRTTE,  kort,  korte,   I  d.  55 ,   70,   gS,  119,  enx. 
Compar.     Kirtter  ^    II   d.    95.  —    IJn   *t  kiriie^    nsei    korte 
woorden^  brevibns.  Il  d.  89«  ^-*   binnen   kori y  brevi,   U    cU 
53.  —  Kirtoniy  kortom,  denique,  II  d.  99,  ^.    Dit  b,  nsey 
grn  wirdj  II   d.    99.  — -    Kirtéu>ijile ,   kortawifl,  I   d«   48«  -^ 
Kirt-^fliwne  ^  kortAondig^  I  d.  i25.     Zie  T^a^kirttig.  H^ue^ 
fenbergh   Bij  dr.    i64y   Kortom^    da    tegenvfoerd%e    ipeUEa|[« 
Verwant  is  Curtus. 
KL  ACUTE,  eenc  klagte,  I  d.  30. 

KLAlD,  een    klad,    vLik ;    aangewreven    feil,  laster.     Tut  woord 
heeft  G.  J.   niet,  maar  men  vindt  het  vaak  bij   Hooft  y  N.  Jtl. 
42,  54,  556,  enz.     Bij  Kiliaan  is  Kladde  een  klisfe,-  lappa. 
Zie  kVaspenb.  Idiot.   —  V.  d.  Kladderye ,  kladderq ,   geklad 
II  d.   55.  —    Klad^pampiere y   kladpapier,    brouillon,    Voorr. 
bl.  XXXI.     Zie  Bekladdjen. 
KL AEROJ EN,  klimmen,  klauteren,  klonteren.  Il  d,  94.  Hooft 
N.  H.  340,  Klaaveren^    Marnix  JR.  B,  fol.  355  verfo,  cla^ 
verde  felve  op  den  R.   Stoel.     Gabbema^  in   Kiioos   Kraam ^ 
bl.  120, op  haar  moord-fchavoilen  K/aav*ren,   Küiaany  Kla^ 
fereny  fcdudere,  un^nibiis  fixis    courcendere  felium  more.  — 
Zameng.  Klaerd^u^uif^^ljecp-Jix ,  bekwaam  om  zeker  de  berg- 
toppen te    kunnen    beklimmen,    (Epitheton  Capricorni^  I  d. 
20 j.     Zie    KUm-oîn^lkterdjen^     en    Oon^klaerdjen.      Tqi;enw. 
zegt    men   veel    aL    Kladderjeny    hetwelk,    zam  en  getrokken «   is 
JÛaerdjen^  eu  afQamt  van  Kladde  y  al  wat   klemt    en.  kleafit» 


'  Zie  Kliiil   En  KUeui4>en^,Wtvtxi^  klimmen:  Klintj   KJemé 

KiAED,  een  kleed,  I  d.  48,   116,  i6.3  ,  200,  306,  217.  lid. 

65,  66,  74.     Gen.    /Caiecfa^   I   d.    175.     V.    h.    Bij    t;a/j   der 

Veen^  Sinneb.  bl.   i5.  Die  ieder  af  te   fchildVen   weet,  met 

thd*  en   kleedt.     V.  h.  iemand   bij  de  kladden  krijgen  «  d.  u 

bi)  zijne  kleederen  vatten,  —  Klean.  kiecderen,  |b^  zamentr.) 

I  d.  4q,  5o,  91.  n  d.  66.  Hooft  Ged.h\^  267,  Kleén.  Bijdr. 

tjan  fras/enb.  1«  i52,  Kleen.   Baarde  j  Dcugdenjp.  bl.   11» 

Kker.  —  Het  W-W*  Klae^en^  kleeden,    bekieecten,   (de    O 

en  Y   verwisfeld)  I  d.   52 ,    222,    Il   d.  71.     Verled.    Tijd, 

Klaeyde^  ld.    210.     Deelw.   Kldeyd^  I  d.    2q3.     fVaa/enb. 

Bgdr.  I,  i46. .  Kleceje.    Bl.  i65,  Kleeid.    Bl.  i44,  Klecei^ 

•    ing.    Bl.  i4&,  Kieasginge. —  BrederOj   bl.  i33,   Bekkyden. 

'  Het  grondwoord  fchqnt   te    z^n    Klagen ,    Kieken  y    waarvan 

Kleeaen;  Kleven;  Klemmen:  in   't   Grieksch    kaIi»,   KAfJf^ 

Lat.  clavis,  claudo,  behooren  hier  ook  toe.    In  Friesland  ge-^ 

brulkt  men  ook  Klieden.    Dit  heeft  Starier  in  Melie  Thyse^ 

gevolgd :  Bijgen «  klien  en  op->proncken. 

ICLAEY,  klai,  klei:  argilla.     ld.  90. 

K.LA.MPJEN,  klampen,  aan  boord  klampen;  Fig.  voor  fchr^-« 
Ten  aan  iemand,  il  d.  5i.  Verled.  Tijd  klampe.  Teuton.  ^ 
Clamp^  cramp,  tenacalam*  Kiliaan^  KUunped  ^  harpagare, 
harpagine  apprehendere ,  unce  detincre,  —  afilgere,  — .  .^re« 
hendere  —  conjungere.  Hooft  ^  Ged.  bl.  228,  klampen  roaw 
■    op  rouw.     Dit  woord  is   verwant    met   het    vorige,   en    met 

Klimme.     Zie  aldaar. 
JSJLANDE-BLEAKEft-FLAMJEN  (swirde)  I  d.  157.    Dit  eer^ 
.    l\e  is  een  van  de  moeyelqklle* woorden  bij  G.  J.  voorkomen*^ 
dé.    Het  klank-blaher^vlammen  van  het  zwaard^  kan  echter 
niets  anders  z:gn    dan    bet   klank''flikker''vlanmiend   zwaard^ 
en  dit  is  met  andere  woorden,  gelqk  wq  GeneC  III,    2^  loe- 
zen,  een  vlammig  lemmer  eens  zwaarda.    In  dit  laatile  ont- 
breekt  echter   het  woord  Klank  ^  dat   ons   trouwens  ook   de 
meeste  moeite  heeft  veroorzaakt.    Het  is  bekend,  dat  de  vlam 
en  het  vuur  eenig  geluid  geven,  eentgen  khnk   veroorzaken* 
.    en    ingevolge    van  dien   zon   men    het   kunnen    vertalen :    het 
.    Jblank^bükker'-vlammig    zu>aard.     Zoo    heeft    men,   Känck^ 
.    hiear  goud  al  het   er  hhnckty   I   d.   64*     Of  is   dit  kUnck  ^ 
'   Jtlanckp  (zo  men  in  't  yorige  niet  berusten  kan^  van  't  A«  ö. 


»4s  Kl. 

Cken^  nmndufl*  kotiu,  loiver,  helder,  klur?  wiir  TUn 
Clasnjan^  ons  Kleuren^  eig.  suiver,  helder  inakeu,  xaiTeren  ^ 
]ü«ar  maken «  vervolg,  doorregen?  Zoo  zegt  men  liint^^tlaar 
%»ater^  geheel  zuiver,  helder,  water*  Zoo  denkt  ff^eUand^ 
dat  klink y  tot  glans j  glinsteren ^  behoort,  wat  iqne  eerfte 
helit  aangaat.  Zoo  soa  het  met  het  Laudfr.  Kmar^  Kkmr 
in  vcrbindtenis  Haan,  Zoo  zou  men  het  kunnen  vertalea: 
het  helder^bäkker^vlammend  zM^aardn^  Behaagt  dit  ook  nog 
nïet,  en  wil  men  verandering  maken  in  de  lezing,  dan  kaa 
xnen  met  den  Wel  Ëerw»  Nnuta  lezen-:  Manck-^bkacher  j 
enz.  Men  zal  toch  bij  die  verandering,  in  't  laatfte  geval ^ 
niet  veel  verliezen,  nit  hoofde  van  de  overeenkomst  toafchea 
blanke  dat  is  blinkend ^  en  kkinck ^  d*  i*  ^uiuer^  Jchitierend. 
Elk  lezer  kiese «  wat  hem  meest  behaagt,  maar  verg«i«  fVei^ 
landy  in  Klink  en  Kling» 

ELLANGË,  klank,  I  d.  83,  86,  95.     Klang^  voor  ihnh^  heb- 
ben  ook  CWs.   I,    635,    b.    Bredero^    bL    35i.    Bitardi^ 
Deugden/p.  hl.   20,    Leden/L   hl.   28.    Zoo    heeft    KiÜaan 
Käncken^    Klingen.    Zoo  heeft   men  in   *t   Grieksch  XXavyif^ 

K.LAUWE ,  een  klaauw.  A«  S.  ClauKU  Vergel.  Juniua  in  Cku4^. 
Teutoniata  in  Ctäwe.  —  Klauwe^in^hoarn^djier ,  dieren  met 
klaauwen  en  horens,  I  d.  i63.  In  de  O.  F.  W.  vindt  men 
Ckiwa  en  Klewe»  Het  woord  behoort  tot  KJaven^  Khvén^ 
dat  met  Käet^en^  Klooven  het  zelfde  is.  Met  de  Kbuustpen 
toch  klemt,  vat  en  houdt  men  v<Mt^  en  met  dezelve  ai#r— 
Jcheurt  men.     Zie  Kloer 

K.1e  AR,  klaar,  helder,  ld.  Sg.  94,  gS.     Dnidelijk,  I  d.  Gü  » 
91,   Bqw.    Licht,   I   d.   69»    Enkel,  zuiver,  louter,  ld.  36, 
53,   103,  enz.     Zeker,  ougetwijfeld ,   ld.    25,  61,  89,  Bqw* 
zuiver,  opregt,  ongeveinsd,  \  d.   17.     gereed,  voor  de  hand, 
I  d.    24.      V»   d.   Mey  eU-koar   klear  meitajen^   het    hnwe- 
Ink    klinken,   I    d.   6.     Sijn  part   klasr  meU/e^  b^  fVaatze 
Gribb.    hl.     63  ,    zijn    rol    goed    fpelen  ,    zqn     dingen    wel 
doen.    —    Klearlifcky    klaarl^k,    wel,    met   regt,    I   d.     126» 
Duidelnk,  II  d.  97.  —  Klearheyte^  helderheid,  doorfchijnend- 
heid,  II  d.  110,   midd.    duideliikheid,  II  d.  iiO,    ond.  luis- 
ter ,   II   d.    111.  —  Klear  jen ,    klaren ,   beredderen ,    bedoen  , 
goed  maken,  I  d.  5,   40.     Ruim  baan  maken«   zuiveren,  I  d» 
75.     Zich  zuiveren,  onthouden  van  't  kwade,  I   d.  52*    Op— 
nelderen  ^  duidelijk  maken  ^  I  d.  ^21.   Opklaren ,  helder  fch^-- 


9$S 

'  nen»  ontqd.  I  d.  117.  Ook  bq  anderen  Tindt  mén  dit  Ih^ 
ren  «ardig  gebroiki.  B.  y.  Baardt  ^  LI  i34y  Ik  zal  a  dat 
y«el  beter  clarerim  Bredero^  bi.  201 ,  Gh^  feit  dat  lelfs  iwrei 
/'/are/u  BI»  359*  lek  lelje  dat  wel  op  Ten  elvendarticUte 
Klaren.  Zie  andere  voorbeelden  bij  Portman  ^  Acmmerim 
bl.  69-71. 

KLE/VTE,  een  kloot.  Teuion.  Cloit^  CloU.  Zie  Yerd-lkaie 
en  Pf^rdd—thfÊ  ft  1 

KLEâUWËN,  kloOTen^  ld.  61,  187.  Il  d.  io4.  Zie  Juniue 
in  Ckav^m  Teuioniêia^  Cloeven^  Ipalden,  fplnten,  Tlicken, 
r^ten^  deylen,  findere,  divid-ere«  rampere.  KiUaan^  Kh" 
.  ven  u  Kaeuenf  findere.  Af«  Stoke^  V,  792,  Cluven^  Toor 
bakken,  kappen,  kloven.  Hier  uit  ziet  men  dat  Küeven^ 
Kloopen^  en  Kluiven  nit  eene  bron  zijn.   Zie  Hyer^hteaua^nm 

]UiEÂ.UWENy  een  kluwen ,  glomus,  I  d.  21&  Éiliacuij  KJou^ 
ipe^  Klufifem  Khen^  glomoa» 

KLEPPEN ,  kleppen ,  van  de  Ooqevaren ,  I  d«  2M>7.  O.  F.  W. 
Cäppa ,  klippen ,  klinken,  üe  Hok  kappen  is  zeer  bekend  f 
en  voorheen,  in  Friesland,  bq  elke  ftemming  lot  Grietman , 
enz.  zeer  gebrolkelqk,  Klanknabooti'ende  W*W  z^n  Klap-^ 
pen^  Kleppen^  Kloppen ^  Klappen ,  waarvan  KluppeL 

KLeT,  het  geluid,  of  gezang  der  Oojgevaren,  I  d.  207.  Ook 
een  klanknabootfend  W. 

KLETEN,  klagen,  I  d.  5,  9?,  5q,  43,  45.  II  d.  65,  67»  8o* 
De  vervoeging  is :  Iet  kJey^  y  kleye  of  du  kleggefte ,  hn  klcB^- 
getj  II  d.  107.  Verled.  Tqd  Ktegffe,  H  d.  86.  Gebied.  W. 
jUesfge^  klaag,  1  d.  3.  —  WaafenD.  Budr.  I,  i65,  Kha^en. 
—  Z-N-W.  K.1^%  klagt,  geklag.  Zie  JcunmeV'^kky.  Kamph. 
IV.  d.  18  •  en  Pa.  bL  161,  Klaaj^^  Klage.  —  Kleymrdden  ^ 
klagten,  klaagtoonen,  I  d.  59«  4.^  II  d.  68,  7^,  76,  80. 
Men  vindt  e^ter  b^  G.  J.  ook  Klacht  ^  I  d,  33.  £n  dit  is 
thans  nog  in  gebmik. 

KLIEMEN*  morfen^.vnil  maken,  eig.  met  kleent  d. i»  leem  be- 
fMT^ken.  V.  d.  BekUeminge^  befmettiog,  II  d.  102.  Starter^ 
bl.  64,  met  JLeem  beklienuL  Van  Kleden. 

K.LIEN»  KiUENE,  klein,  kleine;  kleen,  gering:  weinig,  I  d. 
ia,  30.«  43,  71,  101,  enz.  Kliener,  Kliennej  II  d.  io5. 
Küen  leest  men  ook  bq  Cëgnettj  Bijdr.  bl.  5q2.  Clene 
voor  weinigr»  bn  M.   Stoke^  1«  609.     Vergcl.    Jiui/decoper 

iLb  3 


21 


144  Ki. 

.  ald.  n  Cli^nèiii  LI.  bl.  io5.  -  KRêrtooi,  een  kleinood;  I 
d.  io5.  Vergel.  Proeve  van  Oudfi.  Taaien  Dicht k.  bl.  79, 
vooral  fVeUand^  Jlooji^  heeft  Kjeinooderyen  ^  Gez.  bl.  qS/. 
--  ZamciiKe<l.  kl/enachtgic n  ^  klein  of  gering  achteo.  Il  d. 
|6.  De  Ouden  seiiJeu  op  ieis  cleen  achten^  zie  CUffneti^  1.1* 
il.  io5.  —  KUen-achtinge ^  geringachling,  II  d.  107.  _ 
Klien^heriig^  kleinmoedig,   I   d.    i45.     Küen^moedig ^   I  d» 

io5    II  d.  87.  — Ä7^//-/cer/5",kleinxcerig,ligtgcvoclî|^,Ifd.86« 
KLii'iUVVEN,  (eigenU  Lieven»)   klimmen»  fiqgeu^    opft^gen,   ûg. 
toenemen,  I  d.  53,  62,  54,  61 ,  70,  74,  ^9,  Toif  ii5t  i46V 
i58,  i8i,  325,  II  d.  95,  96.    Vcrled.  Tgd,   KJeauw^  1  d. 
éü  t    2o6*     Deelw,     Kiaauwn.  —   Klieuw^learde ,   een   klim- 
ladder,    een   ladder,   Icddcr,    II  d.    r4«     Zie   ^f^hUenwenm 
Bq  Maevlant  lee«t  men  Clwen^  I,  46 1 ,  45.     TV   hemek  cli^ 
ven^  II,  161,   4o.     Verled.    Tijd    CVa/,   II,   219,^  11  •    waar 
men  in  liet  M.  5.  leest  cievede.     Waar  voor  men  in  Waatze 
Gribb.   bl.  85,  leest  KKeuwde^    klom.      Ki/iaan^   Klemmen^ 
Kiimiiien  y  fcaudere.     Teuton.  Clifmmen»    Cleemen  hü^  Maeri» 
II,    462,    44.    Die    met    njcheit    cleemt    ter  Jeeren. —   Het 
grondwoord  is  Kleden ^  waarvan  A/et/^Aj, adhaerere,  adhaeres- 
cere.     V.   d.    Kliifen   {CUven)   KUeawenx   Voorts   Klemmen^ 
.  Klimmen^  P»  P»    premere ,    premcndo   adhaerere,   ietê    Jt/em^ 
men  ^    omllemmen  ^  heklenvrijen  ^    en   al  hkmmende   opflggen. 
De  verleJ.  Tijd  C Va/ bij  Maerl,  leert  ons,  dat   er  ook  is   ge- 
weest Ciaven  o{  Klaven%  v.  w,  het  frequent.     Klaveren.   KiL 
Vergel.    wat   wi}    in  Kladde^   Klaerdjen  j  enz.  gezegd  hebben. 
Hiertoe  behoort  ook  nog  Klaey ^  klei,  kleem,  of  leem,  waaria 
opk  bet  lioofddenkbeeld  van  Kleven  heerscht.    Kidaan  noemt 
daarom  den    KJernTuerboom  ook    Kleifer^boam^   bedera»     Zie 
Beliieucpen* 
KLIM,  klem,  houd  vast;  yasthonding,   kleving;    vastheid,    I   d. 
ii4,  II  d.  67.  —  Klem,  beklemdheid,  benaaawdheid ,   drnk^ 
ld.    i55,    2o5«     En    zoo   ook  Klimme^   I  d.    169,    199.— 
Eorfn- kümme ^  eeu  omklemming  met   de   armen,    arm^klem^ 
omvatiing,  I  d.    224.  —    lioop^klinij    vaste    hoop,  I   d,    199, 
-Hoopa^anck^re^kämme  j  I  d.  177.  —  Kloere*klim^  klaaawen*- 
klem,  I  d.  i47,  —  IJnne  klim  habbe^  beklemmen,    benaan- 
wen,  I  d.   i53.     Brede ro^  bl.  674,  in  klem  hebben. —  Käm^ 
/f^/^»    klemmende    kracht,   dwang,    bedwang,    H   d.    65. -^ 
hUfn-^om^klaerdjen  f   teeder    eu    YWt  omhelzen^  omvatten ^ 


Ku 


rïi$ 


I  d,  73.  —  JCSm,  Bqw.  vast,  b.  v.  Klimr-Jiingjen ^  Vâst  aan- 
haogefty  kleveo,  II  d.  61.  VergeL  hier  Ueemêterh^  B«  A« 
bL  i47.  —  KUm^  Ktimme^  Bijv.  Naamw.  b.  v,  Kltmme  ear^ 
men j  klemmende  armen,  I  d.  iQ^. —  Ook  voor  Klam  e4 
Kleverig  is  het  nog  genoeg  bekend.  Zoo  zegt  Hooft ^  Ged^ 
bh  jj ,  JStüsjn  van  bloedU  Dezelve ,  iV.  H.  bl.  287 1  //e/ 
klamme  Jlgk,* —  Bq  PVagfenb.  in  de  Bqdr.  I  bL  168  •  Klent'^ 
mender  reeden^  enz.     Kiüaan^  KJermnen^  llringere;  arctare; 

Eervellere ;  interpremere ,  TeiUon.  Clgmmerij  angere.  Be- 
oort  ook  tot  KJe^en  —  Kli^-en. 
KLIJN,  khjoaarde,  ki^ngrond,  l  d«  i6!^.  Wat  dit  is,  leert 
tVaefenb*  Idiot.  in  V.  Het  verfcheelt  niet  veel  van  de 
24eeawrcfae  üarink^  Dary^  üarie ,  üaritorf^  bö  KUiaan  ver- 
taald cespes  bitunuDofus,  gleba  bituminofa,  fauaginora.  Dit 
woord  is  ook  nit  dezelfde  bron  met  de  vorigen. 
KLINCKJEN,  klinken,  I  d.  69.  Klingjen^  idem,  I  d.  ii5. 
Kiliaan ,  Kunden  ,  kUngJien  ,  ciangere  ,  tinnire ,  fonare. 
Teuton.  clynchen^  clgngen^  loqden.    Caté  gebruikt  ook  Klin'^ 

Îren^  I  d.  546«  b.  Broer  ComeL  II,  37,    KUngen    met  bel- 
en.  —  Zamengell.   Klinck^hlear j   klinkklaar  (goud)   I   d.   €4^ 
Saardt  bl.  85«  Hij   Tpeelt   met  Klinck    en   ook  geree,   d.  u 
met  klinkende  munt  en  gereed  geld.     Gr.  Kï^^KAi^cir*   KJank*^ 
nabootlend. 
KLINGE,  een  heuvel,  klif,  duin,  I  d.^S.  87.     KiL   Kdngh^ 
clivus.     Siegenbeek^  Proev.  v.  d.  Iliaa^  bl.  11,  In   bosch   of 
op  een    Kling.     Zie  ald.   Aant.   bl.   99.     Vergel.    Weiland. 
Klingen  noemt  men  in  FriesL  ook   de   lange   ftreken  turven  ^ 
beuvelsgewij^e  op  de  Veenlanden  gezet  om  te  droogen. 
KLIINSGJEN,  zuiveren,  reinigen,  klaar  en  fcboon  maken-,  I  d. 
lil.  Het  is  ons  Tegen  w.  Kleinzen  ^  KJenzen^   defecare,  adeo- 

Ïue     puriiicare.     V,   d.    Veen^    Raei%.   bl.   99,    overdr.    zij 
Zkynafen   haer  verliant  in    dees  gewighle   faken.     Zamengelt. 
KängS'binsgje f  I  d.  161  ,  is  hetzelfde,  maar   wat   llerker  eix 
nadrukkelijker,    wel   was/chen^    reinigen^   gelijk   de   Grond- 
tekst   hier    heeft.     VergêL     in    Bmagjenj   Klanck^bleacker^, 
Jlamien;  én  Juniue  in  Clean. 
KLIPPE,  eene  klip,  I  d.  22,  63,  78,  04.  lïd.  SG.  —  Kapp'ne^ 
Bjjv.    N-W.   b.    V.    Käpp*ne   toppe^  Idippen-top,   kruin   der 
Uippen.  I  d  207.  —  KavD^^nead.  eevaar  van  op  eene  klip 


r, 


Kir*  a47 

fiït  if?00Td,  en  Klitjrnêclyïs  nog  veel  ïn  gebruik,  TO{yral  *«  Wïn^^ 
tere 9  ivmimeer  men,  bij  een  klein  vaartje,  over  de  kolen  ban' 
geude ,  geMgd  wordt  te  EUugnjetu  Het  fchgni  met  Jthm^ 
jen  verbonden. 
KN^ÊGJEN»  knagen,  kniesen;  wroegen,  kwellen,  verontrasten 
(van  't  geweten)  II  A.  99,  lo^.  Verled.  T^d  en  Oedw. 
Kncege^  II  d.  io5«  Knceginge^  knaging,  II d«  98.—  Knceg^ 
wierme^  knaagworm^  Fig,  bet  knagend  geweten,  dat  bier  ver- 
^eii4en  wordt  met  een*  worm,  die  de  voorwerpen  doorknaagt  ^ 

I  d«  88.    Vergel.   Mare.  IX ,  44.     Zie  Juniuê  in  Gncttp. 
KNECHT,  een  knecbt,  I  d.  1.I9.   MaerU  II  35),  11,  Knechi^ 

in  bet  9  vert  Knape.    Hoojt^  gebruikt  bet  voor  een  verach- 
tetijk  onderwerp,  Ged.  bL   179»   De  overdwaelfche  Knecht p 
Ixion. 
KNERSSJEN,  knarfen,  I  d.   »o4.     't   Voorld.  W-W.   Kners* 
feljen^  U  d.  6^.  —  KnerfelioacLjen ^  knarfeltanden ,  ld.  13*^^ 

II  d.  91.  Kiuaan^  Knar/en  ^  Knarfetsn^  Knerfeny  ftridere» 
Knarjel-'tanden  ,  Hridere  dentibas.  Zie  Juniu9  in  Gnash» 
Zamengetl.  Kner8^kn^pp*^lnoarr^^tnceg*^tanne ,  een  kners- 
kneus-kuor-koaag-tand,  i  d.  333.  Een  gemaakt  woord,  zoo 
fis  men  er  meer  aantreft,  waarvan  't  gebruik,  hoe  fchoon  ook 
door  den  Dicbter  aangewend ,  echter  alt^d  den  Leermeester 
Gabbema  verraadt. 

KNETTEN  of  KKETTJEN,Eig.  KNEDEN,  v.  b.  duwen,  druk- 
ken, I  d.  75.  —  bewerken,  bereiden,  veroorzaken,  parare, 
machinavi,  llruere  infldias.,  I  d.  320,  227.  —  Knelt*  daey^ 
ilonfCj  een  gekneede  deegklomp,  fig.  bet  Rgchaam,  zoo  aU 
bet  in  de  baarmoeder  is,  embryon«  I  d.  318.  Knetten  of 
Inettjen  voor  kooopen,  samenbinden ,  en  daardoov*  beteage- 
len ,  wedei houden,  I  d.  soo.  A..  S»  Cnyttany  connectare^ 
contexere.  Vcrgcl.  Juniua  in  Cnitt.  De  Verh  Tijd  is  Lnól^ 
te.  V.  d.  tnóttef  een  knoop,  I  d.  3,  5«  200.  VcvgeJ.  Jun. 
in  4Jfiott.  Teuton.  Knalde^  knope.  Kil.  Knodde^  nodns. 
Hiervan  weder  bet  W-W.  Knoattjen^  knoopen,  II  d.  54. 
Verl  T^d  en  Deelw.  Knoatte,  II  d.  j5. —  Knoattingc  ^ 
knooping .  zamenknooping ,  vercenîgîng  ,  II  d»  47.  —  Verhel, 
ook  Jnniuê  in  diead.     En  Gnuwjen. 

KMKLJEN,  knielen,  I  d.  87. 

KNIFH.    een   knïer.    /c/iarnier .   I  d,    222.    In  az   ijn  Interen 


948  K  V* 

te  Intcn  draaijen. 
KMESKN,  kneuzen.    V.  cl.  Kniefinge^  kneuiing,  contoGo,  I[ 

d.  io8«     Kniest  en   Krioef/,l^    üaardt^    bL    i5o»     Zie  Was^ 

/Inbergk  Idiot. 
K*MJN,   een    Konqn  ^  I   d.    207.     Spiegel^    Hooft  ^    Bredero^ 

Heemskerk   en    verdere    T^dgenooten   gebraikea   ook   Knap. 

Vcrgel    Junius  in  Cowe. 
KNIJPJEN,  kngpen,  nqpen,  ld.  81,  II  d.  9^.  TeiUon.  Kn^p^ 

ffn^  nippen,   comprimé  re ,   contorquere,    VerL   Tqd   ÊLniep^ 
d.  70.     Zie  Herl^kngpen.  —  Kuiep^egge ^   \x^  knipoogde, 
I  d.  5i.  —  Knip^JcIüere ^  een  knipfcbaar,  II  d.  ^6. 
KNOETEN,  kiioeyen;  mishandelen,  I  d     i54»    Knoeêten^   van 
Knoest ,  hecfi  baardt^  bl.  248,  En  rolt  en  Knoest  hem  heea 
en  weer.     Zie  Knuufckjen. 
KNO  ARJEN,   knorren,   knarren ,    knarfen ,   frendere  dentibos. 

Ziü  Knerssjen  en  Gnorjen. 
KTsOATTJëN,  Knotte.     Zie  Knetlen.  , 

KNoKE,  een  kuor,  knarrc,  been,  bonk,  I  d.  ii.     Zie   Was^ 
Jenbergh  Idiot.  Knarre.     Dit  woord  is  in  bellendig  gebruik  in 
Friesl.    en   beteekent    doorgaans    een   harde   knobbel ^   hbmpj 
Indt ^  kwast;   vooral    in   zamenllelling   met  andere   woorden, 
b.  V.   In   knar'-bienj   cartilago.     In   knarre   brea^   een   homp 
of  fiuk  hard  brood.     In  k  nor  re  J enne  beam^  een  boomkwast , 
nodus  arboris.  Ditlaatlle  noemt  men  ook  Knoest^  Kwast ^  enz, 
KNUWCKJEN^  knokken,  knoken;  op  of  met  de  knokeb  liaan. 
Zamcngcll.  Knuwck-forjchjen^   knokforichen ;   kwellen «    pla- 
gen, ut  folcnt  invicem  amantcs,  I  d.  3.   II  d.  6i»     Kiliaan  ^ 
Knokeien^  indecenter  traciare  manibus«    impuris    digitis  con«- 
irectare.     V.  d.  T^een  ^  bl    207,  Men  kreet «  men  peep,  men 
Iloeg,  men  gaf  mij  kneukel^fop ;  doch    al   uqt  vriendl^'ckheyt 
en  amorcufe  treckjes.     Bg  Starter   heet  dit  Knoffeleny  Melis 
TUijsz  ün.     lek  fon  jou  foo  koestaren  %  knoffèlen  en  behagen^ 
En  Brederoy  bl.  i55,    In  knoff^len^    in   gèiioey ,    in   geylhent 
en   oueeren.     Cats  gebruikt    Handt- ge/peel^   I   d.    563,    c, 
veel    Tacke-'leijlens   en    liandt-gejpeel  met  Jongmans  is  van 
gelijken  gansch  bekommerlijck.     A.  S.    Cnucian   of   Cnocian^ 
pulierc,  lunderc.     Vergel.  Junius ^  Cnook^  Cnuckle.  —  Maar 
Kniéti^^ckjen   heeft  ook  de  beteekenis   van  Kreuken  ^    Kreuke- 
len j   /o/nmelen   of  frommelen^    knoeyen.     fVaatze  Gribb,  bL 
47,  Uo  knucljlu  mijn   hoed   fo?  Velen  dezer  W*W«  met 


/  KN'hefjintimiâ^  sqn  vit  ëéue  bron,  gel^k  ciie  met  Gtf,  ZSp 
Unuunen.  *T 

KOA.O'JëN,  kaaawen,  knagen,   b^ten,    II   Sneld.    bl.    XXXII/ 

'    JBq  samentrekking  is  het    Kooft-n^  ld.    127;    voor   overden«f 

.  ken,  overwegen.  Il  d*  70^  Zoo  'als  Stoke^  VII,  1170,  Dit 
woert  kaw^e»    Zie  Oer^^koayen. 

KOAGKE^Ey  de  keuken,  ld.  1,  72.  Elders  vind  ik  kokeiu 
KJUm  Kokene  ^  Keukene^  coquina,  caiina.  Uoo/i,  Kookrn^ 
Bredero^   Kooken   en   Koken,      A.   S.    Oycene»     Het   W-W« 

^' 'Konjytêfen  ^  conir^  .  Kéjvleen  ^  zie  op  zijne  plaats.  De  OA> 
fcbont  hier,  zoo  in  H  N-W.  als  W-W.  ons  OO  te  zqn« 

KOA.L1,  kool  9- brasfica ,  I  d.  66. 

K04Ly  eene  kool,  pruna,  l  d«86*—  KocUrljeacht^  kool-liebt, 

j,  ld.  5i. 

iLOkSL.  kwam,  I  d.  i.  II  d.  46,  5i,  8u  VerL  Tqd  tan 
Konunen.  Úe  Kaem.  Aoom^r,  kwam  er»  I  d.  i4.  Bgdr^ 
van  Waêjenb*  I,  i5i.  Koam^  kwam.  BI*  i66f  Komen  ^ 
kwamen;  *Niet  zonder  gebrek,  gelijk  in  dat  anders  zoo  uit-* 
mnntend  ftnk  meermalen  wordt  befpennl. 

)L04Rüë,  koorde,  I  d.  5\.  BaardiiA.  iâ5,  de  golden  Koor^ 

'■    den  op  lijn  kleer. 

KAATEH,  «en  Kooter,  een  geringe  kleine  boer,  die  voor  zich 
en  z^n  gezin  een  klein  geul  beesten  weidt,  I  d«  88,  lVIeerv# 
Kóaterê^  II  d.  oS.  Men  noemt  dezen  anders  een  Heuker^ 
Heukerboer*  aaardi  evenwel  bl  316  en  990,  gebmikt  dit 
W.  Heuker^  voor  een  Kruidenier  in  *t  klein,  inllitor.   Kóa^ 

^  ter  komt,  van  't  A.  S.  Cot^  cota^  cote^  cafii,  domns,  eei| 
kleine  boeren*  hoeve*  Vergel.  Hoeufft^  TaaUs.  Bydr.  tot  dé 
NcuunêuUg.  bL  110,  vol(j;g,  Idfinga^  Staaiar,  II,  338«  die 
er  echter  mede  verlegen  Hond,  VaderL  Letteroet.  Maart 
1831«  No  3,  Meug«  bl.  i38.  en  MaerL  III,  Aanteek  iS-ig. 
—  Voor  een  gevangenhok^  kerker^  gebmikt  het  /^  d^  Veen^ 
bL  176,  Geboeid,  fit  ghig  in  donkre  vu^le  Kooien.  Voor  het 
hol  van  een  nachtuur  dezelfde  bL  579 «  gelqk  den  rchoawen 
nijl  vlieght  in  de  dnyfter  Koten.  —  Dit  woord  gaat,  in  de« 
iielfde  beteekenis,  door  alle  vocalen  heen;  men  heeit  toch: 
Kaet^   Keet.   Kit^   Kot  f   Kut,    Van   den  wortel    Ca^  enz. 

'  hoiie  aanduidende. 

K0£^  kon,  konde,  I  <L  4,  8»   10,  11»  )5|  enz*    VerL  Tijd 


iS4  Ko. 

ir»n  Kinnen.  Itnnttêik  Y  hoenê^  m  ko^Jet,  I  é^  $7,  XlA,j^. 

KOK«  keude,  noverat,  II  d.  75.  iLoene^  keuden^  fioteniat, 
II  d.  77«     Verled.  Tqd  Tao  Kinnen  n  keaoen«     Zï«  ald, 

KOER»  een  korf,  maDd,  I  d.  136.  Meer?.  Koerrttn.  fVaaize 
Gribb.  bl.  19«  39,  ook  Kot^r.    Zie  H^Mfenh.  Idioi.  ia  Mjuf. 

KOëTS-WEIJN  ,  een  koets^wngen ,  koeu,  tl  d.  79. 

KORZEIV,  de  kiesen ,  II  d.  76.     Zie  jEJier^hoemen. 

KOETTTEN .  de  kuiten  •  I  d.  67. 

KOK.ER,  een  koker,  pqikoker,  I  d    5i* 

KOLCKE,  een  kolk»  afgrond,  ld.  76,  ii3»  19$,  ^M»  ^99» 
Meer?.  Kolchen. 

KOLPJEN,  r  Termoedeliik)  golven  ^  ffolven  opêperpm.  MUSaan 
Terklaart  lofyj  door  iinus  aquiie,  finiis  mark.  Zie  O0r^Jcii£c9M 
^/z.  Ën  gjealpjen^  gjoa/pjfn.  VergeL  Z/zurmang  kl^ue 
Taalk.  Bgdrag.  bl.  5q,  in  Ku/ppan. 

KOMMER,  KOMMERE,  kommer,  I  d.  110,  199.  II  A.  91« 
Zie  /i^/i.  in  Combi  r.  Teuion»  Cunvner.  Kiäaanf  Kommer  ^ 
Komber. 

KOMMEN,  komen «  I  d.  i,  2«  5,  ens  Verl.  T^d  Knefn^ 
Kaam.  Zie  ald.  Deel^.  Kammen^  I  d.  i6i.  II  d.  8i.  Kmn^ 
ne  en  Komn^  1  d.  i ,  8'«  89,  i53,  ens.  Êiomête^  de 
komst,  II  d.  7^#     Zie  Mjhomêie^  ena. 

KOP,  een  kop,  nap,  II  d.  gi.  Zie  Ypey^  geftli»  der  iV.  21 
bl.  102.  -  In  Kopfoly  de  Uurkery  ^  bl  sr7.  —  Maar  Kep^ 
voor  hoofde  fVaatzéi  Gribb.  bl.  54.  £^rfr.  van  fya»Jinb,  f  ^ 
ï6i.  167.     Vergel.  Y/?fïy,  1.1.  bl.  99. 

KORT,  fchier,  bijna,  haast,  I  d.  99.  TVaaize  Gribb.  M  5o^ 
45,  61.  -  Kort,  kortaf,  I  el.  15-^.  Vergel.  Jwi.  shoti.  — 
Korts  f  fchier,  bijna,  ld.  },  45.  5i«  67  .  67,  71,  75,  78, 
lo5.  —  Koris^  kortgcleên.  Broer  Corn.  II.  128.  Baard t  ^ 
363.  Brede ro^  48,  490.  V  d,  i^een^  bl.  .x^g«  Kantpfi. 
Ä,  Ä.  42.1,  «00  korte.  —  CortSy  flus,  weldra,  Marnix ^  R, 
Ä  fol.  6  verfö,  soo  als  wij  coris  breeder  sollen  verclaren* 
Bredero^  bl.  767.  Hooft ^  Ged.  .'557,  op  een  kort ^  weldra, 
flus.  I>e  hurkery  y  bl,  16,  Mf:i  lorten  ^hinmn  kort  Teut. 
Vorfäck  j  nx)Hng,  onlanx  ,  betRe ,  nnpcr^  alias  ^  noviter* 
Brecffrn^  bl.   792,   Kort  f  (ing  ^  d.  i.  kmt  geleden. 

KORTTEL  \5)bE,  e<*n  korte,  breede  sabel,  of  zwaard,  f  d. 
2202.  Kiiiaan^  Korteias/è  ^  fzladios  bretis  el  ancrps.  ^  dt 
Veen^  Ziuneb.  bl,  10,  of  met  het  Korte/as^  of  fpiis  geQepca 


met.  Brêderf^f  h\.  ^ot^  FIocx  haelc  in^tt  Kórtebê. 
KObäEL,  K06SËLE,  kostelijk «  koatel^ke,  I  d.  9l8,  J7o  loss* 
h  Koêê^Ujokêé  Kosfèl  Iee«t  men  ook  in  cle  Burh^ry^  bl.  19, 
CB  elder».-— -  Koêi/jfei^  II  d.  93.  Koêtlgchfle^  It  d.  go.  — » 
JLoêiel  wordl  iiiet  alleen  id  UeUeriïnd  en  Groningerland^ 
maar  ook  ia  jPrieéUtrid  en  op  meer  andere  plaatfen  nög  da- 
gelqks  gebruikt.  Men  vindt  het  reeda  bij  iiaardt^  bl.  52, 
110.  BfiftUrú^  bl.  i33,  ^qS^  Hoo/i  Ged.  bL  Sig.  ^.  tZ« 
Veeny  Zioneb.  bl.  80.    Kamp/L   8.  B.  bl«  ^5.     Teutón.  en 

*  Kil  aan.    Kostelhêidf  Hooft  ^  N.  U.  bl.   161 ,   !?43.    In  de 

*  Bijdr.  iHUt  tVasJenb»  bl.  i58,  160,  161»  168»  Kö^igk. 
KOST.  de  koat,  vietas,  II  d.  iid. 

kost/en  «  kosten ,  II  d.  69 «  9^.    fT.  Ori£fr»  bl.  77 •    Verled. 

Tijd  en  Deelw«  KoêUe  óf  Köêige^  U  d.  66.     kVaatze  Gribb. 

bL.  68. 
KAY^  kom^  rebartpakooiy  I  d.  o4f  l^r.    IWiVt  I  d.  iti. 
K6UT»JEN,  oi  KftTl'SECir,  onz.  kooken,  branden  (tan  liefde) 

1  d«  91.     Bedfqt.  kooken,  weekkooken,   fig.    terzaebten,  I  d. 
.  iô5*     fVaatsÊ  Gribb.  bl.  56,    Koaytjen.     Bgdr.   van  ffo*- 

Jenberah  I,  16^  t  Koohjen.     Do  R,  en  TS   zijn   tvisselletters, 
KkAEBJEN,   krabben,  kfaauwen ,  I  d.  57.    II  d.  5o«-^  Kraeb-- 

bftljfin^  (Veri    Tqd  Kraebbek)  overdr.    flordig   en    flechtheen 

fchr^ven,  II  d.  5o.     fVaa/ze  Gribb.  bl.    64,    Der  krabbelde 

b^  meye  fiogerâ  op  Uns^  bq  Jlreek  met  de    yingera,    op  de 

Luit  \nú%e, 
KRAKEEL,  krakeel,  twist,  I  d»  58.    Van   Kraken^  d.   i.   met 

eene  krakende    (denderende)  fiem  zich   laten   hooren.    In  't 

Or.    *^liaâ  ^mv^v. 
KR  ft  ^ZE,  een  krans,  kroon,   I  d.   i55.  —   Krânzfjen^  kran<* 

Jen^   niet  een*  kntns   rerfleren,   kroonen,    I   d.    i55.  Il  d. 

01.     Verled.  Tijd  en  Deelvr.  Kranzge^  ï  d.  i3o.  —  Aranis-^ 

je/i,  (de    S  S  flaat  gelgk  met  Z    hetzelfde.  I  d.   178.   Cats, 

I  d.  455,  bé  en  elders,  öok  Krans/en.  —  Zamengeft.  Kranz^ 

friêïêlien,  met  een  krans  omhangcd.  bekranfen,  I  d.  89. 
KnE4GrB«  een  kraag.  1  d.  4a.     tn  fTaatze  Gribb.  bl.   i5.    tn 
'  dien  tifd  waren  de  kragen  m  achtbaar  gebraik*    Verg.  fVoA^ 

fenbergh  Bgdr.   H,   9. 
KREAIVI,  een  kraam,  eene  TOrzantdiiig  van  klt-edeinnkken,  tot 

■  pronk  dienendei  1  d.  5X     Men  leze  hier  \ooial   Cats^  1  d. 


û5i  ItE. 

Kriele  I  d«  3o.     Docli  ia  de  Tcgenw.   Tijd   vindt   men   6ok^ 

om  't  Rnm,  Krie*t^^  Toor  Kriji^  I  d«  88,   98.     Dit   woord    is 

met  Krie88ch)en%  ait  eene    bron,    namelijk  de   Nataur,   want 

als  nataurlöke  kreeten   zijn   het   klanknabootfende   W-W*    Zie 

Grasyen.     Hiertoe  behoort  ook    Cr&feren^   Jnychen ,   jochlen, 

clamorisare,  bacchari,  tumultaari,  Teaion^^  Kriéren^  Krayé^ 

ren  f  proclamare,  KiL  waarlchijnlijk  ook  ireauwen.     Zie  ald« 

Eien  oproeper^  heel  hier  rrieerder. 

KRIMPJEN«    krimpen,    inkrimpen,    (van    fmart,    aandoening , 

kwelling)  I  d.  43.     Maarlanty  U,  246 ,  37   én   d^*  En  hem 

vercrompen  al  die  lede. 

KRINGKJËN,  krenken,  verzwakken ,  I  d,  66.  Siole  en  anderen 

CrancLen.    Vcrgel.    Cfi^nett^   Bijdr.  bU   173    en    570,   Noot. 

MaerL  II,  389,  13 »  Vercranchen. 

KRINGJHIN,    cigenl.    kringen,    kringen ,  kringen  maken.     VerT. 

in   ecnen  kring  zamenloopen,   zamenrotten,  op  een   dringen, 

II  d.  99,    •io3*     Teuton.  op    evn  gekri/ngelt^  in    CirheWng^ 

Zie   f^y eiland  in  Kringelen  ^   Krinkelen.     Dit  woord  worctt  in 

Fiicsl.    nog  zeer  vaak  gebruikt,  voor  dringen ^  drukken.    Ju^ 

nms  ^  Tkringe^  premere,  coarctare. 

KniPPËN,   kruipen,  zeer  langzaam  gaan^   I  d«   54,    Sj %  i54, 

II   d.    io3«     Verlcd.    Tijd    Kroep    {kruwp)    Deelw.    Kroept  ^ 

l roeppen,    ff^aatze  Gribb.  bl.  19,  Kruwpen^%t}ao^Qn.  Tbani 

zegt  men    Jk  kroep  ^  —   Ik    kruwp   of   Kroap  —  Kruwppen 

(Krocppen)  en   Kroep t.     A.  S»   Crgppian.     juniuSf    Creepe. 

1^eutoni»la%  crupen. 

KRITSJEN,  KRUYEN,  sjouwen,  voeren,  vervoeren,  overvoe« 

ren,  I  d.  90,  182.    Op    zich    nemvn ,    dragen,   voeren,   I   d« 

1.13%    i36,    187,   II  d.  94.     Men   vindt  Het  krat  en  kret  bn 

TV  eiland  j  voor  't  achtcriluk  eens  wagens.     „In  Noordhollana 

(zoo  gaat  Dezelve  voort^   noemt   men    ook  zoo   de  voorbank 

op  een   boercnwagen.''    Voor  het   achterstuk   gebruikt    Hooft 

Ged.   25o,  hetzelve:  Geen  goodtje    bleef  er,   dat   niet   liever 

op  het  krat  van  Ichoone  Doris  waeghen  zat.     En  bU  355 1  't 

Gezcifchap  -    bezit  de  voorRe  banken ;    ghy  koost   het    krat. 

Het  woord  kraty  kret  ^  bcteekent  e\§.  den  wagen  zelf,   doch 

ïn  gebruik,  ook  de  zitplaats  voor  of  achter   op    een*  boerea 

>vagcn.     Die  nu  dit  wel  wil  onderfcheiden  zegt  t^oor-  of  /icÄ— 

ierkret.     Zoo  doet  men  in  Friesland.    Hier    in    Zeeland    zegt 

jncu  karrét  voor  een  melk  of  groenfel-wagcn ,  met  één  paard. 


Kr.  a55 

;   'Karretje  Toor  een  neelwagentje ,  datr  men  alleii  mede  voort- 
kraqt,  zonder  paard.     Karrooy  is  hier  een  voertuig  met   twee 
wielen,  éénen  as,  langen  Heel  of  Hok ,  gefchikt   ter   vervoering 
Tan  houtwaren,  zonder  paard.     Wannueer  roen  nu  de  Y  niet 
de  O  verwisselt ,  zou  dit  woord  Karrooy  overgaan  in  Karrode 
en  dit  b^  zamentrekking  in  Krode  en  Kroo^     En  zie  daar  de 
zekere  weg  geopend  tot  den  oorlprong  des  woords.     De  ÏWi/* 
tonista  heeft  Carré  %   carruca.     Craäe^    carrc.     Crcidtpagen^ 
cirfum,  moniga.    Libben  fen  A.  Yebr.  hl.  4o,  Karre -^  Kar-* 
rebah.    JBrederOf  bl,   384,   de   Kroo:    Kruytpagentje  voort- 
buyen  —  daar  lagh  de  Kroo.    Men  heeft  ook  Karroa^   b.  v. 
Hooft  ^  Ged»  5o4,  Ik   zit    in   mijn    Karros»   —    Het   Friefche 
Kréde  of  KroadOf  is  het   zelfde   met   Karrooy  dat   hier,   en 
met   Craidcy   Crade^  dat  bq  den  Teuion.^  of  Kroo^  dat   bq 
JBredero  voorkomt.    En  van  dit  Kroade  of  Króde  komt  we- 
der het  W-W.  Kroadjen^  krooden,  krooqen,  kniiden ,  kraig- 
en;  vervolg,  brengen ,  voeren,    I   d.    108.     KUiaan^   Krode- 
wagen  y  L  kmy- wagen.  ^  Men  heeft  dit  woord  gedurig   bedor- 
ven en  verbrod  5  dan  b  het  hoorde^wagen ,  dan  iorte^wagen. 
Zie  KiL  volkomen  naar  waarheid  zegt  ^.  de  Rooi ,  Mengellt. 
bl.  9f  Koorde-wagen  y  beter  Krodeufogen    Vergel.  Juniua  in 
Cart.    fVaefenb.  Idiot.   in  Kroode.     Zie   Cret,    Aanverwan- 
ten zqn  het  Lat.    Carrua   en    Currua.     Het    Franfche    Char^ 
Chanoty    Charette^     Charrievj    Cliarroi^    Charrue.     Ik   heb 
heb  hier,  mqnen  eigen*  weg  gaande,  den  waren  grond   dezer 
v^oorden,  zoo  ik  meen,  ontdekt:  de  lezer   oordeele.     Karre^m 
.  mennen  f   gebruikt  onze    Dichter   van   Pliaetfêon^    Berigi   bl. 
7CXVII. 

KRJUES,  eig.  een  kruis,  I  d.  210.  (V.  d.  Krjuesckfen ^  aan  *t 
kruis  nagelen,  ibid.)  —  Vervolg,  verdriet,  kv^elling,  ellende, 
ld.  ii4)  i55.  Krjueagjen,  kwellen,  verdriet  en  fmart  ver- 
oorzaken, I  d.  i4.  Vergel.  Ypey^  Gefck»  der  iV.  jT.  bl.  io4, 
Juntua  in  Croaa. 

KROA.OJEN,  kruyen.     Zie  Kritajen. 

KRO ANE,eene kroon, koningskroon,  I  d.  ig,  II  d.  g6,  97,  99, 
—  Kroanjen^  kroonen,  Deelw.  Kroane ^  1  d.  190,  II  d.  97, 
Zie  om^hroanjen.  Bgdr.  yan  Waaferib.  ii  i54,  Kroenen. 
Vergel.  Juniua  in  crown. 

KROES,  een  kroes,  beker,  I  d.  io5,  135.    Zie  TVeUand. 


^56  Kb. 

hair^  I  â.  SS»    Kral^heredéf  ^  iuralliamg,  Toorr.  bl.    XQL  Zio 
iorie  jfanteek.  bl«  118,    volg.     A/o/,   Krui^   Kroem^    Knüê 
siJD  nit  eene  bron.   In  Friesl.  gebruikt  meD  Kroes  Toor  eptic 
net,  pronkscb«  lacbtig,  ichier  even  tls  £ro/L  ^ 

KROM,  KROMME,  niet  regt,  I  d.  64,  De  wey  is  JkrcnK  Fig. 
krom,  Terdraaid,  Terwroogen,  I  d.  54«  £9%  66,  103,  iSSp 
]58,  181,  iQO.  —  Krom^  Bqvv«  vao  den  weg  af,  b«  t»  iMM* 
|}^^>,  1,  110.  Zamengeil.  Kr o^fune^mizgonif  ^  Terkeerde  treg^ 
afwqking  van  't  regte  pad ,  Ibid.  —  Kromjen  ^  krojnmen ,  boT- 
gen,  I  d.  i8i» 
KROMME LJ EN,   kruimelen^  aan  kruimels  wrgven,   II  cL   4^» 

Deeiw.    Krom/e. 
KROPPE,   de  krop,  fig.  bet  gemoed,  I  d.  163.  —   Kropp/en^ 
faet  gemoed  vol  maken*  fmari  veroorzaken,  U  d.  64.  ÜaarÂ^ 
Deugden/p»  bl«  i35,  vJeesch  croppen  in  den  levendigen  balg^ 
d«  i.  verfUndeny  in  den    balg   daan.    Leden/i.    bl»    56,    Beoje 
hroDê^  of  benje  kriegel?  d.  i.  troisch. 
KRUWCK,  een  kruik,  1  d.  76«     Juuiu^^  Crouk^    F>9  oads  ook 
Sloop^     VergeL  CUgnett^  Bijdr.    bh    189,    190 ,    Nooi»     Hier 
Tan  is  nog  over  een  Jloop  wijn^  enz. 
KRUWD,  kruid,  gras,  I  A.  5de  bneld.  bl.  XXXII,  3,  51,  5fî^ 
73,  93,  175,  207,   U  d.  91.     MaerL  \j  22,  22;  I.  23,  18» 
crude.     Het  verkieinw.    crudekiaey    voor   geneeskruid,    Idena^ 
II  227,  2»8.    Crudi^ren  (zoo  leze  men)  yoot  Jpef^ry -n    Ideoi, 
II,  i57*  10,  clic  II,   i53,  39,  genoemd  YiotAeu Jpecie.    Onze 
Dichter  gebruikt  Irutvd  ook  voor  buskruid ^buspoed^r^ld.  76 
KRUVVtNE,  de  kruin,  I  d.  17^,  207.    MaerU  lU,  XXIX,  13«, 

Crunem      Jun.  Crown. 
KRYKN,  krijjen,  I  d.  8,  10,  11,  fï/,  43,   68,  96,   i23,  cnr. 
Jck  kry,  y^  krye^  of  du  hrijggeMe^  hij   kryt^    of   krifgs^i  of 
krigget.     Zie  ald,     Vcrl.  Tijd   en  Deelw.   tirijgge  en  Krigge. 
Zie  ald.  Bijdr.  van    H^asfenb.  1,  i53,  i56,  i58.,   160,  Kree  ^ 
bl.  i54,   \5j ,   Kreeru 
KRYOELJEN,    krioelen,    krielen,    wemt*Ien;   leven,    I   d.    3o8. 
De   verled.  Trjd    Kryoele^  wemelde,  leefile,  i    d.  224.    Hooft 
N.  H.   bl.  35^  ^    Kryoelen   eii    woelen.     Bl.    367 ,    zoo    woeid' 
het  en  IrioekV   h<'t  door  üraaten   en    Heeghen.      Biedcro^^bl. 
6i4,   Lael  ons  t'  iaeni  vroïijck  zijn,  dal  het  van    vrenghl  /"/y- 
oele.     V.  d.   Krioel-blije  ^    nredero^  bl.    62.      Joncîijd^    H.  O^ 
bl,  X02  y  Lic  noch  iu  's  nioedexs  buijck  kryoell  ^   die  nocb  ia 


Kv.  La.  ^s^ 

's  Vadert  knden  woelt.    Zie  Kriebn. 
KTJNST»  kmist.II  d.  io4.  Kunste^M  d.  loS.^-Kunat^ghnx^ 

kanst-glans  ^  I  d.  88.    Zie  jBa/M/  in  Kinnen. 
KUNDIGJEN,  Teuton.  Kundigen^   in  apenbaren.    Zie   i^or- 

ióndijri^n-'üwiiundigjen. 
KUWCKE,  koek,  n  d.  5g.  fV.Gnbb.  bh  39,  47,  48 « ISTcx^cit^p. 
KUVyLLE,  een  kail,  I  d.  5o,  48,  77,  i43,  II  d.  io3.  Kiuvt^ 

I  dl  94  9  98 ,  107«  Meerv.  Kuwlkn.    Bgdr.  yan  fVasfenb.  I  ^ 

155»  Kuuen. 
KUWy  een  koe.  I  d.  69»   Juniua^   cou^j  Tacca.     Gen.  KtupSf 

ld.   74«  Meerv.    Ky^  I  d.   31,  Sj,   65,   79.    Junius^   ia 

KU WPPER  9  een  kniper.  Fig.  een  bedelaar  om  een  ambt ,  am« 
bitiosns ,  I  d.  48.  Kjuwppjen ,  kuipen ;  dingen  naar  een  ambt , 
ambire  mnnus,  ld.  1,  58 ,  71.  Vergel.  Bwrman^  aanm.  I^ 
33.  fV eiland.  Junius^  Hoop  en  Cowpe.  Boordt^  bl.  337^ 
i/vanneer  het  op  een  hulpen  gaat.  Dezelfde  gebruikt  oók 
Bekuipen^  LedenA.  bl.  io3.  Vergel.  V.  d.  Veen^  bl.  337» 
Heemakerky  bl.  339  en  elders.  Wat  Kuipen  voorheen  was» 
en  boe  mén ,  bi)  't  ftemmen  van  Grietslieden ,  enz.  te  Leeu- 
warden in  de  herbergen,  de  boeren  aanriep,  hun  drank  en 
fpgs  voorzettede,  om  hunne  Hem  te  gewinnen,  is  elk  reeds 
Tan  elders  bekend ,  en  deels  ook  kenbaar  uit  het  eerfte  Ge* 
dicht ,  I  d.  1 ,  enz. 

KUWSGH,  KUWSCHE,  kuisch,  eerbaar,  U  d.  65,  66. 

KUWZE,  het  mionewicht,  Cupido,  I  d.  5i.  D!t  woord  fch^nt 
met  Koofen^  lief  kozen,  (JCe^  Blandiri,  adulari^  in  verband  te 
Raan. 

L. 

LAJEBBJEN,  labben,  klappen,  fnappen;  lasteren,  I  d.  io5. 
Krul^  ytmat.  Linde  ^  bl.  389,  Pbvllis  acht  geen  labben  en 
gekaU  Vergel.  bl.  388,  Labbehacken  overal,  inorcken  met 
een  vuql  gekal.  Kibaan ,  Labben ,  i.  klappen.  ld.  Lobberen 
vana  lo^i,  blaterare.  Fl  d.  Veen^  bl.  219,  en  Bredero^ 
bL  31,  gehb.  Labbekachj  een  babbelaar,  lasteraar,  8re^ 
eierOf  bl.  16,  819,  34i,  737,  voor  Labbe^kcieck^  en  Lahbe'- 
iaechen.  -«  V.  d.  Vetn^  v\*  37^  naakt  van   Labben  ecq, 


tUgtn  naam:  Noch  't  gefoap  van  Leentje  Lobben;  LAb  Toor 
foapper  of  rnauRer,  Idem,  bl.  378,  wat  lab  ioo  ■  koea  Ofxr 
dit  rontom  te  liooteu,  —  Lêubbey^  eene  roapKer,door  Baardi^ 
bl.  ?63  tot  ven  eigeiinaatn  gemaakt:  Madame  du  Praet^  en* 
de  Juffer  Labbey,  V.  h.  weder  hel  L-Fn  LabbeUkjen  ^  dtit 
Toorkoiijt  in  *t  Libben  f  en  A.  Yêbr.  lil.  3.  VergeL  Juniué 
in    (Juaii^  en  fVeüan-i  in  V. 

LAECKilLN,  lagcbeii,  ld.  11 ,  .i.^,  100,  297.  Verled.  l^d 
La^cke.  l  d.  5o,  Il  d  6i.  IV.  Gr.  BnlL  bL  5o.  In  de 
Bi/ dr.  van  kyasfenb.j  I,  i64,  jtmmela  kje.  De  vcrl.  Tqd 
was  oudt^ds  Loe^^  b.  v.  Genef.  XVIII,  i^.  Hooft  Ged^ 
bl.  65.  Vergel.  Ciignett.  Bifdr.  bl.  535,  Noot.  Het  /chBnt 
in  verbindtenis  te  Haan  met  het  Eng.  Late  \  ludera;  en  bet 
M-G.  Ixiikan^  exfaltare.    Zie  verder  fV eiland. 

LAëYTSëN,  en  L/VtYTSJEN ,  hctselfde  wOord  als  het  rorige 
met  verwisfeling  van  K  en  TS,  I  d.  30,  35,  59«  90 ^  126^ 
l6i,  i65,  175.  —  Laeyta^  een  lach,  gelach,  vreugd ,  1  d« 
8,  61,  99«  159,  169,  179,  192.  ZamengeQ,  LaeyU^ 
T^ck f  vredgderqk,  vreugüevol,  vrolijk,  I  d.  171.  —  LMfyu^ 
iviji^  een  die  wit  lacht,  d.  i.  zeer  innig  vroiqk,  (vergel.  hier 
I  d.  11,  o  du  iaecke/ie  ïo  wqt.)  I  d.  2o3« —  Laegia-^wîUi^ 
een  lagchend  genoegen,  vermaak,  vrengde^  I  d.  331« 

LiAEDFN.  laden.     Zie   Oer^heden. 

LiEF,  laf,  bloode,  kleenmoedig,  ld.  i35.  Zamengeft.  2^€]?/-/9/y 
zoo  bloode  dal  men  voor  't  riifelen.van  een  blad'  Th'cdt,  I 
d.  3 09.     Zie  Lef, 

IiAEY,  lag,  leidc,  jacebam,  jaoïebam,  ld.  i5,  5o,  5i  ♦  35, 
87  94,  i55,  i54,  173,  211.  II  d.  71,  72,  7S  In  de 
B^dr^  van  tVaèfenb.  Looi^  bl.  167,  168.  Verled.  Tijd  van 
Lizzenj  bg^en^  en  leggen  y  jacére  et  ponere.     Zie  ald. 

IiA.LVI,  een  lam,  ld.  21%  22,  95,  i54,  210.  Meerv.  laem^ 
Tfien^  I  d.  i4o.  —  Laem  is  ook  een  vleiwoord,  twiete  Laem  ^ 
I  d.  3.  Starter y  bl.  4i ,  b,  /oete  lanu  Verkleinw.  Lan^c^ 
ie  ^  I  d,  3,  32.  II  d.  62.  haemke  ^  I  d.  8.  —  Liiemrn^re-» 
herder ^  een  ichaapherder,  I  d.  .173. —  Laemme'- done^ troep ^ 
een  lammer-dans-getrappel,   I  d.   139.    Cf.   Juniue  in  Lsafnb. 

LAlEM,  LAEVIlME,  lam,  lamme,  I  H.  5i ,  111 ,  Il  d.  57,  ^o» 
Laemrne  Ijea^  i  d.  54 ;  lamme  ledematen,  Baardt ^  bh  191. 
Afegab,  Lom.  Junius.  Limp^  claudicare.  A/^.  (Jribb*  JtfiU^ 
hL  4,  Laam:  de  ïegenw.  ipelÜDg. 


liA^     '  fS% 


I, 


XiAEMPE,  ttn%  Lamp^  I  d*  S6.  Juniuêj  Lampé  Ver|i;«,  YpVt 
Ge/ch.  der  N.  T.  bl.  102«    MaerL  II,  54 1,  62,   Lampie. 

l^inî^E ,  eene  lap ,  I  d.  55  9  17e.  —  Laepjen^  lappen  $  aw* 
▼allen,  I  d«  Sj* 

LAERDIG,  fiaaaw,  ilap,  fletsch,  lafhartig «  I  d.  198. 

LAESJE,  (o)  helaas!  ld.  4i,  42,  45,  II  d.  66/  76^  iDi. 
Bij  de  Ouden  ook  uittaeey  vergeL  CügneU^  B^dr.  bl  526, 
Noot*  In  beaje  ia  ook  in  Fxiesl.  een  lafaard ,  een  lafbek  ^ 
een  durfnitt* 

LA£T,  leidt,  I  d.  75,  106,  107,  124«  i65,  217,  825,  al* 
waar  het  is  Toortbrengt,  enz.  Verled.  Tqd,  Lael^ ^  leidde, 
I  d.  i8ö«  Deelw.  Laetj  geleid,  II  d«  jSy  79,  81,  92,  lOi. 
Van  het  W-W.  Lieden.     Zie  ald. 

LâN,  Land,  een  land,  het  Land,  I  d»  4i,  46,  52,  56,  58, 
60,  enz.  gen.  Lâna^  I  d.  87,  90,  94,  enz.  7b  lânne^  te 
lande,  II  d.  90.  Fen  Idn  io  lanne^  van  land  tot  land^  I 
d.  91.  Meerv.  Lânnen^  I  d.  25,  99,  106,  i57  ,  en^.  In  de 
Bgdr.  Tan  fVaê/enb.  leest  men  laand^  laanden.  —  Ldnêtj 
landgenoot;  landsman;  vriend,  vriendje,  (als  behoorende 
tot  de  vleiwoorden)  2cle  Sneld.  bl.  XXXII.  I  d.  62,  68. 
Starter^  Jan  Soeleh.  bl.  7,  Maar  wat  beDJe  voor  een 
langêt?  Idenin  Meüa  Thgez^  bl.  1 ,  Die  lieffelgke  langst. 
V.  rf.  Keen ,  bl.  55 ,  Een  wacker  lanat.  Hooft  Ged.  bl  257 , 
Die  braeve  lanst.  Bredero  gebruikt  Lanst  en  Ixingat  zeer 
dïkmaals,  b.  ▼.  bl.  171,  270,  5o5 ,  547,  423,  711,  774, 
8oi.  Als  mede  Lanajen^  bl.  544,  ^55.  En  Lanfert^  bU 
678,  75^«  Cata^  I,  520,  b.  en  555,  a,  Jjantfert^  —  Za- 
mengell.  Ldn^aerdej  Landgenooten ,  van  den  zelfden  Land- 
aard, populares,  voorr.  bl.  XXX. —  lAntdouwe  ^  Landouwe  ^ 
ld.  95  ,  Heemaierk .  B.  A.  Narede.  — LAn^^Jrouw  ^  land  vrouw 
I  d.  1.  —  Ldn'-Jrge^  't  land  bevrijden,  verlosfen,  I  d«  9r« 
—  Ldn^fijnne ,  Landsvigand ,  I  d.  74.  —  Ldn^geanne ,  alge- 
meene  laod-vreugd,  I  d.  1 ,  80.  II  d.  81.  Zie  geanne. — 
Lónz-'heere  o(  ÏAn^hearCy  Land-heer,  ld.  1,  5,  4,  67. 
• —  Ldn^heeren^  's  Lands-heeren  ,  vorsten,  aanzienlgken , 
principes,  proceres,  I  d.  71.  6q  Stoke  vindt  men  Lanta^ 
neren^  I,  o  en  8i.  MaerL  I,  111,  26,  en  I,  5ii,  6.  F\ 
d.  Feen^  bl.  419.  Landtheer  wordt  Graaf  Floris  V  ge- 
noemd bj)  Uooft  Ged.  bl.  75.    Daar  tegeno?er  ftaat  Ijcmts^ 


t$o  La. 

knechten^  dal  men  dikmaals  vindt  Voor  IrijgsKeden^  ««<.»» ^ 
b.  V.  bg  Maraix  R.  B.  fol.  S4,  Tcrfo;  VcrgeJL  Idfinga^ 
Staatar.  I,  63,  86  volg.—  lAnz^ijoe^  landslieden,!  d. 
aSi.  LAnz^lJM^  voorr.  XXX.  AyVir,  Tan  fPHéj^enb.  I, 
l5i ,  Laandlie. —  lAn^minfche  ^  een  mensch  die  op  'e 
laud  woont,  (T.  K.  een  Landman)  II  d,  95.  —  Ldn^pre^ 
dilani^  een  iand-predikant ,  II  d.  5o. —  Lidn^reife  ^  etiïit 
landreis,  II  d«  85. —  lAn^rinner  ^  een  landiooper,  II  A. 
64. —  lAn^JcIüp ^  een  landschap,  lid.  \\5*  —  LAn^fted-'/èe^ 
itpanga  toci.  het  geluk  van  laod-IUd-en  see  te  bedwingen  , 
ld.  igo.  Dit  behoort  weder  tot  de  gemaakte  woorden;  ge- 
lijk trouwens  deze  aanhef  voor  'den  1  Psalm ,  over  bet  ge- 
bed, uiet  vr^  is  van  brommend  te  wezeu,  en  merkelqk  ver^ 
schilt  van  de  eenvoudige  gedichten  van  onzen  Dichter.  — «. 
LtAn^fiet  ^  Landzaten «  I  d.  174.  Kamph.  S.  It.  IV  deel  ^ 
bl.  19,  Trouw  land/aai.  —  LAn^wri^e^  een  landplager^ 
dwii  geland,  II  d.  ii5.  Zie  I4^n!^ge. 
LANG,  LANGE,  Lang,  I  d.  4,  55,  67 •  7^,  74,  enz,  Lan* 
ger^  I  d,  4i,  62,  98,  2o5,  enz,  Ixingre  j  If  d.  ii4.  — 
Lâriz^  langs,  ld.  i5,  55»  47«  5i,  60,  en^,  lAnze,  langs 
de,  I  d«  5,  11  ,  5I9  52,  enz.  —  Zaniengell.  Lang^beriedig ^ 
lang  van  beraad,  lankmoedig,  I  d.  118.  —  Lcuig- doer jende ^ 
langdurig,  II  d.  86,  88,  90.  —  Lang^ftutifnig ^  langRondig, 
langdurig,  I  d.  197.  —  JLang-fchoricke  ^  langbeenig,  JI  d. 
|5.  —  Ijangjom^  Langfome ^  langzaam,  II  d.  74,  86.  -^ 
V-W.  Ixingjen^  verlangen,  exfpectarc,  voorr.  XXXIL  I  d, 
iq4.  II  d.  47,  48,  61,  87,  99,  110,  ii5.  Onshngterna^ 
JÖaar/.  II ,  453 ,  5ü.  Vergel.  CUgneit^  ügdr.  5o5  •  Noot*  — 
Lang-halzjen ,  reikhalzen  ,  verlangen  ,  1  d.  91 ,  II  d.  44  ♦  4/  ,  80  , 

I  \  5 •Langst  voor  verlangen^  begeerte ^  is  nog  in  bloeieend  gebruik* 
LAäTERJEN,  lasteren,  kwaadlpreken  ,  eerrooven ,  1  d.  97^  98  ^ 

II  d.  94.  —  Lastrcweijdjen^  in  den  laster  uilweiden;  hate- 
lijk lasteren,  I  d.  220.  Vergel.  Cllgnetl ^  Bfjdr.  bL  86,  Noot. 
Lachteren  (ze^t  Bi/derdljl ^  Taal  en  IJichtt»  verfch.  UI, 
16  )  is  een  frcquentativum  van  during  tevens  en  herhaling ,  vaa 
laken,  Ilelzellde  was  reeds  ic  voren  gezegd  door  Ypcy ^ 
Taalk^  aanm.  bl.  5o.  Kamph,  ^^hvmkl  Laste r-^ reden  ^  S^ 
R.  bl.  4^4,  en  Ps.  bl.  279      Teui.on.   Lacke^n^  lastren. 

LAVEARJEN,    laveren;    varen,    I    d.    yS.  —    Zu/emmen    (van 
den  Walvisch)  I  d,  208.    M.   Sioke^   VIII,   67,  Loverendm 


t 


La*  Lb.  261 

ê 

recht  in  den  wind*    Zie  voorts  fVeiland. 

LAUWRIEREN,  laurieren,  II  d.  6a. 

IjAUWJEN*  (loovèn);  prqzen,  roemen,  I  d*  107«  -—  LooPen\ 
behverif  ld.  38,  V.  d.  't  Lauwe  ^  't  beloofde,  de  belofte, 
fides,  I  d.  io4.  —  Geloof,  I  d.  i39*  Hamconiua  in  Fris. 
fol  79«  Suobbe  Lauwe^  i.  c.  Panica  fides.  AJegab.  bl.  27, 
169,  LcMHif  Lewa^  Lowiaj  fchatten;  bl.  37,  lotpa^  belo- 
ven. M.  Stotcy  IV,  io36,  Lovedey  beloofde  Teuton*  Lae'* 
ven  f  prijfen,  laudare.  Loeven  gayde^  enz.  vovere  Deo. 
Loeven^  gelaeven^  promittere.  Gehifte^  fponfio.  Gelaejte^ 
promisfio.     KiL  Liwenm     Zie  Leauwjen. 

liAüWGJEN,  laven,  ld.  i64,  17*,  207.  Verl.  Tifii  Lauwge ^ 
\  d.  17a.  Deelw*  Lauwge^  I  d.  208*  Teuton,  Lciven^^ 
ergwikken ,  fencken ,  refocillare.  —  Zamengeft  Lauufgwiet  \ 
laafnat,  lafenis,  I  d.  83.  — >  Lauwg^fied^wieie  oerjloede^ 
overvloed  van  lavend- voedend- vocht,  I  d.  73.  ttoaflqb 
vocht  en  milden  v^ater vloed,  Kamph.  Psabn.  bl.  3iQ. 

LEAD,  lood,  I  d.  2o5.  II  d.  92.  Een  lood  gewigt.  In  Hi/i- 
delopen  en  ommeElreken  Zo. 

LEADS-MAN,  een  loots,  !I  d.  72. 

LEA^Ff  een  loof,  lover,  blad;  bladzq,  ld*  89,  102.  Meerv, 
Leaven^  bladen,  II  d.  107.  Hiertoe  behoort  Loef-^hf^  Ae 
voren*  Vergel.  Juniua  in  lieqf*  Brederoj  bl.  59«  en 
Hooft  f  Ged.  bl.  1629  Lof»  Lootfer^  voor  een  kleinigheid^ 
Hooft  ^  Ged.  173. 

LEA.G  en  LEA.GE,  loog,  laey,  vlam.  vnnr,  brand,  ld*  25» 
26,  9^  f  1*57,  21Û,  227.  Lcege^  II  a.  66.  -^  Lasgjen^  vlam- 
men, branden «  II  d.  81.  Lea^jeny  I  d.  229.  Zie  oploeg^ 
jen.  H^iap^^leagjen.  Loga ,  flamma ,  II  d.  i8*  O.  F.  W* 
Logjia.     IVog  bekend  in  Fr. 

ILiEAGE.  cene  laag,  lage,  infidiae,  I  d.    102,    220.  —    Lcege ^ 


ld.  66,  Il  d*  99.     Leaghje y  een  laagje,    inndiuncala .  1    d. 

" .  Mock^lcegen ,  bedekte  lagen ,  II  d.  89.  —  Leag'* 
loeren^  uit  eene  hinderlaag  befpieden ;  belagen,  I  d.98,  i45. 


5i.  Zamengeft, 


liEA.LCK,  leelijk.  I  d.  161.  Hooft  ^  Ged.  bl.  73,  van  op- 
yicht  Laeiifk.  Huggena^  bl.  694,  foo  üaenewe  mekaor  niet 
L^dUcke  ter  kusll  fV.  Gribb.  Brill.  bl.  60,  leehz.  BI.  16, 
L^elta.  BL  71,  Leeltje.  In  andere  Ilukjes  vind  ik  Leelckx 
luaar  in  de  jSi/dr.  van  ff^asfenb.  I,  i56,   L^lck^     Bl.    i52, 


963  Le. 

Leîlheii.    Bq  Ma^rl  II,  196,  58,  Jte&cAtfffc—  tMUfeihede^ 
verachting,  Clignettj  Bfdr.  bl.  526,  Moot.    Zie  lAict. 

LEAN,  LEANE,  loon,  ld.  66,  106,  i6q,  183«  Il  d.  q3, 
11 6.  —  Leanjen^  looden,  beloonen,  II  d.  93,  io5.  Verjed. 
Tijd  Letutne.  Deelw.  Leane.^  Op  de  fpelling  der  Bgdr. 
van  PVaêfenb.  kan  men  zich  hier,   g^I^k  elders,   niet  geheel 

'  verlaten.  Men  leeft  daar,  l,  i4o,  Juceen  en  Lemni  dochl, 
i56,  loon.  In  't  Libb.  Jen  A.  Yêbr.  bL  35,  vindt  men  eea 
fraai  W*W.  ^J^Ucmjen^  na  't  geven  van  de  hnnr,  zgnea 
bediende  wegzenden ,  uit  den  dienst  laten  gaan.  Oit  woord  ^ 
noe  in  gebruik,  heeft  over  het  geheel  de  nadrukkelijke  be- 
teekenis  van  iemand  xgn  verdiende  loon  geven  ^  meest  aTïa 
eene  kwade  beteekenis  yf oor  /iraffen^  afroefen^  tuchtigen. 

LEAN,  eene  laan;  een  weg,  pad,  opweg  naar  eene  boere-w^o- 
ning,  I  d.  ^,  ii.  Ki/iaan^  haen^  diverticalam,  vicolas. 
Vergei.  Juniuê  in  Lane. 

LEARUE,  een  ladder,  ledder,  leer,  U  d.  74,  q8.  W.  Grihb. 
BrilL  bl.  19«  Lieerde.  Zoo  wordt  bij  onzen  Dichter,  II  d« 
6,  gezegd,  dat  het  woord  leerde  geen'  tweeden  N-val  heeft: 
Ticc  enitn ,  (ait   Grammaticus)  dicimus  de  Leerdez  treppen. 

l.EARI\E,  liever ,  poiius ,  I  d.  4i ,  42 ,  44,  48,  63,  69,  i58, 
166,  enz.  in  py.  Gribb.  BrilL  bl.  9,  leest  men  lasre^  doch 
beter  ware  laerre  ^  welk  laatlle  volgens  de  gewone  fpelling 
van  dat  boekje  overeeiikonit  met  ons  Learre»  Trouwens  zoo 
moet  het  worden  gefpeld ,  want  het  is  bij  inkorÚBg  voor 
J^cafere ;  en  daarom  leest  men  ook  in  de  Bydn  van  fVae^ 
Jhnb.  I,  107,  159,  168,  Lau(4>er^  dat  meer  overeenkomst 
lieeft  met  dat  van  G.  J.  Ljeauiver, 

IiEAT,  een  loot,  Ibrcnlus,  I  d.  69 ,  i52.  JEngeUer^leaten ^ 
II  d.  60.  'Feuton.  Lalde ^  fprute  van  en  boom,  palmes , 
propago.  —  Litat^/j letten^  looten  fchieten,  puliulare,  I  d. 
i64. 

LEAUWJEN,  gelooven,  credere,^!  d.  2,  12,  52,  4o,  4i, 
49.  II  d.  110,  112.  Hoojt^  Ged.  bl.  177.  Cate^  I,  249, 
a,  Bredere^  bl  .037  ,  548,  Looven  In  de  Rydr.  van  H^ae^ 
fèrib.  bl.  162,  ik  leeuH^.  131.  i52 ,  leeufpde.  Zie  Ixiauw^ 
jen  en  Ljeauwen, 

LEAZ,  LEAZE,  loos,  looze,  callidus,  astutus,  I  d.  24,  61, 
66,  227,  2^0.  II  d.  64.  enz.  '  ikwrjls  vindt  men  het  ach- 
ter audere  woorden  aangelascht,  b,  v#  Gea^leaze ,  I  d*    70^ 


Le«  ^65 

'  Jle^t^IéfOM^  ld.  74,  en*.  —  Leazjen^  loos  en  afgerigt  wóe- 
men,  I  d.  '^o.  Zie  de  korte  Aanteeh.  ald»  waar  ter  plaaize 
men  ^voor  e/i  V  ander  8Pi.lt,  vooral  moet  lezen:  en  V  an^ 
dpr  PELT.  Vergel.  Baeljen^  Stcknjen^  Huifen^  eo  Hoven ^ 
i\  F.  W. 

I^EA7^E,  eeDe  lens,  lenze,  Ioze«  teslera,  I  d.  31^. 

LECK,  lek,  vol  gaten  of  fcheuren,  rim 'fus ,  futilis ,  I  d.  78# 
Id  ai  komst  Haat  dit  woord  gcliik  met  het  rojgende. 

JLiECK,  een  lak,  gebrek,  vont,  ld.  5i ,  68.  Teuton.  Lach  ^ 
gebrek.     En  zoo  ook    Catè^   I,    287,    b.     Eng.     Jjach.     Zie 

'    Juniuê^    Leek  voor  fv.himp^  in  de  O.  F.  W.  bl.  3g2.    Lac^ 

-  voor  nadeeif  MaerL  I,  io4,  61.  Sonder  lecrk  of  gebreck  ^ 
Martena ,  Ann.  voorr,  bl.  3.  Zie  in  vergd.  fVaaJenb,  Bij  dr  ^ 
1«  Hl.  Ypty^  Taalk.  aanmerk,  bl.  44,  vooral  bf.  5o.  Ixuc-^ 
ieny  (Baat  daar)  is  minnere,  coofaroi,  verminderen,  vertee- 
ren. —  Leckjen ,  laken ,  misprezen ,  voorr.  XXX  Deeiw.  Xec- 
ït<»,  gelaakt,  I  d.  io4. 

X»ECK.EN ,  laken,  (pannns  lâneus,  K'L  quem  vïdeas,  qnacfo^ 
I  d.  5t2,  Il  d.  Q2.     Zie  Reajcher^lecken.     Juniua  ^  Lake. 

L,ECKER,  LECK'RE,  lekker,  dcUcams,  l  d,  87.  Cf.  Juniua 
in  Lick  el  Reiish, 

lEüIG,  LEDIGE,  ledig,  ijdel,  II  d.  71.  In  de  Burkeri/ ,  bl. 
55,  leest  men  Liddig^  beter  naar  oe  tegenw.  nitfpraak.— 
Bq  zamen trekking  Leeg ^  l^^S^t  ongevuld ,  ijdel;  werkeloos; 
zonder  gefchenk  ,  I  d.  9 ,  182.  Il  d.  59.  Leeger  y  compar. 
•  ^dekr^  II  d.  io5.  Marnix  heeft  echter  met  eene  E,  Lege 
dogen  y  R,  B.fol.  118,  verfo.  Leeg  ^  voor  onbf  laden  ^  ori'- 
belast  y  Bgdr.  r^n  fVaê/enb.  I,  167.  Wegens  Ledigbaar^ 
Leegbaar^  vergel.  Siegenbeek^  Proeve  v.  d.  Ilias,  Aanteek» 
bl.  100.     Zie  On-'leeg. 

JjEED,  leed,  v^driet,  fmart,  I  d,  g4,  171.  Lee^  I  d.  187, 
30!i»  Zie  Moard'iee.  —  Hei  iz  mij  leed^  bet  deert,  ver- 
driet of  berouwt  mq.  I  d.  44.  —  LUéi  hebben  voor  verac/i-^ 
teny  M.  Stokey  lil,  8o4.  Vergel.  C/lgnett,  Bijdr.  bl.  i4, 
I^'oot.  —  Ijcit  toor  verdriet  y  nadeel j  AÎ,  Stoke^  VIII,  670. 
verg.  Clignetty  1. 1.  bl.  207,  Noot.  —  Leed  voor  rouwe  ^ 
Ji^aafenb.  Idiot.  —  Ijpde  doen ^  leed  toebrengen.  Cllgne*i ^ 
bl.  117.  Noott  Lede  hebben  to  lietnj  leed  of  verdriet  heb- 
i^n  over   hem,    M.    Stoke ^   IV,   84.  —    Leed^   Bgv.    N-VV, 


« /•«         wt 


9Qi  L  B«. 

men  den  Grave  lede  gaste.  Cligneit.  bL  198,  Noot,  Te 
bder^  te  onaangenamen  Onze  Dichter  gebruikt  JLeed/le^ 
▼oor  veracJitflcy  I  d.  i33*  Zamengeli  Leedwezsen,  leodwe* 
zen,  tegenzin,  yerdriet,  IC  d  669  8g,  ii3» 
L4EEG,  laag,  I  d,  84,  187»  206,  ai6.  Il  d.  96.  —  Leegte^ 
laagte,  I  d«  191,  196.    Leegime^  idem,  I  d«    147«     Jwme 

LEER,  of  LEERE,  de  leer,  doctrina,  I  d.  116,  i5i,  aoo, 
239.  —  Leare^  I  d.  48.  Learaer^  een  leeraar,  zie  Sted* 
learaer.  Maerl  II,  44q,  i5  ,  JLeerrer.  —  Lieeringe^  Lee— 
ring ,  I  d.  89*  —  't  W- W.  Leeren  ♦  leeren ,  docere  et  to- 
cere,  I  d.  4o,  71,  88»  106,  ii4,  128.  II  d.  io4y  ens» 
Verled.  Tqd  Leerde^  Deelw.  Leerd,  II  d«  ii5. 

LEF,  laf,  flaaaw,  moedeloos,  bloode,  ld.  5,  36,  998.  Kamph. 
JPa.  bl.  94.  Laf  en  Jlof.  Idem ,  bl.  546 ,  Laf  en  niack.  mem 
Pê.  bl.  979,  Laf  en  flap»  BrederOf  bU  6^5,  b.  Laf  ea 
lanu  Idem ,  bL  694 ,  o ,  Maar  den  berooqden  naeckt  ea" 
laf  J.  H.  Krul^  Diana  ^  bK  17,  fin,  moedeloos  en  hf^ 
^-  Oozc  Dichter  gebruikt  het  ook  yoor  moede  ^vermoeik^ 
loof^  (gelijk  men  nog  in  Noordholl.  zegt.)  I  d.  i84,  311» 
Baardt^  bl.  297,  Laff  en  van  de  regs  Termoeqt.  —  Loof^ 
Bredf'ro^  bL  8â ,  Haer  bve  macke  leen  met  koelte  fris  be* 
iprocit.  Idem,  bl.  246,  Haer  breijdel  ben  ick  bof  En  zoo 
ook  bl.  3oo,  3o5,  529.  Hooft  Ged.  106,  Lo/^  leden* 
Idem  bL  i65,  love  leden.  Maar  voor  ffnahelooa^  Idem, 
Ged.  bl.  177,  I^ffe  lelkernijen. —  V,  h,  Lafferh\  Lefl 
hartigheid,  lafheid.  Idem,  Ged,  bL  58o,  Goedheid  zonder 
laffenj»  —  Een  Laf  beek  ^  Bredero  ^  bl.  777. 

LEFFJEN,  leffen,  klappen,  fnatcren.  Kiliaan^  Laffen^  lef^ 
jen^  L  klappen,  garrire,  loquitan.  i^ffen^  garrire.  Het 
frequentat.  Leffeljeriy  leest  m^  in  fVaatze  Öribb.  Sriü. 
bL  ai,  Uws  buwrmans  feijut  woe  fo  bette  meig  m^  ^^jffelje  ^ 
d.  u  een  zot,  laf  praatje  houden;  gekicheeren,  boerten^ 
maljagen.     Baard t .  bl.    263,   Men   kust,    men   leffeU ^    Waar 


veelal  bedorven  en  in  Llff^^ieffjen  ea  Lif-iaffen^  ia   overge- 
daan      Zie  ald. 

LEüER,  ceu  leger,  armee,  II  d,  92,    Meerr*  Legers.  ^  Le^ 


•  » 

'  Jf^ü^^  >  legeren ,  tich  legeren  ^  fchtren ,  I  d.  lóo. 

LELU,  eene  Lelie,  liliom,  II  d.  5,  6,8,  lo.  Genlt.  LelyK. 
Meerv*  LeWen.  In  de  Badr.  Tan  fVoêfenb.  I,  i46,  Zm/- 
jen^  naar  d(e  T^nw.  nitlpraak. 

JLELLJEN,  lellen,  laUen,  hm\%hj  I  d.  34,   lai.    DU  woord 

<  gaat  door  alle  vocalen  heen;  Lallen  ^  lellen  f  HUeny  hOenp 
luUen.    Zie  Lilden. 

LEPPIL,  een  lepel,  cocUear,  II  d.  5,  6.    Genit.  Leppils. 

LESCfUEN,  leslchen,  (den  dorst)  I  d.  33o. 

LEST,  een  last,  pak,  onus,  I  d.  6,  59,  84,  110,  130,  ens« 
—  Scheepalaat,  l  d.  78.  —  lasi^  bevel j  1  d.  iig,  157,  i53. 
Meerr.  ijeaten^  I  d*  59,  63,  77,  iis.  —  Lestigj  lastig  p 
beM$4Kuirlgkj  druhlendj  I  d.  i55.  II  d.  111,  ii6.  —  Xiea- 
ügy  Bqw.  geweldig,  zeer,  ld.  i33.  «-  Leëtlifchj  lastigl^k, 
xeer,  I  d*  53.  —  ijeet^hf^  lastmoede,  drukmoede,  wanneer 
men  den  drok  of  de  verorakklDg  moede  is,  I  d.  3ii. 

LESTEN,  lusten,  aangenaam  z^n,  welgeTallen ,  juTare,  libére, 
I  d.  7-,  39,  53,  i63,  190.  Juniua  m  ImU  Het  luet  mg 
niet  aan  —  Hooft  ^  N.  H.  bl.  396. 

LEST,  LESTE,  laatst,  laatRe,  I  d.  4i ,  43,  43,  44,  II  d.  48, 
65 j  enz.  Op  *t  leety  op  het  laatst,  d.  i.  naderhand,  I  d* 
13*  «—  Leêt,  onlangs, Jaatstleden,  I  d.  170,  II  d.  45.  —  /ea- 
teny  idem,  II  d.  5û.  fV.  Gribb.  BHÜ  bl.  4i.  «»  Leet^ 
fckreaut4>ne  ^  iaatstgelchreTene ,  II  d.  49.  De  faperlat.  yau 
't  volg.  w. 

LET,  Ia«t,  fpade,  fero,  I  d.  8,  i5,  BS^  $69  67  j  enz.  To 
let ,  te  iaat ,  I  d.  3 ,  6 ,  64.  Óon  lette  juwn ,  aan  den  laten 
avond,  I  d.  308.  Ijeti*  juwne^  idem,  (genit.  abfol.)  I  d. 
319.     Traghe  en  lat.  MaerL  II,   SgS,    187.     Juniuêj  Late. 

liEI^EN,  beletten,  verhinil^n,  I  d.  4o,  II  d.  67.  —  beper* 
ken,  bepalen,  paal  en  pe#Nï^tten ,  cohibere,  I  d.  195.«« 
deeren,  hinderen,  nadeel  doen,  leed  doen,  ld.  33,  63,  lOQ* 
n  d.  5û.  M.  Stoke,  VII,  648.-.  V.  d.  Let/el,  beletftU 
verhindering,  II  d.  48.  Lette y  M.  Stohe,  II,  70.  MaerL 
II ,  436 ,  54.  —  Zoetten ,  voor  talmen  ^ Jammeien  ,  Af.  Stote , 
VII,  570«  IX.  313.' •—  Letten  aen  ^oedt  nochi  bloedt^ 
Hooft ,  iied.  bl.  586.  Staat  met  het  vonge  woord  in  verbind** 
tenis  en  maagfchap,  en  beteekent  eigenl.  tardare» 

IXTTEN^  opleueo;  acht  geven,  ld.  i5^  ii?;  i3li  aoo« 


tM  liB.  Lj. 

LETTER,  of  LETT'RE,  een  leilcr,  I  d.  go,  19^.  Meer?.. 
Jjetirenj  letieren^  htlêrsy  I  d.  5i  ,  II  d.  £3,5^,  S^. '^ 
Zâmengefl.  Leiter-ire/i ^  letterkracht,  d.  L  letters  krMhiig 
seno^  om  uit  t«  drukken,  wat  ze  moeten  uitdrukken,  Toorr. 
XXXL  —  Letterfpjealdinge  ^  letterfpflling ,  rpelliog^  voorn 
XXVIIL  —  2>/<er-M^£i& ,  lettervrengd ,  d.  u  het  genoegen^ 
dat  men  uit  het  lesen  van  een  Gedicht  fchept«  I  d*  8.Î. 
LEUGEN,  een  leugen,  logen,  I  d.  i58.  Meerv.  Ijeugen^ 
Ji^'dr.  van  IVcuJenb.  I,  i5â,  leu/fnen.  Zamengelh  Leugw-^ 
f  prehen  y  logen  ipreken ,  liegen,  I  d.  138.  Kwnpk^  Pe.  bh 
100,  Leugen-'flikkera.  2'euton.  leunen  ^  (misfchïen  hnignen) 
verzaken,  negarc.  Juniuêj  Lie^  meniiri.  Zie  Ljeagen. 
LEUNJEN,  leunen,  ftcunen;  zich  verlaten,  I  d.    139«     'JTeuion» 

henen.  . 
LETT,  ligt,  jacct,  I  d.  3,  5o,  5i ,  93,  100,  103 •  eos.  />^/ 
oere  heap ^  ligt  ov^v  hoop,  is  in*  verwarring,  I  d.  62.  — 
J^yi^  legt,  ponit.  I  d.  73,////i  libhen  leyt^  vilam  agit.  l  d'. 
103  y  kagen  Leift^  infidias  podit,  Hruit.  Dikmaals  is  dit  fchier 
een  llonpelwoord ,  b.  v.  Hooft,  Ged.  379,  Jt  k^  te  maten. 
Cats  j  1,  o5,  b,  Ijeyt  en  vroet,  —  Ley/ie  in  fioy.teeC  hier 
di]n  liet,  I  d.  9,  gelijkt  er  wel  iets  na.  —  Dcclw.  Isyd^  ge- 
legd, I  d.  2i4i  II  d.  79. 
LEZiZÉN,  lezen,  I  d.  56,  62,  89,  90 ♦  91  ,  93,  enz.  Verlcd. 
Tijd  liezy  las,  I  d.  85.  Libb.  Jen  A.Yebr.  bl.  17.  Oeelw. 
J^ezzen^  II  d.  46,  54.  —  hezzer^  een  lezer,  Meerv.  Lez^ 
zers^  voorr.  De  Burierey  ^  hL  \  ^Lccs/ety  hetwelk  nader  aan 
de  tegeuw.  uilfpraak  is{  het  naast  is  Lopfer.  Zie  Juniua^ 
Leafe.  —  JLez-wirdig ,  lezenswoardïg.  Il  d.  S\  —  Lcexem^ 
ceu  les,  lesje,  Libb.  Jen  j4.  Ysbr.  LI.  85.  V.  d.  In  Icexem 
oplezze  j  iemand  de  les  oplezen. 
LIBBEN,  het  leven,  I  d.  ,^,  8,  17 ,  18,  23,  35,  enz.  Genit. 
Libbensy  I  d.  100,  106,  i34,  enz.  Meer%'.  Idbbenê^  I  d. 
42,  45.  ~  I^ibbcnu'-gong y  levensloop,  I  d.  135.  JLibbens" 
JlufPne,  levensllond,  levenslijd,  levensdagen,  1  d.  i33  ,  198. 
Men  kan  hier  weder  niet  ai"  op  de  r|)elling  van  TV.  Gribb. 
Brill.  want  bl.  78,  leest  men  lAbben^  S^hjk  bg  G.  J.  DÓch 
bl.  4o,  en  66,  kifen.  Trouwens  thans  is  Leven  ook  al  ia 
Friesland  doorgedrongen,  en  van  de  naburen  ingevoerd*  Ia 
de  Bij  dr.  van  IVasfènb.  vindt  men  Lebben  en  Libben.  -— 
Voor  Libben  heeft  men  bij    al'korting,  Lib y   leven,  levens-» 


L7.  ^Sf 

wandel,  I  d.  198,  i84.  «li»  Lib-Jluwne-^  levem&ond,  I  d« 
gii  179«  •—  lÂb^wirddey  levenswaardige,  I  d.  89.  «»  JLA" 
teetjende^  leventeelende ,  I  d.  48«  —  JUb^teel'-fwieie ^  lertn- 
teelende-zoete  (min  I  d.  75.  In  Broer  Comelûf  Serm.  I, 
23if  J^ef-'dagen.  ^mm  Bj^y.  N-W.  Libbettj  Ubb*ne  j  levendig, 


afs,  1  d*  197.  Genit.  abfoK  Zie  daarvan  CUgnetiy  Bgdr. 
.  a46.  En  vergel.  wgde^hieh^  Letf  iuwnêj  enz.  i—  V. 
d.  Ltibbenigj «— Compar.  hbbtnigerj  levendiger,  I  d.  39«  •« 
Het  W-W.  Libbjen^  leven,  1  d.  10,  16,  28,  29,  4o,  45, 
63 ,  enz.  Bgdr,  van  fVaefenb.  Zjebjen  en  libjen,  «i»  Verl. 
Tdd  en  Deelw.  Zdbbe ,  leefae ,  -  geleefd ,  I  d.  74 ,  II  d«  82 ,  98« 

LICHEM,  en  LICHEME,  ligchaam,  I  d.  4o,  43,  44.  II  d. 
909*9^29  95,  enz.  In  de  Jigdr.  van  TVaèfenb^  I  i44,  leest 
men  ook  bctiem^  doch  bl.  166,  tighaam*  «*•  Lichemlgt  y 
ligchamel^k ,  II  d.  oo. 

r.ICHT,  Hgl,  levis;  fecîlîs,  I  d.  4,  5o,  66,  118,  II  d-  88.— 
lAchty  misrchien,  I  d.  7.  Af.  Siotcy  t,  455,  Lichte  ^  for- 
te. -«  Zamengeft.  Licht-firddig  ^  ligtvaardig,  II  d.  74,  89. 
Hugdecoper  op  M.  Stohe^  VÜI,  1074,  bl.  67,  leidt  het  af 
van  voere,  waarvan  eerst  ägitfoerig^  vervolg,  gelijk  nu  Ugt'- 
t/aardlgj  «-»  Licht^firddigheyt y\o.  i5,  ligtzinnigheid ,  in  het 
eenc  meisje,  onbedachtzaam,  voor  het  andere  te  verkiezen. 
—  Licht^kauwigheyt  y  ligtgeloovigheid ,  II  d.  ^5»  ^^  lAcht^ 
ycAo/2ci'e ,ijigt-beenig ,  vlug  ter  been,  (van  danfers.)  I  d.$5. 
CaUy  ld.  195,  a,  3,  Lichtevoetj  jro^AyuwtvV.  Vergel, 
Wasfenb.  Bgdr.  II,  4o. 

lilD,  een  Hd,  geleding,  I  d.  I.  JJn  V  lid  reytfe ^  fig.  van  pas 
komen  ;  II  d.  io6.  —>jL/c&na«/e, lidmaat ,  lid  ,  Il  d.  io2*  TÂ^Lijea. 

UE,  leed,  I  d.  7,  i35,  i55-  II  d.  84.  Verled*  Tgd  Vaa 
Lyen^  l^den, 

XJE,  de  loideo,  lieden,  menfchen ,  I  d.  5,  5,  1-68,  2^9. 
JVIeer  gebruikel^k  is  echter  Ljue  of  Ijoe.  Zie  ald.  De  ge- 
uit, plar.  Liïede^  leest  men  in  de  Bgdr.  van  fVas/enb.l^ 
i55*    B9  Bredero  en  anderen  vindt  men  ook  Lie. 

IJEA,  de  ledeo,  I  d.  8,  26,  57,  54,  bj ^  enz.  Ljean,I*â. 
J76.    In  de   JBydr*   van   TVaafenb.    I;    i65«    iLeen.     W. 


168  Li. 

Gribb.  BriJt.  h\.  ii ,  en  Sa,  1)cb.  ^  Fen  ^ea  io  l}ea^  nit 
lid  tot  lid,  1  d.  aoi.  —  ZaraengeO.  Ljea^brect^  ledebreok 
ledebreken ,  I  d.  67«  Tgdti^.  in  L.  V.  bl.  53 ,  en  Hugnn9 , 
bL  io3.  Ledebreten.  Zie  fVeilcuid.  ^  Ljea-liUien^le^^ 
beven,  beyen  over  sijne  leden,  I  d.  310,  328,  II  d.  119« — 
JLfea'-trilljen  f  trillen,  trillen  over  zijne  leden ,  I  d«  86«  II 
d.  jf5»  •—  Ljea-'iräle.  eene  ledebeving,  l  d.  i63.  «-  Zäjea^ 
Jchoddjenj  lederchudden ,  ledebeven,  II  d.  85.  Dit  ijiea^ 
úean^  is  bet  Meenr.  yan  Lid.  De  D  is  er  flecbts  nitgeTal^i- 
len,  volgens  gewoonte  ook  in  andere  woorden. 

U  E  ACHT,  licht,  Inx,  I  d  16.  26,  54,  111,  116,  196,  ens. 
Genit»  Ljeachtêj  I  d.  116,  934.  —  Ljeachtertj  Meerv.  Zie 
Haed^ljeachien.  —  Ljuec/ii^  idem,  I  d.  4i,  49,  44,  zi4$ 
Meerv*  Ljuechten^  lichten,  liimina,  ld*  4o,  loS*  ^  Ijjocht  ^ 
waar  van  ^ochiig,  luchtig,  I  d.  109.  «*  In  de  Bqdr.  vaa 
Watfenb.  leest  men  I,  i44,  Ijuegt ;  I,  i54,  en  160,  fio^/. 
Teuton.  Lgcht.  Bq  Maerhnt,  1,6,  90,  en  II,  i94,  53, 
lecht.  Cf.  JuniuB  in  Lighi,  Zamengeli.  Ljeachta^büer  ^  (it) 
Lichts* vrolqkHeid  ,  vrolqk  aanfchiin  ,1  d  i65«  —  Ljeachi^ 
baer-^nendcj  helder^brandende ,  II  d,  71«  «*  Ljeachte  leag 
{fjoera)  vnurs  heldere  vlam,  I  d*  219.  — •  Ljeacht  gnne  leag 
oon-^Jteckej  in  lichte  laaye  vlam  ontdoken,  I  d.  157.  Zoo 
leest  men  in  een  Gedicht  van  S.  ui.  Gabbema  j  in  KU009 
kraam  y  bl.  535,  Een  lughter  laaye  vlammcu  —  Het  W-W, 
Ljeachien^  Ijeachtjen  ^  en  //eacA/^yV/i ,  lichten  ,  verlichten ,  I  d. 
i56,  i64,9i5«  217.  II  d.  110.  Doch  Ijuechteny  Ijaechijeny  I 
d.  44,  60,  i5i ,  182,  192,  \q5. -^ Belucht igenj  Kampliug<^ 
zen  Pa.  bl.  70,  ^  • 

UEAF,  IJEAVE,  lief,  lieve,  I  d.  1 ,  2 ,  3,  4,  7,  8,  en». 
Genit.  Ljeafa^  II  d.  47«  A.  S.  Leof.  Zie  Juniua,  in  lecif^ 
Loved^  ^m  Ljeavej  eilieve!  ik  bid  u!  II  d.  86,  87  9  106. 
Dit  lieve  vindt  men  ook  vaak  bij  CafSy  en  anderen. —» Zr/eau-- 
we,  lieve,  geliefde,  1  d.  12,  24.  In  de  Badr.  van  H^aafenb. 
I,  i44,  Leasuw.  I,  161,  Leeuwe.  iJet  laatRe  en  beste  is 
nog  in  gebmik.  —  Ljeafat  j  LjeaJJle ,  fupeilaU  ld.  2,  94, 
27,  28,  38,  II  d.  47,  5i.  —  Ljèafkcy  helje!  I  d.  i4,  25, 
29.  —  Ljeajlyck y  Ijeaflijcke ^  liefelijk,  I  d.  4,  25,  120. 
cns.  II  d.  45,  46,  ens»  Ljeaflijcker^  Comparat.  I  d.  io5^ 
II  d,  92.  —  L,jeaff^lijck^  I  d.  124^,  212,  225.  Cais  ^ 
JSredero  ,    Broer    Corn^    en    anderen     hebben    ooi    door*. 


Mans    net  F  F,   LiéffelgcK -^  LjeafHfclhênt ^  I  d.  io& 


onderworpen  aan  de  geüefte  d.  i«  aan  het  goedvinden ,  Jbe- 
licTeo.  En  ioo  ook  ireaeroy  bL  12^.  —  Ljeqfime^  liefde^ 
min,  n  d.  63* —  Ljeaveling^  lieyeling^  I  d»  3 12* —  Za« 
xuengeft,  Ljeaf^Uffjen ,  liefkozen ,  ftreelen  ,  I  d»  4!^.  —  lô^^f^ 
de^leffeïyey  fiefkozerq,  I  d.  3g.  Dit  woord  yindt  men  vaak 
verbrod  en  bedorven  in  Idf^krffjen^  Il  d.  63^  99.  B9  Catêy 
1 ,  34i  I  b  5  '597  9b;  '5q3  9  g  ,  Liffelaffen.  Bq  Heemskerk  ^ 
B.  A.  bL  iSû,  tittaffsn. —  Liffekrffèrüe^  bq  Ca/*,  I,  «55, 
c  270,  c.  lieemakerbj  1.  I.   blT  135.     Van  hier  b^  Ca/«,  1, 


56,  bij  Co/a  Uefgeial^  oneindige  malen  -»  Ljeqf^hebber  ^ 
een  liefhebber,  minnaar,  I  d,  335*  II  d*  67,  6o. 
1.JEAFDE,  liefde,  min,  l  d.  i,  i5,  i4,  enz.  Genit.  Ijeafdsj 
ld.  i4,  33,  75«  enz.  Ljeafdeêy  II  d.  81  •  ZamcngelU 
Ljeafde^eagy  liefde-oog,  I  d.  75.  —  Ljeafde-^fjoer ^  liefae- 
vunr,  I  d«  31 ,  II  d.  64.  —  Ujeafde^f lamme  ^  liefde-vlam , 
II  d.  76.  —  Ljeafde^gdl.    liefde-klngt ,  I   d.    i5.  —  Ljeafd^ 

ffieatiglieyt  ^  Lie/je «geestigheid ,  d.  i.  bevalligheid  in  het  ma- 
en  van  liefde-  of  minnedichten,  II  d.  47* —  Ljeajde^pkafr ^ 
Liefde* kwaal ,  I  d.  34«  —  Ljeafde^siochte ^  liefde-zacbt ,  ld» 
i4*  —  hieafda^ trouwe y  getrouwheid  in  de  liefde,  II   d«    68. 
—  léjeajlP'^tw€inga»trienen y  liefde-dwangs  tranen,  tranen  die 
iemand     tot    liefde    of    wederliefde    dwingen,    II    d.   62.  — 
Ljeafd^uwtdruwckjende y  liefde  nitdmkkende,  d.  i.    te  ken- 
nen gevende,  aanduidende,  Il  d.    67.  —   Ljeafd^wilUg ^   tot 
liefde  genegen,  1  d,  173,  —  LjeafiT^wirddig ^  liefdewaardig, 
voorr.  XXVUI,  XXX. 
IJE\FJEN,  lieven,  beminnen ,  I  d«    i5,    3i«    34,    111,   ii4, 
enz.  Verled.  Tqd  en  Deelw.  Ljeave y  geliefd,  bemind.   Il   d. 
76.  -^  Ljeaver^  minnaar,  I  d.  4o,  43,  iio,  182.     II  d.  65. 
Meerv.  Ljeavera.  —  Ljea^ert^  lievert,  II  d.  f^S  ^  81.  JLjeau^ 
weiiy  I  d.  43.  —  lÂever  voor  minnaar,  ook   Kamph.   S.  H« 
lil.  165»  i66.     Jonctga.  R.  O.  bl.   74.    Liavaerly   BrederOf 


Lx»  5171 

UE\T]WEN»  gclopvcn,  I  ^.  4,  65.    II  <I.  jOf  .80.    Ljeauw^ 

jen^  II  «^.  70,  11 2*    Verled,  Tqd  f.  Ljeauwde  f  II  d.  y5.   IV. 

Ortbb.  BnlL  bh  169  3o  en  43 1  Li(euwen,     Zie    LaiMfjen^ 

^  en   Leautvisn «  welk   léallle  het   meest   overeenllemt  xnet  de 

Tegeiiw.  uilfpraak. 

LIliDEN  en  LIEDJEN,  leiden ,  geleiden  j  4  d.  4o,  55,  62, 87^ 

loG,  i47y  i48«  i35f   enz.   A«  S.   Ltcedan.     VergeU   Junius^ 

ia  Lead^  Ladejlerne.    MaerL    Leeden^   Leden  en    Leiden^ 

II  d.   560»   43      Hiervan  is  Liden  (verL   tbd   Lêeet)  gaan^ 

liet  onzqd« «  gelgk  in  de   NederL    taal   van   Lieggen  •  hggen  % 

zeilen ~ zitten;  van  Jacére ^  Jctcére ;  r^n  JiUére-fiderej  enz. 

Uedamanf  een  leidsman,  II  d.   87«    Verg,     Juniua  ia  Zra-* 

desman. 
UEDEN,   laiden,    kloklaiden*    Zie   Belleden^  JBern^beaeden. 

£n  korte  Aan  teek.  op  de  voorr.  XIX. 
UEMEN,  leemen,  van  leem,  I  d,  11 8*     MaerL  I,  i,  i5;    I, 
g,  ig,  Erden  liihe.     Yerg«  Juniua  ^  in  Linüe  en   Lome.    Is 
met  llnue  verbonden. 

LIENEN,  IeencD5  verleensn ,  I  d.  igg.  Verled.  Tijd,  Liende^ 
Deelw*  Liend^  Il  d.  4g,  mutuo  da  tas.  tV.  Gribb,  BrilU 
bl«  39«  Lienenj  leenen,  ter  leen  geven,  mutuo  dare.  BI, 
G&  j'±jienen^  opnemen,  ter  leen  nemen,  mutus  acciperc. 
Vergelâ  Juniue  in  Ltend  en  Loon.  VerUenen^  met  de  IE 
vindt  men  ook  bn  Starter^  Fr.  Lnstb.  bl.  g4,  a. 

LIERE,  een  lier,  ld.  7g.  de  Genit.  Lierome  j  I  d.  88,  is  van 
lÄerom^  dat  met  om  is  aangevnld,  ftreelenderivgze,  gelgk 
Jan'»om^  Heeroom  j  enz, 

LIET ,  ceo  lied ,  I  d.  3 ,  7  ,  g ,  45 ,  enz.     Jun.  Lai ,  Lay. 

LIET,  liet,  I  d.  6,  58,  65,  y5j  i34,  II  d.  63.  64,  enz; 
Verled.  Tqd  van  Litten^  laten.     Zie  ald.  wij  Ueti^ne^  voorr. 

LIETTE,  vreugde,  vermaak,  weelde,  wellust,  uitgelatenheid, 
dartelheid,  I  d.  3 ,  i3i,  i3g,  ig4,.II  d.  jj.  Hier  gebruikt 
men  nog  belten dig  Jacutj  voor  genoegen^  vreugde.  Ik  weet 
niet,  dit  woord  elders  te  hebben  aangetroiFen. 

LIEUWEUJEN,  leveren,  afleveren,  ld.  83,  8g,  II  d.  52. 
Zdeuweringhe  j  TAe  fVan-UeuweringJie.  Martena  ^  ann.  bl. 
68,  en  Gabbema  Verh.  v  L.  bl.  128,  Lyuryen.  Gabbema 
heeft  ook  1.1.  bl.  4g  ,  LyiÂWrien  en  \A  '/7  9  Livrien.  IViarda^ 
wortcrb.  Liuvria.     Vergel.  Junius  in  deliifcr. 


r73  L  U 


if^^jongy  de  jonge  leenw,  I  d.  ,199  f  9o8«  -  £ieiMP«-itecil 
een  ]eeawen-tând ,  I  d.  3o4.     Zie  x/Ngr,  Ge/ch.   der  ^.  2 


bl*  iq4.    Juniuê^  Ujon.    MaerL  II,  75f  Si,  Z^Aoeixie^  ys* 

re 


35  y  Leuwen^  en  ts.  34|  Lnoene.    VergeL   CUgnetip  Bódr. 
hl  94. 

LIKZ,  las,  ld.  85.    Verled.  Tijd  Tan  Leutert. 

LIFTER,  linker,  b.  ▼.  tijterj^de^  de  linker  zij ,  II  d.  8i.  ^ 
Liftfe*lg^  de  linker  kant,  l  d,  i45«  MaerL  U.  91^  i5. 
Luchter  yide»  Bredero  bl.  5l6«  luchi^r'^kant,  VemL  ya« 
mW,  in  Lejihand^  Clignetty  bl.  317 ,  yolg.  NoqU  de  F  en 
CH  z^n  wisfelletters.    Zie  Lofte. 

LIJGK,  LIJCKE,  gelijk,  fimilis,  I  d.  103,  3o5.  Bgir.  «elqk, 
als,  eveneens,  ut,  aeque,  I  d.  i3,  iSt,  i5i,  \77*  GtMema 
in  Klioos  kraam,  bl.  S55.  ifu^genêbh  5Q4t  iÏf'd  a«  fias« 
i?V/r.  van  fVas/ènb.  I,  i4o,  Lijchen  ae»  ÊrederOf  bL  453  » 
foo  l^ct  gel  f  den,  —  Lifck,  Z-N-W«  gdqk,  aeaaam«  {ns^ 
I  d.  i4i  ,  173,  303.  —  Lycie,  eelqken,  geUkbeid,  I  d.  69, 
103.  —  Lijck^besljuechter ^  gelqkbeflechter ,  jostttiae  arbiter, 
I  d.  i4i.  Lgck-fcheel^plachte  y  pleitgcding,  twistiaak,  I  d. 
i54,  —  Lijcke^woly  evenwel,  noguns,  ecbter,  I  d.  4,  4i, 
98,  io4,iS5,i45,3i6,3i8.  fV.  Gribb.  BrilL  bL  4i*  Bgdr. 
\aij  IVasfenb.  I,  lfl5,  167,  LgkwoL  —  Lgkeu^l^  Hooft  ^ 
Ged.  bl.  i3.  y.  d.  Veen^  Zinncb*  bU  70«  Bredero^  W. 
54,  73,  4i4,  5oo,  56o.  —  Gelijcke^wel^  K.  d.  Veeriy  Boete, 
bL  91.  —  Lijlu^olsj  Libb.  f  en  A,  Ysbr,  —  Jtüqcke-^wal  ^ 
I^li.  van  f^yedde,  bl.  168.  Zie  AlUfckj  dat  bq  Hoofi  is 
aallükj  en  Junius^  in  //Zite,  a/z/^e.  —  't  W-W.  Lb'ckjen^ 
gelgken,  gelqk  zgn ,  fchgnen ,  I  d.  13,  36,  54,  3/,  *5,  5o, 
5i,  53,  59,  65,  68,  71,  82,  89,  97,  io5,  i33,  i4o,  175, 
3o3.  II  d.  78,  8i,  93,  q3  ,  94,  109.  Verled*  tgd  en  deelf?» 
Lijckcy  II,  d.  63,  70.  Éijdr,  van  fVaaJenb,  I,  i53.  Baardt  ^ 
245.  Bredero j  bl.  4i4,  Kamph.  S.  R.  bL  io6,  f^.  Gribb. 
BrilL  bL  93.  —  Act.  gelijk  maken,  vereffenen,  beQisfen,  I 
d.  i45  —  Vergelijken,  3  fneld  XXXII,  I  d.  53.  Van  der 
Veen  f  61,  179,  190.  fV.  Gribb,  Brill,  bL  73,  en  Broer 
Corn.  Sernu  11,  189.  VergeL  Fortman  ^  aanm.  34%  35. — 
Lijckjen ,  gelqken  ,  bekomen ,  voegen ,  fV,  Gribb,  BrilL  bl. 
8i.  'Teuton,  Evenkomen ,  Lycken^  pasfen.  En  in  dyenen^ 
evenkoQ^en,  Igcken,  pasfen,  maten,  congracre,  convenire. 
—  Liken^    gevallen,    placere,    AJegab.    W.   xo5.    Juniu^^ 


IjUse%  placere*  O*  F«  W.  bl.  i5i»  Idli^^  behagen*  ^^Lgc^ 
heniêfe^  gelqkenii,  be«ld«  beeldtenis,  I  d.  soi.  II  d«  iii.-^ 
Voorts  heeft  men  ia  de  O.  V.  W«  en  bq  Gabbenm  fpreek* 
wqzen,  die  nog  zeer  bekend  zijn  in  FriesL  b«  t.  O.  F.  W« 
bh  5q5,  Lüch  jefi^  even  als  oL  Gahbema^  b.  io5.  Ziröi& 
'  ofi.  Deseifae,  bl.  114^  Toe  Lijha^  te  gelqk,  te  samen*  JSn 
bL  81  y  ^4,  Toetgkka.  Martena^  ann^  hU  689  b,  mêy  num^ 

•  horum  io  Incha^  te  zamen,  geeamenlqk. 

LUCKy  een  mk,  dood  ligchaam,  faons,  eadever;  Afeenr.  X«/c- 
iteis,  I  d.  i57y  i45f  i66.  —  Lgck^badob^n  ^  igken  begra^ 
▼en  9  dooden  ter  aarde  bedetten,  I  d.  i€6. 

LUJVy  eene  Lqn^  I  d.  gS*  Zie  Mer^lgnnB.  Vergel»  Junius^ 
in  Zri/3»  en  in  Reanu 

LfJNNE,  geleden,  II  d«  76,  deelw.  Tan  Ijyen^  zie  ald. 

LUTS»  LUTSE,  luttel,  klein,  eering,  weinig,  kort,  I  d.  ïo, 
3if  4i,  53,  669  78,  enz.  jilfo  IfftSf  even  min,  alzoo  wei- 
nig, II  d,  101«  comparat.  LÊgtfir^  weiniger,  kleiner,  II  d« 
xoi,  103.  —  Lgtfle  taperlaU  Zie  AlUrl^Me.  —  '/  L^*^^ 
het  geringe  gewas ,  of  prodakt ,  I  d.  66.  —  OmUjt9 ,  om  eeno 
kleinigheid,  geriogo  zaak,  I  d.  73.  —  L^U^tijda^  voor 
eene  korte  w^l«  (genitiy*  abfolatos.  Zie  bq  't  w.  lÂhben.) 
II  d.  (93.  —  M.  Stohe^  Lettel ^  I,  68*  MaerL  II,  i3i, 
97.  Chgnett ,  bl*  347 ,  Lutien ,   bl.  S75 ,  Luttel.   Bgdr.  van 


LUVE 

iiS.  In  de  Bi/dr»  Van  Wasfenb»  I,  i55,  i56,  i57,  160, 
Ln^f.  Meerv.  bl.  163,  Lggfen. —  Zamengeft.  Lgv^kaz^ 
Iqfloos,  levenloos,  I  d«  100.  — >  Lgi/^fchutten ^  Lqfwachten, 
custodes  corporis,  fatellites,  II  d.  95. 

ULGK,  leelnk,  boos,  gram,  I  d.  5i  f  61,  i6oj  Zie  Oer^iUcim 
fVoêfenb,  Idiot,  in  V.  Liób.  f  en  Yêbr.  bl.  33 ,  Dou  Uitje  boi^ 
vit  alhensy  uit  boosaardigheid.  Vergel.  wegens  deze  Z^^N-W. 
op  e/it,  Waèfenh.  Bgdr.  I,  119.  -—  Zie  Lealch. 

LILLE,  een  doedelzak,  zakpqp,  zeker  biaasinRmment ,  I  d« 
79.  —  LiHe-'fechy  I  d.  8.  —  Lilk^piepkers^Jeck  ^  I  d^  Sy»-^ 
JuiUe-'piepkere-'bonge  j  I  d.  1.  — -  Lük-pgpe^  I  d.  ij5.  Caiêp 
l  639 ,  b.  ff^.  Gribb.  BriB.  bl.  61  Seck-pijh. 

ULUEN,  lillen,  trillen,  lie  Ljea^UUjen.  Onze  Dichter  ge« 
hntïkt   TJUi^n  ook  voor  Êsinirftn .  fh0ilmn .  kioelAn  •  eiff.  met  eeao 


tji  Li; 

trillende  of  tramblerende  ftem ,  I  d.  3.  Men  ^ndt  ook  Idfilm 

i'en^  I  d«  539  174*  — -  ZamengeH.  LiUe-piepjen  ^  zlngeo,  fpe- 
en,  I  d.  7«  --  lUjUe  bouikjer^  een  minnaar,  die  al  boer- 
tende  en  Roenende  snn  meisje  door  zone  handen  laat  gaan» 
n  d.  6a.  Zie  Eal-Ûjlle-borlüicJb ,  en  fToê/ènb.  Bijdr.  ul 
4i.  —  Lallen^  hllen^  lillen^  lollen^  lullen^  kianknab.  W-W. 
en  fchier  eenerlei  beteekenis. 
LIMME,  het  lemmet  (der  kaari)  pit,  II  d»  iio.      Thaaa  segc 

men,  meen  ik,  ümmet. 
UNCKERT,  linkert,    looze  tos,    (een    fcheldnaam)  I  d.   9« 
Bcardi^  bl*  307.    Cata  gebruikt  het  meermalen ^  b.  T.  I  53, 
b.     Die  ttaeg  in  't  dnqster  leqt  ea  rroet^ 

Dat  Î8  een  lAnckert ,  of  een  bleet* 
zoo  ook  I  d.  371 ,  c,  —  Doch  Lincier  Czonder  T)  Catê^  I, 
34g,  a*  353,  a.  36o,   a.   397^  b.   44i«   a,  53o,  b.   enz..-^ 
V.  d.  lÂnchery^  CaiSf  I,  33»   b.  en   lÂncktrm^  I,  197,  h. 
335  9  a*  366  9  b.  34g ,  a ,  enz.  Toor  liatige  boosheiay  fijn  bedrog^ 
.  }9LCalê  gebruikt  zelfs  het  W-W.  Zr//:c!ce/i  voor  looze ,  en  bedek- 
te Hukken  plegen,  heimelijk  kwaad  Iloken,  I,  553,  a.  363 »  ib 
Schou  al  het  dienstbaar  volk ,  geDepen  om  te  linden  p 
Sluijp-fieien  uijt  der  aart ,  en  rechte  lu^Iler-wincken. 
Ramt  af  van  Lint.     Zie  ald.     fVeiland. 
LINDNE-PIJNNE,  lende-pijn,  II  i    io5.    Baardi,   bL    110, 

Lenden^wee.     Anders  de  pleuris, 

LJOE,  de  lieden,  de  laideu,  I  d.  49,  5i ,  53,  55,  8g,  90.  enz. 

Tjju€y  I  d.  3*  19,  46,  61 ,  65,  67,  70,  76,  88,  100,  enz.  Zie 

Lie.     O.F.  W.  en  Afegab.  bl.  33,  54,  Uod.  Vergcl    l^as^ 

fenb.   Bijdr.  II ,  5.  Proeve  van  Oudh.  T.  en  D.  bl.  66 ,  volg. 

LjORDIG,  LJORDIGE,   lodderig,  bevallig,   aangenaam,   zoet, 

lief,  I  d.  29,  3i,  Il  d.  47,  —  ilet   W-W.  Ljordigjen,   be- 

.  vallen ,  behagen ,  aan-  of  toelagchen ,  II   d«   S';.     Zie  JLordig 

.  en  oon-lordigjen. 

LIP,  LIPPE,  eene  lip,  I  d.  101,  162,  179,  193,  200,  11  d. 
61.  —  Meerv.  Lippen ,  I  d.  101,  127,  U  d.  71.  Zie  Ypey 
Gesch.  der  N,  T.  bl.  99. 
LIRA.,  of  LIJRA.,  rookvlèèsch,  ham,  Voorr,  XIII.  C£  Janius 
in  Léijrem  In  andere  kleine  Rukjes  en  zamcnfpraken  vind  ik 
Liere  eii  lier  re  gcfpeld;  welk  laaide  de  tegenw.  uiilpraak  Is. 
Dit  woord  behoori  tot  Lierj  wang,  kaak,  koon,  maJa,  max-- 
iUai  gena,    Kiliaan^    Liere  ^   ip^angLc.     VergeU    CUgnett^   bl« 


77 y  Nool.  Het  zqn  dus  eigenl*  de  kinnebakken,  die  meli  ook 
na  nog  Taak  in  den  rook  hangti;  of  hei  woord  Lier  moet 
ook  de  beteekenïs  hebben  gehad  van  hammen^  bH/iuhtertf 
dat  niet  onwaarfchnDliik  ia. 

LIST,  list,  bedrog,  1   d.   58,  98,  110. 

UTTEN,  laten,  toelaten,  gedoogen,  I  d.  7,  11  «^9,  98,  ion, 
106,  ii5,  116,  118,  enz.  titiene  (met  den  ftaart-letter  E, 
die  zoo  vaak  in  de  oadtle  Rukken ,  b.  r.  de  O.  F.  W.  voor* 
komt}  n  d.  68,  69.  lo  de  Bijdr.  van  Waêfenb.  leesl  men 
Utten  en  letteru  -^  Verled.  Tnd  Liet ,  zie   aid.  deelw.   Xi/- 


teuy  II  d*  ii4.  —  jLi/-YOor  ütien^  I  d.  io5,  i4û;  gelqk  iSf6 
Toor  libberij  en  wit  voor  witten  ^  enz.  Zoo  ook  Kamph.-Pê. 
lOQ,  199.  In  doen  en  Icuit  voor  laten.  —  Litten^  TOÖr^ 
zien  houden ,  gedragen ,  I  d.  22.     Zie  To  Utten, 

liIT-TINGK,  laatdunkend,  een  laatdunkende,  I  d.  i7o. 
Baardt  bU  18,  Signoor  Laat^dunch»  —  Lit^tiniene ,  9 
Sneld.  XXXIL  I  d.  227.  Il  d.  69,  94.  —  Lit^tinciy  laat- 
dunkendheid, I  d.  i5i.     Littinclenheijt ^  idem,  II  d.  67. 

UT,  Iqdt,  is  Igdzaam,  I  d.  i34.  —  Lit^  geleden,  deelw.  II  d. 
75%  QO,  92,  106,   107,   109.  TAe  Lijnne.  VanZ^e/i;  Zie  ald. 

riTSEN.  getrokken,  II  d.  47.     Deelw.  van  Luwden.   Zie  ald. 

IJUENTJEN,  fmeken,  bidden,  aanhoudend  en  meer  of  min 
vleijend  yei*zoeken,  I  d.  87,  112,  i53,  i64,  i85.  Il  d.  47 f 
49,  5i ,  61. —  Ljoentjen^  idem,  II  d.  64,  67»  77*  109, 
afw.  men  leest  wij  Ijoentjene ,  w^  baden ,  verled.  Tqd.  — 
Mijne  Grootmoeder,  die  in  1785  m  den  ouderdom  van  86 
jaren  overleed ,  en  dus  vele  oude  en  echt-Friefche  woorden 
gebruikte,  zei  vaak,  wanneer  ik  iets  afQoeg  en  haar  bedank- 
te: nu,  ik  wol  dy  naet  Ijuere^  d.  L  fmeken,  verzoeken,  er 
mede  naloopen.  —  V.  d.  Ljuentje^dicJite  ^  een  fmeek-dicht, 
II  d.  5u —  Nog  gebruikt  men  in  Friesland  dikwqls,  wanneer 
de  Lucht  betrokken  is,  en  eene  luisterende  Hilte  de  geheele 
Ifatuur  als  in  eene  om  regen  fmekende  houding  brengt,  het 
woord  Ljoenëch^  b.  v.  *t  Ia  Joo  Goenècks  Ljoenscl  waer^ 
enz.  —  Van  deze  woorden  vind  ik  elders  geene  fporen :  al- 
leen bq  den  Téutoniet  lees  ik  Lunjchen ,  wey velen ,  ftreylen  , 
fmeyken ,  ooghend jenen ,  flatteren ,  adulari ,  —  blandiri :  — i 
Lunjcher^  aüulator: —  jLiWcAer  r,  adulatio.  Bq  V.d.Veen^ 
bl.  266,  Loene. --  Men  vindt  Ljoenen^  bq  onzen  Dichter 
•ok  in  de  beteekenis  van  bisten ,  welgeyallcn »  behagen ,  ous» 


Î76  Lx»  II.  ' 

ld.  99,  *C  tvqlt  nifS  muwkhei^  Ijoenif  \n  hêi.  De  I  hia 
dit  woord  eene  litera  Epeiilbeticay  soo  dat  het  met  Lun-^ 
fcheny  d.  i.  in  de  nitipraak  loenfchen^  wel  OTereennemt. 
Maar  wat  meer  is,  in  Friesland,  Groniogerland ,  en  ndsrcliiea 
eidert «  kent  men  ook  nog  Luinen  of  henen  j  in  deie  laaiHe 
beteekenis.  B.  ▼•  Het  Uiini  of  henê  109  niet  9  dat  nqne 
Grootmoeder  nitdrnkte  door:  it  Ijuenêjet  my  naei^  het  lost 
mq  niet ,  Haat  mq  niet  aan ,  bevalt  mq  met»  Hiertoe  be- 
hoort ook  jfveluinig^  voor  wanluioig,  knorrig.  Zie  BUder^ 
dijh^  T.  en  D.  Verlcheid.  U,  ii3,  vergel.  lé/.  *  B9  Cb^«^ 
\%  566  vindt  men  af^leitnen^  deprecari,  Triendelqk  afwijzen , 
afllaan,  weigeren,  ên  toonen,  dat  men  in  het  verzoek  geen 
genoegen  neemt.  In  de  fpreekwjjse  aich  iete  laien  aanieu^ 
nen^  beteekent  Aoii^leuneny  behagen ,  welgevallen»  In  bet 
H.  D«  heeft  men  er  Launenj  voor,  t.  h«  in  |[nCem  laun^ 
feyn,  esfe  certo,  tempore  afiabilem,  nee  difficüem,  minus 
morofnm.  Zie  Fritêchj  Tent,-Lau-Worterb,  •  wn  dalen 
dus,  als  van  zelfs,  af  tot  ons  luimen  en  Luan^  de  N  in  M 
overgegaan  zqnde.  Vergel.  fVeiland  in  V«  -  Nog  vindt  men', 
als  hiertoe  belioorende ,  iets  bq  V.  d.  Veen ,  zinneb.  bl.  1 70 , 
En  haast  lijn  eed  vergeet,  en  krnght  iijn  oude  henen ^  d.  u 
zijn  oude  lidmen^  (umvaUen^  grukn.  En  bL  5oi,  So  doe  ik 
feper  ook,  dan  krqg  ik  Jonge  hentjee^  al  ben  ik  boy  ten 
grijs,  van  binnen  ben  ik  groentjes,  d.  \*^^Vtï^ jonge ^ jeug-^ 
dige  luimen  y  de  grillen  der  jeugd  komen  weder  in  mq  o^ 
Ca.  fVaêfenb.  fpeeim,   pag.   a?« 

]jJUERGK'(U)  de  Leeuwerik,  leenwerk,  I  d«  69»  Dit  woord 
Haat  in  verbindtenis  met  Ture'ljuercljen^  als  of  men  zeide 
turen  als  een  Ljuerci ,  want  dit  turen  is  fchier  de  inhoud 
van  't  geheele  gezang  eens  Leeuwerks»  Cf.  Juniue^  in  Jjari. 
TVa%fenb.  Idiot.  in  Lieurk* 

UUEÖT'RE,  luister  I  d.  221. 

LIZZEN.  active,  leggen^  zetten ^  ftelkn ^  I  d.  ii4,  121  ,  177, 
2o5.  n  d.  69,  74.  Neutr.  liggen  ^  ld.  7,  94,  112,  125," 
127,  i58,  i65»  179,  180,  i^gé,  200.  II  d.  5^.-  Ergens 
op  leggen,  d.  i.  aantoeicbrijven  ,  wijten,  te  danken  hebben  ^ 
b.  V.  oppe  fuivnufirddinge  uzze,  II  d.  log.  MaerU  II,  453, 
5,  Prua  ane  leggen j  d.  i.  prijzen.  In  de  B^dr.  van  fVas^ 
Jknb.  leest  men  lesfen  en  lief  en.  In  de  O.  F.  W.  LMfci 
ad  jen  ^  lidfane^  lid/e  ^  in  de  l>eteelienis  van  kggen  en  ügL 


Lo. 


^rz 


geru    Vei^L  Bilderdijl^  T.  en  IX  Verfcheid.  II,    i44.  D« 
Tcrvo^og  is :  lek  üz^^^  iet  laey «  2>}^.  Cf.  et  Junius 

•   in  Laie^  Lde. 

LOACK.JEN,  xien,  k^keii«  aanfcIiouweD ,  I  d.  lo,  2(9  S5% 
87,  ]85.  II  d.  78.  VerL  Tqd  ea  Deelw.  Loacie.  Gebied. 
"Wijs  Lóle  en  hacle^  I  d.  10,  !i4,  ég,   189.  II   d«    78.    Ia 

'  eenc  zamenfpraak*  in  een  Almanak  van  1749,  bl.  56,  En 
lohe  ney  de  mônne.  Dit  woord  Raat  in  verbind tenis  met 
Zdiwcten^  dat  ik  echter  met  anderen  liever  {c\iTÏ]ï  Loechen^ 
trekken,  ons  lóhken  en  baten i  welke  beide  woorden  ook 
trekken^  aantrekken j   toetrekken  betcekenen,  tcrwgl  men  aan 

'  bet  laathe  de  beteekenis  heeft  toegekend  ook  van  toetrekken ^ 
Jliütenj  toedoen^  Wanneer  men  toch  ziet,  trekt  men  de 
voorwerpen  der  befchouwing  aan,  en  naar  zich  toe,  foms 
seifs  met  meer  of  min  toegetrokken  oogen.  Zoo  komt  ons 
tien  ook  insgelijks  overeen,  met  het  oude  SieJienj  Siegen^ 
trekken;  waarvan  nog  over  is  Siege^Jagen.  Teuton.  in  o, 
bl.  186  j  mqt  den  ogen  luechende ,  nnbilofus ,  fuperciliofus* 
A.  S.  Locian^  adfpicere,  videre,  inqairere,  percontari.  «- 
De  K  in  TS  verwisfeld  wordende,  heelt  men:  Loaytajen^  of 
lóytsjenf  dat  meermalen  iii  G.  J»  voorkomt,  b.  v.  I  d»  a, 
9,  33,  ^3,  33  f  4^9  509  5i ,  59,  61 ,679  88,  89,  Qi,  enz. 
enz.  -->  y.  h.  Èag^hayts,  zie  ald.  Loayta-ljeacht  ^  duidelqk, 
zigtbaar,  zoo  duidelgk  en  helder ,  nis  het  Licht  dat  men  ziet, 
I  d.  333.  C£  Juniua  in  Look»  PFaa/enb,  Bijdr.  II,  6.  En 
flus   hierna  in  liUti^en. 

LOACKE,  look,  ajain,  II  d.  io5.  A.  S»  Leae^  Garkac.  Zie 
JuTiiiiê  in  GarUck'. 

LOAF.  loof,  frons,  frondes,  I  d.  55.  Zie  Zöp/*,  Leaf.  H$i^. 
delh.  Cateclüemua  vr.  37,  JLooJ  ende  gras. 

LOAM,  loom,  traag,  I  d.  109,  118,  II  d.  SS.  KamfJi.  bl, 
433«  Dof  en  loom. —  Loamheytey  loomheid,  traagheid,  laf- 
bariigheid  (T.  K.)  II  d.  117. 

LOAR,  (to)  te  loor,  te  leur,  I  d.  58,  i3o,  237.  Dit  woord 
behoort  vermoedelijk  lot  Xer,  ieer,  vacuus.  Cf.  Junius^Xa 
V.  Voorts  noemt  men  elke  vod  of  nietig  ding,  een  Leur. 
Bâardt^  bl.  319,  338,  Al  is  't  een  leur. 

1,0 ^TE,  eene  loot,  farculas,  I  d.  i65.     Zïe  Leaf. 

LOAT»  /wi,  vadzigy  1  d.  176.  —  Lóyj  I   d.    7,    9.  —  Locry^ 


heat.  luiheid,  vadsiglieid,  II   d.    ii6.  —  Loayóljen^   Lnîje^ 

ren,  lai   aqn,  {KiL  Luyaerden)  II  d.  67.  ^   l^ytjen^   I  é. 

Q.     Teuton.     Loey ,     pïgcr.     Loeyen  ,     pigrercere ,      pigrmTu 

Ï-   Z«m<       "  ••        '         '    '       "-      '-    '^*^*^  -  '  -"       '    • 

70.   Zie 

gebruikt  ^ 

deron  54Qt  Luyeren.     CatSj  I,  75,  a,  573,  b.  léCuyeren^ 

LOBBEN  ♦  Dcenen ,  voelen ,  I  d.  98.  Lob^-neWjen ,  Terfcliea* 
ren   met  de  klaaawen ,  I  d.   3o4.     Zie  fVa^fenb.  Idioi, 

LOCKEL,  evenwel,  II  d.  87,  11  &  fV^  Gribb.  BriB.  hl.  ao, 
Y  biune  lockel  namers  ien  aade  Gr^nbeck,  d«K  evemPél  tocA, 
en  zoo  ook  bl.  95.  Dit  woord  b  in  de  nilTpraak  xoo  ineen- 
gedrongen  voor  Lnche^wol^  waarvoor  men  ook  wel  eens  vindt 
AUgtke^wol,  b.  v.  fV.  Gribb.  BrilL  bU  19.  iMAaick.  Lgch. 

LOCK,  een  lok  •  hair)  hairlok.  Mcerv.  Loeten^  l  d*  5i«  Ju^ 
niuSf  Léoch.     Vcrgel.  Woëjenb.  BiJdr,  H,  38* 

LOGK.,  (meteen  doffe  o>  geluk,  I  u.  1,  4»  6«  7,  12»  Sg^ 
enz«  Juniua^  Lucl.  Uooft^  Cata^  Bredero^  Kanwhuijzetk^ 
V.  d.  f^eeuj  en  anderen  Lul»  "-^  Bijv.  N-W*  Looki^.  loo^ 
tige^  gelukkig,  I  d.  19,  45,  65,  96,  II  d.  45,  79,  01,  82, 
87,  89,  113.  Catê  f  Bredero^  enz.  luhtig.  —  comparit» 
ïbockiger^  II  d.   87.  —  Aiperlat.   JLockigfU  ^    I   d.    18  >  II  d« 


geluckeUck)  I  d.  i35.  —  Lock^forwachtjen^  het  verwachten 
van  geluk,  I  d.  i45.  —  Locka-ljeap ^  geluka^loop  fttccesragy 
I  d.  190.  -^  Lock-paed,  geluk- paa,  de  weg  naar  't  eeuwig 
geluk,  I  d.  112.  —  Loek'/illig ^  gelukzalig ,  gelukkig,  I  d.  38j| 
94,  173,  175,  190.  II  d.  44,  79,  80,  \\S.  ^  Lock^/ïuig" 
^fufyij  I  d.  i45,  Il  d.  76^  --  Lock^Jleat^  geiuk-Aaat,  I  d. 
j8o,  —  Tjock-Jizzen^  gel  uk- zeggen ,  goed  geluk  voorfpellen^ 
Libb.  fen  A.  Ysbr.  bl.  72.  —  Lock^fied^  gelnkRad.,  de  üe-^ 
mei,  I  fl.  84.  In  de  Bijdr.  van  fVasfenb.  en  W.  Gribb. 
Brili.  \indt  men  gelokkig.  —  't  W.  W.  heken ^  gelukken,  It 
d.  55  j  92.  pr.  Gribb.  hl.  93,  en  Bredero  bl.  352.  Zie  Ge- 
lock  ^  onsfelock. 

LOCKJEN,  lokken,  aanlokken,  aantrekken,  vleyen,  II  d.  87* 
Zie   Oonhckjingen. 

LOUDE^  ccn  fchup,  fpade,  fpa,  fpillep,  Icppe,  graaf,  ld.  3o* 


L  o#  379 

LOEREN-,  loeren ;  fpieclen,  befpieden,  belagen,  ld.  149.  Voor 
hefpieden^  opnemen,  op  eene  arglistige  w^ze  gadeOaan ,  ^f^ 
(a-ribb.  BrilL  bl«  74.  —  Teuton,  Lupen  ^  luren  y  obfervare, 
inGdiaru  KiHaan,  iMrertj  obferrare,  infidiofe  fpecalari,  in- 
£diarû    Ook  Brederoy  gebruikt  het^  bl.  ii5,  234*.    Cf.  Ju^ 

liOF,  lof,  I  d.  82,  108,  ia4,  i5i,  1^7,  i43,  i5.i,  enz.  Za- 
meneeft  Lof^geajong ^  een  lofiang,  I  d.  137,  191.  —  Lof-^ 
luufdy  lof-gelaidy  loflied ,  lof-gefchal,  I  d.  104,  194»  198« 
209.  —  Z^q/V^/sjff  Lofzang ,  I  d.  i5o,  II  d.  49.—  Lo/^sjong^ 
liet  f  Lof- zang-lied ,  dichterL  voor  lofzang,  I  d*  195. —  Lof" 
ejongen^  en  loj^sjongjen  y  Lofeingen ,  I  d.  1069  109,  111, 
117,  119,  i4o,  i55,  162,  enz.  enz.  -*  Lof'-Paalm^ajangen  ^ 

.  Lof- Psalmen  zingen,  I  dL  110,  i4o,  160,  194,  209  -«  i^A 
ejonff'-riipj  tot  lofzingen  gereed,  I  d.  17e»  *-*,  Lof-tanck^ 
lof-dank,  fgrond tekst  lofi)  I  d.  193.  «-•  Lof-^iolcle^  een  lof- 
Terkondiger,  I  d.  2o4.  —  Lof^trommjeriy  iemands  lof  uit-, 
trompetten ,  loftniten ,  I  d.  85* 

LiOFTb,  links,  fimiitrorfum ,  I  d.  87.«»  op  eene  Dinkfche,  on« 
regtvaaidige  wijze,  I  d.  i8i.  In  de  Bbdr.  van  fVaafenb.  I, 
i4o,    leest  men  LoaJ Ier- hdnd.     Zie  Lifter* 

LOFTS,  links,  fimiftrorfum ,  I  d.  87«  —  op  eene  fliokfche,  on« 
regtvaardige  wg^e,  I  d.  i8i*  lu  de  Bndr.  van  H/aafenb. 
I,  i4o»  leest  men  I^iOafter'hand.     Zie  Ijifier, 

LOFTE,  de  lucht,  acr,  I  d.  48,  65,  108,  ii3,  i45,  175, 
225.  II  d.  66,  {lof i  jaen y\\xc\ïi j  adcmtogt  geven,  verfrisichen  ) 
71,  102.  ff^aafenb.  Bgdr.  I,  i64,  Loft,  -  Kamph.  bl.  354; 
Caia^  I,  121,  b*  238,  a.  258,  a.  hcht -^  Loft-^fPerife'-Oon^ 
Luchtwaart-aan ,  naar  boven,  I  d.  176.  >«•  Luft,  I  d.  i5,i 
62.     Zie  fVetier-bfi^ljeap. 

I^OG,  LOGGE,  log, loom,  luij  I  d.  4q,  139. II  d. 5'^ 9  Jun. logg^ 

LOMME,  luim,  voon-.  I  d.  2i3.   II  d.  54,  56,  73. 

LONG-STâLLE,  eig.  de  fleel  of  pi)p  der  Long.  Bier  de 
nieren,  II  d.  io6.  In  't  algemeen ,  noemt  men  de  Long'' 
jlalle  de  nieren  met  het  vet  daarom  heen^ 

LONTE,  de  lont,  I  d.  76. 

JjORDIG,  zoet,  bevallig,  aanvallig,  nanminntg,  I  d.  2.  /^r« 
dig^fufieie^  aanvallig  -  lieve ,  II  d.  62. —  Lordigjen^  zie  otvj- 
lordisjen.  — •  Door   omzcttins   van    letters    Ilaat   dit  voor    bet 


ji8o  Loi  Lir. 

Lij  Calâ,  Baardtn  Haygens^  Bredero,  w  V.  d.  Vtën^  mg. 
daarvoor  ook  Tiiidt  Lodacrbjck.  Verder  vindt  men  b^  on-* 
zen  D,  Lodder-laeylfende  ^  Loddcr-lagchende «  I  d.  ao.  Bq 
Iloo/t,  Ged.  h\.  16,  Lodder-'zoet.  ^  F.  d.  Veen^  ^nneb. 
bl.  i56»  Lodder^venuê^oog.  —  Bredero^  bL  59»  B^  ffin 
lief  lodderende y  rusten.  —  Dit  woord  heeft  eene  dabbde 
beieekenis  j  eoo  wel  goede  (gel^k  wn  hebben  gesien)  |J«  kwi- 
de,  (gel^k  wij  flas  sullen  zien)  gehad.  Vergel.  t^eiiand^  Van 
daar  dan  ook  Lodder ,  voor  boêl^  Bredero^  hl  ^^5.  JLod^ 
def^koeiSy  Idem,  bl.  i35,  een  hoere-bed*  —  IakU^  TOor 
hoerige  hoer  ach»  ontuiêch^  Broer  Corn.  Serm.  II,  a^5»  •« 
JLtoddege^  voor  hoer^  Idem,  I,  55i ,  II  d.  100«  i35«*-«  /xicf- 
dige  voeren^  hoere-treken ,  II  d»  4^.  —  KUiaan^  Loddeghe^ 
mezetrix.  Zie  Ljordig.  fVoêJenb.  fpeciuL  Phil.  Pair,  pmg. 
a5:  Minus,  inquit,  bene  fcribitur  Lordig.^*  Men  vindt  zdker 
deze  J  Epenthetica  in  vele  L*Fr.  woorden* 

LORGE,  de  keel,  I  d.  ii5.  Dit  woord  is  verbonden  met  lur^ 
hen^  d.  i«  met  kleine  teug] es,  en  bij  tusfchenpooiing  snigen  ^ 
drinken.  Angl.  Lurch^  ingurgitare.  Cf.  Juniuê  in  h.  y.  •• 
y*  h.  Iemand  bg  de  turven  (lees  htrgé)  Irggen  f  d.  i*  iemand 
bij  den  keel  grepen,  vatten. 

LOS,  LOSSE,  los,  vr^;  los- zinnig,  onbedacht.  1  d«  91 ,  910. 
II  d*  59,  LfOs^fnegtsjen f  d.  i.  uit  den  grond  nemen,   nitgra. 
Tcn  ,  (cenc  plant.^ —  Los/en ^  verlossen,  I  d,  301.    Ijoeejer 
I  d.  198.  —  Los^onifijterjen j  Losmaken,  ontbinden.  Haken  * 

I  d.  111.  —  Los^jildy  los-geid,  rantfoen,Id,  üio.^-ifaer* 
lant ,  I  •  27 ,  52 ,  Loste   uten  Jere ,   verloste   van   het  kwaad 
de  flraf,  enz.  (van  Jefus)  Cf.  Junius  in  Lew/e^  loêje. 

LOT,  het  lot,  I  d.  4o,  4i ,   io5,   i3o,   209,   ai3«    Lot  rtoch 

erve^  Kamphuizen  ^  Pêalniy  bl.  35o,  57Ö. 
LÖTTER,  LOTTRE,  louter,  zuiver,  reiu,  fchoon,  f  d.    i02* 

II  d.  io3.  —  LoUre-fchien y   louter- fchoon ,  rein,  I  d.   162« 
—  Lotterjen^  louteren,  reinigen,  Deelw*  Jjottre  ^   gelouterd 
gezuiverd.  II  d.  78.     Vergel.  verder  fVaefenb.  IdÂoU  in  Lot^ 
teren» 

LUST,   de    lust,   trek,   begeerte,    I   d.    gS.     Zie   Fkscl^lusi-^ 
fthern,     Meerv.  Lusten^  vleefchelijke  begeerten,    booze    lus- 
ten, II  d.    89.     Zie    wol-lusten.  —   Lustig j   lustige,  lustig, 
genocgelijk,  vreedzaam,  I  d.  72.    Lustig,  vrolijk,  aangenaam, 
llrccleud;  II  d.  73.  —  Lustig  f  Bqw.   zeer,  gebeel,  (van   't 


» lioofT  t6t  Jte  Töeten.)  fP'..  Gribb.  BriB.  bl.  'S/*  Zo6  zegt 
.  men  nog;  LiUêiig  gnne  war^  oon  U  wiwhf   eps«  voor   ^rtie* 

r^9  beng\  —  ZamengeR»  LêUBt^eyn.  het  einde  van  dep  IfMCf 
.  wellott,  o.  Û  Terzadiging  yan  zqnen  last,  voldaanheid  in  be« 
'  geerte,  I  d.  3Q«  —  Luai'^leaiê^  Lustplaats^   plsatze  des  ge- 

BoegenSy  II  cL  85.  —  Juuêt-jfricie ^  pnUeling  tot  wellust^ 
.    wellnst-prikkel ,  II  d.  6g«  —  Luêt^buifci^ende ,  Lust-trekken-» 

de  (TK«)  d*  i.  yermakèiqk,  ftreelend^  II  d.  88*    Bij  Juniun^ 

'  in  de  Bqdr.  van  TVcufenb.  en  fV.  Gribb.  BrUU  leest  men  ook  lustm 

LUWCKEN,  en  LUWCKJEN,  trekken,  uittrekken ,  I  d.   91, 

:   ii5,  20a.    II  d.  85,   ii4.  —  Ltfwch^  mg   de  eagen  ypen^ 

*  trek  mq  de  oogen  open,  open  mqne    oogen,   ontluik  mg  de 

•  oogen,  I  d«  310.  nier  ziet  men  dnidelgk,  dat  Luwden  ons 
luiten  is.  In  *i  jtfegab.  bL  iû6t  >>  het  Luca:  fV.  Gribb. 
BrUL  bl.  64,  Loecke.    VerL  Tgd  Loei^  trok,  Lïbb.  fen  A. 

,  Yebr.    bl.   99.     Deelw    Litfen^    zie    ald.    Vei^el,   tVaeJenb^ 

Jdiot.  en  Juniuê^  in  Lugg.  — •  3^.   beteeken  t  ïéuwcienf  trek 

bebben  naar  iets,  verlangen,  begeeren,  I  d.  70,    177,    179, 

U  d.  97,  100.    Verled.  T^äL  Luwde j  yerlangde,  verwachtte, 

II  d.  6iS «  68.  —  5^.   Tmeeken ,   zuchten ,   kermen ,   I   d.   73 » 

'    113,  i85.   II  d.  61,  71.  —  4^  In  de  beteekenis  van  toetrd'^ 

ken ,  fluiten ,  inJUUten ,  bezetten ,   leest  men   Laken ,   bij  M^ 

Stoke^  IX,  1317.    Vcrgel.  VIII,  961.   MaerL  I,  94,  39.   II, 

187,  5,  Noot.   II  ?93,  35,  Rechts   alfe  die  hant  luuct^  en 

.    ondoej  d.    i.   fluit   en    opent.    Voor    't  eenvoudige  trekken 

:   vindt  men  het  dikwqls,  b.  v«  MaerL  II,  3i4,   36,  want  het 

'  hec  den  vinger,  doe  in  die  palme  nederwaert,  d.  f.  trok  den 

.    vinger    nederuKiarte.     Uit    dit  alles    ziet    men   daidelök  dat 

ons    luiken    (gelijk  wij   zeiden)   niet    alleen,    maar    ook    ons 

.    lokken^  één  en  hetzelfde  W-W.  is  met  het  L-Fr,  Luwden^ 

.    Loeden ,  en  het  oude  Luca ,  luken ,  in  't  Afegah.  en  Stoke 

.    len  Maerlant.  En  hier  mede  ftaat  wederom  in  verbind  tenis  het 

-   woord  Loch^  oi  lokj  opening,  gat,   en     in   *t  algemeen  zoo 

.    iets ,   waarin   iets  kan  worden  weggeQoien    of  opgefloten.  Als 

mede  het  £ng.  Lock ,  clauRrum«    Vergel.  Juniue  in  lA>ch  en 

lock^    claullrum,    claudere.     Uet    frequentativum    Lukkeren^ 

'    voor  teikena  verlangen^  gobberen.    hunkeren 9   trek   hebben ^ 

hoort    men  .  nog    vaak  in    BoordhoUand.    Verg.   yerder  wat 

Tfg  zeggen  in  Loadjen^  en  Kdtaan  ia  Lonken^ 


LUWD,  geloifl,  ld.  54t  42,  69,  79,  89,  9*,  96,  ii5;  i5S', 
ent.  Luwde^  ideau^Id.  215,319.  Hterr^Lumtenf  gdoUtfOy 
II  d»  io4« -—  Bqw.  Luwdy  OTerlakl,  hard  op^  met  bader 
Aem  t  I  d.  55 ,  76  9  227.  fV.  Gribb.  BriU.  Loed  «n  Loedmr^ 
bL  é».  ^  Luwdigj  sie  Sunet-^tiutKÜg.  —  béu^d'-rofie  ^  Ifúi^ 
ruchtig,  I  d.  86 1  199  f  206.  Luidrajle  flormên  j  Hoqfi^  Gtd. 
h\.  547.  Ifoer/.  I,  45,  55,  ZfMfe,  ftem,  getuid.  Ataie,  I^ 
ioi5,  £«m/.   VeiY-  Cäg'netiy  B^'dr.  bl.  92,  en  177,  Noor. 

liUWEN,  zien,  «anzien,  aanfchoaweD,  I  d*  20.  Tiuionm  Ia&^ 
wen  f  fSjeii,rclKm#en,  coofDicere,  videre.  Eo  LaUssfen^  l€lio«<-P 
wen*  lijen,  mijt  begerteo  a^cken,  Tifere,  eoovilore.  •«-  Dit 
laatRe  Tooral  doet  ons,  met  OTértoiging ,  seo,  dat  âmmn 
eigenL  beteekent  trekken ,  waaryan  luf4H:ten ,  enz.  afRanmo* 
linden  zgn.     Zie  LuuH^kerij  en  Tergel.  Junmê  ki  hoot. 

LUWTTE,  eene  loit,  I  d.  79,  io4,  194. 

LTEN,  loden,  ondergaan,  I  d.  2,  8,  11,  12,  2t,  $7»  40,41^ 
enz.  •-»  Voor  ie  vrede  zijn ,  zich  yergenoegen ^  I  d.  1  ^  Tïocht-' 
me  doz  d'  MijaiiBel  nn?  Frjnenen,  Ut  mq  mey  tifem  Hoe 
lam  en  ondrchtmatie  oeze  regel  ook  mag  sgn^  wanneer  uen 
dien  leest,  (en  in  dezen  opzigte  moet  men  iets  aan  den  t^ 
toegeven)  de  nitdrakking  die  er  in  opgenoten  Ijgt^  is  eebler 
zeer  fraai.  Trekt  men  dus  den  Hemel  binnen?  Traagt  Tj&r^ 
7ie^  d.  i.  geniet  men  hier  aoo  Tol  op  van  alle  lekkemntiii  ? 
(deok  hier  aan  het  aanzitten  mei  jÉoraham^  enz.  aan  Cbs* 
viva  Deoritm^  aan  evehere  ad  Deosy  etc»)  Yrienden,  -Jaat 
mij  toe  met  U  te  Inden  ,  d.  i.  m^'  met  n  te  betieipemj  of  te 
vergenoegen  met  het  opgediscbte.  Of  wil  men  bei  lieirer 
Ironice  opvatten:  laat  mi)  met  u  laden ^  d.  i.  <mtbeeren;  bet 
zal  bg  Qot  Tan  rekening  toch  op  hetzelfde  uitkomen.  Want 
onlbeeren  is  Ironisch  hetzelfde  Nmet  fmuUen.  En  wie  g^H^oelt 
zich  hiermede  niet  vergenoegd  en  te  vrede  ?  *—  Zoo  vind^ 
men  Lydeny  voor  zich  onthouden  j  behelpen  j  vergenoegen  ^ 
bij  Marlena ,  ann.  bl.  62 ,  b.  Ende  hebben  boer  noch  Ëim- 
mighe  daeghen  in  armoede  glieleden  (MS.  Lambrechlfiaims 
gekeden.)  onder  aan  de  bladz.  Haat  als  een  varians  lectio 
gheholden.  Kîüaan^  Hi)  l^'dt  hem  met  luttel j  contentas  est 
parvo.  Hooft ^  N.  H.  bl.  56i ,  En  zich,  als  *t  naanwt,  er 
ntee  te  lijden.  Verg.  bl.  573  ,  bov.  üezelfiie  ,  üerf.  bl,  5i  ^ 
Lijdt  zich  met  hei  minjie.  V,  d.  Veen^  llaetê.  bl.  8^^  zich 
met  tooi  li/dcn.    Bredero ,  bl.  5o6 ,  lïj  fyen  haer  dan  yjel  met 


JcharrMer^  ie  drinken*  Marnix  aan  Somiusp  U.  5,  HUk 
Jbadden  fict  mei  duane  huyie  oft  knol  moeten  Igden*    In  im 

^  U.  F.  W.  bL  43  9  heeft  men  het  zamengeR.  Bi^üa^  ald*  oyer* 

.    gezet  door  mie/en^  doch  men   kan  het    beter  TerUlen  doo^ 

MÏch  ie  vrede  nouden  ^  en  die  plaats   beter  en   gemajikelaker 

.  dns  verklaren  t  B9  het  v^fde  geding  is  hq  nader  (geregtigd) 
den  eed  te  zweren «  en  zqn  aandeel  te  nemen,  en  (het  ge<» 
ding)  te  winnen  j  dan  Tdat^  hq  zich  (met  bunnen  eispb)  be^? 
hoeft  ie  vrede  te  houden.  —  Men  vindt  voorts  het  eenvou* 
diga  Ijya  in  de  O.  F.  W.  bL  585 ,  vertaald  door  laten ,  en 
Uda^  bl.  33,  door  volflaan^  dat  b^lde  door  zich  vergenoe-* 

.  gen  kan  worden  afgewisfeld.  —  Wat  eind^qk  de  beteekenys* 
len  aangaat' van  Lgden^  dulden^  gedoogen\  laten,  toelaten i 
verdragen  9  doorftaan ,  waarvan  men  overal  voorbeelden  nnd|  ^ 
neme  men  bier  Hechts  deze  weinige  tot  bewqs:  Martena, 
ann.  bl.  68,  b*    (yoóóisma^  Verh.  v.  JU  bh  37,  en  bl.  i46* 

.  AUe  deze  fidiijnbaar  zeer  uit  één  loope^de  beteekenlsfan ,  ol 
liever  vertalingen  van  't  W-W«  Lgden^  kunnen  dos  uit  el« 
kander  worden  ontwikkeld,  dat  de  eerfte  beteekenis  act.  is, 
iaten  gaan^  waaruit  dan  van  zelf  voortvloeien  die  van  &• 
ten  f  ioelaienp  gedogen^  van  laden  ^  ondergaan  ^  doorftaan  $ 
Tan  beladen^  bekennen ^  verhalen;  van  ot^er  zich  laten  gaan ^ 
te  vrede  zfn^  zich  vergenoegen;  ja  zelfs  van  mis/en^  ónt^ 
beeren*    Vei^  KiUaan.    Wegens  Igden,  voor  be^&den^  fa- 

,  teri ,  vindt  men  ook  voorbeelden  genoeg  bij  de  Ouden ,  b,  v* 
MaérL  II,  409,  61  ^  enz.    In  de  Bf^dr,  van  ff^ae/ènb»  leeêt 

.    men    I,   i54,   i63f  166,   Lien,    VergéL  wegens   bet  onzjgd. 

.    Jjgdenj   gaan^    en   het   Bedr«    Lgden^   fVeüand.  —  V.  h« 

,  IJflry  een  l^der^  I  d.  io4.  — >  jQy^lea/:^  onlnde^k,  d.  i. 
lievig ,  Imartelqk ,  II  d.  1.06.  —  t^JenJiegte ,  Igdzaamh^d , 
II  d*  q3.  In  de  B^dr.  van  Waejenb.  I,  15$^  léyijaapi-*. 
heii»   Zie  Ijü  en  Lijnne. 

AC'  voor  Me^  my,  I  d.  160  9  r.  3  van  end.  163 1  t.  7  en  i/. 

169,  r«  11  —  voor  Min  of  liever  voor  Me^  men,  i  d.  3« 
JUAClHT,   magt^    I  d«   186,   334.  —  Mac/aig,  zie   Gre^t^ 

macAtiffm 


KIACK^  mak«  tem,  11  d.  û!^. 

MikCKLUGK,  gemakkelijk,  I  d.  65.—  MacHijclheyie ,  gt^ 
makkelij  k faeid  y  gemak ,  11  d.  qS» 

MACKET,  maakt,  I  d.  45,  i34,  i5o,  9o6.  II  d.  go.  5  perll 
praes.  ludic.  •»  Macke^  I  d.  io8,  i5o,  176,  1869  id^* 
Verl.  Tqil.  ->  Macte,  l  d.  317.  H  d.  43,  46,  5i,  56,  mu 
Deelw.  van  meytfeny  meytfferu    Zie  Mede. 

MftOE,  een  made,  vrormpje,  I  d.  laS,  i54,  308«  Juniuê^ 
Magget.  ' 

MA.EGO,  eeue  maagd,  II  d.  j*/.  Meenr.  Maeghäen^  ibid» 
McLegdommej  maagdom,  II  d.  78.  —  IdaegdäiciheYt ^  idem» 
ibid.  Zie  Ypey,  Ge/ch.  der  N.  T.  bL  33ob  Jumuêy  maidp 
nuvy^  ons  me!«.    Bb  ouds  Uaget. 

MA^E,  de  maag,  Il  d.  ii.  Dit  ia  nit  den  onden  Gnmmt- 
ticua,  die  jIE  gebruikt,  volgens  oude  gewooote,  waar  G.  J« 
de  EA.  meestal  heeft  verkozen.     Zie  Meage. 

MAEST,  MAESTE,  meest,  meeste*  grootAe,  D  d.  95,  lou 
—  Aîaest^  bqw.  meest,  maxime,  I  d.  5g,  iSo*  II  d.  xoS^ 
fin.  Bijdr.  van  fVatfenb.  I,  i54,  i56,  äiäête^  en  Mdêtai» 
Men  ziet  hieruit,  dat  maeat  door  omen  Dichter,  oit  den 
zuidhoek  is  ontleend,  v^ant  in  het  overige  van  Friesl.  fpreekc 
men  doorgaans  Meaai  uit.  —  Maeaten^deel ^  meestendeel ,  IE 
d.  6g.  —  Maesi-deel^  idem  II  d.  io4.-^  Maeat-^iijdK^  meest- 
tijds, II  d.  92.  ^  Maest^habbende  9  de  meest-bezittende,  If 
d.  99*  Vergel.  Junius  in  Most.  Cûgneily  Bijdr.  bl.  JSS^ 
volg.  Noot. 

MAESTER,  meester,  meister,  maister,  magister,  I  d.  ^j ^ 
99,  101,  136,  II  d.  4,  56.  genit.  Maester^  1  d.  4o«  Meerr* 
ook  MaesterSy  II  d.  88,  94.  -»  Greale  maesiery  I  d.  49, 
en  greate  maesters,  II  d,  92,  voor  aanaenäjken  en  groo-* 
ien  dezer  aarde  ^  waarvan  velen  ook  thans  den  naam  vaa 
Meester  of  Mr.  voeren.  Vergel.  fVasfenb.  Idioi.  in  Meifter^ 
•n  Bijdr.  II  d.  8.  —  In  de  Bijdr.  van  fVasfenb .  l,  168 ,  leesc 
men  Meester.  Bij  Brede ro  bl.  i5o,  249,  Mieater.  Bl.  44o, 
Mieatery^  curatio,  fanatio,  doch  Meesterg  j  bi.  5io.  Dezeif* 
de  bl.  011  MiestereUj  fanare.  Cats^  I  d.  35i,  b.  574,  b. 
Meester^  en  663,  b,  Meesteren.  Baardi,  bl.  i47 ,  nieste^ 
re/z, genezen*  Zie  Hdn^nuiester.  Junius y  in  Master.  Hoeufft^ 
aanmerk,  op  Fr.  fpreekw.  bl.  195  en  Register. 

MAET|  eeu  ouat,  makker,  metgezel,  I  d.  24,  60,   68,  70 ^ 


Ma*  '  385 

i57i  9 ld.  JCUlaartf  Maeij  med^maety  moeiten ^  focias^coU 

leg«,  «eqaalii,  Compar.  —  ifafae^Âi/7/i)^9 , maatschappye ,  lid. 

ég.     Coii£  Junitêêy  in    mate^  nuUchy  «eqaalis,  Compar.   el 

matej  fociiM,  foaalis. 
MAEY-BLOItfME,  eene  meibloem,  U  d.   S7 ^   58.  —  Maey-- 

moanne\  de  mei-maand ,  II  d.  48.    Maey-tqdey  mei-tijd ,  IE 

d.  io5.    Meery.  Maey^tgdeny  II  d.  58. 
MäL,   MiLLEy  mal,    gek,  zot,  I  d.   2»  ég^  50,  320.    /^« 

OrM.  BriU.  bl«   70,    MaaL^   Libb*  Jen   jä.  Yabr.  bl.   10, 

'Maoiy  dat  met  de  legenw*  oitTpraak    op  vele   plaatfen  over- 

^  eenRemt,  v^aarin  de  \  veel  O-achtiger  is,  dan  bq   de  Ouden» 

M^LUhN,  mallen,  gekken,   gekfcheeren,   fchertfen,   boerten,. 

I'  'okken,  I  d.  5?,  97.     Onder  de  T^dgenooten  van  G.  J.  ge- 
bruiken  ffeemsterJk  en  Cais  het  w.  mallen  zeer  dikmaals. 

HAM,  moeder,  I  d.  10,  32,  162,  2o3*    Dit  is  uit  den  Zuid- 
hoek.     %ie  Mem.    Dit  Mdm  gaf  de  geboorte  aan  Mama» 

MiVN,  een  man,  ld.  1,  69  56,  37,  fii,  enz»    jilk  man^  ie- 
der een.   Zie  ald.  Man  voor  iemand  ^  Stoke^  V,  452,  Noot« 
Voor  menaeh  \s  *t   zeer  ond ,  zie  CUgnett ,  Bydr.  Inleid.  bU 
g.  Noot»  —  Gen.  mariêy  1  d.  122,  175,   i85.     Mecrv   Man^ 
neny  I  d.  53,  78,  218.     Mans  is  ook  in   gebruik.  ••    Dioii- 
Dut.     Manie j  I  d.  3o,  H  d.   g5.    Man^minyb/ie j   een   man* 
mensch,  een   mansperfoon ,  Il   d.    64.     Zie   fVaaJenb.   IdioU 
In  de  Bi/dr,  van  acozelven ,  I,  16a,  man^Ue.    Juibb.  fen  Ji. 
Ysbn   bl.  2.   ManUeuu^y  dat  naar  den  tegenw.  uitTpraak  is. — 
Man^Ujchy  man-lijckey  mannelijk,  It  d.  87,    106.  —   Man^ 
heytey   mannelqLheid ,    mannelqke   jaren,   aetas   virilis,   II    d. 
10'7.     ManUchede  voor    moed,    dapperheid,    Slohcy   II   270« 
Manken di y  idem,  Heemsherk^  B.  A.    voorr.  —   Manheftig^ 
manhaftig ,  moedig ,  Bijw.  II  d.  89.  —  \  W-W.  Manjen .  be- 
mannen, met  een  man  of  mannen  voorzien,  deelw.  Mand  yh.^ 
T«  Henzere  mandy  paarden  bemand,  daar  een  man  opzit,   I 
â.  174.    M.  Stokey  V,  636,  Ghemannety  fterk  bemand,  vaa. 
Teel  manfohap  (tot  den  krqg)   voorzien»    Baardty  bl.    iSg, 
Gemänty  idem. 
MA.R9  maar,  Voegw.  I  d.  4,  5,  6,  i3,  i4,  enz»    M.  Sioke  en 
anderen  Mer.    In  de  Bffdr.  van  fVas/enb    meest  altqd  ook 
mary   doch  ééns  maary  door  misdrak,  I  \55. 
V&Rfi'  een  meir^  1  d.  69.    Genit,  Afars,  ld.  187,  224.  Zi» 


s8K  M'Si . 

Bea^mar.    Juniuê  Merêf  en  Jf.  Siolej  T^  996.  — -   ZVaite, 
.  itfo^r,  mear^  Tee,     Q.  F.  W.  Mer^  maer^  lee. 

ME,  men,  I  d.  i3,  99,  45,  53,  58,  5q,  ent.  Doch  mmug* 
maal  wordt  bet  achter  andere  woordïen  aangdasehl,  b*  ▼• 
Tiochtme,  I  d.  i.  Jouwinke^  I  d.  7.  GietmCf  X  cL  Sabena 
7Ae  Min. 

MEAGE,  de  maag,  I  d.  205.    Zie  Maêge. 

MENGER,  mager  I  d.  ^7. 

MEikLJEN,  malen,  fchilderen ,  I  d«  73.  Maelrey  Maeri  I, 
3i8,  5)  en  Mielre^  idenu    U,  a8o,  55t   een  ScbUder»    Zi« 

•  Miekn^  Mieljen. 

MEGK.E,  maakte,  I  d.  3,  4,  6,  30»  43,  45,  iio,  i?q,  310^ 
II  d*  79.  Verled«  Tqd  en  Deelw*  ook  rneche^  I  £  109, 
117,  1^,  i64,  339.  mecteif  maakt,  5  pers»  prees.  IbcL 
I  d.  43 ,  60 ,  93 ,  i4o ,  II  d«  64 ,  99«  Van  MeyUien.  Zie 
ald«  en  Jlfarie,  maciet*  Af.  Sioike^  ly  1099»  mahe^  "vooc 
makede.     Zie  HuYcUcopêr. 

MED,  eene  zware  en  vermoenende  arbeid;  pak,  last,  ajonw, 
I  d.  i55«  Van  't  veronderde  Medjerif  matten,  ii  nog  orer 
wf^mBdjen,  afmatten.  Zie  ^J^med.  Moede  en  MfU  Toegt 
y.  d.  Veen  te  zamen ,  Zinseb.  bl.  SS.  VergeL  Cägnetiy 
Bpdr.  bl.  598,  Noot,  en  9V eiland ^  in  Mai.  Zie  ook  CW- 
meddjen. 

MEER,  meer,  I  d.  4,  4o,  43,  54,  i43,  i65.  Il  d.  48,  eu» 
Voor  grooier^  Cägneti ,  Bij  dr.  h\.  318,  Noot.  —  V.  d. 
Moeren^  voor  vermeerderen j  vergrooten^  M.  Siohe^  VIII, 
373,  BfederOj  bl.  62.  Meer/en^  MaerL  I,  157,  47.  I,  300, 
31*  II,  355,  3«  KiHaan^  Meerfen^  Fland*  i*  meerderen, 
.  augere.     Idem ,  meerderen ,  aogere. 

MELDJEN,  melden,  vermelden,  I  d«  3o5* 

MELCKIR,  een  melker,  II  d.  4.  *t  W-W»  0  Afeütayf,  of 
Meltjen^  melken.     Zie  Uwt-^meltjeru 

MEIVI,  moeder,  I  d.  5,  3i ,  yS.  Het  meest  gewone  m  FriesL 
Zie  Mdm.  Bg  de  Tijdgeuooten  van  G.  Î.  Hup'genSf  Bre^^ 
dero^  en  anderen,  vindt  men  dit  Mem^  meermalen, 

MENEER,  MENEA.R.  MENEA.RE,  manier,  gewoonte,  ld.  55, 
55 ,  II  d.  66 ,  73 ,  85 ,  99.  Meerv.  Menearen ,  manieren ,  se- 
den,  Il  d.  loi.  M.  Stofce  gebruikt  Maniere^  Voor  maaifd, 
I  d.  6o5.  —  In  PV.  Qribb.  Brill.  bl.  16,  leest  men  Maneer^ 
dat  met  de  Tegenw*  rpeli.  mee$(  oyereenftemti^    funius^  im 


I   . 


Mff.  287 

Männer.    lié  ûol  ff^eîtanéL 

MEf^NIG^  menig,  menig  een,  I  d.  5i»  Fan  der  Veen^  Zio- 
neb.  bh  »5  f  en  JonctiJ9%  R.  O.  bl.  7^  ook  mennig. —  Men-^ 
nig  togien^  menigmaal,  ÏB^dn  >an  fVaafenh.  I,  i66.  Ver-* 
gel*  denselÂlen  in  Idiot.  in  V«  Juniua^  in  manie  ^  meine^ 
fneny. — r  MennigU^  de  menigte,  de  veelheid ,  I  d.  66*  II  d. 
96,  100,  io5.  y.  d.  Veen^  1.  1.  bl.  45,  Door  ongefecfatïg* 
beyt  ficb  mennighte  yerrqcken ,  d,  i,  velen.  Mannig  en  ma-" 
mgn  Tind  ïk  om  in  kleine  ftukken  en  samenfpraken :  en  dit 
il  met  de  Tecenw.  niifpraak  veelal  overeen komllig. 

MERCKË,  markt,  kermis,  jaarmarkt,  I  d.  7«  52,  53  ,  64,  II 
d.  lói.    hk'fV»  Gribb.  Brilt,  bh  77,  ook  Merche^   maar   in 

s  H  IdlA.  f  en  A.  Yebr^  M.  2  ,  Marbe.  Juniue ,  Marhet.  Ca  té  , 
Marty  h.  ▼.  Mart^^uch^  of  kerremie^  I  d.  i5i.  MaerL 
Maereiy  fbmm.  —  Ir.  fa.  Mercljen^  ter  markt  brengen,  I  d« 
sa.  Teuion.  Marotten^  foraref  affoitea,  etci  Gelden  f  march" 

.  ten ,  ropen  ,  cramen  ,  tnygen ,  marchten  * ,  gelden  ,  emere , 
mereari,  forare,  conferre.  VergeL  Kiäaan  in  marcltj  mercLt^ 
MttTÓkUn. 

MË£CKJEM,  merken,  opmerken,  I  d.  4i ,  >65,  Il  d.  88^ 
g4,  102,  io3,  io5.  Merct^^flaenj  acht  geven,  gadeQaan,  I 
d.  2'o4«  MaerL  II ,  449 ,  65 ,  Merc  ane  leggen ,  opmerken  ^ 
•oixmtm  advcrtere*  Men  heeft  thans  ook  nog  merct'-bffien  ^ 
in  die  beteekenis.     Zie  Mterctjen. 

MEAGE,  mei^,  I  d,  67.  In  d.  B^dr.  van  TVaefenb.  I,  168, 
morg.  Teuion.  warch.  morch.  V.  dm  Veen^  üytgemurcht^ 
Zinnefa*  bl*  4cu  VergeJ»  Juniue  in  Marie.  fVaaJenb.  Idiote 
in  Marge*     Welk  laatfte  thans  vrg  algemeen  in  |:ebruik   is. 

MERoLIiNNE,  merl^n,  marlqn,  een  Herk,  tamelijk  dik  touw^ 
II  d.  ^B.  Zie  Hugdecoper^  Proeve  j  bl.  544.  fV eiland  ia 
Marlen  en  Marren.  Ten  ÈLate  I,  25g,  nit  Kiliaan^  meer^ 
tauu^j  radene. 

]tf£RbSE,  cem  mare,  marskraam,  tlroike  of  op  den  mg,  of 
voor  de  horsC  gedragen  wordt,  I  d.  7,  10.  Kiliaan^  Meere-' 
JhyMeerêiarf^  corbis  inftitoris,  eanistrum  iullitorium.  Teuion. 
.  Kremer^^mereje ,  mery ,  mercnla.  Cramc^mersje ,  raerx.  Ver- 
gel. 4le»sehren  in  eotpmanf  meersman  9  cremer.  Juniue  in 
Mereer.  -^  Cate^  1,  644,  een  meerfcfie.  Broer  Corn.  Serm, 
II ,  33S ,  Meerefe.  —  V.  d.  diere,   merferie ,  MaerL  1 9  553  y 


«r  •  Ê» 


^88  H^ 

MEST,  de  mast  yan  etn   Schip,  ld.   77/ II  d.  jS.    BIèirr« 

Mesten. 
MESTJEN,  mesten,  meden,  I  d.   7S     VerL   Tqd   en  Deelw« 

Mes  te  ^  I  d.  320.     ^.  (wribb.  BriiL  bU  54.     JuniuM  in  Masi. 
METSLIK,  een  metfelaar,    II  d.   3.    Zie  Mirafeljen.    Kiliaaa 

Mtftfcr^    caementarias ,    Uructor.     Metjan  ^  Rraere,    ezttinere 


thans  gebraikt.      Vergel.    Hoeufft^  AamrK  op  Fr.  Spreeh^ 
bl.  193.    In  IVeitnnd. 
METTbN,  gemeten,  I  d.  53.    Deelw.  Tan  MiêUen^  m  slem 
METTEN,  ontmoeten,     mety   ontmoet,   voorralt.   wedenraarc^ 
coutiDgit.  I  d.    log.     Boordt y   bl.    i6<i.  Men  moei  malc&an<* 
der  aan  het  Merck.     Kamph.  S.  JR..  bl«  98«  wat   Treogd  idm 
ik  mq   moeten «   d.  i.   overkomen ,   gebeuren.     DegelfHe   1«  1« 
bl.  100,  en  IV  deel,  bl.  5,  Een  fterke  vqand  moet'/,    Cais^ 
.   I9  589,   groote  Heeren  Talmen   groeten,   lelden  moeien.   MeC 
de  hoogllc  waarfchijulijkheid ,  brengt  Bruinïng%  SynonynuII^ 
!2io,  hier  ook  toe  me/,  in   te  meiy  aitemei»    Zie  oni'-mei^ 
ten^    en   miei  te  ^    verbonrien    met   meiiriy  fciL   Ttam,  i,  e% 
ire.    Vid.  Scheller!  Lexicon  Lat. 
MET,  niet,  mede,  I  d.  1 .  5.  4,  5«   6«   7f  eni.    Meye^  met 
de,  I  d.  4,  4i,  76*     ^.  cL  Veen^  Zinneb.  bl.    lo,  meiie. 
—  Meyer  tijdy  metter  tijd,   met  den   tqd,   II  d«    60,   g?;  — ' 
Zamenged.  mey^bringen ^  medebrengen,   II  d.  io5.  —    ^^y^ 
fryery  medevrijer,  I   d.    20.  —   Mey^geonde^   neven^aaodle  ^ 
'Il  d.  48,  58.  —   Mey^gefeU    melgexel,   I   d.    i34.  —  Mey-^ 
jaeny   medegeven,    ten    huwel^k   medegeven,  dotare,   dotena 
dare,  I   d.   6.     V.    h.   m^degave ^   dos.    Melis ^   IV,    i4o,  — 
Mey^lyen.  medelijden,    mifericordia ,  1    d.  5q,  45«    i\5     It 
d.    78      Mey^lyig^    medelqdig,  medelijdend ,  i  d.   43.     Jtfe/« 
lijdig^  Kamp/l.  Ps.  bl.  4o5.  —  Mty^iyerUhêyt  ^  mededoogen^ 
II  d.  70,  81.    Doch  mey-iyenfieyte y  (zonder  T)  I  d.  i65.  — 
MeY'/lifppjen.  medeQeepen,  mede  onvoeren.  I  d.  43 ,   II   d. 
88.  —  Mey-nuiet^   medegezel,   meif^ezel,   medemakker,    1   d. 
10.1.     Kiliaany  Med^maet  ^  foclus,  ibdalis. —  Mey^wirddig^ 
meewarig,  mededoogend,  I  d.  126,  180,  II  d.  5^«  Me^^'wir^ 
digheyte^    meewarigheid,    mededoogendheid ,    II    d.    tfy,    70. 
CatSy  I,  2o4,  b,  Mee^weerdig  hert,    Kamph..Pê%  bl.  3i$, 


Me.  Uu  989 


.  tnedeufoardig.  KiSaan  «  medrUfaerigh  f  eomïs » 
Med'-werdig  f  eomis,  hmnaniii.  Mea^u^rdighefi^  eomiUi* 
Zie  kyeUand. —  Meif^'Witten  ^  het  medeweten  9  geweten  ^je- 
wiase,  I  d.  102 ,  lii»  1809  lOü.  U  d.  77,  8iS,    iqo«    Ge- 

.    uit.  Me¥^wUien9f  I  d,  128*    Bij  inkorÜJi^,  Mey^witB^  IA. 

MLëTEN»  mogen 9  konnen,  posfe,  valere ,  licere,  I  d.  3 9  4«  8, 

.    9,  12 •  13»  389  36«  £4 y  enx.  meyen^  (Cata^  mengen,  f  9  603 

.   9)  Toor  iuêten  f  gaarne  eten  9  dêlecUri  cibo ,  is  ook  Friesch , 

en   seer   bekend*     Wegens  mogen  ^   idem  9  Tergel.    CUgneiti 

Jifdr.  bl.  13«  Noot  —  Formeyem^  iemand  vermogen,  wel 

mo^en  iu4on«  genegen  sijn,   is   nog    in    Friesland    zeer  ge* 

brcukelijk.    JuniM^  maie^   posfe.    Meun,    Meuge^veel^  een 

Traaty  Bredero,  bh  172.  224»  290«  574«  — fijn  meugdrinc^ 

jken^  soo  reel  men  lost  drinken.    Idem  bl.  643. 

ÏIEVTSEN  en  METTSJEN,  (de  K  met  TS   verwisfeld,  voor 

.    M^ckjen")  maken 9  doen»  verrigton,  I  d.  2«  50,  44,  SS,  63, 

84 f    107,   iiOy  enz.    In    de   Bijdr.  van  fVaéfenb.  I,   143, 

MeofUjej  doch  menigToidiger  maaihjen^  L  1.  i52 »  153»  i56t 

i57*  —  MeyiJeUwirch  ^  maak/el ^  1  d.  1189  Hooft  ^   Ged.  bl. 

1069  MakfeL    VergeL  Juauie  in   Mdke.     Teuion*    Macken^ 

bereiden  9    facere*    perficere,  efficere,   conficere,  etc.    üfa* 

ten  f  /cheppen  9  creare «  piasmare  9   condere ,   formare«    Doch 

flus  leest  men  daar  ook  maeckenm   VergeL    Hoeuffi  ^  Aanm. 

op  O*  F,  Spreekw.  bl.  193.  en  Weiland» 

MICKJENy  mikken 9  doelen «  zien 9   op  het  oog  hebben»   I  d. 

10&    lAbben  Jen  JÊ.  Yebr.  bL  37.    Ik  mikte  er  naet  op.  —• 

Stokej  Mecken^  VII9  4oi ;  Micken^  IX  9  660.  Zie  ald.  Huij^ 

decoper.    MaerL  II 9  58  9   22  9  om    huwelic    mecken»    Doch 

Micien^  I9  889   46.     Dezelfde  9  ergens  op  mecken^   I.   376  f 

189   mecte%  gemecken^   Dezelfd^  I9   1^9    'jj»    Aficken  an 

Dezelfde  9  II 9  4659  ^^»  ^°^  ^^^  ^  finen  ganc  fo  hoghe  mict 

amt  erdfce  goei.  — '  f^.  d.  Veen^  Zinneb.  bl.  959  Laeght  en 

Vfucktn    Dit   woord   (zegt    Weikmd)  beieekent    eigeol.    eene 

trillende  beweging  ^  en /heeft  vermoedeliik    met   micare    een 

gemeenfchappelijken  oorfprong    In  't  bijzonder  gebruikt  men 

het  van  eene  beweging  met  de  lippen.'*  Bij  V.  In  Broer^  Com, 

Serm.9  II 9  19,  470  9  en  4809  Kicken  of  micken  "    Wijders  9 

.    van  eene  beweging  mei  de  oogen^  eni.*!    Ik  twffcl  fchier 


«ié  «Tt.      ' 

niei  ol  het  it  terwaot  mei  mik ,  eta  boomuk^  fa  de\, 
'  ie^  Tm  de  Letter  V    eindigeadk    aan    het  boTeneiadLe»    Da 

Spreekaiaaier  naeare  ^itis«  bij  *t  fpel  der  Rometnfdie  4ici- 
ere&i  dal  laet  oas  ftm,  Uarnwn  de  bot^  hoe  veel  hoirene 

•  flaan  er  ap^  wif   wel   overeenkout ,  daidt  aaa   bet   opfieêefg 
^van  vingers  in  dezelfde  eedaan  te  Tan  de  Letter   V,  die 'te- 

•  gelijk  Teel  oTeveeakomst  beeft  met  borcas.  Biï  dit  fpel  maei 
eeae  fcbMlijke  beweging  met  de  Tingers  hebben  plaats  gebad, 

'  waarin  Termoedeltjk  net  geheim  Tan  '|  raadfei  aal  hebben  Jhe* 
daan*  Mikken  lal  dUs  eigenL  ook  eenen/chiei^ief»  ^Vft^ 
van  het  oog  aanduiden ,  waarbij  de  oogleden  eene  iriJknde 
beu^gtng  aannemen  y  om  des  te  beter  te  tnren*  De  Leter 
oordeele. 

MIDt>E,  het  midden,  II  d.  65.  —  MiA^  midden,  Ce  mâdden^ 
l  d«  96,  i56,  187.  II  d.  65«  70,  71,  79,  80f  95,  ïi& 
Kamph.  diknnat»,  b.  t*  Ps»  hl.  161,  En  mkle  in  '%  oorlagl 
woel;  en  bl»   133 ,   In  't  mide    van   ongerali    B^redero^^bL 


-  -    -    -       -f  -      -        ■' w  ----  _        W ' ^ 

S4g,  In  V  mdd/èn.   Vergel.   PVas/enb.  Idioi.    Mide.   Hoofï^ 

•  Ged.  bl.  .168«  gebruikt  In  U  ndd  d«r  ftarren.  Hicrioe-  be- 
boort  ook  mite  dat,  Hoofi^  Ged.  bh  255,  du  t.  middekr- 
w^l  dat,  terw^I  daC.    Dit  ziet  op  den  tgd;  doch  weffeai   da 

'  oonsaak  en  het  middel.  Vergel.  men  BUderdfk ,  Taai*  -en 
Dichtk.  Verfch.  III,  59,  met  betrekking '  tet  iltti#,  en  ver^ 
mite  of  Qfermits.  —  Zamengeft.  Mid^ey^  middag,  I  db  149. 
II  d.  ii4,  11 6.  Zoo  heeft  men  min^nacht  Toor  midhacki^ 
bij  MaerL  II,  073,  i6.  Verget.  KiUaan»  Midd^^Smner^ 
Bredero,  bL  721.  Vergel.  ook  hier  .Kä^no/i.  ^^Mid'deY^Jihfgn  ^ 
middag-glans,  I  d.  26.  Middey^/uine ,  miÜdag^-vo»,  ld.  217. 
—  Mid^fee^firânne ,  het  Hvaod'  der  MïddcUandfthe  zee,  I  d« 
3.64.  —  Mids^/iol,  b.  V.   Trog  mars  mida^/ioi,   raiddeti   dâor 

'  de  hoUe  zee,  1  d.  187,  of  door  het  müideäioi  der  zee,  'de 
droogte. 

MIÜDËL,  betcekent  ook  het  midden^  en  ab  bijw^  midden ^ 
b.  T.  Bredero,  bl.  Sig,  midüel  door  het  fli^ck  -  middel  étiov 
de  Ibraat.  —  middel  door  de  regen*  Hierop  Toigt  ook  dite- 
maai  midden,  in  dezelfde  betcekenis.  Cafef  I,  36i,  b^ 
Middel-^/chut y  Bijv.  N-W. —  Uet  beteekent  ook  het  middkl^ 
lsf\  ^^  middel:  welk   woord    men    in    Frieshind    ineeatrekt 

*-  tot  mily  b»  Ti  oone  mil  to ,  tot  aan  den  middel ,  <  Libbie  'ff^ 
ut.  Yabr.  h\.  5u  '-*-  Maar  b?j  ouzen  Dichter  beteckent  ifufr 


M I.»  HX  991, 

• 

tr  4elf  Memtf  Jtei  mideel^  nuddel^ûorâuiak^  II'  JL'  toS.-  Mud* 
cfe/e,  II  i.  74,  middkj  II  d«  78»  79,   loo^   tpS»   lleerr. 

.  midePieni  II  d.  ^6t  77.  Veijg.  Juniuê  in  M^dhi  en  m«A-^ 
MiddefjeHf  lienudd^en ,  I  d,  i58. 

MlEy  de  mare 9  tgding,  bindrcfaiip,  liet  ber^^t,  I  d.  i36«  i37* 
II  d.  82»    Zoo  ook  Bredere^  mie  Toor  mo/v,  eni»  bL  85{ 

*  lâo,  4o5.  Hatfi^N.H.  h\.  535,  53i.  Ged.  bl.  149.— Maar 
miede  toot  bodenloon,  loon  Toor  't  brengen  T«n  berigt, 
Hoqfij  N.  H.  bU  260.  En  nua  voer  heloonmg^  in  't  «If^B- 

•  aneen ,  Bredero ,  bl.  90«  üCscb »   gefcbenk ,  3jegmh*  bl   96« 
.    YergeK  Ctigneti  Bifdr.  bl.  5a  ^  volg.  Noot.    V.  b.  bi  Wmt^ 

Je  Gntb.  Sn/L   bl.  q4,  ien  great   mefpiimigh  jaaDf   eú  tó 
metten  bidde  $  bij  gelegenbdid  der  geboorte  van  Waatsea  kind« 


-<-  KMiaany  Mied^  u  tqdingbef  nnntiam.^  Mieie.  mienÉf^ 
miede  f  donam ,  moDiu.   Veiwlgk  fVeiknä  in  Meed  en  me- 

'  de^  die  ecbter  dit  ipoord  f  oac  in  Terlcfaeidene  Provinciën  in 
ToUe  gebraik  ia ,  niet  vermderd  had  moeten  noemen  ;  en  dit 
^eldt  Tan  bonderd  anderen  meer*  Indien  een  woord  in  ééne 
ctf  twee  Provinciën^  b.  y.   HoUand  en   Utrecht^  niet  wordt 

^  ^ebndkt,  mag  men  het  dan  voor  veroaderd  befdioawen? 
Uoe  nuttig  en  raadvaam   soa   bet   ajn,  voor  onze   Dichters 

^  Tooraly  om  foortgelijke  woorden  optenemen  in  bnnne  Ge* 
dichten ,  en  daardoor  te  zeiden  •  dat  de  rjkdom  onzer  tale 
niet  verminderd ,  maar  gaaf  tot  ae  nakomelingfchap ,  die  daar* 
op  een  vollen  ^ch  heeft,  ovei^bragt  worde] 

IlIEDE,  een.  miede 9  miediand^   d.  i.  booiland;   mede,   mad; 

.  mede,  meed^  I  d,  64^  II  d.  6»  lU  Juniue  in  mead.  Wne^ 
(enWIdioU    Had.     Huijdecoper  op  JC   Séohe^  I   d.   901« 

.  Dit  woord  ia  verbonden 'met  het  vo»»    mjean,  maayen.    Zie 

.;  fVeHand  in  Mat.  Meta^  maaying»  O.  F.  W.  %\.  53o.  Zie 
Noot» 

^EANt  nuaô^o,  I  d.  4o,  54.    Teuton.  Meyen^  metere,  de- 

'  metere.  In  de  Bijdr.  van  Wa^nb.  leest  men,  I,  a44,  Me^é. 
In  .de  Burierijj  bl»  lo^  Meet9»  ^  Vorm/^en^  voormaajen, 
egn  varmeyer^  voormaeyer^  L-*B.  van  Weide  ^  bl.  iB2.  Zie 
JEfinjeeui.    IJn^mié^t.    Juniue  in  Mairu  et  MaggelL 

JtflELLE,  een  maaK  conviviom,  refectio»  paslhs,  (nuK^  v«  d« 
tf^chi^naeOe  ^  het  Nacbtmaal,  XI  d«  5^»  /ywJMf  meolh  Xiet^ 

êgd^  u  nog  s«er  bekend»  . 


s^it  Ml. 

MÉILLE  (/60b)  tednutl ,  Il  d.  9?.  TiUPKen^nueOe ,  dobeiid 
miily  II  d.  yS. 

MIELLE  9  mitf/y  een  maal,  ernnlG  laetii  menrara«  ld»  65,  in 
Boerr'-ljae  ky  jae  greate  miellen.  Zie  tan  deze  woorden  ^ 
die  nit  eene  bron  komen,  fVeikinéL 

MtEUEN,  malen,  afmalen,  fchilderen,  aibeeldeni  Icheüen^ 
TOorRellen,  Voorr»  XXXL  II  d.  71.  VerL  Tqd.  Mietk. 
Deelw.  Mielky  gerchilderd«  II  d.  io8.  —  Kamph.  S.  R,  bU 
534,  *t  Malen  f  maagfchap  van  't  Termommen,  past  de  we- 
reld. Idem,  bl.  355.  Van  graveren,  trekken,  mahn^  hangt 
de  heele  weerld  aan  een.  Vergel.  BUderdiji.  T.  en  IX  Ver«« 
fch.  III  65.     KUiaan,  en  WeUand. 

MIELJEN,  onx.  voor  de  verbeelding  zweven,  I  d.  8« 

MIENEN,  meenen,  denken,  vermoeden,  zieh  verbeelden.  I~ci« 
3,  10,  39,  176.  Verled.  Tnd  Miende j  II  d.  65,  71 ,  74, 
91»  93,  103.  Deelw.  MiendC  Deze  fpelling  met  IE  is  zeer 
oud ,  en  fchier  alcemeen :  men  vindt  dezelve  In  de  Oude  HoOL 
dronk  j  S.  Geeraen  Minne  ^  bó  Cämeiif  bL  $96  9  vs.  10 1« 
En  bij  de  Tijdgenooten  van  G.  J.  Baardtf  bL  18,  53,  344» 
BrederOf  bl.  5i3,  53o.  Siarier^  bl.  94,  b.  Ja  zelfi  in  d# 
Bijdr.  van  tyasjenb.  I,  i43,  i56«  ~  Mienje^  eene  meening, 
I  d.  330.  Miengje^  II  d.  08.  ^-  Inneräjie  harienmeen^  d^  !• 
barten-meening,  Kamph.  Pe.  bl.  39.  Cf  Juniue  ixi  Meäni 
Mind» 

MIEMTE,  Gemeente,  I  d«  3o4-  Meente  wordt  door  Meterh 
vaak  gebruikt:  men  zie  onder  anderen  II,  174,  Noot,  ««i 
Meente ^  de  gemeente,  het  gemeen,  vnigns,  tegen  over  //e- 
reny  Maerl  II,  43o,  5.  —  Miêntemany  Bredero^  bl.  745. 
Thans  zegt  men  in  FrieaL  daarvoor,  meestal  de  genUene 
man.  —  Mient-Jchip^  geineenfchap ,  I  d,  160»  Cf  Juniue  in 
Mean^    Zie  Gemien. 

MIERE ,  een  maayer,  hannekemaayer,  I  d.  2^0.  De  Burlery^ 
hL  13»  De  Mieren.  Men  noemt  ze  anders  ook  in  Friesland 
Poepen.  Verg.  TVasfenb.  Idiot.  in  Mier.  Ke  er  met  regt 
bijvoegt)  Bij  verkorting  voor  Meyer.  maaijerf  Iiaaneke.*\ 
Zie  Mjeanj  meyen. 

MIERI.    Tusfchenw.  van    verrukking  en  venvondering ,  I  d«  ^\ 

I.     Zou  dit  ook  in  de  nitfpraak  bedorven  zijn  voor  Manr^  en 
■s  eene  aanroeping  wezen  aan  d^  Moeder  Gods?  ot  û  *t 


I; 


Hl*  ^^3 

Terbdndea  met  het  A«  S.  Mirihj    gauaialkif    hilaritas?  Cf* 
Junius  m  Merriem 

MIERCKJËN  9  makken ,  bemerken ,  aanmeirke^ »  opmerken ,  I  <l. 
46,  981  183,  310«  II  d.  loK  Verled.  Tijd  en  Deelw. 
Mierctey  U  dL  74.  Men  heeft,  100  't  fchgnty  ook  dit  woord 
onder  de  ongelqkvloeijende  W-W  gerekend «  want  men  ge- 
bruikt in.  Fr»  nog  bellendk  de  verL  Tnd  morl  of  murl;  het 
deelw«  murken.  Zie  ji^  Ysbr.  Zdbb.  bl»  30«  De  eerlle  be* 
teekenii  van  dit  W-W«  fch^nt  geweest  te  aijn  obscure  vi^ 
dendif  ons  turen  f  van  Mijrk^  mer^^,.  obfcarus*  Cf.  Juniua 
in  V.  V.  —  Van  hier  dan  de  gewoonte  om  iets  /e  merken  d^ " 
i.  om  het  wei  te  kannen  zien,  onderfcheiden  en  beoordee* 
]en ,  met  een  merkieeken  voorzien»  Zoo  is  dan  Merk.  eigenl. 
etndoelf  waai^p  men  oogt,  dat  het  oog.(ak  het  ware) 
.  helpt,  en  beter  doet  zien  op  yerwqderde,  en  daardoor  mia« 
der  kenbare  voorwerpen.  Vervoig.  een  kenteeken.  En  ein  • 
deii)k  een  fciveidpcuxl y  grenepaaL  Ja  een  zeker  binnen  hare 
f^enepaien^  hejloten  ïahdfireek.  Zie  Merck  jen  f  Trog^mierck" 
jen»     fVeiioM  in  Mark. 

MIETTE,  (to)  te  gemoet,  I  d.  90,  91 ,  i54.  II  d.  loa.  MT. 
Gribbm  BrüU  b1.  49 ,  To  miei  te  ejen.  Idem  bl.  81,  ijne 
miete  kom/ne,  B\.ü3j  To  miete  kommem  Baardt^  bl.  ^77^ 
Te  moet  comen\  en  zoo  ook  BrederOy  bl.  119,  571.  Hoojt^ 
Ged.  bJ«  75* —  Hooft y  Ged.  2a\^  Gemoeten  ^  obviam  ire.  Bl« 
15^,  mich  te  gemóet  maken  ^  obvinm  fe  ferre.  Cägnett^ 
Bijdr.  bl,  337  ^  Twi  quoemjlu ,  in  minen  gkemoete.  Zie 
Noot  bl»  338*  jijegab»  bL  391 ,  meta^  ontmoeten.  Zie 
Metten. 

MIETTE,  eene  maat,  ld.  4,  53,  59,  66,  97,  108,  338.  II 
d.  45 ,  53 ,  99«  —  Oere  miette ,  boven  mate ,  I  d,  5. '  MojerU 
II,  44o,  4i  9  ot^er  mate,  O.  F.  W.  Meta^  eene  maat,  mate, 
bl.  35  ♦  5o,  353,  enz.  Gabbemaj  Verk  van  L.  bL  iSg. 
ï/iey,  Gejch.  der  N.  T.  bl.  349.  Noot,  Mezy  mesje ^  mas'- 
/9«  —  Zamenf^eR.  Miette^kinde  ^  ae  meetkande,  II  o.  io4.— > 
Miete ''ieaj^y  mateloos,  I  d.  308,  335,  338^. —  Miette^-klang ^ 
maatklank,  I  d.  83,  —  Mietre-^fersfen^  maat^verfeo ,  gedich- 
ten ,  Voerr.  XXXL  -«  Miette^kiinckjen^  den  maat-klank 
honden^  Voorr.  XXX*  -  Miette^IijnJen  9  met  l^nen  afmeten , 
XI  d,  io4.  T,  IL  mtf^/i»— -Het  W-W«  Mistten,  meten,  «er 


tiri,  (waar  ined«  bet  yerbonden  jj.)'I-di  iM,  R  d.  ^^^ 
Mieiifiry  ten  meter,  I  d.  56.  ^  Vaa  Mieite^  maat,  koait 
nUeUigt  dat  men  bij  6.  J.  niet  TRidt,  V.  b.  fnieiiirjen^X 
matigen,  I  d.  4i ,  II  d.  io4.  Verl.  Tgd^mietiige^  matiffde, 
11  d.  67.  Deelw*  mieUige «  miêii*g€ ,  genatijRd ,  II  d.  8ä  «- 
B9  simentrekkiag  TÎndt  men  ook  mieigjen^  lie  On^-nUetgjtn^ 
de.  Verg.  Juniufj  metti  meie^  meth.  Zie  JEf^mietiÊn. 
Baarde  gebmiki  de  E  in  aen^meiigen^  iDengdenrpw  bL  i4o« 
Bq  MaerL  vindt  qien  van  maiê^  matig,  den  CoM]iafat»  iifti- 
ter^  II,  4ii,  4!f.    Vergel.  Cligneii^  bL  73,  Noot 

MIGGE,  eene  mag,  ld.  i5,  II  d.  95.^ —  ^igf  idem,  H  d« 
11,  en  Libb.  fin  A.  Yêbr.  bL  4i.  Dïl  laatfte  ia  de  tegtnnm 
nitfipraak, 

MUf  mq,  I  d.  1,  3,  5,  4,  enz.  •  Jtfi;/!,  mijne^  nqn,  m^nc, 
I  d,  1,  3,  5,4,  eni.  Genit«  mijns,  I  d«  »4,  io5,  i6Sy^ 
enz.  -  Mijfi'^froum^  ^  Mevromr,  Il  d,  65«  Dit  was  ^oexkeea 
de  algemecne  fchrqfwqze.  Mijn  vrouH^  Fenuê  leeat  saea 
bij  Cägnettf  Bijdr.  333.  -  Mijn  vrau^  -Boefl^  GedL  17» 
Baaratj  bh  167,  377.  Bredero^  bl/  13S,  en  dikmaab  meer. 
-  Mijneni  weagen^  mdnent-wege,  om  mqnem  wil»  I  d.  i47«' 
BrederOf  Mijneni^tpeghen^  bh  178,  b, 

MUG,  een  maag,  aanverwant;  neef,  I  d.  49,  5i,  54«  Meerv* 
Mijgen ^  ma^en*  aanverwanten,  I  d«  4«  In  de  Bijét.  ven 
fVaêfenb.  vindt  men,  I,  i65»  Magen.  Doch  in  't  tÂbb.fim 
A.  Yêbr.  bl.  94,  Mgs^n»  Bg  MaerL  I,  s8^,  16  MaecA  cfer 
gode  (zoo  noemt  zicii  Alexander  aid.)  Btedêroy  hk.  T^S^ 
7S2  Maegk^  vriend,  vriendje  (een  vleiwoord^  MaerL  f  lî^ 
383«  33,  Maghetoghe^  die  bl.  31 5,  ^S^  wordt  genoemd 
Voghet^  educator.  Kiliaan^  Maeghd^-Èoghe^  vetnt.  Paeda^*. 
gus.  VergeL  Juniuè  en  de  Teuioniêt.  in  Maieh.  Waefetwb. 
Idiot.  in  Miegen ,  en  B^dr.  II ,  25.  Ypey  Ge/ch.  der  jN.  T.  . 
bl.  33o,  Noot. 

MULO  f  mild,  zacht,  toegeeflqk,  goedgunOigv  mededeelaaam ; 
overvloediï»,  I  di  5,  6,  11,  44,  48,  55,  66,  89,  qq,  en»» 
Jw^ius^  Mdd^  coU.  fmoultj  nbi  A.  S.  Smfli»  fraefenb. 
Idiot.   irt  Mi/d.     Teuton.  m  Mglde,  -  Mgèd^he^l.    mildheid. 


Mij;*  Mi.  -^5 

ii4^«  liliieiigeft»  mffÜ^di^igf  Dritdadig,  I  d.    i4«  -    Unld^ 
^  die^jen  2  uinéA^iÈgfin  ^  I  cL   3o8«  ^  mgUer^fian  ,  miklêr 
^   iMDd,  I  d.  189. 
MIJLLÉy  .eep  mql,  miliamm,  Meerr,  ook  MgUe^  I  d»  iS,  6o« 

—  iVïAf ,  H  dL  6.  —  Juniuêj  Mile» 
WIJMEBJEIC)  m^meren,   zwaar  moedig  ergens  0¥cr   oadenlen* 
-'    TÂe  Oer^nwmerjen.    P.  d.  Feen^   Stmeb.    bl«  iMÜy  Jiaets 
'    bL  58  f   Jimm*ren. 

lÊUTifESf  mifneiiy   sicli  toeeigeDen,  eig»  door  w^'n  ie  aeggen^ 
^   bg  eene  openbare  yeiiooping  Tan  goederen.    Zie  E^n'^m^'n-^ 

*  jen.    Hooft  üed.  M.  348,  Dat  mgnd?   k*,.  en  plakt  het  met 
een  wegii. 

MIJMGLEN  ^  een  mengel  ^  menglen  ^  Ceene  maat  Tan  natie  afa- 
ren) fl  d.  4.  Tliama  zegt  men  meestal  minglkn. 
MO^tTE»^  eene  migt,  de  allejigerngfle  mimtlpectè;  I^.  ieta  van 
'•    zeer  geringe  waardir,  I  d.  46^    190.    Voor  een  kkine  mUnt^ 
~    CatSf  I,  89,  b,  Rekeapenningen,  die  Ibmtfjds  ponden ,  Aym*- 

-  tijds  penningen,  fomindfii  maar  mh'ien  en  doen.    JBroer  Corn. 
Serm.  ff,  rjo ,  Tot  dat  gq  betaalt  ook  die   laatHe  mgte :   Bq 

'    Mciiih.  y,  3?  AoQt  penning^  en  £ruc.  Xtl,   J9,   dfoor  />e/2* 
ningaterif   Tan   onre    Taalsmanncn   overgezet.     Dezefifde^   I, 

-  3Â6,  lijnen  kinderen  een  mgte  niet  erven  noeh  delen  laten« 
'    Bredetö^  h\.  17,  niet  ien  m^t  vrcsen.     En  200  ook  bl.  i85y 

en  733    —  CalSj  I,  436»  a,  Tbyrfis  acht  bét  niet  een  m^<- 
/^.    Baeirdtj  bh  95,  369.    Marnix^   gebruikt   bet  ook  yele 

-  malen,  als  mede  Süirier.   Juniuêf  Miie. 

MIN ,  men,  I  d.  5o ,  69.    Zie*  Me.    In  de  Byir* ,  tatt  Wae-* 

'   fénb.  I.  i54,  ü/e/z» 

IVllN,  weinig,  gering.  I  d«  4o.    II   d.  86.    Naet  io  min^  niet 

•  .ie  min,  II  d,  70.     Bij  dr.  van  fVasJenb.  I,  i54,  onrf.   «re* 
=   mZ/jy  niet  zelden.  —  Deadlgche  min^  doodefijke  ziek,  Liób^ 

fenJt.  YaSn  bl.  85.  TlefVeilandj  in  min.  Afegah.  m//3,  klein  , 

kort 9  \A.  310.—  ook  wordt  min  voor  minder ,  geringer,  wei- 

»igcr  jgeronden ,  bij  onzen  ERchter,  ld.    12,  Nimmen  min 

'   aSy  niemand  minder  dan.  —  En   zoo   ook   bl.    59,    69,   71 , 

S7,  108,  133,  i52.     II  d.  72»   87,    113.     Voorbeelden,   dat 
e  Compar.  en  Supertat.   minder  en  minfte  voor  Ihin   ge- 
"  nomen  worden,  zie  bq   Cägnetty  Bijdr.   BI.    216,   Noot.  — • 
Minfte^  fuï^cL  II  d.  47,  60,  67,   73,    78,    80,    101.  —   To 

•*^-^:i-Ä^       -^J:    ««.&.,&..     ^l.i^ 1-.J r    J.      ^.         AA       IT.    J,  ^4 


Sg6  M  U 

Bijdr.  Tin  fras/inb.  I,  163,  Ten  minflen. 
MLNGER,   een  Koopman ,  I  d.   5o.    Cf.  Juniuê  in  Monger^ 
fVoêfenb.  Bijdr.  ll,  12.    Libb.  fen  A.  Yêbr.^  bL  M^Zidm 

MINGJEN,  mengen  9  Termengen,  ondeHnengm,  I  d.  71,  iûi« 
n  d«  100  9  Juniuê^  in  Mingk.  —  Hel  frequenut.  Mutge^^ 
mengen,  vermengen,  II  d.  lOu  Kiliaan^  Mingheien^  u 
menghelen,  i*  menghen,  miscere.  Broer  Corn.  Semu  Hier 
en  ÎS  geen  pa^e  te  maecten  -  niet  te  middekn  noch  Ie  mam^ 
gelen ^  I  bl.  i56,  3io,  3ii.  —  mingei^dauntjea ^  mengel^ 
dUclUen.  Zie  Deuntje.  —  Mingel^tionipe  ^  of'ming^k^bmtp^ 
mcDgelklomp,  Chaos,  I  d,  317,  II  d«  65«  Zie  Zn^f-irauuw 
jen^  Trog^mingel  ^  onder^mingle. 
MINNE,  de  min,  liefde,  I  d.  19,  30,  3o,  48,  y5f  en*,  Opor 
afkorting  min.  I  d.  5,  i5,  3i,  33,  5S,  48  ÈÊUumt  eea 
Tieiwoord,  Af.  Stohe^  VI,  354,  Noot,  ffel^kZam/  b^  Cbr#y 
en  anderen.  Zie  ald«  Vergel,  MaerL  II  aant.  iii,  ^olg.  — 
Zamengelt.  Minne^dichten  ^  II  d«  44.  —  Minne^/joer^  liwb* 

^  Taur,  ld.  3,  II  d«  6i.  -^  Minne-fjoerig .  min«varig«  yer« 
liefd ,  I  d.  5g.  —  Minne-fiuecht'jpil^  boertig  gevecbt  met 
den  mingod,  I  d«  5o.  <—  Minne^mämm* ,  de  Moeder  der 
Min,  II  d.  63«  «•  Minne^rymlerye ^  het  minnedichten,  II  d« 
6o#  —  Uinne^JaSy  liefde«*zee,  II  d.  63*  Minne^^Meef  Jonctga^ 
B.  O.  bL  8q«  —  Minne^i/inne ^  liefdezon,  I  d.  36.  —  Itúme^ 
sjochtef  lieiae-zacht,  verliefdheid,  liefde ,  ziekte,  I  d.  i4« 
Minne" ajoc/Ume  j  I  d.  23.  —  Het  W-W.  Minjen^  minnen , 
beminnen,  ld.  18,  i48,  170,  igS.  II  d.  S4,  Verminnen 
Toor  beminnen  MaerL  II,  433.  -•  Minner^  een  minnaar 
I  d.  i3.  44,  If  d.  66,  68,  Kamph.  S.  R.  bU  i65*  * 

MINSCHE,  een  mensch,  I   d.   3,   i3,   18,  46,   73,  84,  85^ 
93,  108,  enz.     Meerv.  Min/chen^  I  d,   55,   111.   II  d.   55, 


driemaal  toe,  i43  ook  verl'cheidene  malen  enz.  — >  Genit, 
des  niinjch.a^  des  mcnfchen,  II  d.  io4«  -—  Min/chene^  Bnr* 
N-W.  b.  V.  min/c fiene  on'/bliommenhey te  j  menrchdnkt  oa^ 
volkomenheid.  Il  d.  89.  —  Zamengeft.  Minfchebern^  meo- 
fchcu-kiuderen ,  kinderen  der  menfchen,  i  d,  no  133 
X2i^  196.    Minfche^bern  ^  hei  racnfchen-tind^  I  é.  iSi. -1 


Mr;  .  S92 

fhinfchê^me^  h^v.  N-W.  I  cL  100.'—  MinfiJie^iaon  f  men* 
fcben-zoon ,  I  d«  i65. 

MINTEN,  manleii,  zie  Falfche^minten.    Jimitia^  Mini. 

MIRSSELJEN,  meUelen  Voorr.  XXIX*  Fig.  in  bet  bart  be« 
waren  j  niet  vergeteu ,  maar  in  gehengeois  behouden »  I  d« 
117.  —  Verled,  Tqd  en  Deelw.  Mir%Jfeh\  II  d,  64«  Bij  yer- 
korting  Mivêley  II  d.  û4.  —  Mirêlerge,  metTclarq,  Il  é»  ii4» 
Zie  Metaär^  Het  W*W.  metjen^  vindt  men  reeda  bj  MaerU 
I,  ao,  54. 

MISSEN,  misfen,  carere,  I  d.  8,  136.  Feilen,  I  d.  61.  JV. 
GrM,  BrilL  bÚ  93,  Hij  mei  neat  miBje^  bq  mag  d.  u  kan 
nieC  miaren,  maar  wil  lieiat  behouden, 

MfSOIEO,  en  MIZDIEDE,  eene  misdaad ,  I  d.  45,  û4,  i5o, 
166,  3it.  II  d«  66,  74,  99.  Genit.  MUdiedSf  1  d.  i35. 
Meerv.  Mizdiedenf  I  d.  4^,  161,  II  d.  93,  io5.  -—  Miz^ 
dwaen ,  miidoen ,  I  d«  55.  VerL  T^d  Miz-^die ,  Deelw.  MU^ 
dietiy  I  d.  160,  168.  —  Mtz^grgppe^  een  miagrqp,  vergrqp, 
nuf  Dag ,  I  d.  43 ,  U  d«  68«  —  Miz-fdUen ,  niet  gevallen  ^  niet 

Sasfen,  incommodum  esfe,  II  d,  47«  niet  gelegen  komen,  If 
•  £7.  —  Hooft  y  misval  en  zwarigheen,  Ged*  bl.  188,  d«  i« 
ongeval^  ramp^  ongeluk.  Reeds  vindt  men  het  b^  MaarÛ 
*i  Mesfaln  I  d.  i5o,  54,  het  ongeluk  van  't  verdrinken  van 
Sifhius  Tiberiuê.  Idem,  II,  439,  70,  In  die  merfaüs.  (Lees 
dien  of  den*^  Stoke^  V,  to53,  in  den  mievalle.  Het  W-W. 
MeëfcUkn ,  mislnkkcn ,  kwal^k  gelukken  y  niet  wel  uitvallen  ^ 
MaerL  I,  448,  i.  -•  Miz^heegjen^  mishagen,  niet  behaeen, 
lid.  100«  Miz-'hûBgenj  een  mishogen,  II  d.  loo. —  aïiz» 
bruwckjen ,  misbruiken ,  II  d»  1 14  —  Miz^ginst ,  wangunst ,  Il  d. 
107«  PF,  Gribb.  Briil^  bl.  66,  Miagunne^  nusgunnen,  be- 
neden.-— Mbi-gong^  een  mispas,  dwaling,  ld.  ii8t  Baardi^ 
Deugdenfp.  hl.  385,  miagang^  in  dezelfde  beteek«  Hoofi^ 
A«  H.  bl.  4oû,  Eenen  nUagang  hebben «  d,  i«  tegenfpoed 
[  hebben,  repuliam  ferre.  Het  W-W,  Mea^gaen^  teeenloo- 
pen,  ongelukkig  gaan,  Sioke,  VI,  ^39.  jifegab.  bl.  08, and 
hiara  God  miagunge^  hetwelk  Wiarda  vertaalt  zuruckge-' 
hety  d.  u  achteruitgaat,  vergel.  denzelven  bL  111.4^—  üus- 
^^/>/tf/i  (het)  het  misgrqp,  de  misvatting,  dwaling,  Voorr. 
aXIX.  ^m  Miz^moedj  mismoedigheid,  I  d.  i5i.  VergeL 
IPoriman^  Aanm.  h).  .^7.  ^.  Miz^mné>di£r  ^  I  dL  i45.  mm   ALz-^. 


^98  Uu 

nwvgjen^  misnoegen  t  mixliagcn,  I  il.  i6S.  -—  MU^pryMfen^ 
ini«prgteo ,  II  d.  loi.  *-*  Mtz-treasti^ ^  mistroostig,  I  dL  4o« 
Misi-ireaêtigheyte n  mistroostigheid,  ll  d.  106.  —  MU^-Rean^ 
misftaan,  kwal^k  Haan,  niet  betamen,  I  d.  5\.^^  Miychien^ 
misfcbien,  II  d.  58.  MUfchean^  idem,  I(  d.  769  ^7^  78. 
Vergel,  Huqdecoper  op  Slohe  II,  38o.  (of  B.  V.  458.)  — 
JtfiW^ci,  nusfchien,  II  d.  64 ,  76.  Dit  Miniifl  of  nUêJelgh^ 
beteekeude  van  oads  niet  alleen  vreemd  ^  zeldzaam ,  maar 
ook  onzeker^  iwiifelachiig ^  v.  d,  mogelok ;  vergel.  het  Lat» 
dubuwi^  plus  an  fceleratus  Orestes.  itisiqc  voor  o/sse^er^ 
iwijlfclachtig ^  leest  men  bij  Stohe^  VII,  1180,  yo  miêlgc  esy 
dat  ghefciet ,  en  hoe  de  avonture  keert ,  d.  i.  zoo  onzeker  is 
dat  gefchiedt,  en  hoe  het  toeval  keert.  Dezeive^  Vul,  3369 
Mièjelike^  of  bet  worde  in  roere.  Zoo  gébroikt  Huygena 
het,  bl.  98,  Miafelickj  ¥raer  b^  de  (Iraet,  dear  of  veultcr 
opengaet.  T^euton.  Aventurlickj  wanfchtchtUck,  MiêUch^ 
onverfyenlick ,  twqvelecbtich,  onrckcrlick,  eventaale,  enz. 
Kiliaan^  MiafeUck  ^  anibignos,  dubias,  incertos.  —  MiaJhliC'^ 
ken ,  forte ,  fortasfe.  Uil  het  vorige  ziet  men  dat  ik  een  an- 
deren weg  infla,  als  Steenufinkel  betreedt,  in  zqne  jian^ 
ieek.  op  Maerl.  III»  55 — 56.  Intnsfchen  vindt  men  een 
nog  zeldzamer  woord,  dat  ook  voor  mogelijk^  misjchienj 
wordt  gebruikt,  namelqk,  jnachlichte y  dat  ik  evenwel  ner- 
gens verklaard  gevonden  heb.  MaerL  gebraikt,  het  II,  \5o^ 
g,  waar  in  de  Noot  uit  Fl.  en  BI.  5,  e,  eene  plaats  wordt 
aangevoerd,  welke  ook  reeds  bijgebragt  was  door  Hugdeco^ 
per  op  Sloke y  V,  458.  Mij  komt  het,  om  kortelijk  iels  ter 
verklaring  te  zeggen,  voor,  dat  het  zal  bedorven  zijn  uit 
machfchienlicken ,  of  machfchienlijck.  KiSaan ,  Mis^/c/iien^ 
Igcky  fortuitus  et  forte,  fortuito,  fortasfe.  Volgens  Steent 
winkel  nam  Grimm  Misfelijck  voor  nüsgkichj  dat  is,  o/z— 
gelijk^  verjchdlend.  Te  regt :  en  dit  is  de  eerfte  beteekenis^ 
waaruit  de  overi5[e  zgn  voortgevloeid.  Voor  vreemd^  zeld- 
zaam,  vindt  men  het  bij  A/.  Stoke^  VlU,  ioo4.  Voor  kwa^- 
Ipk  gf^ field  y  on  gefield^  ziekelijk^  in  't  LM.  fen  A.  Ysbr.  bl. 
54.  VV^egcns  andere  betcekenisfen  zie  men  IVeiland  eu  an- 
deren. 
VllbTE,  de  mist,  duiftere  nevclachligbeid ,  I  d.  56.  II  d,  97. 
Juniiis  ^  Mist. 

dlTS;  vermits,  overmits,  I  d.  48,  i35,  i53 ,  169,  i84,  2i5. 


Ui.  M 


^d9 


Hooft  Gêd.  léi,  Mits  uw  rereenigiog,  d«  i«  door  ntidckL 
Zie  Bilderdgh,  Taal  en  Dichii.  Verfch.  III,  59,  60.  Ett 
op  het  wooni  midde^  hier  yoreo. 

MOACHT,  mogt,  I  d.  8,  99.  H  d.  71,  ^5^  77  j  78,  87,  9*, 
ens.  Mocht  f  I  d.  4,  18,  36 ,  58,  65,  75 »  303,  ens.  Verl. 
Tqd  Tan  meyen^  mogen*  —  Mog^  ^^^gg^y  ^^^gff^^*f  ^  ^*  ^t 
8,  10 y. 57,  53,  54,  03,  II  d.  47,  65,  7^i^Sf  enz.  Tegenw» 

"  Tqd  der  Aantoon.  wigze^Tan  't  zelfde  W-W,  anders  iet  my^ 
y  meye ,  of  du  meyfte ,  Jig  mey.  Men  had ,  namelqk ,  oad- 
t^df :  Ik  mege  (waarvan  ons  mey^  ik  mag ,  of  moge ,  (waar* 
Tan  om  mog,)  Veri.  Tqd  ik  mogte  of  mogt  (waarvan  ons 
moacht  of  mocht.)  Deelw.  gemogen  (waarvan  ons  moggen.) 
Zie  Proeve  van  O.  T.  en  D.  hl.  o5.  In  de  Bgdr.  van  fr  a^- 
Jenb.  I,  i57,  169,  leest  men  moogften^  mogten. 

Mo  AL,  meel,  I  d.  99.    Juniue^  MeaL 

JUOA.NNE,  de  maan,  ld.  39,  108,  186,  190,  307.  — -  Moan-^ 
/ie,  een  maand,  II  d.  45,  48,  ii3.  Juniuay  in  Moneth^ 
Moon.  TV.  Gribb.  JBrilL  bi.  95,  Monne  y  maanden.  Verg. 
Ypey,  Gefch*  der  N.  T.  hl.  io5,  alwaar  men  voor  Den^h 
leze  Dorisch. 

MOANJKN,  manen,  interpellare  debitorem,  monere  debiti. 
(Kiliaan)  II  d«  58. 

MOAR ,  moeder,  I  d.  9,  10,  11,  45,  5o»  Genit.y  Moare^lA^ 
75,  74,  317,  330.  Juniusj  iiother.  Verg.  Ypey ^  GeJcK 
der  N.  T.  bi.  97.     Moer  is  thans  in  gebruik. 

MOARD,  een  moord,  —  Moard^dter'-jefte^  een  bloedig  ofier« 
een  offer,  waarbij  men  aan  de  afgoden  menfchen  'offerde,  I 
d.  io5.  «*  Moart!  moord!  Tusfcbenw.  vau  Jmarty  p^nj  ea 
droef heidy  ld.  l3,  33,  67.  —  Moard^dea-^wuwne f  moor- 
dadige  dood  wond,  I  d.  io6.  -«  Moard^dobbcy  een  moord- 
kuil, I  d.  i6o.  —  Moard^gluwp^kuwUe%  moordadige  net-» 
groeve «  (de  Grondtekst)  I  d.  203.  —  Moard-^hdnne  ^  eeno 
moordhaud,  band  eens  moordenaars,  I  d»  333.  — -  Moard" 
lân^